Beleidsregels belastingen 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels belastingen 2015

BELEIDSREGELS AMBTSHALVE VERMINDERING GEMEENTE VELSEN 2015

De heffingsambtenaar van de gemeente Velsen

gelet op artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 231, 242 en 244 van de Gemeentewet;

B E S L U I T:

vast te stellen de volgende:

Beleidsregels ambtshalve vermindering gemeente Velsen 2015

Artikel 1 Reikwijdte en definities

  • 1 Deze beleidsregels gelden bij de heffing van gemeentelijke belastingen in de zin van artikel 219 van de Gemeentewet, met dien verstande dat onder gemeentelijke belastingen mede worden begrepen rechten die door de gemeente kunnen worden geheven.

  • 2 Van deze beleidsregels zijn uitgezonderd belastingaanslagen, waarin ingevolge een wettelijk voorschrift een op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken gegeven beschikking tot vaststelling van de waarde ten grondslag heeft gelegen, voor zover op deze aanslagen artikel 18a, eerste lid, onder b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van (overeenkomstige) toepassing is.

  • 3 Voor de toepassing van deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      de ambtshalve vermindering: de vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belastingen bedoeld in artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 244 van de Gemeentewet;

    • b.

      de belanghebbende: de belastingplichtige;

    • c.

      de driejaarstermijn: de termijn door welks verloop na het tijdstip van het ontstaan van de belastingschuld op voet van artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de bevoegdheid tot het vaststellen van een aanslag vervalt;

    • d.

      het bedrag van de vermindering: de vermindering van het belastingbedrag vermeerderd met (het daaraan toe te rekenen gedeelte van) de bestuurlijke boete of kostenopslag, indien een bestuurlijke boete of een kostenopslag is toegepast. Het bedrag van de vermindering wordt berekend per belastingaanslag.

    • e.

      de belastingaanslag: de aanslag bedoeld in artikel 2, derde lid, onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met dien verstande dat voor de toepassing van deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • 1. de aanslag, de voorlopige aanslag, de navorderingsaanslag: het gevorderde bedrag, onderscheidenlijk het voorlopig gevorderde, het nagevorderde bedrag;

  • 2. het aanslagbedrag: de kennisgeving van het in onderdeel 1. bedoelde bedrag.

    • f.

      de belastingwet: algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels op het gebied van gemeentelijke belastingen.

Artikel 2 Gevallen waarin ambtshalve vermindering wordt verleend

Ingeval het bedrag van de belasting had behoren te zijn vastgesteld op een bedrag dat tenminste € 9,00 per aanslag lager is dan het te hoog vastgestelde bedrag van die belasting, verleent de heffingsambtenaar ambtshalve de vermindering waarvoor de belanghebbende redelijkerwijs in aanmerking komt, indien:

  • a.

    een bezwaarschrift of een verzoekschrift niet ontvankelijk wordt verklaard wegens het te laat indienen van een bezwaarschrift of het verzoekschrift dan wel om andere redenen van formele aard, of

  • b.

    uit enig feit dat een belastingaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld en deze aanslag bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet gehandhaafd kan worden.

Artikel 3 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 2 vindt geen toepassing indien:

  • a.

    ten tijde van het ontvangen van het bezwaarschrift of het verzoekschrift, dan wel op het tijdstip waarop het in artikel 2, onder b, bedoelde feit ter kennis van de heffingsambtenaar komt, de driejaarstermijn is verstreken;

  • b.

    aannemelijk is dat de belanghebbende door opzet of grove schuld de wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift of een verzoekschrift ongebruikt heeft laten verstrijken.

Artikel 4 Jurisprudentie

  • 1. Een uitspraak van de Hoge Raad of van een gerechtshof, waarin een toepassing van de belastingwet besloten ligt die voor de belanghebbende gunstiger is dan de bij de heffing van de belasting gevolgde toepassing, leidt niet tot het ambtshalve verlenen van vermindering van belasting indien de belastingaanslag of de voldoening op aangifte onherroepelijk is komen vast te staan voor de dag, waarop de uitspraak door de Hoge Raad of het hof is gewezen, tenzij het college van burgemeester en wethouders op dit punt een afwijkende regeling heeft getroffen.

  • 2. Hetgeen in het eerste lid is bepaald met betrekking tot een uitspraak van de Hoge Raad of van een gerechtshof, is in daartoe leidende gevallen van overeenkomstige toepassing op prejudiciële beslissingen van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen alsmede op rechtelijke uitspraken van het Hof en andere supranationale colleges.

Artikel 5 Mededeling van afwijzing

Indien geen termen aanwezig zijn om ambtshalve een vermindering te verlenen, wordt daarvan gemotiveerd mededeling gedaan in de uitspraak waarin de niet-ontvankelijkheid wordt uitgesproken van een bezwaarschrift of een verzoekschrift, bedoeld in artikel 2, onder a.

Artikel 6 Inwerkingtreding en citeerartikel

  • 6.

    1 De Beleidsregels ambtshalve vermindering gemeente Velsen 2015 treden op 1 januari 2015 in werking.

  • 6.

    2 Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels ambtshalve vermindering gemeentelijke belastingen gemeente Velsen 2015”

BELEIDSREGELS BESTUURLIJKE BOETEN GEMEENTELIJKE BELASTINGEN GEMEENTE

VELSEN 2015

De heffingsambtenaar van de gemeente Velsen,

gelet op hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 231 van de Gemeentewet

B E S L U I T :

vast te stellen de volgende:

Beleidsregels bestuurlijke boeten gemeentelijke belastingen gemeente Velsen 2015

HOOFDSTUK I Algemene bepalingen

Artikel 1 Reikwijdte beleidsregels

In deze regeling is beleid neergelegd voor het opleggen, van bestuurlijke boeten bij de heffing van gemeentelijke belastingen, heffingen en rechten waarop Hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna AWR) van toepassing is.

De beboetbare feiten die zijn gebaat ná de inwerkingtredingsdatum van deze regeling van deze regeling van toepassing.

Deze regeling sluit zoveel mogelijk na bij het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. Omdat in het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst daarnaast onderdelen staan die niet relevant zijn voor de heffing van gemeentelijke belastingen, is ervoor gekozen die betreffende onderdelen niet in deze regeling op te nemen.

Artikel 2 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

Belanghebbende: degene aan wie een boete is of kan worden opgelegd.

Artikel 3 Toerekening

Een handelen of nalaten van een derde, die voor of namens belanghebbende optreedt, wordt aan de belanghebbende toegerekend.

Artikel 4 Verzuimboete/vergrijpboete

De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen aan te scherpen. Voor het opleggen van de verzuimboete is voldoende dat aan één of meer van deze verplichtingen niet is voldaan. Bij afwezigheid van alle schuld (hierna te noemen: avas) legt de ambtenaar belast met de heffing geen verzuimboete op. Indien bij bezwaar blijkt dat sprake is van avas, vernietigt de ambtenaar belast met de heffing de boete. Belanghebbende dient avas te stellen en te bewijzen. De vergrijpboete is gericht op het bestraffen van een handelen of nalaten waarbij sprake is van opzet dan wel grove schuld. De ambtenaar belast met de heffing dient de aanwezigheid van opzet of grove schuld te stellen en te bewijzen.

Artikel 5 Verplichte keuze verzuimboete of vergrijpboete

Bij het niet doen van aangifte met betrekking tot belastingen die bij wege van aanslag worden geheven maakt de ambtenaar belast met de heffing een keuze tussen het opleggen van een verzuimboete en het opleggen van een vergrijpboete. Een eenmaal opgelegde verzuimboete sluit het opleggen van een vergrijpboete voor hetzelfde feit uit. Het opleggen van een vergrijpboete sluit het nadien opleggen van een verzuimboete voor hetzelfde feit uit.

Artikel 6 Gelijktijdigheid

De vaststelling van een belastingaanslag en de vaststelling van een met deze belastingaanslag samenhangende boetebeschikking vinden in beginsel gelijktijdig plaats.

Artikel 7 Ambtshalve vermindering

Indien belanghebbende niet meer in rechte tegen een hem opgelegde boete op kan komen, gaat de ambtenaar belast met de heffing na ontvangst van een verzoek om ambtshalve vermindering na of de boete tot een juiste hoogte is vastgesteld. Indien het de ambtenaar belast met de heffing blijkt dat de boete tot een te hoog bedrag is vastgesteld, vermindert hij de boete. De termijn waarbinnen belanghebbende om vermindering van de boete kan verzoeken bedraagt vijf jaren, te rekenen vanaf de dag na het onherroepelijk worden van de boetebeschikking.

De ambtenaar belast met de heffing vermindert ambtshalve een opgelegde boete indien deze als gevolg van een wijziging van de grondslag voor de berekening van de boete voor verlaging in aanmerking komt.

HOOFDSTUK II Waarborgen

Artikel 8 Karakter van de boete

Het opleggen van een boete is aan te merken als het instellen van een strafvervolging in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna te noemen: EVRM). De aan belanghebbende in verband met het opleggen van boeten toekomende waarborgen gelden, met uitzondering van het inzagerecht, vanaf het tijdstip waarop de ambtenaar belast met de heffing jegens belanghebbende een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete is of zal worden opgelegd.

Artikel 9 Straftoemeting

Bij het opleggen van een boete gaat de ambtenaar belast met de heffing uit van de percentages of bedragen, vermeld in de hoofdstukken III en IV van dit besluit. Aangezien het opleggen van een boete een vorm van straftoemeting is, houdt de ambtenaar belast met de heffing vervolgens in voorkomende gevallen rekening met omstandigheden die aanleiding geven tot een hogere of een lagere boete dan op grond van deze hoofdstukken kan worden opgelegd (zie hoofdstuk V van dit besluit).

Artikel 10 Redelijke termijn

Overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM kan aanleiding zijn tot matiging van de boete, dan wel in uitzonderlijke gevallen tot het vervallen van de boete. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet onder meer worden gelet op de ingewikkeldheid van de zaak, het processuele gedrag van belanghebbende en de wijze waarop de zaak door de BSR is behandeld.

Artikel 11 Beperking van de informatieverplichtingen (artikel 67j van de Awr)

Indien de ambtenaar belast met de heffing jegens belanghebbende een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd, is belanghebbende niet langer verplicht ter zake van die gedraging een verklaring af te leggen voor zover het de boeteoplegging betreft. Het niet verstrekken van de uitsluitend met het oog op de boete– oplegging gevraagde inlichtingen en gegevens leidt niet tot omkering van de bewijslast.

Artikel 12 Verhoor (artikel 671 van de Awr)

Er is sprake van een verhoor in de zin van artikel 671 van de Awr indien de ambtenaar belast met de heffing belanghebbende in een directe confrontatie ondervraagt in het kader van zijn voornemen een boete op te leggen. Een verhoor vindt niet eerder plaats dan na schriftelijke oproep door de ambtenaar belast met de heffing. De ambtenaar belast met de heffing vermeldt in de oproep dat belanghebbende tijdens het verhoor niet tot antwoorden is verplicht. Belanghebbende dient zelf te verschijnen. Met instemming van de ambtenaar belast met de heffing kan belanghebbende zich laten vertegenwoordigen. Belanghebbende is tijdens het verhoor niet tot antwoorden verplicht. Hij dient voor de aanvang van het verhoor hierop te worden gewezen (cautie). Belanghebbende kan zich tijdens het verhoor doen bijstaan.

Wanneer een belanghebbende die de Nederlandse taal niet of gebrekkig beheerst, voor het verhoor verzoekt om bijstand van een tolk, draagt de ambtenaar belast met de heffing er zorg voor dat deze wordt benoemd. Indien de ambtenaar belast met de heffing weet dat belanghebbende de Nederlandse taal niet of gebrekkig beheerst, draagt hij zorg voor de aanwezigheid van een tolk. Indien tijdens het verhoor blijkt dat belanghebbende de Nederlandse taal niet beheerst, wordt het verhoor afgebroken. Het verhoor vindt dan plaats op een later moment waarbij de ambtenaar belast met de heffing zorg draagt voor de aanwezigheid van een tolk. Voor dat nieuwe verhoor wordt een aparte oproep verzonden of uitgereikt. De ambtenaar belast met de heffing maakt na afloop van het verhoor een verslag waarin hij vermeldt dat de cautie is gegeven. Belanghebbende krijgt een afschrift van het verslag.

Artikel 13 Recht op inzage (artikel 67m van de Awr)

Het aan belanghebbende in artikel 67m van de Awr toegekende recht op inzage geldt vanaf het moment waarop de ambtenaar belast met de heffing belanghebbende heeft medegedeeld dat hem een verzuimboete is opgelegd of hem ervan in kennis heeft gesteld dat hem een vergrijpboete zal worden opgelegd. Indien het voornemen tot het opleggen van een boete (mede) berust op gegevens over derden worden de desbetreffende bescheiden, voor zover mogelijk, geanonimiseerd.

Artikel 14 Mededelingsplicht (artikel 67g van de Awr)

De in artikel 67g, tweede lid, van de Awr bedoelde mededeling geschiedt schriftelijk. Bij het opleggen van een verzuimboete vermeldt de mededeling het feit dat aanleiding heeft gegeven tot het opleggen van de boete alsmede de voor de berekening van de boete gehanteerde uitgangspunten. Bij het opleggen van een vergrijpboete vermeldt de mededeling de feiten die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van de boete alsmede de feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat sprake is van opzet of grove schuld. In voorkomende gevallen dient de mededeling tevens te vermelden de bijzondere omstandigheden van hoofdstuk V van dit besluit die tot een matiging dan wel verhoging van de boete hebben geleid. Indien de ambtenaar belast met de heffing weet dat belanghebbende noch zijn gemachtigde de Nederlandse taal voldoende begrijpt, vult hij de mededeling aan met een vertaling daarvan, althans een korte weergave in een voor de belanghebbende of zijn gemachtigde begrijpelijke taal.

Artikel 15 Termijnoverschrijding

Indien belanghebbende niet binnen de in de wet gestelde termijn in bezwaar is gekomen tegen de boete en hij gemotiveerd stelt dat de termijnoverschrijding niet aan hem of zijn gemachtigde kan worden toegerekend, verklaart de ambtenaar belast met de heffing hem ontvankelijk in zijn bezwaar, tenzij de ambtenaar belast met de heffing aantoont dat deze stelling van belanghebbende niet juist is.

Artikel 16 Overlijden van de belanghebbende (artikel 67i van de Awr)

Indien de ambtenaar belast met de heffing binnen vijf jaren na het tijdstip van overlijden van belanghebbende hem een verzoek heeft bereikt om de boetebeschikking te vernietigen, dan wel de boete te verminderen, past hij artikel 67i, tweede en derde lid, van de Awr toe.

Artikel 17 Kennisgeving/hoorplicht (artikel 67k van de Awr)

De kennisgeving van het voornemen een vergrijpboete op te leggen en van de gronden waarop dat voornemen berust, geschiedt schriftelijk. De ambtenaar belast met de heffing geeft belanghebbende een redelijke termijn waarbinnen hij de aangevoerde gronden kan betwisten.

Indien belanghebbende de in de kennisgeving aangevoerde gronden mondeling wenst te betwisten, wordt hij door de ambtenaar belast met de heffing gehoord.

Artikel 18 Una via (artikelen 67o en 69a van de Awr)

Het ‘una via’–beginsel sluit het opleggen van een vergrijpboete op grond van de artikelen 67d of 67e van de Awr uit in gevallen waarin ter zake van hetzelfde feit tegen belanghebbende een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvervolging is vervallen omdat belanghebbende aan de hem daartoe gestelde voorwaarden heeft voldaan (transactie). Omgekeerd sluit het opleggen van een vergrijpboete aan belanghebbende strafvervolging tegen hem ter zake van hetzelfde feit uit.

Het voorgaande lid houdt in dat de ambtenaar belast met de heffing het opleggen van de vergrijpboete aanhoudt zodra hij weet dat een gedraging onderwerp is of kan zijn van een opsporingsonderzoek dan wel van een strafrechtelijke vervolging. Indien de termijn waarbinnen de belastingaanslag en de boetebeschikking moeten zijn opgelegd, dreigt te verstrijken, treedt de ambtenaar belast met de heffing tijdig in overleg met de betrokken opsporingsautoriteiten om te bepalen of er definitief voor strafrechtelijke afdoening wordt gekozen dan wel of er alsnog een vergrijpboete wordt opgelegd.

HOOFDSTUK III Verzuimboeten

Artikel 19 Aanslagbelastingen (artikel 67a van de Awr)

Bij het opleggen van een verzuimboete wegens het niet tijdig doen van aangifte wordt een onderscheid gemaakt tussen een eerste, tweede en derde/volgend verzuim. Van een tweede respectievelijk derde/volgend verzuim is sprake, indien belanghebbende over de voorafgaande vijf belastingjaren éénmaal respectievelijk tweemaal of meer in verzuim is geweest.

De ambtenaar belast met de heffing legt in geval van een eerste verzuim een boete op van 5 procent van het bedrag van de aanslag. De verzuimboete is niet lager dan € 10,--. In geval van een tweede verzuim legt de ambtenaar belast met de heffing een boete op van 10 procent van het bedrag van de aanslag. De verzuimboete is dan niet lager dan € 25,--. De ambtenaar belast met de heffing legt een boete van 15 procent op van het bedrag van de aanslag, indien sprake is van een derde/volgend verzuim. De verzuimboete is dan niet lager dan € 75,--. De verzuimboete is niet hoger dan € 1.134,--. Indien sprake is van het niet doen van aangifte legt de ambtenaar belast met de heffing een verzuimboete op van 15 procent van het bedrag van de aanslag. De verzuimboete is niet lager dan € 75,-- en niet hoger dan

€ 1.134,--. Onder het bedrag van de aanslag als bedoeld in het derde en vierde lid wordt verstaan het bedrag van de aanslag na verrekening van opgelegde voorlopige aanslagen. Een ingevolge artikel 67a van de Awr opgelegde verzuimboete wordt naar evenredigheid verlaagd bij vermindering of teruggaaf van belasting. De verzuimboete wordt niet lager gesteld dan op de in de vorige leden genoemde minimum bedragen.

HOOFDSTUK IV Vergrijpboeten

Artikel 20 Algemeen

Vergrijpboeten kunnen alleen worden opgelegd indien sprake is van grove schuld of opzet. Onder opzet wordt mede verstaan voorwaardelijk opzet. Grove schuld is een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat mede grove onachtzaamheid.

In geval van grove schuld legt de ambtenaar belast met de heffing een vergrijpboete op van 25 procent van de aanslag. In geval van opzet legt de ambtenaar belast met de heffing een vergrijpboete op van 50 procent van de aanslag.

Onder het bedrag van de aanslag als bedoeld in het derde lid wordt verstaan het bedrag van de aanslag na verrekening van opgelegde voorlopige aanslagen. De vergrijpboete is niet lager dan € 75,--.

Indien bij het opleggen van een vergrijpboete slechts een gedeelte van de verschuldigde belasting door opzet of grove schuld van belanghebbende te weinig is of zou zijn geheven, berekent de ambtenaar belast met de heffing de boete over dat – naar evenredigheid bepaalde – gedeelte.

Het in het vierde lid neergelegde beginsel vindt overeenkomstige toepassing indien meer dan één boetepercentage moet worden toegepast. De boete wordt berekend over het bedrag van de (navorderings)aanslag, een en ander voorzover dat bedrag als gevolg van de opzet (of grove schuld) van de heffingsplichtige niet zou zijn geheven.

Artikel 21 Vergrijpboete (artikel 67d van de Awr)

Gelijktijdig met de aanslag legt de ambtenaar belast met de heffing een vergrijpboete op indien een aangifte, met opzet niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan. Indien een onjuiste of onvolledige aangifte is gedaan, wordt de vergrijpboete gebaseerd op het belastingbedrag dat is toe te rekenen aan de correcties ter zake van een of meer tekortkomingen in de aangifte waaraan de kwalificatie 'opzet' kan worden verbonden.

Artikel 22 Vergrijpboete (artikel 67e van de Awr, navordering)

De ambtenaar belast met de heffing legt gelijktijdig met het vaststellen van de navorderingsaanslag, een vergrijpboete op, indien het aan opzet of grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven.

Worden de feiten en omstandigheden op grond waarvan wordt nagevorderd eerst bekend op of na het tijdstip dat is gelegen zes maanden voor het verstrijken van de navorderingstermijn, dan kan de ambtenaar belast met de heffing binnen zes maanden na de vaststelling van de navorderingsaanslag nog een vergrijpboete opleggen.

In dat geval deelt de ambtenaar belast met de heffing de belanghebbende gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag mee, dat nog onderzoek plaatsvindt of het opleggen van een vergrijpboete gerechtvaardigd is.

HOOFDSTUK V Bijzondere omstandigheden

Artikel 23 Algemeen

Er kunnen omstandigheden zijn die aanleiding geven de met toepassing van de hoofdstukken III, IV en V bepaalde hoogte van de boete te verhogen of te matigen, dan wel de reeds opgelegde boete te verminderen.

Artikel 24 Strafverzwarende omstandigheden

In daarvoor in aanmerking komende gevallen moet rekening worden gehouden met het aantal malen dat vergrijpen in een bepaalde periode hebben plaatsgevonden (recidive). Van recidive is sprake indien aan belanghebbende reeds eerder een vergrijpboete of een straf is opgelegd. In geval van recidive wordt de vergrijpboete bij grove schuld verhoogd tot maximaal 50 procent en de vergrijpboete bij opzet tot maximaal 100 procent. Verhoging van de boete wegens recidive vindt uitsluitend plaats indien in de periode van vijf jaren voorafgaand aan de door de ambtenaar belast met de heffing opgelegde vergrijpboete reeds eerder een vergrijpboete is opgelegd.

Vervalt de eerdere vergrijpboete naderhand wegens het ontbreken van opzet dan wel grove schuld, dan wordt de toegepaste verhoging van de vergrijpboete op de voet van het eerste lid ambtshalve gecorrigeerd. De ernst van de te beboeten gedraging kan aanleiding geven de op de voet van hoofdstuk IV van dit besluit, op te leggen boete te verhogen tot maximaal 100 procent. Hiertoe is in elk geval aanleiding indien sprake is van listigheid, valsheid of samenspanning. Indien het gevolg van het te beboeten gedrag is dat de belasting die te weinig is of zou zijn geheven omvangrijk of verhoudingsgewijs omvangrijk is, verhoogt de ambtenaar belast met de heffing de vergrijpboete eveneens tot maximaal 100 procent.

Bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding geven de op te leggen of opgelegde boete te matigen zoals een wanverhouding tussen de ernst van het feit en de op grond van de hoofdstukken I II en IV op te leggen of opgelegde boete en omstandigheden die hebben geleid tot het beboetbare feit, maar buiten de directe invloedssfeer van de belanghebbende liggen.

HOOFDSTUK VI Inwerkingtreding en citeertitel

Artikel 25 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2015 en zijn van toepassing op aangiften die betrekking hebben op tijdvakken en tijdstippen die aanvangen onderscheidenlijk liggen op of na

1 januari 2015.

Artikel 26 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als beleidsregels bestuurlijke boeten gemeentelijke belastingen Velsen 2015.

BELEIDSREGELS VOOR HET AANWIJZEN VAN EEN BELASTINGPLICHTIGE IN EEN KEUZESITUATIE GEMEENTE VELSEN 2015

De heffingsambtenaar van de gemeente Velsen

Gelet op het bepaalde in:

  • -

    artikel 1 van de verordening onroerende-zaakbelastingen;

  • -

    artikel 2 van de verordening op roerende woon- en bedrijfsruimten;

  • -

    artikel 2 van de verordening rioolheffing;

  • -

    artikel 3 van de verordening hondenbelasting;

  • -

    artikel 4 van de verordening afvalstoffenheffing;

B E S L U I T :

vast te stellen de volgende:

Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuze situatie gemeente Velsen

Algemeen

In sommige gevallen brengen de wettelijke regels met zich dat meer personen belastingplichtig kunnen zijn voor een belastingobject (onroerende zaak of roerende zaak, roerende woon- of bedrijfsruimte, perceel of hond).

In de gevallen waarin dat voorkomt mag de gemeente de aanslag ten name van één van de belastingplichtige stellen. In deze gevallen hanteert de gemeente Velsen een voorkeursvolgorde bij de aanwijzing van de belastingplichtige die de aanslag op zijn of haar naam krijgt.

Deze voorkeursvolgorde is gebaseerd op veronderstelde betaalcapaciteit en doelmatige c.q. doeltreffende heffing en invordering en wordt toegepast voor zover deze gegevens voorhanden of te achterhalen zijn.

De in de voorkeursvolgorde neergelegde criteria bevatten geen limitatieve opsomming. Zij moeten worden beschouwd als richtlijnen voor de meest voorkomende gevallen.

Artikel 1

1.Met betrekking tot de gemeentelijke belastingen die worden geheven van genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht wordt, indien er met betrekking tot een roerende of onroerende zaak verschillende categorieën genothebbenden zijn, de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:

  • 1.1.1

    de beperkte gerechtigde, waarbij de volgende voorkeurvolgorde geldt:

  • 1.1.2

    de vruchtgebruiker c.q. de gerechtigde krachtens recht van gebruik en bewoning;

  • 1.1.3

    de opstaller, met uitzondering van degene die een afhankelijk opstalrecht, dan wel een opstalrecht ten behoeve van de aanleg en het onderhoud van onder- of bovengrondse leidingen heeft:

  • 1.1.4

    de erfpachter dan wel de beklemde meier;

  • 1.1.5

    de eigenaar of de appartementsgerechtigde;

  • 1.1.6

    degene die op andere wijze als genothebbende naar voren komt, daaronder begrepen de bezitter

Artikel 2

2.Met betrekking tot de gemeentelijke belastingen die worden geheven van genothebbenden krachtens eigendom, bezit op beperkt recht wordt de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:

  • 2.1.1

    de belastingplichtige die door het kadaster wordt aangewezen;

  • 2.1.2

    degene die het grootste aandeel in het genotsrecht heeft;

  • 2.1.3

    bij gelijke delen de oudste in leeftijd;

  • 2.1.4

    degene die bij de afdeling belastingen als genothebbende bekend is

Artikel 3

3.Met betrekking tot de onroerende-zaakbelastingen, belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten en rioolrecht die worden geheven van gebruiker, wordt de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:

  • 3.1.1

    degene die ook als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht wordt aangemerkt en ingeschreven staat op het adres van het belastingobject;

  • 3.1.2

    degene die staat ingeschreven op het adres van het belastingobject;

  • 3.1.3

    de oudste in leeftijd;

  • 3.1.4

    degene die het langst in het belastingobject woont of is gevestigd;

  • 3.1.5

    degene die een nutsvoorziening van het belastingobject op naam heeft;

  • 3.1.6

    degene die op andere wijze als gebruiker naar voren komt

Artikel 4

4.Met betrekking tot de hondenbelasting wordt de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:

  • 4.1

    degene wie de aangifte van de hond verricht, indien de belastingplichtige volgens het GBA ingeschreven staat op het adres waar de hond wordt gehouden;

  • 4.2

    indien degene die aangifte doet jonger is dan 18 jaar en geen zelfstandige huishouding voert, wordt in afwijking van artikel 4.1 de aanslag gesteld op naam van de oudste bewoner van het belastingobject waar de hond wordt gehouden;

  • 4.3

    indien de aangifte zoals vermeld onder artikel 4.1 een belastingobject betreft waar reeds één of meerdere honden worden gehouden, wordt in afwijking van de aanwijzing onder 4.1 en 4.2 de aanslag gesteld op naam van de reeds aangewezen belastingplichtige voor de eerste en/of meerdere honden;

  • 4.4

    de oudste die volgens het GBA ingeschreven staat op het adres waar de hond wordt gehouden;

  • 4.5

    degene die op andere wijze als houder van de hond naar voren komt

Artikel 5

5.Met betrekking tot de afvalstoffenheffing wordt in de onderstaande volgorde gesteld ten name van:

  • 5.1

    degene die ook als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht wordt aangemerkt en ingeschreven staat op het adres van het belastingobject;

  • 5.2

    de oudste die volgens het GBA ingeschreven staat in het belastingobject;

  • 5.3

    degene die op andere wijze als gebruiker van het belastingobject naar voren komt

Artikel 6

6.Indien en voor zover aanslagen van verschillende gemeentelijke belastingen worden verenigd op een aanslagbiljet, worden deze in onderstaande volgorde ten name gesteld van de belastingplichtige die:

  • 6.1

    ingevolge de onderdelen 1 en 2 worden aangewezen;

  • 6.2

    ingevolge onderdeel 3 kan worden aangewezen;

  • 6.3

    ingevolge onderdeel 5 kan worden aangewezen;

  • 6.4

    ingevolge onderdeel 4 kan worden aangewezen

Artikel 7

7De onderdelen 1 tot en met 5 vinden geen toepassing indien:

  • 7.1

    De aanslag kan worden opgelegd aan degene die met betrekking tot het voorgaande belastingtijdvak of kalenderjaar de aanslag heeft gekregen, gezorgd heeft dat de aanslag betaald is en nog steeds belastingplichtig is;

  • 7.2

    Bij de afdeling belastingen bekend is dat een van de potentiële belastingplichtigen de desbetreffende aanslag op zijn/haar naam wil hebben, althans voor zover dit niet leidt tot een mogelijke situatie dat de belasting niet kan worden betaald dan wel ingevorderd.

Artikel 8

Voor zover de belasting wordt geheven over een belastingtijdvak, is de toepassing van de voorkeursvolgorde beslissend de situatie bij de aanvang van dat tijdvak of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

Artikel 9

Aangezien de voorkeursvolgorde erop is gericht de aanslag op te leggen aan een belastingplichtige die in staat geacht mag worden om de belasting te betalen, kan ook tot een andere keuze gekomen worden dan uit de voorkeursvolgorde zou volgen.

Artikel 10

Wijzigingen kunnen – indien –reeds een aanslag aan een belastingplichtige is opgelegd – pas plaatsvinden met ingang van het eerstvolgende belastingtijdvak.

Artikel 11

Indien in uitzonderingsgevallen, door welke oorzaak dan ook, een aanslag wordt opgelegd in afwijking van het in de voorgaande onderdelen bepaalde, is die aanslag alleen ongeldig als de aanslag vernietigd is door het hoogste rechtscollege.

Artikel 12

Indien de belastingplichtige een Vennootschap onder Firma (VOF) betreft wordt de aanslag in beginsel opgelegd aan de VOF. Betreft de belastingplichtige een Maatschap, dan wordt op schriftelijk verzoek van de maten de aanslag in beginsel opgelegd aan de Maatschap.

Artikel 13

Betreft de belastingplichtige een rechtspersoon, dan wordt in beginsel de schrijfwijze conform de Kamer van Koophandel gehanteerd.

Artikel 14

Indien een belasting niet wordt geheven bij wege van aanslag, maar op andere wijze, is het bepaalde in de onderdelen 1 tot en met 13 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15

De Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie gemeente Velsen 2015 treden op 1 januari 2015 in werking Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie gemeente Velsen 2015”

BELEIDSREGELS VOOR HET AANWIJZEN VAN EEN WOZ-BELANGHEBBENDE IN KEUZE SITUATIE GEMEENTE VELSEN 2015

De heffingsambtenaar van de gemeente Velsen

Gelet op het bepaalde in hoofdstuk IV van de Wet Waardering onroerende zaken;

B E S L U I T:

vast te stellen de volgende:

Beleidsregels voor het aanwijzen van een WOZ-belanghebbende in een keuzesituatie gemeente Velsen 2015

Algemeen

In sommige gevallen brengen de wettelijke regels met zich dat mee dat voor één eigendom meer personen als (gelijksoortige, bijvoorbeeld in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoten) belanghebbende kunnen worden aangemerkt. In deze gevallen mag de gemeente op grond van artikel 24 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de bekendmaking van de WOZ-beschikking aan een van de belanghebbenden verzenden, De gemeente Velsen hanteert een voorkeursvolgorde bij de aanwijzing van de belanghebbende die de WOZ-beschikking op zijn of haar naam krijgt. De in de voorkeursvolgorde neergelegde criteria bevatten geen limitatieve opsomming. Zij moeten worden beschouwd als richtlijnen voor de meest voorkomende gevallen, waarbij beoogd is de ontvanger van de WOZ-beschikking gelijk te laten zijn aan de belastingplichtige voor de onroerende-zaakbelastingen die de aanslag op zijn of haar naam krijgt.

Voorkeursvolgorde

In de gevallen dat er een keuzesituatie met betrekking tot de tenaamstelling van een beschikking ingevolge hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken, zijn de Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie, voor zover zij betrekking hebben op de onroerende-zaakbelasting van overeenkomstige toepassing.

Inwerkingtreding en citeerartikel

  • 1.

    De Beleidsregels voor het aanwijzen van een woz-belanghebbende in keuze situatie gemeente Velsen 2015 treden op 1 januari 2015 in werking.

  • 2.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels voor het aanwijzen van een woz-

belanghebbende in keuze situatie gemeente Velsen 2015”