Beleidsregels Taaleis 2016 Gemeente Velsen

Geldend van 16-09-2016 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels Taaleis 2016 Gemeente Velsen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van Velsen;

  • b.

    de wet: de Participatiewet;

  • c.

    belanghebbende: persoon die een uitkering aanvraagt of ontvangt op grond van de Participatiewet, met uitzondering van diegenen met volledige ontheffing van de arbeidsverplichting;

  • d.

    taaltoets: test waarmee het voldoen aan referentieniveau 1F zoals bedoeld in artikel 18b lid 8 van de wet kan worden gemeten en die voldoet aan het Besluit Taaltoets Participatiewet;

  • e.

    taalplan: een document dat geldt als bereidverklaring tot inspanning, met daarin in ieder geval de termijn waarbinnen en de wijze waarop belanghebbende invulling zal geven aan het verwerven van de taalvaardigheden, de wijze waarop dit zal worden gemonitord, en wanneer belanghebbende opnieuw een taaltoets af zal leggen;

  • f.

    inspanningsverplichting: verplichting tot aanvangen met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal en na aanvang te voldoen aan de voortgang die van hem mag worden verwacht.

Artikel 2. Beoordeling taalvaardigheid

  • 1.

    Als ‘ander document’ zoals genoemd in artikel 18b lid 2 onder c van de wet wordt in ieder geval gezien:

  • a.

    een diploma van een Nederlandstalige middelbare school;

  • b.

    een diploma van een MBO-, HBO- of universitaire Nederlandstalige opleiding;

  • c.

    een diploma van een opleiding Nederlands in het buitenland;

  • d.

    document waaruit blijkt dat belanghebbende is vrijgesteld van de inburgeringsplicht op grond van de Wet inburgering omdat belanghebbende in bezit is van een document zoals genoemd in artikel 2.3 tot en met 2.5 van het Besluit Inburgering;

  • 2.

    Uit de volgende documenten kan tevens blijken dat belanghebbende de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst:

  • a.

    curriculum vitae waaruit blijkt dat belanghebbende minimaal twee jaar Nederlandstalig voortgezet onderwijs heeft gevolgd of minimaal één jaar heeft gewerkt in een Nederlandstalig bedrijf;

  • b.

    een arbeidscontract voor de duur van ten minste één jaar bij een Nederlandstalig bedrijf.

  • 3.

    Het college kan ondanks het ontbreken van de documenten in leden 1 en 2 besluiten belanghebbende geen taaltoets te laten afleggen, indien belanghebbende aantoont dat elke vorm van verwijtbaarheid, in het geval bedoeld in artikel 18b lid 6 van de wet, ontbreekt.

  • 4.

    Wanneer belanghebbende na 1 januari 1969 in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond en er geen aanknopingspunten bestaan om te twijfelen aan diens taalniveau, kan ervan worden uitgegaan dat belanghebbende gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd en daarmee aan de taaleis voldoet.

  • 5.

    Indien belanghebbende aantoont een taaltraject te volgen in het kader van de Wet inburgering, wordt aangenomen dat hij aan deinspanningsverplichting voldoet en wordt aldus geen taaltoets afgenomen.

Artikel 3. Taaltoets

  • 1.

    Indien belanghebbende ondanks schriftelijk verzoek van het college niet heeft aangetoond de Nederlandse taal voldoende te beheersen, wordt een taaltoets afgenomen:

  • a.

    bij belanghebbenden die op of na 1 januari 2016 een bijstandsaanvraag indienen: uiterlijk acht weken na ontvangst van de aanvraag voor bijstand;

  • b.

    bij belanghebbenden die op 31 december 2015 een bijstandsuitkering ontvangen waarvan in het dossier onvoldoende aanknopingspunten aanwezig zijn waaruit voldoende beheersing van de Nederlandse taal blijkt: uiterlijk acht weken na het schriftelijk verzoek van het college zoals bedoeld in de aanhef;

  • c.

    bij belanghebbenden bedoeld in artikel 6 lid 4 van deze beleidsregels: uiterlijk acht weken na de zesmaandelijkse beoordeling.

  • 2.

    Belanghebbende wordt binnen acht weken na uitkomst van de taaltoets schriftelijk in kennis gesteld van de uitkomst van de taaltoets en voor zover daarvan sprake is van het redelijk vermoeden, bedoeld in artikel 18b lid 1 van de wet.

  • 3.

    Indien sprake is van een redelijk vermoeden, wordt belanghebbende er in de kennisgeving op gewezen dat de bijstand wordt verlaagd, tenzij sprake is van een bereidverklaring tot inspanning zoals bedoeld in artikel 18b lid 6 onder a van de wet en artikel 4 van deze beleidsregels.

Artikel 4. Bereidverklaring tot inspanning

  • 1. Na de kennisgeving, bedoeld in artikel 3 lid 2 van deze beleidsregels, heeft belanghebbende één maand de tijd om het college te berichten dat hij bereid is te voldoen aan de inspanningsverplichting, alvorens wordt overgegaan tot verlaging van de bijstand.

  • 2. Belanghebbende kan zijn bereidheid om de inspanningsverplichting na te komen aantonen door middel van een door hem ondertekend taalplan.

  • 3. Het taalplan bevat in ieder geval de termijn waarbinnen en de wijze waarop belanghebbende invulling zal geven aan het verwerven van de taalvaardigheden, de wijze waarop dit zal worden gemonitord, en wanneer belanghebbende opnieuw een taaltoets af zal leggen.

  • 4. Het college stuurt een schriftelijke kennisgeving omtrent het voldoen aan de inspanningsverplichting, na ontvangst van het door belanghebbende ondertekende taalplan.

Artikel 5. Verlaging

  • 1.

    De verlaging van de bijstand vindt plaats vanaf het moment van schriftelijke kennisgeving inzake het redelijk vermoeden, mits belanghebbende zich niet binnen één maand bereid heeft verklaard als bedoeld in artikel 4 van deze beleidsregels.

  • 2.

    Indien belanghebbende zich op enig moment bereid verklaart de inspanningsverplichting na te komen overeenkomstig artikel 4 van deze beleidsregels, wordt de verlaging gestopt vanaf de datum waarop belanghebbende voldoet aan de in dat artikel gestelde voorwaarden.

  • 3.

    Voordat een verlaging wordt uitgevoerd beoordeelt het college of er sprake is van ontbreken van verwijtbaarheid en/of een dringende reden. Het ontbreken van verwijtbaarheid dient te worden aangetoond door belanghebbende.

Artikel 6. Beoordeling voortgang

  • 1.

    Het al dan niet voldoen aan de inspanningsverplichting dient iedere zes maanden te worden beoordeeld.

  • 2.

    Indien belanghebbende een formeel taaltraject volgt, kan het college de onderstaande instrumenten hanteren om de inspanning van de belanghebbende te beoordelen:

  • a.

    presentielijsten;

  • b.

    voortgangsrapportage;

  • c.

    indrukken van de leerkracht/cursusleider.

  • 3.

    Een taaltoets wordt opnieuw afgenomen in het geval uit de zesmaandelijkse beoordeling blijkt dat:

  • a.

    het voldoen aan de inspanningsverplichting onvoldoende is aangetoond;

  • b.

    belanghebbende voldoende aannemelijk heeft kunnen maken, vermoedelijk over het gewenste taalniveau te beschikken.

Artikel 7. Inwerkingtreding en citeertitel

Deze beleidsregels treden in werking op de dag volgend op bekendmaking en worden aangehaald als Beleidsregels Taaleis 2016 gemeente Velsen.

TOELICHTING BELEIDSREGELS TAALEIS 2016 GEMEENTE VELSEN

Algemeen

De taaleis in de Participatiewet heeft tot doel de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen door in te zetten op het taalniveau van uitkeringsgerechtigden. De wetgever legt aan iedere belanghebbende jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, waarvoor de arbeids- en re-integratieverplichting geldt, de plicht op tot het beheersen van de Nederlandse taal op referentieniveau 1F (gelijkgesteld met niveau A2 van het inburgeringsexamen). Referentieniveau 1F is vastgesteld op grond van artikel 2, eerste lid van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen en hieronder omvat de spreekvaardigheid, luistervaardigheid, gespreksvaardigheid, schrijfvaardigheid en leesvaardigheid.

Wanneer belanghebbende niet met behulp van bewijsstukken kan aantonen over het gewenste taalniveau te beschikken, dient binnen acht weken na datum aanvraag uitkering dan wel binnen acht weken na kennisgeving dat belanghebbende dient aan te tonen de taal in voldoende mate te beheersen, een taaltoets te worden afgelegd.

Voor de belanghebbende die niet voldoet aan referentieniveau 1F geldt een inspanningsverplichting de Nederlandse taal te leren. Het niet voldoen aan die inspanningsverplichting kan leiden tot verlaging van de bijstand. Belanghebbende kan te allen tijde alsnog aantonen aan het gewenste taalniveau te voldoen, door bewijsstukken omtrent het taalniveau te overleggen.

Artikel 2. Beoordeling taalvaardigheid

Met behulp van bewijsstukken dient belanghebbende aan te tonen dat hij beschikt over de Nederlandse taal op referentieniveau 1F. De genoemde documenten zijn niet limitatief. Als ‘ander document’ waarmee belanghebbende het voldoen aan het referentieniveau kan aantonen gelden in ieder geval de documenten genoemd onder lid 1 van dit artikel. De onder lid 2 van dit artikel genoemde documenten kunnen eveneens aantonen dat belanghebbende de taal voldoende beheerst, maar hierbij dient aandacht te worden geschonken aan de fraudegevoeligheid van die documenten. Men dient er alert op te zijn dat het CV of arbeidscontract met het oog op de taaleis kan zijn opgesteld.

Het CV kan als bewijsstuk worden geaccepteerd wanneer iemand minimaal twee jaar voortgezet onderwijs heeft gevolgd of minimaal één jaar heeft gewerkt in een Nederlandstalig bedrijf. Een arbeidscontract kan tevens dienen als bewijsstuk als hieruit blijkt dat belanghebbende minimaal één jaar heeft gewerkt in een Nederlandstalig bedrijf.

Indien belanghebbende aantoont dat elke vorm van verwijtbaarheid zoals in artikel 18b lid 6 van de wet ontbreekt, kan het college besluiten belanghebbende geen taaltoets te laten afleggen, aangezien in het geval van onvoldoende taalvaardigheden toch niet zou worden verlaagd.

Gedacht kan worden aan belanghebbenden met dyslexie, analfabetisme, cognitieve problemen, audio- en visuele beperkingen of andere medische problemen die het leervermogen in de weg staan.

De leerplicht is ingevoerd op 1 januari 1969. We gaan er van uit dat eenieder die na die datum tussen zijn 5e en 16e jaar ten minste acht jaar in Nederland heeft gewoond, aan die leerplicht heeft voldaan en aldus aan de taaleis voldoet. Dit kan worden geverifieerd in het BRP. Hier is wel vooraf schriftelijke toestemming van cliënt voor nodig.

Artikel 3. Taaltoets

De taaleis gaat met ingang van 1 juli 2016 gelden voor degenen die op 31 december 2015 een uitkering ontvangen. Het zittend bestand kan vóór 1 juli 2016 wel alvast worden gecontroleerd op aanknopingspunten in het dossier die de taalvaardigheid kunnen aantonen.

Het startpunt voor de termijn van acht weken is voor het zittend bestand een kennisgeving aan de belanghebbende dat onderzocht gaat worden, in welke mate de belanghebbende de Nederlandse taal beheerst. Met die kennisgeving wordt belanghebbende tevens uitgenodigd de documenten binnen een redelijke termijn te overleggen. Voldoet belanghebbende niet aan dat verzoek, dan wordt er een toets afgenomen om de taalvaardigheid van belanghebbende te onderzoeken.

Er wordt gestreefd het gehele cliëntenbestand vóór 1 januari 2018 te hebben gescreend op taalvaardigheid, en eventueel een taaltoets te hebben laten afleggen.

Artikel 4. Bereidverklaring tot inspanning

Indien uit de taaltoets blijkt dat belanghebbende niet voldoet aan het taalniveau, gaat voor hem de inspanningsverplichting gelden. Belanghebbende dient zich binnen een maand na verzending van het besluit bereid te verklaren zich te gaan inspannen om de taalvaardigheden te verwerven. Wanneer belanghebbende niet of onvoldoende bereid is zich in te gaan spannen, kan de aangekondigde verlaging worden toegepast.

Belanghebbende kan te allen tijde alsnog aantonen aan het gewenste taalniveau te voldoen, door de in het tweede artikel onder het eerste en tweede lid van deze beleidsregels genoemde documenten te overleggen. Men dient er alert op te zijn dat het CV of arbeidscontract met het oog op de taaleis kan zijn opgesteld. Er wordt aldus aangeraden met gepaste voorzichtigheid om te gaan met het leveren van die twee documenten nadat het redelijk vermoeden is vastgesteld, en de echtheid ervan te verifiëren.

Voorzieningen gericht op taalverbetering kunnen zijn: het formele en non-formele aanbod volwasseneneducatie in het kader van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB), leer-, studie- en leesmiddelen via de bibliotheek (punt Nederlands leren) en/of taaltraining via internet. Het formele aanbod omvat trajecten waarvoor bij afronding een diploma/certificaat wordt afgegeven. Het non-formele aanbod kent een zodanige certificering niet. Het gekozen traject moet binnen een redelijke en reële termijn leiden tot het beheersen van het vereiste taalniveau. Deze termijn moet worden afgestemd op de mogelijkheden en omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 5. Verlaging

Voorbeelden waarin er sprake kan zijn van ontbrekende verwijtbaarheid: dyslexie, analfabetisme, leerproblemen, cognitieve problemen, audio- en visuele beperkingen en andere medische gronden.

De bijzondere omstandigheden die tot dringende redenen leiden, kunnen gelegen zijn in de zorgplicht van de overheid in relatie tot de individuele omstandigheden en kinderen in het gezin en kunnen van financiële of sociale aard zijn. Het moet dan gaan om zeer ernstige gevolgen voor belanghebbende of diens gezin.

Artikel 6. Beoordeling voortgang

Indien de inspanning onvoldoende is aangetoond bij de zesmaandelijkse beoordeling, wordt opnieuw een taaltoets afgenomen. Wanneer hieruit blijkt dat belanghebbende inderdaad niet voldoet aan de voortgang die van hem verwacht mag worden bij het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal, zal de bijstand worden verlaagd vanaf het moment dat belanghebbende niet meer aan zijn inspanningsverplichting voldoet (zie artikel 18b lid 6 onder a van de wet). Belanghebbende kan opnieuw een taalplan opstellen waarmee hij zijn bereidheid toont.