Regeling vervallen per 01-01-2005

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2004

Geldend van 05-07-2007 t/m 31-12-2004

Intitulé

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2004

Hoofdstuk 1 algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Hoofdstuk 2 beleid en financiën

Artikel 2 Opdracht college

  • 1.

    Het college biedt de doelgroep ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40 eerste lid van de wetis van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij wordt gekeken of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de cliënt, het meest doelmatig is met het oog op arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 3 Beleidskader

  • 1.

    De gemeenteraad stelt aan het begin van elke raadsperiode voor die termijn een beleidskader reïntegratie vast waarin beleidsprioriteiten worden vastgelegd

  • 2.

    Het college stelt met inachtneming van het beleidskader jaarlijks bij de begroting een uitvoeringsprogramma vast inclusief de financiële vertaling

  • 3.

    Het college doet tenminste eenmaal per jaar verslag aan de gemeenteraad over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

  • 1.

    De doelgroep heeft aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college doet een aanbod voor een in lid 1 bedoelde voorziening, dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening, het in artikel 3 genoemde beleidskader en daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten.

  • 3.

    Geen recht op ondersteuning bestaat indien:

    • a.

      sprake is van een voorliggende voorziening welke naar de mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de reïntegratie van de aanvrager;

    • b.

      De Nug-er of ANW-er beschikt over een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt.

Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt

  • 1.

    De uitkeringsgerechtigde aan wie door het college een voorziening wordt aangeboden, is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2.

    De persoon die gebruik maakt van een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet structuur uitvoering werk en inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

Hoofdstuk 3 voorzieningen

Artikel 6 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1.

    Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de weten deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 2.

    Het college kan een voorziening beëindigen indien:

    • a.

      de persoon die van de voorziening gebruik maakt zijn verplichting als bedoeld in artikel 9 lid 1 onder a van de wetniet nakomt;

    • b.

      de persoon die gebruik maakt van een voorziening niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • c.

      de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Bij uitvoeringsbesluit kan het college nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    • c.

      de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of -vaststelling;

    • d.

      de aanvraag van en de besluitvorming over subsidies en premies;

    • e.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • f.

      het vragen van een eigen bijdrage;

    • g.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

Artikel 7 Inkomstenvrijlating

  • 1.

    De uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft of aanvaardt waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, ontvangt vrijlating van inkomsten uit arbeid zoals bedoeld in artikel 31 tweede lid onder o van de wetwaarbij het percentage wordt bepaald op 25% en het maximumbedrag genoemd in artikel 31 tweede lid onder o van de wet.

  • 2.

    Deze inkomensvrijlating vindt alleen plaats als de arbeidsinschakeling op korte termijn leidt tot uitkeringsonafhankelijkheid.

Artikel 8 Premies

  • 1.

    Het college kan premies verlenen die tot doel hebben de arbeidsinschakeling te bevorderen.

  • 2.

    Het college stelt ten aanzien van de verstrekking van premies nadere regels vast met betrekking tot:

    • a.

      de activiteiten waarvoor premie kan worden verstrekt en wie daarvoor in aanmerking komt;

    • b.

      het bedrag van de premie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;

    • c.

      de aanvraag van een premie en de besluitvorming daarover;

    • d.

      de voorwaarden waaronder een premie wordt verstrekt;

    • e.

      de weigeringsgronden voor een premie;

    • f.

      de verplichtingen voor de premieontvanger;

    • g.

      de vaststelling van de premie;

    • h.

      andere mogelijke uitvoeringsaspecten van deze premies.

Artikel 9 Onkostenvergoeding

Het college stelt nadere regels vast ten aanzien van de verstrekking van onkostenvergoedingen in verband met de deelname aan een voorziening.

Hoofdstuk 4 slotbepalingen

Artikel 10 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 11 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2004 gemeente Velsen’.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de datum gelegen zes weken na datum publicatie van deze verordening.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 13 mei 2004 via raadsvoorstel nummer 25.
De griffier De voorzitter
mr. J.P.E.M. Huijs mr. P.A.G. Cammaert

Toelichting

Algemeen

Op 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) in werking getreden. De WWB stelt nog meer dan voorheen de verantwoordelijkheid van de burger centraal om weer te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan door middel van arbeid. Pas als mensen niet in staat blijken te zijn in het eigen bestaan te voorzien, hebben zij aanspraak op ondersteuning door de gemeente. ‘Werk voor iedereen en een tijdelijk vangnet voor wie niet kan werken’.

De basis voor de reïntegratieverordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid onder a en tweede lid en artikel 10 eerste en tweede lid WWB. De reïntegratieverordening regelt de aanspraak op het aanbod van voorzieningen dat er op gericht is te komen tot inschakeling in de arbeid. Uiteindelijk doel is duurzame uitstroom naar reguliere arbeid. Het college bepaalt welke vorm van ondersteuning het meeste recht doet aan de mogelijkheden van de aanvrager ten einde inschakeling in de arbeid binnen een redelijke termijn mogelijk te maken.

Deze verordening is procedureel van aard. Vastgelegd wordt op welke wijze in de gemeente beleid wordt bepaald, hoe de verhoudingen tussen gemeenteraad en college moet zijn, alsmede enkele artike-len over de opdracht aan het college, de aanspraak op voorzieningen, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de belanghebbende. Al het overige wordt vastgelegd in een beleidsplan en in uitvoerings-regels van het college.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel worden definities gegeven van begrippen die meer dan eens in de verordening voorko-men en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is.

lid 2 k Algemeen geaccepteerde arbeid.

Centraal in de WWB staat het uitgangspunt van werk boven inkomen. De introductie van het begrip ‘algemeen geaccepteerde arbeid’ in plaats van ‘passende arbeid’ beoogt dit uitgangspunt sterker te benadrukken. Beroep op inkomensondersteuning moet zo kort mogelijk zijn. Alle inspanningen van belanghebbende en de gemeente dienen te zijn gericht op duurzame arbeidsinschakeling.

Onder arbeidsinschakeling wordt verstaan: het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid zonder dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7 lid 1 sub a WWB.

Onder duurzaamheid wordt verstaan: ten minste een half jaar een reguliere baan vervullen en geen uitkering meer ontvangen (vijfde voortgangsrapportage SUWI d.d. 21 mei 2003).

De uitkeringsgerechtigde is op grond van de WWB verplicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Er wordt geen beperkende voorwaarde meer opgelegd aan aard en omvang van het werk en aan de aansluiting op opleiding en ervaring. Algemene grenzen van wat algemeen geaccepteerde arbeid is, zijn niet primair terug te vinden in de WWB, maar veeleer in aanverwante wet- en regelgeving zoals de arbeidswetgeving. In dit verband kan worden gesteld dat illegale arbeid en arbeid tegen een lager loon dan het wettelijk minimum niet vallen onder algemeen geaccepteerde arbeid. Bij gewetensbezwaren ligt het iets gecompliceerder. Aan gewetensbezwaren wordt slechts betekenis gehecht als deze naar het oordeel van het college dermate zwaarwegend zijn dat ze een onvermijdelijk conflict opleveren met het te verrichten werk en het gevolg zijn van strikt persoonlijke omstandigheden. Strikt persoonlijke omstandigheden kunnen niet worden teruggevoerd tot het behoren tot een bepaalde categorie (bijvoorbeeld religie, geslacht of levensovertuiging).

Uiteraard moet worden gekeken naar de aansluiting bij de individuele mogelijkheden van de persoon in verband met gezondheid en belastbaarheid. Wanneer betaalde arbeid (nog) niet aan de orde is, dient betrokkene gebruik te maken van door de gemeente aangeboden voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Maatwerk is van belang.

De verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden geldt voor de alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar slechts nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de belanghebbende (artikel 9 lid 4 WWB).

Tussen algemeen geaccepteerde arbeid en duurzame inpassing kan een spanningsveld optreden. Het is aan de gemeente om in het individuele geval een afweging te maken en te beoordelen welk van beiden in dat specifieke geval van toepassing is. Wanneer het risico van terugval in de bijstand groot is, ligt het voor de hand om aandacht te schenken aan voorzieningen die dit voorkomen. Daarbij spelen achterliggende oorzaken van terugval een belangrijke rol. Oorzaken kunnen liggen in de sfeer van individuele omstandigheden, in de persoon gelegen kenmerken, in het al dan niet inzetten van voorzieningen, in de kwaliteit van de aangeboden voorziening en in kenmerken van de regionale arbeidsmarkt. Het werkloosheidsrisico is in ieder geval steeds een centraal aandachtspunt.

Artikel 2 Opdracht college

De WWB geeft het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Een voorziening wordt aangeboden indien dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is. Het primaat van arbeidsinschakeling laat onverlet dat de gemeente de mogelijkheid heeft een voorziening aan te bieden in plaats van arbeid, wanneer daarmee voor belanghebbende de kans op duurzame arbeidsinschakeling wordt vergroot.

lid 2

Het college moet evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen besteden en rekening houden met de combinatie arbeid en zorg, onderwerpen die in beleidsplannen en uitvoeringsbesluiten worden uitgewerkt.

lid 3

Het college dient een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is. Er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.

Artikel 3 Beleidskader

Deze verordening is procedureel van aard: niet alle zaken worden er in geregeld. Aan het begin van elke raadsperiode wordt voor die periode een richtinggevend beleidskader opgesteld. Dit dient als richtsnoer voor het jaarlijks door het college op te stellen uitvoeringsprogramma en daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten. De financiële vertaling vindt plaats in de jaarlijkse begroting. De verantwoording van het beleid vindt plaats via periodieke verslaglegging.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

De aanspraak op ondersteuning is in de WWB geregeld. Uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen.

Hoewel de doelgroep aanspraak kan maken op ondersteuning is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de aanvrager dat mogelijk het liefst zou zien. Het is aan het college om zorg te dragen voor een voldoende aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken hebben met beperkte financiële middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren.

Ondersteuning in de vorm van de inzet van reïntegratie-instrumenten vindt alleen plaats als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de instrumenten alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die instrumenten het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt.

Indien een andere uitkeringsinstantie of de werkgever van belanghebbende verantwoordelijk is voor het starten van een reïntegratietraject, kan worden besloten af te zien van het inzetten van een voorziening. Voorwaarde is dat de voorliggende voorziening toereikend en passend wordt geacht voor de reïntegratie van belanghebbende. Als dit niet het geval is, kan alsnog worden besloten om belanghebbende ondersteuning bij arbeidsinschakeling te bieden.

Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt

Deelname door de doelgroep aan reïntegratie is niet vrijblijvend. Aan het volgen van een reïntegratietraject worden voorwaarden en verplichten verbonden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken, de gevraagde ondersteuning te weigeren of om op grond van de Maatregelenverordening de uitkering te verlagen.

Voor Nug-ers, ANW-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. De gemeente kan dan (een deel van) de gemaakt kosten terugvorderen. Evenals bij uitkeringsgerechtigden moet over deze mogelijkheid voor de start van het traject een schriftelijke afspraak worden gemaakt.

Natuurlijk heeft de belanghebbende ook rechten. Deze rechten zijn meestal elders in wet- of regelgeving ondergebracht. Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de AWB. Het recht op inzage in gegevens en zonodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens.

Artikel 6 Algemene bepalingen over voorzieningen

Het college heeft de bevoegdheid om, afgezien van de verplichtingen opgenomen in de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan worden bepaald dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt. De cliënt kan ook worden verplicht aanwezig te zijn bij een voorziening, voldoende inzet te tonen of direct melding te maken van verzuim.

Artikel 7 Inkomstenvrijlating

Met het amendement Bruls is het mogelijk gemaakt de inkomsten van uitkeringsgerechtigden die in deeltijd werken voor een deel vrij te laten. De vrijlating bedraagt maximaal 25% van de inkomsten per maand, tot een maximumbedrag genoemd in artikel 31 lid 2 onder o van de wet. De periode dat deze vrijlating kan worden toegepast is zes maanden, waarbij deze periode niet onderbroken kan worden. De vrijlating geldt slechts éénmalig en kan dus niet na een jaar opnieuw worden toegepast.

Inkomstenvrijlating kan alleen dan worden toegepast als de arbeidsinschakeling op korte termijn leidt tot uitkeringsonafhankelijkheid. Arbeidsinschakeling is het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een gemeentelijke voorziening. Onder een korte termijn wordt verstaan: de periode van zes maanden waarvoor de maximale vrijlating geldt. In de praktijk zal deze regeling dus alleen dan worden toegepast als een werkgever de intentie heeft de werknemer na deze zes maanden aan te nemen voor het aantal uren dat leidt tot uitstroom. De periode van zes maanden kan dan worden gezien als proeftijd.

Artikel 8 Premies

In de WWB is geregeld dat jaarlijks een eenmalige premie kan worden toegekend in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

Deze verordening regelt het verstrekken van premies in algemene zin. De criteria en de doelgroepen worden omschreven in het beleidskader en in daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten.

Artikel 9 Onkostenvergoeding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 10 Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 11 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.