Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening kinderen doen mee 2013

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening kinderen doen mee 2013

De raad van de gemeente Venlo;

gelezen het voorstel van het college van 20 november 2012, registratienummer ;

gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet, artikel 8, eerste lid, onderdeel g, artikel 8, tweede lid, onderdeel d en artikel 35, vijfde lid, van de Wet werk en bijstand (WWB),

overwegende dat het van wezenlijk belang wordt geacht dat kinderen zich door maatschappelijke participatie kunnen ontplooien en ontwikkelen en daarin niet belemmerd worden door de financiële positie van de ouder(s), dat gemeenten daaraan dienen bij te dragen door het voeren van beleid, gericht op inkomensondersteuning van ouders met schoolgaande kinderen;

besluit(en) vast te stellen:

1. Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand, Kinderen doen mee 2013

2. De Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand, Kinderen doen mee per 1 januari 2013 in te trekken.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo;

  • c.

    de raad: de gemeenteraad van de gemeente Venlo;

  • d.

    maatschappelijke participatie: het deelnemen aan activiteiten met een sportief, educatief, sociaal dan wel cultureel karakter door schoolgaande kinderen van ouders met een laag inkomen;

  • e.

    voorziening: een vorm van ondersteuning in natura, gericht op de maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen van ouders met een laag inkomen;

  • f.

    schoolgaand kind: ten laste komend, schoolgaand kind in de leeftijd van 4 tot 18 jaar van een ouder met een laag inkomen;

  • g.

    laag inkomen: een inkomen tot en met 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Artikel 2 Toepassingsbereik

  • 1.

    De gemeenteraad beschouwt het als zijn taak om de maatschappelijke participatie te bevorderen en het aantal schoolgaande kinderen dat belemmeringen ondervindt in die participatie door de financiële positie van hun ouders, terug te dringen.

  • 2.

    Deze verordening stelt regels over de wijze waarop de in het eerste lid genoemde taak door het college wordt uitgevoerd, met inbegrip van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het begrip maatschappelijke participatie.

Hoofdstuk 2 Beleid met betrekking tot maatschappelijke participatie

Artikel 3 Verantwoordelijkheid college

  • 1.

    Het college zet zich in voor het tot stand komen en ondersteunen van diensten door rechtspersonen die naar zijn oordeel bijdragen aan maatschappelijke participatie.

  • 2.

    Het college biedt voorzieningen aan, die gericht zijn op maatschappelijke participatie.

  • 3.

    Indien een voorziening, bedoeld in het tweede lid, het rechtskarakter heeft van categoriale bijzondere bijstand, bedoeld in artikel 35, vijfde lid, van de wet, draagt het college er zorg voor dat deze bijstand uitsluitend wordt verstrekt aan een belanghebbende met een inkomen tot 110% van de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 4.

    Het college werkt bij het bevorderen van maatschappelijke participatie samen met natuurlijke en rechtspersonen, voor zover die samenwerking naar het oordeel van het college daaraan bijdraagt.

Artikel 4 Beleid en voorzieningen

Het college geeft uitvoering aan het volgende beleid ter bevordering van de maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen:

  • a.

    Het in staat stellen van in ieder geval de stichting Jeugdsportfonds Venlo en de stichting Jeugdcultuurfonds Venlo om aan schoolgaande kinderen van ouders met een laag inkomen een vergoeding ten behoeve van contributiekosten en attributen in natura te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de gekozen sport of cultuur activiteit. De stichting Jeugdsportfonds Venlo en de stichting Jeugdcultuurfonds Venlo werken volgens hun eigen doelstellingen en budget;

  • b.

    In het gemeentelijk minimabeleid wordt extra aandacht besteed aan de positie van schoolgaande kinderen;

  • c.

    Individuele bijzondere bijstand ten behoeve van schoolgaande kinderen, als de individuele situatie daarom vraagt.

De gemeenteraad wordt jaarlijks geïnformeerd over de wijze waarop is bijgedragen aan de maatschappelijke participatie.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2013.

Artikel 6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Kinderen doen mee 2013.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 19 december 2012.
De griffier, De voorzitter

Toelichting Verordening Kinderen doen mee 2013

Algemeen

In de motie Blanksma-Spekman c.s. . vraagt de Tweede Kamer de regering om gemeenten financieel af te rekenen als zij onvoldoende bijdragen aan de doelstelling om het aantal kinderen uit arme gezinnen dat om financiële redenen maatschappelijk niet meedoet, met de helft terug te dringen. Bij de uitvoering van deze motie heeft de regering echter gekozen voor een uitwerking die recht doet aan het uiteindelijke doel van de motie, namelijk het steviger stimuleren van gemeenten om daadwerkelijk werk te maken het aantal kinderen uit arme gezinnen dat maatschappelijk niet meedoet om financiële redenen terug te dringen. Daartoe voorziet dit wetsvoorstel in een verordeningsplicht voor gemeenteraden ten aanzien van artikel 35, vijfde lid, van de WWB.

Maatschappelijke participatie van kinderen is van groot belang met het oog op een zelfredzame toekomst. In dat verband is het gewenst dat inkomensondersteuning ten behoeve van die participatie rechtstreeks aan zoveel mogelijk minderjarige kinderen van de doelgroep ten goede komt. Om die reden verdient een verstrekking ‘in natura’ de voorkeur boven een geldbedrag. Doordat in artikel 8 van de WWB een onderdeel is toegevoegd worden gemeenteraden verplicht regels op te nemen in een verordening over de wijze waarop meegewerkt wordt aan het bevorderen van de maatschappelijke participatie. Daarom heeft de regering er voor gekozen om de gemeenteraden voor te schrijven dat zij gehouden zijn een verordening op te stellen met betrekking tot het verlenen van categoriale bijzondere bijstand voor de kosten in verband met maatschappelijke participatie van ten laste komende kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen (conform artikel 35, vijfde lid, van de WWB). De gemeenteraden zijn gehouden om in ieder geval in de verordening invulling te geven aan het begrip maatschappelijke participatie. De verordening krijgt op voorhand geen structureel karakter. De effecten van de verordeningsplicht op de participatie van de betreffende doelgroep worden door het Rijk na twee jaar geëvalueerd. Vervolgens vindt een beoordeling plaats of het wel of niet wenselijk is om structureel te blijven verplichten om op het beleidsterrein van participatie van kinderen, regels in een verordening vast te leggen en is er een afwegingsmoment om te bezien hoe hiermee verder moet worden omgegaan.

Betekenis verordeningsplicht en inhoud verordening

Strekking van de verordeningsplicht is dat gemeenten werk maken van maatschappelijke participatie van kinderen. Op welke wijze dat beleid vorm gegeven wordt, qua vorm en inhoud, wordt aan de gemeenten zelf overgelaten. De verordeningsplicht verandert niets aan de gemeentelijke beleidsvrijheid op dit punt . Dit wetsvoorstel dwingt daarom niet tot het creëren van categoriale bijzondere bijstand voor schoolgaande kinderen. Een doeltreffender vorm van bijstandverlening is individuele bijzondere bijstand, waardoor de bijstandverlening daadwerkelijk gemaakte kosten compenseert. Uiteraard dienen daarbij de kaders van de WWB niet te buiten gegaan worden . Dat betekent ondermeer dat als het categoriale regelingen betreft, de inkomensnormering van 110% gerespecteerd wordt en dat geen inkomensondersteuning plaatsvindt aan personen die uitgesloten zijn van het recht op bijstand . Met de verordeningsplicht krijgen colleges de opdracht om op lokaal niveau gerichte –generieke dan wel individuele- participatie bevorderende maatregelen te treffen voor schoolgaande kinderen .

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd.

Het begrip ‘maatschappelijke participatie’ is hier omschreven, ter uitvoering van de opdracht van de wetgever, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel g WWB. Er is gekozen voor een ruime betekenis. Maatschappelijke participatie kan op vele wijzen plaatsvinden en niet ieder kind is hetzelfde. Om die reden wordt het begrip op deze plaats in zo algemeen mogelijke bewoordingen gedefinieerd, en wordt het toegespitst op ouders van schoolgaande kinderen, met een laag inkomen. Een dergelijke begripsomschrijving heeft als voordeel dat op andere plaatsen in de verordening volstaan kan worden met het begrip ‘maatschappelijke participatie’, waarmee dan gedoeld wordt op de participatie van de hier beschreven doelgroep.

Het begrip ‘voorziening’ is in de verordening gebruikt en heeft een ruime betekenis gekregen. In wezen wordt met iedere vorm van financiële ondersteuning of ondersteuning in natura door het college die specifiek is bestemd voor de maatschappelijke participatie van kinderen, uitvoering gegeven aan de wens van de wetgever als verwoord in de Memorie van Toelichting op artikel 8, eerste lid, onderdeel g WWB. Een dergelijke voorziening kan bijzondere bijstand zijn, maar ook een tegemoetkoming of kostenvergoeding dan wel een subsidie of verstrekking ‘in natura’, zolang dit maar bijdraagt aan de participatie.

Het begrip ‘schoolgaand kind’ is gedefinieerd. Schoolgaande kinderen staan centraal in het beleid met betrekking tot maatschappelijke participatie. Dit begrip wordt ook genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel g, WWB maar niet nader omschreven. Onder schoolgaande kinderen wordt in dit verband verstaan, ten laste komende kinderen die feitelijk schoolgaand zijn.

Het begrip ‘laag inkomen’ is omschreven, omdat daarmee in deze verordening de doelgroep van het gemeentelijk armoedebeleid wordt aangeduid.

Artikel 2 Toepassingsbereik

In artikel 2 is verduidelijkt wat de gemeenteraad, gegeven bovengenoemde motie ‘Blanksma-Spekman’ als zijn taak aanmerkt. Die taak is enerzijds gelegen in het in algemene zin vergroten van de maatschappelijke participatie van de doelgroep (kwalitatief) en anderzijds het terugdringen van het aantal kinderen dat onvoldoende participeert (kwantitatief). In het tweede lid is aangegeven wat gegeven die taken, het doel is van deze verordening. Dat is het stellen van regels voor het bestuursorgaan dat belast is met uitvoering van deze verordening, het college. Die regels zijn in het vervolg van de verordening te vinden en betreffen bijv. de opdracht aan het college om te zoeken naar samenwerking met andere instellingen en te bevorderen dat die instellingen diensten aanbieden die de participatie bevorderen (zie artikel 3). Voor een zuivere plaatsbepaling is tevens de wettelijke opdracht herhaald om invulling te geven aan het begrip ‘maatschappelijke participatie’. Daaraan is uitvoering gegeven in het eerste lid, onderdeel d van deze verordening.

Artikel 3 Verantwoordelijkheid college

Met betrekking tot het beleid, gericht op maatschappelijke kinderparticipatie, krijgt het college in dit artikel nog enkele opdrachten. Allereerst is in lid 1 bepaald dat het college zich inzet voor dienstverlening door derden aan kinderen die bijdraagt aan maatschappelijke participatie. Maatschappelijke participatie is niet een exclusieve taak van de overheid. Ook allerlei maatschappelijke instellingen dragen daaraan bij. Het college krijgt de opdracht om te zoeken naar wegen om de dienstverlening van dergelijke instellingen te ondersteunen zodat de participatie wordt bevorderd.

In het tweede lid is vastgelegd dat het college de opdracht krijgt om zelfstandig vormen van ondersteuning te creëren die de participatie ondersteunen. Zoals ook uit artikel 8 volgt, bepaalt het college de vorm, tenzij de vorm in deze verordening is bepaald.

Het derde lid bepaalt dat voorzieningen met het karakter van categoriale bijstand, onder de beperking van de inkomensgrens van 110% van de toepasselijke bijstandsnorm vallen. Zoals uit de algemene toelichting ook blijkt, kan evenzeer middels individuele voorzieningen in maatschappelijke participatie voor de doelgroep worden voorzien.

Het vierde lid geeft uitdrukking aan de idee dat samenwerking gewenst c.q. noodzakelijk is in het bevorderen van maatschappelijke participatie. Armoedebestrijding is niet alleen iets van gemeenten, maatschappelijke instellingen spelen hier ook een belangrijke rol bij. Artikel 4 Beleid en voorzieningen

In dit artikel wordt aangegeven welk beleid er wordt gevoerd door de gemeenteraad c.q. aan welk beleid het college uitvoering moet geven. Met de genoemde punten wordt ten behoeve van de kinderen een sluitend pakket voor maatschappelijke participatie geboden. Dit beleid wordt in korte schetsen in hoofdlijnen aangeduid. De gemeenteraad wordt jaarlijks geïnformeerd over de bereikte resultaten. Dat geeft de gemeenteraad de mogelijkheid om desgewenst bij te sturen en nieuwe opdrachten te geven aan het college voor de noodzakelijke invulling van ‘maatschappelijke participatie’.

Artikel 5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2013 en sluit in tijd aan op de verordening Kinderen doen mee.

Artikel 6 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.