Regeling vervallen per 01-01-2015

Participatieverordening 2013

Geldend van 14-03-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Participatieverordening 2013

De raad van de gemeente Venlo;

gelezen het voorstel van het college van 22-01-2013, registratienummer 13-739;

gelet op de artikelen 149 en 156 Gemeentewet, de artikelen 7, 8 en 10 lid 2 Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de artikelen 34, 35 en 36 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de artikelen 8, 19 lid 5 en 6, 23 lid 3, 24e, 24f en 35 Wet inburgering;

gelet op de EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002, Pb EG 2002, L 337/3) en de EG-verordening de minimissteun (nr. 69/2001, Pb EG 2001, L 10/30), alsmede de Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke re-integratieverordeningen in het kader van de Wet werk en bijstand (verzamelcirculaire SZW, april 2004);

gelezen het advies van de cliëntenraad van 11-01-2013,

overwegende, dat de gemeente het streven van het Rijk naar een hoge mate van participatie van de ingezetenen in de maatschappij onderschrijft in de Wet participatiebudget en dat dit streven gebaat is bij een gezamenlijke aanpak van arbeidsparticipatie, educatie en maatschappelijke participatie en inburgering;

overwegende, dat als gevolg van de wijziging van de Wet inburgering de taken van de gemeente op het terrein van inburgering op termijn beëindigd zullen worden en dat gedurende een overgangsperiode de gemeente nog een aantal taken op het terrein van inburgering zullen uitoefenen;

besluit:

vast te stellen de Participatieverordening 2013:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo;

    • b.

      uitkeringsgerechtigde: een persoon met een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

    • c.

      Anw-er: een persoon die een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet ontvangt en die als werkloze werkzoekende staat ingeschreven bij het UWV Werkbedrijf;

    • d.

      niet-uitkeringsgerechtigde (nugger): een persoon als bedoeld in artikel 6 lid 1 onder a WWB, die als werkloze werkzoekende staat ingeschreven bij het UWV Werkbedrijf;

    • e.

      doelgroep: de personen aan wie op grond van artikel 7 lid 1 onder a WWB door het college ondersteuning kan worden geboden;

    • f.

      belanghebbende: een persoon die behoort tot de doelgroep en die aanspraak maakt op ondersteuning of aan wie ondersteuning wordt geboden;

    • g.

      voorziening: de voorziening bedoeld in artikel 7 lid 1 onder a WWB. Een instrument binnen een traject, dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen;

    • h.

      subsidie: de aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten;

    • i.

      premie: financiële beloning ter bevordering van arbeidsinschakeling;

    • j.

      algemeen geaccepteerde arbeid: arbeid als bedoeld in artikel 9 lid 1 WWB;

    • k.

      gesubsidieerde arbeid: arbeid als bedoeld in artikel 10 lid 2 WWB.

  • 2.

    De begripsbepalingen van de WWB, de Wet inburgering en de daarop berustende regelingen zijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

Hoofdstuk 2. Wet werk en bijstand

Afdeling 1. Beleid en financiën

Artikel 2. Opdracht college

  • 1.

    Ingevolge artikel 7 WWB biedt het college ondersteuning aan leden van de doelgroep en zorgt voor een voldoende gevarieerd aanbod van voorzieningen. Het college houdt daarbij rekening met de aard en omvang van de verschillende binnen de doelgroep te onderscheiden groepen en voorzieningen die het geschiktst zijn voor de leden van die groepen.

  • 2.

    Het college kan bij het bepalen van het aanbod van voorzieningen prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden dan wel de maatschappelijke, economische of conjuncturele ontwikkelingen.

Artikel 3. Plan

  • 1.

    Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening een plan vast, waarin de doelstellingen, soorten voorzieningen en de beoogde resultaten worden aangegeven.

  • 2.

    Het college doet eenmaal per jaar verslag aan de gemeenteraad over de doeltreffendheid en de resultaten van het beleid. Dit verslag wordt vormgegeven conform het verslag als bedoeld in artikel 77 lid 1 WWB.

Artikel 4. Subsidie- of budgetplafonds en plafonds betreffende voorzieningen

  • 1.

    De gemeenteraad kan in het beleidsplan een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen.

  • 2.

    De gemeenteraad kan in het beleidsplan tevens een plafond instellen voor het aantal personen, dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

  • 3.

    Een door de gemeenteraad ingesteld plafond vormt enkel een weigeringsgrond bij de aanspraak op de desbetreffende specifieke voorziening.

Afdeling 2. Aanspraken van de doelgroep

Artikel 5. Aanspraak op ondersteuning

  • 1.

    Leden van de doelgroep hebben aanspraak op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De in lid 1 bedoelde ondersteuning kan bestaan uit:

    • a.

      ondersteuning bij de verwerving van arbeid;

    • b.

      ondersteuning bij het behoud van arbeid; alsmede

    • c.

      een voorziening als bedoeld in artikel 6 van deze verordening.

Artikel 6 Voorzieningen

  • 1.

    Het college kan een persoon binnen de doelgroep een voorziening aanbieden. Een voorziening wordt slechts aangeboden voor zover het college deze noodzakelijk acht voor de arbeidsinschakeling van de desbetreffende persoon.

  • 2.

    De in lid 1 bedoelde voorziening kan bestaan uit:

    • a.

      ondersteuning bij het verwerven en behouden van arbeid;

    • b.

      ondersteuning bij het verbeteren of behouden van de positie op de arbeidsmarkt of binnen de maatschappij;

    • c.

      ondersteuning bij het wegnemen van belemmeringen voor de arbeidsinschakeling;

    • d.

      ondersteuning bij de verwerving van een dienstverband als bedoeld in artikel 2 lid 1 Wet sociale werkvoorziening; en

    • e.

      gesubsidieerde arbeid.

  • 3.

    Onverminderd lid 2 kan een voorziening tevens betrekking hebben op:

    • a.

      de noodzakelijke kosten samenhangende met de deelname aan een voorziening;

    • b.

      de kosten ter bepaling van de noodzakelijkheid en inhoud van een voorziening;

    • c.

      de noodzakelijke kosten in verband met loonvormende arbeid.

Artikel 7. Verruiming doelgroep

In afwijking van artikel 5 lid 1 van deze verordening kan het college de aanspraak op bepaalde vormen van ondersteuning ook openstellen voor:

  • a.

    personen die in de gemeente Venlo hun woonplaats hebben;

  • b.

    uitkeringsgerechtigden zonder adres als bedoeld in artikel 1 Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, die staan ingeschreven op een door het college aangewezen postadres.

Artikel 8. Uitvoeringsbesluit

  • 1.

    Bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van de verschillende vormen van ondersteuning, met inachtneming van hetgeen daarover in het Beleidsplan is bepaald, nadere regels stellen. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:

    • a.

      aan wie, onder welke voorwaarden, welke vorm van ondersteuning kan worden aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden;

    • c.

      de beëindigingsgronden.

  • 2.

    Daarnaast kunnen de regels bedoeld in lid 1 tevens betrekking hebben op:

    • a.

      de verstrekking van subsidies;

    • b.

      de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of –vaststelling;

    • c.

      de aanvraag van en de besluitvorming over subsidies en premies;

    • d.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • e.

      het vragen van een eigen bijdrage;

    • f.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

Afdeling 3. Verplichtingen van de doelgroep en premies

Artikel 9. Verplichtingen

  • 1.

    Een uitkeringsgerechtigde is verplicht van de hem/haar aangeboden vorm van ondersteuning gebruik te maken.

  • 2.

    Elke persoon die deelneemt aan een voorziening is daarnaast gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB, IOAW, IOAZ, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen en deze verordening.

  • 3.

    Het college kan in aanvulling op de in lid 2 genoemde verplichtingen voor een deelnemend persoon extra verplichtingen aan een voorziening verbinden. Deze persoon is dan ook aan deze verplichtingen gehouden.

  • 4.

    Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening niet voldoet aan de in de leden 2 en 3 genoemde verplichtingen, kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening op basis van artikel 8 lid 1 onder b WWB.

  • 5.

    Indien een persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan de in lid 2 en lid 3 genoemde verplichtingen, kan het college de kosten van de ondersteuning en/of voorziening geheel of gedeeltelijk van hem/haar terugvorderen.

Artikel 10. Premies

  • 1.

    Indien een uitkeringsgerechtigde een vorm van gesubsidieerde arbeid verricht, kan het college een premie verstrekken.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels met betrekking tot de hoogte van de premie als bedoeld in lid 1.

Hoofdstuk 3 . Wet Inburgering (Wi)

Afdeling 1. Informatieverstrekking

Artikel 11. De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

  • 1.

    Het college draagt er zorg voor, dat de inburgeringsplichtigen op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de Wi en over het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

  • 2.

    Het college maakt bij de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen in ieder geval gebruik van de volgende middelen:

    • -

      schriftelijk materiaal bij de organisaties en op de plaatsen waar (potentiële) inburgeraars komen;

    • -

      spreekuren bij de afdeling Werk, Inkomen en Zorg, specifiek voor (potentiële) inburgeraars;

    • -

      een intake inburgering bij de afdeling Werk, Inkomen en Zorg om de inburgeringsplicht vast te kunnen stellen en om te kunnen bepalen of en welke inburgeringsvoorziening wordt aangeboden;

    • -

      digitale informatie via de website van de gemeente Venlo en de I-punten (Informatiepunten inburgering);

    • -

      voorlichtingen aan de doelgroep en intermediairs over de Wi.

  • 3.

    Het college beoordeelt tenminste eenmaal per jaar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen en rapporteert daarover aan de gemeenteraad.

Afdeling 2. Groepen inburgeringsplichtigen en samenstelling van de inburgerings- of taalkennisvoorziening

Artikel 12. Inburgeringsaanbod

Het college biedt een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan de inburgeringsplichtige, te weten:

  • a.

    de houder van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 en

  • b.

    de geestelijk bedienaar, bedoeld in artikel 1, onderdeel g van de Wet inburgering, die geen oudkomer is als bedoeld in artikel 1, onderdeel c van de Wet inburgering, voor zover deze uiterlijk 31 december 2012 inburgeringsplichtig is geworden.

Artikel 13. De samenstelling van de inburgerings- of taalkennisvoorziening

  • 1.

    Het college stemt de inburgeringsvoorziening, met uitzondering van de inburgeringsvoorziening aan geestelijk bedienaren, of de taalkennisvoorziening af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige.

  • 2.

    Indien de inburgeringsplichtige een voorziening gericht op de arbeidsinschakeling wordt aangeboden, draagt het college er zorg voor, dat de inburgeringsvoorziening hierop wordt afgestemd.

  • 3.

    Een inburgerings- of een taalkennisvoorziening kan, naast datgene dat in de Wi is geregeld, een of meer van de volgende onderdelen bevatten:

    • a.

      diagnosestelling;

    • b.

      trajectbegeleiding;

    • c.

      vervolgadvies;

    • d.

      taalstage;

    • e.

      vrijwilligerswerk.

Artikel 14. De inning van de eigen bijdrage

  • 1.

    De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23 lid 2 Wi wordt in ten hoogste tien termijnen betaald.

  • 2.

    Het college legt in de beschikking tot vaststelling van de inburgerings- of taalkennisvoorziening de betalingstermijnen vast. Indien het college de eigen bijdrage verrekent met de algemene bijstand, wordt dat in de beschikking vastgelegd.

Artikel 15. Opleggen van verplichtingen

Het college kan een inburgeringsplichtige bij beschikking één of meer van de volgende verplichtingen opleggen:

  • a.

    het deelnemen aan de inburgerings- of taalkennisvoorziening;

  • b.

    het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;

  • c.

    het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

  • d.

    voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen of staatexamen Nederlands als tweede taal I of II op een tijdstip, dat door het college wordt bepaald;

  • e.

    voor de tweede maal deelnemen aan het inburgeringsexamen of staatexamen Nederlands als tweede taal I of II op een tijdstip, dat door het college wordt bepaald;

  • f.

    het melden, indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan.

Afdeling 3. Het vaststellen van een inburgerings- of een taalkennisvoorziening

Artikel 16A. De procedure van het doen van een aanbod

Het college doet het aanbod, bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de Wet inburgering schriftelijk. Het aanbod wordt gezonden naar het adres waar de inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 12 in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven.

  • 1.

    In het aanbod wordt een omschrijving gegeven van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening die wordt aangeboden en worden de rechten en verplichtingen vermeld die aan die voorziening worden verbonden.

  • 2.

    De inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 12 aan wie een aanbod wordt gedaan, deelt binnen twee weken het college schriftelijk mee of hij het aanbod al dan niet aanvaardt.

  • 3.

    Wanneer de inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 12 het aanbod aanvaardt, neemt het college binnen zes weken na ontvangst van deze mededeling het besluit tot vaststelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening overeenkomstig het gedane aanbod.

Artikel 16B. De inhoud van de beschikking

Het besluit tot vaststelling van de inburgerings- of taalkennisvoorziening bevat in ieder geval:

  • a.

    een beschrijving van de inburgerings- of taalkennisvoorziening;

  • b.

    een opgave van de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige;

  • c.

    de datum waarop het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II moet zijn behaald;

  • d.

    de termijnen en wijze van betaling.

Afdeling 4. De bestuurlijke boete

Artikel 17. De hoogte van de bestuurlijke boete voor de verschillende overtredingen

  • 1.

    De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste 10% van de voor de inburgeringsplichtige vastgestelde bijstandsnorm voor de duur van één maand, indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden, dat deze inburgeringsplichtig is, geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25 lid 4 Wi.

  • 2.

    De bestuurlijke boete bedraagt hoogste 50% van de voor de inburgeringsplichtige vastgestelde bijstandsnorm voor de duur van één maand, indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgerings- of taalkennisvoorziening, bedoeld in artikel 23 lid 1 Wi of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 15 van deze verordening.

  • 3.

    De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste 50% van de voor de inburgeringsplichtige vastgestelde bijstandsnorm voor de duur van één maand, indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7 lid 1 Wi bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31 lid 2 onder a Wi verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

  • 4.

    Bij de vaststelling van het boetebedrag voor inburgeringsplichtige zonder WWB-uitkering, geldt de netto bijstandsnorm die voor betrokkene zou gelden als hij/zij belanghebbende in de zin van de WWB zou zijn, zonder nadere vaststelling van de woonomstandigheden. Er wordt in alle gevallen uitgegaan van de norm voor zelfstandig wonenden.

  • 5.

    De in de leden 1, 2 en 3 bedoelde bestuurlijke boete bedraagt maximaal het daarvoor in artikel 34 Wi genoemde bedrag.

Artikel 18. Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

  • 1.

    De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 17 lid 1 van deze verordening, bedraagt ten hoogste 10% van de voor de inburgeringsplichtige vastgestelde bijstandsnorm voor de duur van twee maanden, indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan dezelfde gedraging.

  • 2.

    De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 17 lid 2 van deze verordening, bedraagt ten hoogste 50% van de voor de inburgeringsplichtige vastgestelde bijstandsnorm voor de duur van twee maanden, indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan dezelfde gedraging.

  • 3.

    De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste 50% van de voor de inburgeringsplichtige vastgestelde bijstandsnorm voor de duur van twee maanden, indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 en 33 Wi vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

  • 4.

    Bij de vaststelling van het boetebedrag voor inburgeringsplichtige zonder WWB-uitkering, geldt de netto bijstandsnorm die voor betrokkene zou gelden als hij/zij belanghebbende in de zin van de WWB zou zijn, zonder nadere vaststelling van de woonomstandigheden. Er wordt in alle gevallen uitgegaan van de norm voor zelfstandig wonenden.

  • 5.

    De in de leden 1, 2 en 3 bedoelde bestuurlijke boete bedraagt maximaal het daarvoor in artikel 34 Wi genoemde bedrag.

Afdeling 5. Overige bepalingen

Artikel 19. Bepalingen hoofdstuk 2

De bepalingen van hoofdstuk 2, afdeling 1, zijn op dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 4. Educatie

Artikel 20. Educatie

  • 1.

    Het college kan educatievoorzieningen aanbieden aan personen die vallen onder de doelgroep van het participatiebudget met als doel hun participatie te verhogen.

  • 2.

    De bepalingen van hoofdstuk 2 afdeling 1, zijn op dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 21. Hardheidsclausule

Het college kan ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien de toepassing hiervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 22. Situaties waarin deze verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 23. Inwerkingtreding en intrekking bestaande verordeningen

  • 1.

    De verordening treedt in werking acht dagen na bekendmaking.

  • 2.

    Met de inwerkingtreding van deze verordening komt de ‘Participatieverordening gemeente Venlo 2009’ te vervallen.

Artikel 24. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als de ‘Participatieverordening 2013’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 27 februari 2013.
De griffier De voorzitter

Toelichting op de Participatieverordening 2013

Sinds 1 januari 2009 bundelt de Wet Participatiebudget de gemeentelijke middelen voor inburgering en educatie (WEB) en het werkdeel van de WWB. Met de Wet Participatiebudget kunnen gemeenten alle vormen van re-integratie, educatie en inburgering (allen participatievoorzieningen) in elke gewenste combinatie aanbieden. Gemeenten kunnen een aanbod doen aan iedereen in Nederland die 18 jaar of ouder is en in sommige gevallen ook aan 16- en 17-jarigen, bijvoorbeeld leerlingen met een verhoogd risico om voortijdig hun school te verlaten.

Deze Participatieverordening is een uitvloeisel van de Wet Participatiebudget. Daarbij is overwogen, dat de hoofdtaken (re-integratie, educatie en inburgering) dusdanig met elkaar vervlochten zijn, dat het gezamenlijk oppakken van deze taken de effectiviteit enkel ten goede kan komen. Extra argument vormt het samengaan van de middelen voor re-integratie, educatie en inburgering, waardoor een geïntegreerde aanpak op dit vlak ook meer dan wenselijk is.

Uit oogpunt van overzichtelijkheid zullen de taakvelden apart in deze toelichting worden besproken.

Re-integratie

Volgens de WWB krijgt het college de opdracht voor de re-integratie van uitkeringsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers zorg te dragen.

Gekozen is voor een participatieverordening, waarin alleen wordt vastgelegd op welke wijze in de gemeente het beleid bepaald wordt en hoe de verhouding tussen de gemeenteraad en het college is. Er zijn enkele algemene artikelen opgenomen over de opdracht aan het college, de aanspraak op voorzieningen, subsidie- en budgetplafonds, de inzet van voorzieningen en rechten en plichten van de klant en dergelijke. Al het overige wordt vastgesteld in een uitvoeringsbesluit en een apart plan.

In hoofdstuk 1 ‘Algemene bepalingen’ worden de begripsomschrijvingen gegeven van wat in deze verordening onder de betreffende begrippen moet worden verstaan. In hoofdstuk 2, afdeling 1 (Beleid en financiën) wordt de opdracht aan het college beschreven om in een Uitvoeringsbesluit vast te leggen op welke wijze de zorg voor ondersteuning en voorzieningen aan leden van de doelgroep wordt geregeld. Het college dient een plan vast te stellen en kan hierin voorzieningen- en subsidieplafonds opnemen. In afdeling 2 (Aanspraken van de doelgroep) zijn de aanspraken op ondersteuning en voorzieningen opgenomen, alsmede de mogelijkheden om de doelgroep uit te breiden met personen die een uitkering ontvangen via het UWV. In afdeling 3 (Verplichtingen en premies) zijn de verplichtingen die op de leden van de doelgroep rusten opgenomen en is de mogelijkheid gecreëerd om werkgevers te stimuleren een persoon uit de doelgroep duurzaam in dienst te nemen door middel van een premie.

Inburgering

Met ingang van 1 januari 2013 is de Wet inburgering gewijzigd. In de wet zoals die gold tot en met 31 december 2012 was aan gemeenten een aantal belangrijke taken toebedeeld. Door de gewijzigde wet vervallen de taken van de gemeenten. Wel blijven de gemeenten op grond van het overgangsrecht met name de eerste jaren na inwerkingtreding van de wetswijziging een aantal taken uitoefenen. Dit betreft met name inburgeraars die al een traject gestart zijn in staat te stellen dit af te maken. Daarnaast blijven de gemeenten de oude inburgeraars handhaven.

De voor de gemeente belangrijkste wijzigingen zijn:

  • -

    De verantwoordelijkheid voor inburgering wordt bij de inburgeringsplichtige gelegd. Dit betekent dat het tot de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige behoort om te bepalen hoe hij aan zijn inburgeringsplicht voldoet en dat hij daarvoor zelf de kosten draagt. Daarmee vervalt de plicht van gemeenten om voor inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen te zorgen. De taken die de gemeente heeft ten aanzien van het oproepen van (potentieel) inburgeringsplichtigen en het doen van een onderzoek (intake) vervallen daarmee eveneens.

  • -

    De doelgroep wordt beperkt tot vreemdelingen die op of na 1 januari 2013 rechtmatig verblijf verkrijgen voor verblijf in Nederland en (direct of in een later stadium) een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd krijgen voor een niet-tijdelijk doel (asiel of gezinsvorming/ hereniging) of als geestelijk bedienaar.

  • -

    De mogelijkheid voor gemeenten om vrijwillige inburgeraars (EU-onderdanen en genaturaliseerde Nederlanders) op grond van de Wet inburgering een inburgeringsvoorziening aan te bieden vervalt. Vrijwillige inburgeraars kunnen net als iedere andere burger via het reguliere onderwijs de noodzakelijke (taal)vaardigheid en kennis verwerven om volledig deel te kunnen nemen aan de samenleving.

  • -

    Het vervallen van bovengenoemde bevoegdheden van de gemeenten en het verschuiven van de resterende bevoegdheden van gemeenten naar de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK).

  • -

    en overgangsregeling die erin voorziet:

    • -

      Dat gemeenten diegenen die al een aanbod hebben gehad en zich momenteel voorbereiden op het inburgeringsexamen in staat stellen dit voort te zetten en het examen af te leggen;

    • -

      Dat gemeenten handhaven dat inburgeraars die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden aan hun inburgeringsplicht voldoen;

    • -

      Dat gemeenten een aanbod doen aan asielgerechtigden en geestelijke bedienaren die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden maar nog geen aanbod hebben gehad voor die datum. Daarbij blijft ongewijzigd dat voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening ook uit maatschappelijke begeleiding (artikel 19, zesde lid van de Wet inburgering) bestaat. Met ingang van 1 januari 2013 zullen de gemeenten per nieuwe inburgeringsplichtige asielgerechtigde van de regering een eenmalige bijdrage ontvangen van € 1.000. Dat bedrag is tijdelijk verhoogt naar € 2.000 (alleen voor inburgeringsplichtige asielgerechtigden en inburgeringsplichtige nareizende gezinsleden die gedurende 2013 hun verblijfsvergunning krijgen; daarna wordt de bijdrage weer € 1.000).

Hoofdstuk 3 van de verordening is aangepast aan de gewijzigde Wet inburgering. In deze verordening wordt alleen het aanbodstelsel toegepast. De mogelijkheid die artikel 19a van de Wet inburgering bood om het college de bevoegdheid te geven inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen vast te stellen, zonder dat eerst een aanbod aan de inburgeringsplichtigen wordt gedaan, vervalt per 1 januari 2013. In deze verordening wordt het aanbodstelsel gehandhaafd op basis van het overgangsrecht in de wet. Dit stelsel houdt in dat het college de inburgeringsplichtige een aanbod doet en de voorziening vaststelt overeenkomstig het aanbod als de inburgeringsplichtige het aanbod heeft aanvaard.

Na 1 januari 2013 kan de gemeente alleen een aanbod doen aan asielgerechtigden en geestelijk bedienaren, die uiterlijk 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn geworden en nog geen voorziening hebben aangeboden gekregen.

Gemeenten blijven de opdracht houden om de inburgeringsplichtigen in de gemeente die onder het overgangsrecht vallen, goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet. Ook moeten gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen handhaven die onder het overgangsrecht vallen. Dit betreft inburgeringsplichtigen die voor 1 januari hun inburgeringsplicht opgelegd hebben gekregen en voor die datum een gemeentelijk aanbod hebben gekregen. Omdat na 1 januari zich nog geschillen kunnen voordoen tussen gemeenten en degenen die op grond van de wet zoals die gold tot en met 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn werken deze handhavingsbepalingen ook door na 1 januari 2013.

In verband met deze taken draagt de wetswijziging gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de volgende onderwerpen:

  • 1.

    Regels over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van de Wet inburgering, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen (artikel 8 van de Wet inburgering).

  • 2.

    Regels met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen of taalkennisvoorzieningen en over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is vastgesteld (artikel 19, vijfde lid en artikel 23, derde lid van de Wet inburgering).

  • 3.

    Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd (artikel 35 van de Wet inburgering).

Regels over de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

Artikel 8 Wet inburgering bepaalt, dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen. Het gaat dan om informatie over de rechten en plichten uit hoofde van de Wet inburgering en informatie over het aanbod van inburgeringsvoorzieningen en toegang tot die voorzieningen.

Regels met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen

Het uitgangspunt van de Wet inburgering is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige om te bepalen hoe hij/zij zich voorbereidt op het inburgeringsexamen. Gemeenten kunnen inburgeringsplichtigen ondersteunen door het aanbieden van een inburgerings- of taalkennisvoorziening. Onder het overgangsrecht zijn gemeenten verplicht een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan te bieden aan alle asielgerechtigde inburgeringsplichtigen en een inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren (artikel 19, tweede lid van de Wet inburgering) die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden en nog geen voorziening hebben aangeboden gekregen.

Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen of het staatexamen Nederlands als tweede taal I en II en omvat het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen. De inburgeringsplichtige is verplicht een eigen bijdrage van € 270 te betalen voor de inburgerings- of taalkennisvoorziening. Een taalkennisvoorziening is gericht op de verwerving van de kennis van de Nederlandse taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van de mbo-opleiding op niveau 1 of 2 (artikel 19, derde lid van de Wet inburgering).

Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen bestaat een inburgerings- of een taalkennisvoorziening ook uit maatschappelijke begeleiding (artikel 19, zesde lid van de Wet inburgering).

De Wet inburgering draagt de gemeenteraden op om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbieden van een inburgerings- of een taalkennisvoorziening. In de Wet inburgering is ook vastgelegd over welke onderwerpen in ieder geval regels moeten worden gesteld:

  • -

    De procedure die door het college wordt gevolgd voor het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19 lid 5 onder a Wet inburgering);

  • -

    De criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19 lid 5 onder a Wet inburgering);

  • -

    De vaststelling door het college van een passende inburgerings- of taalkennisvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en de samenstelling van die voorziening (artikel 19 lid 5 onder b Wet inburgering);

  • -

    De rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgerings- of taalkennisvoorziening is vastgesteld. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23 lid 3 Wet inburgering).

Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete

Artikel 35 Wet inburgering draagt gemeenten op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor verschillende overtredingen kan worden opgelegd. Artikel 34 Wet inburgering bepaalt het bedrag, dat ten hoogste als bestuurlijke boete kan worden opgelegd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Algemene bepalingen

In lid 1 wordt bij het beschrijven van de begrippen die in de verordening voorkomen zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inburgering en de daarop berustende regelingen.

Lid 2 bepaalt, dat de begripsomschrijvingen van de WWB, de Wet inburgering en de daarop berustende regelingen van toepassing zijn als deze niet in de begripsomschrijvingen in de verordening zijn opgenomen.

Artikel 2. Opdracht college

Lid 1: De WWB geeft aan het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning en een voldoende gevarieerd aanbod van voorzieningen aan de doelgroep. Hoewel leden van de doelgroep aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals belanghebbende het zich bij voorkeur zou wensen.

Lid 2: Het college kan bij het bepalen van het aanbod van voorzieningen prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

Artikel 3. Plan

Lid 1: De doelstellingen, soorten voorzieningen en de daarmee beoogde resultaten worden door het college in een plan vastgelegd.

Lid 2 biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. De WWB geeft aan, dat het college elk jaar een definitief verslag over de uitvoering (VODU) naar het Rijk zendt. Dit verslag dient vergezeld te gaan met een verklaring van de gemeenteraad. Daarom is ervoor gekozen expliciet op te nemen, dat er een verantwoordingsverslag aan de gemeenteraad moet worden gezonden. Het ligt voor de hand, dat bij de vormgeving van het verslag op grond van deze verordening wordt aangesloten bij de inhoud van het VODU.

Artikel 4. Subsidie- of budgetplafonds en plafonds betreffende voorzieningen

Lid 1 en 2: De gemeente kan om de financiële risico’s te beheersen een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het plan gebeuren (zie artikel 3 verordening). Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Lid 2 creëert daarom tevens de mogelijkheid om een plafond in te stellen voor een aantal personen, dat in aanmerking kan komen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het maximeren van het aantal re-integratie- en participatiebanen. Een subsidieplafond dient wel bekend gemaakt te worden vóór de periode waarvoor het geldt (artikel 4:27 lid 1 Algemene wet bestuursrecht).

Lid 3: De WWB stelt, dat het ontbreken van financiële middelen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus in, dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan, is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd. Dit laat de mogelijkheid open, dat er op een ander vlak aan de aanvrager wel ondersteuning kan worden geboden.

Artikel 5. Aanspraak op ondersteuning

Lid 1: De WWB stelt niet zo expliciet, dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers het is ook al in de WWB zelf geregeld. Uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over aanspraak op te nemen in lid 1.

In lid 2 wordt de reikwijdte van de ondersteuning aangegeven. Deze kan zowel preventief (behoud van arbeid) als curatief (verwerven van arbeid) van aard zijn. Dit houdt in, dat het college ook ondersteuning kan inzetten om (terug)val in de bijstand te voorkomen.

Ondersteuning wordt geboden door het aanbieden van een traject, waarbij zo nodig voorzieningen worden ingezet of door het bieden van praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties.

Artikel 6. Voorzieningen

In lid 2 wordt wederom de reikwijdte van het palet aan voorzieningen aangegeven.

Onderdeel a spreekt zowel over het verwerven als het behouden van arbeid, waarmee wordt aangegeven, dat ook voorzieningen kunnen worden ingezet in de preventieve sfeer.

Onderdeel b spreekt over voorzieningen ter verbetering of behouden van de positie op de arbeidsmarkt of binnen de maatschappij. Onder meer kan dan gedacht worden aan leerwerktrajecten en scholingen, maar ook aan een resocialisatie traject, wanneer een sociaal isolement dreigt.

Onderdeel c meldt voorzieningen om belemmeringen weg te nemen. Daarbij kan onder meer worden gedacht aan een schuldhulpverleningstraject voor zover is vastgesteld, dat de schulden een belemmering binnen de verdere arbeidsintegratie van betrokkene vormen.

Onderdeel d biedt de mogelijkheid om wachtlijsttrajecten voor Wsw-geïndiceerden die tot de doelgroep behoren vorm te geven.

Onderdeel e spreekt voor zich. In de WWB zijn ten aanzien van gesubsidieerde arbeid verder geen specifieke eisen opgenomen. Ondanks het vervallen van de landelijke regelgeving op dit punt, blijft de Europese regelgeving gelden. Op grond van de EU-regelgeving worden overheidssubsidies onder bepaalde omstandigheden aangemerkt als staatssteun. In de in de aanhef van de verordening aangehaalde beleidsaanbeveling is onder meer aangegeven in welke situaties gesubsidieerde arbeid buiten de Europese regelgeving valt. De beleidsaanbeveling is vooral bedoeld om de administratieve last te beperken. Door de beleidsaanbeveling in de verordening op deze wijze te incorporeren, te voldoen aan de in de beleidsaanbeveling gestelde voorwaarden en in de verordening expliciet naar de beleidsaanbeveling te verwijzen, hoeft de subsidieregeling niet ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de Europese Commissie en hoeft er geen samenvatting van de regeling aan de Commissie te worden gestuurd.

Tenslotte wordt er in lid 3 het palet aan voorzieningen nog uitgebreid met voorzieningen die bepaalde met de arbeidsinschakeling noodzakelijk verband houdende kosten kunnen dekken.

Onderdeel a ziet daarbij vooral op de kosten die de betrokkene moet maken om deel te kunnen nemen aan de voorziening. Denk daarbij aan reiskosten en kosten voor kinderopvang.

Onderdeel b ziet op de kosten die noodzakelijkerwijs moeten worden gemaakt om de aard en omvang van de eventueel in te zetten voorziening te bepalen. Denk hierbij onder meer aan een assessment.

Onderdeel c ziet tenslotte op kosten in verband met de loonvormende arbeid. Gedacht moet dan worden aan de werkgeverskosten die rechtstreeks verband hebben met de arbeidsinschakeling activiteiten van een persoon uit de doelgroep.

Artikel 7. Verruiming doelgroep

Dit artikel biedt de mogelijkheid om de doelgroep voor een aantal specifiek te benomen voorzieningen uit te breiden met:

a. personen die een uitkering ontvangen van het UWV; en

b. adreslozen.

Voor de groep onder a. biedt artikel 7 lid 3 WWB het college de mogelijkheid afspraken te maken met het UWV. Effectuering van die afspraken verlangt echter wel uitbreiding van de doelgroep.

Voor de groep onder b. heeft de gemeente wettelijk gezien een re-integratietaak, omdat de doelgroep van de verordening op dit moment is omschreven als personen die hun woonplaats hebben in Venlo is een specifieke uitbreiding met adreslozen wel noodzakelijk.

Artikel 8. Uitvoeringsbesluit

Dit artikel geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.

De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep nuggers. Immers van deze groep is het niet vanzelfsprekend, dat zij op een laag inkomensniveau zitten.

Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn.

Artikel 9. Verplichtingen

Voor nuggers, Anw’ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen met een maatregel. Daarom is in lid 5 de mogelijkheid opgenomen, dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten bij de betrokken persoon in rekening kan brengen.

Artikel 10. Premies

Lid 1 maakt het mogelijk om, indien een uitkeringsgerechtigde gesubsidieerde arbeid accepteert, de negatieve inkomensgevolgen – met name het uitstel of verlies van het recht op langdurigheidtoeslag – te compenseren. De bevoegdheid om hiervoor een compensatieregeling te treffen is gedelegeerd aan het college, omdat de bedragen jaarlijks wijzigen en deze jaarlijks moeten worden aangepast. De periode van minimaal 1 maand tot maximaal 6 maanden aaneengesloten is gekozen, omdat enerzijds bij werkzaamheden korter dan 1 maand het in verband met de administratieve belasting voor zowel betrokkene als voor de gemeente beter is om in dat geval te kiezen voor werken met behoud van uitkering en anderzijds na 6 maanden betrokkene recht krijgt op een WW-uitkering. Het toe te kennen premiebedrag kan voor bepaalde categorieën uitkeringsgerechtigden hoger uitvallen dan de op grond van de wet maximaal in een kalenderjaar toe te kennen premie. In dat geval zal betaling in 2 opvolgende jaren plaatsvinden.

In lid 2 is ook de mogelijkheid opgenomen om voor het werken op een participatieplaats (hetgeen tot een periode van 4 jaar mogelijk is) een premie toe te kennen vanuit de gedachte, dat werk moet lonen en betrokkenen in feite geen ander perspectief hebben.

Artikel 11. Informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering (Wi). De Wi laat gemeente vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen wordt georganiseerd. Wel bepaalt artikel 8 Wi, dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van de Wi alsmede van het aanbod en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

Overeenkomstig de rolverdeling tussen gemeenteraad en college, stelt de gemeenteraad in dit artikel de kaders vast voor een adequate informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen. Het college is belast met de organisatie van de informatieverstrekking en legt daarover (periodiek) verantwoording af aan de gemeenteraad.

In lid 2 geeft de gemeenteraad het college de opdracht om (in ieder geval) een aantal middelen te gebruiken om de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen vorm te geven.

Lid 3 verplicht het college de gemeenteraad periodiek te rapporteren over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen.

Artikel 12. Inburgeringsaanbod

Vanaf 1 januari 2013 is het college alleen verplicht een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening aan te bieden aan asielgerechtigden en een inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden.

Artikel 13. De samenstelling van de inburgerings- of taalkennisvoorziening

In de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende inburgerings- of taalkennisvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van die voorziening. In dit artikel worden de kadersvastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor iedere inburgeringsplichtige die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden inburgeringsvoorziening samen te stellen.

In lid 1 wordt aangegeven op welke wijze het college een passende inburgerings- of taalkennisvoorziening moet vaststellen. Bij het bepalen van de passendheid van een voorziening kunnen de volgende factoren een rol spelen:

  • -

    De kennis van de inburgeringsplichtige van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving en zijn of haar leercapaciteit;

  • -

    De maatschappelijke rol die de inburgeringsplichtige vervult of gaat vervullen in de Nederlandse samenleving. Daarbij kan worden gedacht aan het verrichten van betaalde arbeid of het opvoeden van kinderen;

  • -

    De persoonlijke situatie van de inburgeringsplichtige. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eventuele zorgtaken die de inburgeringsplichtige moet vervullen.

  • -

    De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.

Lid 2 draagt het college op om er voor te zorgen dat de inburgeringsvoorziening wordt afgestemd op de re-integratievoorziening. Aangezien deze voorzieningen in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van socialezekerheidswetten of –regelingen ook door andere partijen dan het college (kunnen) worden verstrekt, zal het college afspraken moeten maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de socialezekerheidswet of –regeling: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), eigenrisicodragers of overheidswerkgevers.

Lid 3 regelt de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgerings- of taalkennisvoorziening kan opnemen. In de wet is geregeld waaruit een inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toeleidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II.

Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de inburgerings- of de taalkennisvoorziening.

Artikel 14. De inning van de eigen bijdrage

In de verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage van de inburgeringsplichtige door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23 lid 3 Wi). De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt € 270. Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23 lid 2 Wi).

In dit artikel wordt geregeld, dat de inburgeringsplichtige het recht heeft de eigen bijdrage in een aantal termijnen te betalen. Artikel 24 lid 1 Wi maakt het bij inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk, dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering.

Als het college wil overgaan tot verrekening, moet dat worden vastgelegd in de beschikking tot vaststelling van de inburgeringsvoorziening.

Het college heeft de mogelijkheid om bij meervoudige schuldenproblematiek van de inburgeraar, deze een vergoeding te verstrekken vanuit de bijzondere bijstand.

Als de inburgeringsplichtige een uitkering van het UWV ontvangt, kan het college het UWV verzoeken de eigen bijdrage te verrekenen met of in te houden op de uitkering van het UWV (artikel 24 lid 2 Wi). In dit geval int het UWV de eigen bijdrage ten behoeve van de gemeente. Deze wijze van verrekening geschiedt door het UWV en niet door de gemeente en wordt dus niet in deze verordening geregeld.

Artikel 15. Opleggen van verplichtingen

Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23 lid 3 Wi, dat bepaalt, dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen in het kader van een inburgerings- of taalkennisvoorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de vaststelling van de inburgerings- of taalkennisvoorziening deze verplichtingen vast.

Artikel 16A. De procedure van het doen van een aanbod

Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat zo’n aanbod de start is van een procedure die – als het goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening.

In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat het college het aanbod van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan de inburgeringsplichtige op schriftelijke wijze doet en dat het aanbod wordt toegestuurd naar het adres waar de inburgeringsplichtige staat ingeschreven in de GBA. Op deze wijze kan er geen onduidelijkheid ontstaan over het feit dat het college de inburgeringsplichtige een aanbod heeft gedaan.

Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking (het tweede lid). Hierdoor kan de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot het vaststellen van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd). Deze beschikking moet dan wel dezelfde inhoud hebben als het aanbod (het vierde lid).

De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt dat als de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt of weigert, hij of zij dit schriftelijk aan de gemeente meedeelt (het derde lid). Het eest praktisch is dat deze schriftelijke mededeling geschiedt in de vorm van het laten ondertekenen door de inburgeringsplichtige van een verklaring die door de gemeente is opgesteld.

Het kan natuurlijk voorkomen dat een inburgeringsplichtige aan de gemeente meldt dat hij wel een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening wil, maar dat hij gelet op zijn situatie bepaalde wijzigingen aangebracht zou willen zien in het aanbod van de gemeente. Als de gemeente hierop positief reageert, zal ze het gedane aanbod moeten aanpassen.

Een inburgeringsplichtige hoeft een aanbod niet te accepteren. Weigert de inburgeringsplichtige het aanbod, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen.

Artikel 16B. De inhoud van de beschikking

Het besluit tot het vaststellen van een inburgerings- of taalkennisvoorziening is een beschikking. Dit betekent, dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.

In de beschikking zullen de toegekende inburgeringsvoorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b). De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de inburgerings- of de taalkennisvoorziening (artikel 23 lid 1 Wi). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.

De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet (artikel 7 lid 1 Wi). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt (onderdeel c).

Onderdeel d bepaalt, dat in beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 14 van de verordening.

Artikel 17. De hoogte van de bestuurlijke boete voor de verschillende overtredingen

Artikel 35 Wi draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 Wi zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd.

De boetebedragen die in de verordening worden opgenomen zijn maximumbedragen en géén gefixeerde bedragen. Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten.

Bovendien moet het college daarbij ook zonodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 38 lid 2 Wi). Deze bepaling brengt met zich mee, dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.

In het kader van een de uitvoering van een gecombineerde re-integratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen, dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18 lid 2 WWB) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere socialezekerheidswet of – regeling. Artikel 37 Wi bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald, dat het college in dat geval géén bestuurlijke boete kan opleggen.

Artikel 18. Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding een hogere boete op te leggen dan op grond van artikel 17 mogelijk is.

Lid 1 en lid 2 kunnen alleen in de verordening worden opgenomen als in artikel 17 lid 1 en lid 2 maximum boetebedragen zijn opgenomen dan de maximumbedragen in de wet. De verhoogde boetebedragen ingeval van herhaling van de overtreding mogen uiteraard niet hoger zijn dan de maximumbedragen die in artikel 34 Wi worden genoemd.

Om te kunnen spreken van een herhaling van een overtreding, moeten de overtredingen zich wel binnen een bepaalde tijdspanne voordoen, bijvoorbeeld 12 maanden.

Artikel 34 onder d Wi biedt de mogelijkheid voor gemeenten om de bestuurlijke boete te verhogen van maximaal € 500 naar maximaal € 1000 in het geval dat de inburgeringsplichtige bij herhaling niet voldoet aan de verplichting binnen de gestelde termijn het inburgeringsexamen te behalen.

Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het inburgeringsexamen heeft behaald, dan legt het college hem een bestuurlijke boete op. De maximumboete die kan worden opgelegd, is neergelegd in artikel 17 lid 3 van de verordening. Op grond van artikel 32 Wi moet het college in de boetebeschikking een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen de inburgeringsplichtige alsnog het inburgeringsexamen moet behalen. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maakt het lid 3 het mogelijk dat het college een hogere boete vaststelt.

Het wettelijk maximum bedraagt € 1000 (artikel 34 onder d Wi). Ook in dat geval zal in de boetebeschikking een nieuwe termijn moeten worden opgenomen waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet behalen.

Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze (derde) termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, regelt lid 3, dat het college wederom de maximumboete kan opleggen. Deze geldt ook voor alle hierop volgende overschrijdingen van termijnen door de inburgeringsplichtige.

Artikel 19. Bepalingen hoofdstuk 2

Door middel van deze koppelingsbepaling zijn de algemene bepalingen met betrekking tot het uitvoeringsbesluit en het plan zoals deze zijn opgenomen in het hoofdstuk dat ziet op re-integratie van overeenkomstig toepassing verklaart.

Artikel 20. Educatie

In de Wet educatie beroepsonderwijs is geregeld, dat educatie door een gemeente ingekocht wordt bij een regionaal onderwijscentrum. Deze trajecten zijn bedoeld om mensen basisvaardigheden aan te leren met als doel sociale, educatieve en professionele participatie. De gemeente Venlo wil benadrukken, dat deze trajecten, als onderdeel van het participatiebudget, een mogelijkheid bieden om mensen te laten participeren.

De gemeente wil de participatie van mensen bevorderen door gebruik te maken van educatieve, inburgerings- en re-integratietrajecten, zoveel mogelijk in onderlinge samenhang. Dit artikel is daarom ter verduidelijking opgenomen in deze verordening.

Artikel 21. Hardheidsclausule

Het college kan ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien de toepassing hiervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 22. Situaties waarin deze verordening niet voorziet

Mocht zich een situatie voordoen waarin deze verordening niet voorziet, dan beslist het college met inachtneming van het doel en de overwegingen die aan deze verordening ten grondslag liggen.

Artikel 23. Inwerkingtreding en intrekking bestaande verordeningen

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 24. Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.