Regeling vervallen per 01-01-2018

Besluit nadere regels jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2017

Geldend van 04-07-2017 t/m 31-12-2017

Intitulé

Besluit nadere regels jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2017

Besluit nadere regels jeugdhulp en

maatschappelijke ondersteuning Venlo 2017

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo;

gelezen het voorstel van 10 januari 2017;

gelet op de artikelen 3, vierde lid, 4, zesde lid, 5, vierde lid, 6, 8, vijfde lid, 9, derde lid, 10, vijfde lid, 11, vijfde lid, 12, 13, tweede lid, 14, 15, tweede lid en 18 van de Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2015;

overwegende dat ter uitvoering van de Verordening nadere regels dienen te worden vastgesteld;

overwegende dat deze nadere regels duidelijkheid moeten bieden aan inwoners en professionals bij de beoordeling van de benodigde hulp en ondersteuning om te komen tot een arrangement aan oplossingen;

besluit vast te stellen het Besluit nadere regels jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2017

Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    aanbieder: de organisatie of persoon die hulp of ondersteuning levert in de vorm van een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening, zoals bedoeld in artikel 1.1.1 Wmo 2015, en waaronder in dit besluit tevens worden verstaan de instellingen en accommodaties zoals bedoeld in de Jeugdwet;

  • b.

    adviseur: deskundige aan wie specialistisch advies kan worden gevraagd, bijvoorbeeld een huisarts, (medisch) specialist, ergotherapeut of bouwkundig adviseur;

  • c.

    besluit: Besluit nadere regels jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2017;

  • d.

    bijstandsnorm: de van toepassing zijnde normen, inclusief gemeentelijke toeslagen c.q. verlagingen en inclusief vakantietoeslag, zoals bedoeld in de artikelen 20 t/m 28 van de Participatiewet;

  • e.

    budgethouder: de persoon aan wie het college, of de instantie die hiervoor door het college is gemandateerd, een pgb heeft toegekend;

  • f.

    kernteam: het onderdeel van het sociaal wijkteam dat de toegang vormt naar ondersteuning op het gebied van werk, wonen, welzijn, zorg en veiligheid. Daar waar in dit besluit het begrip kernteam wordt genoemd, wordt tevens bedoeld de gezinscoach die voldoet aan de deskundigheidseisen om de toegang voor jeugdhulp uit te voeren;

  • g.

    keukentafelgesprek: gesprek zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, van de verordening dat bij voorkeur bij de cliënt thuis plaatsvindt en tot doel heeft om naar aanleiding van een ondersteuningsvraag de persoonlijke situatie van de cliënt in kaart te brengen;

  • h.

    leefeenheid: een leef- of woongemeenschap: van in een pand wonende zelfstandige personen die gezamenlijk een duurzaam huishouden voeren;

  • i.

    mantelwerker: een (voormalige) mantelzorger die op basis van een bestaande sociale relatie hulp of ondersteuning verleent aan een chronisch ziekte, gehandicapte of hulpbehoevende naaste, die redelijkerwijs de inzet van mantelzorg overstijgt, en waarvoor een pgb wordt ingezet;

  • j.

    norm persoonlijke uitgaven: de van toepassing zijnde normen ingevolge artikel 23 lid 1 en 2 van de Participatiewet bij verblijf in een inrichting, namelijk zak- en kleedgeld vermeerderd met de netto kosten zorgverzekering (premie minus zorgtoeslag);

  • k.

    programma van eisen: technische omschrijving waar een maatwerkvoorziening aan moet voldoen in verband met de persoonlijke en medische kenmerken van de cliënt;

  • l.

    sociaal wijkteam: team van professionals uit verschillende disciplines dat de toegang vormt en een deel van de uitvoering verzorgt op het gebied van jeugd, werk, wonen, welzijn, zorg en veiligheid;

  • m.

    uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 zoals vastgesteld door het Rijk;

  • n.

    uitvoeringsteam: het onderdeel van het sociaal wijkteam, met uitvoerende professionals die op wijkniveau ondersteuning verlenen aan de cliënt;verordening: Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2015.

Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet (in het bijzonder artikel 1.1), de Wmo 2015 (in het bijzonder artikel 1.1.1), het Uitvoeringsbesluit (in het bijzonder artikel 1.1) en de Verordening (in het bijzonder artikel 1).

Artikel 1.2 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

De jaarlijkse blijk van waardering bestaat tenminste uit:

  • a.

    mantelzorgvouchers in combinatie met een mantelzorgpas,

  • b.

    een attentie tijdens de dag van de mantelzorg, en

  • c.

    activiteiten die aansluiten bij de behoefte van mantelzorgers.

Hoofdstuk 2 – Procedurebepalingen

Artikel 2.1 Toegang

  • 1. Wanneer er door de cliënt of zijn vertegenwoordiger melding voor een ondersteuningsvraag wordt ingediend, zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van de verordening, wordt deze in behandeling genomen door het kernteam.

  • 2. Het kernteam coördineert de behandeling van de ondersteuningsvraag, in elk geval totdat er een leefzorgplan is opgesteld.

  • 3. Van spoedeisende gevallen of crisissituaties is sprake wanneer er onverwijld, in elk geval binnen 48 uur, moet worden gehandeld omdat er sprake is van een acute zorgbehoefte, medische noodzaak of omwille van veiligheid.

  • 4. In spoedeisende gevallen:

    • a.

      draagt de aanbieder voor jeugdhulp onverwijld zorg voor de inzet van een tijdelijke maatwerkvoorziening voor jeugdhulp,

    • b.

      neemt de aanbieder binnen vijf werkdagen na de inzet van een tijdelijke maatwerkvoorziening zoals bedoeld onder a contact op met het college over de vervolgprocedure,

    • c.

      wordt een melding voor maatschappelijke ondersteuning enerzijds gezien als een aanvraag voor een tijdelijke maatwerkvoorziening, welke door het college onverwijld wordt georganiseerd in overleg met de aanbieder zoals bepaald in artikel 2.3.3 Wmo 2015, en wordt deze anderzijds gezien als ondersteuningsvraag waarna er een regulier onderzoek wordt gestart zoals bepaald in artikel 2.3.2, lid 1 Wmo 2015,

    • d.

      neemt het kernteam binnen vijf werkdagen na de inzet van een tijdelijke maatwerkvoorziening zoals bedoeld onder c contact op met de aanbieder om afspraken te maken over de vervolgprocedure.

  • 5. Na een verwijzing naar jeugdhulp door de huisarts, medisch specialist, jeugdarts, kinderrechter, gecertificeerde instelling of de directeur van een justitiële inrichting, zoals bedoeld in artikel 2, lid 3 en 4 van de verordening, dient de aanbieder waarnaar is verwezen binnen tien werkdagen na het ontvangen van de verwijzing hiervan een melding te doen aan het college.

Artikel 2.2 Onderzoek

  • 1. Het kernteam verzamelt de voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn omgeving.

  • 2. Het keukentafelgesprek maakt deel uit van het onderzoek en vindt plaats binnen twee weken na de datum van ontvangst van de ondersteuningsvraag, tenzij er sprake is van spoedeisende gevallen, of tenzij hier in overleg met de cliënt of zijn vertegenwoordiger van wordt afgeweken.

  • 3. Tijdens de fase van het onderzoek vindt er afstemming plaats met de aanbieder, voor zover deze op dat moment bekend is.

  • 4. In geval van jeugdhulp of spoedeisende inzet van een maatwerkvoorziening zoals bedoeld in dit besluit, wordt aan de aanbieder gevraagd om voor zover mogelijk de in het behandelplan of plan van aanpak afgesproken resultaten te betrekken bij het onderzoek door het kernteam.

  • 5. Het lid van het kernteam legitimeert zich bij aanvang van het keukentafelgesprek aan de cliënt en zijn vertegenwoordiger.

  • 6. Tijdens het keukentafelgesprek worden alle voor het onderzoek van belang zijnde aspecten over onder andere de mogelijkheden, de persoonlijke situatie en leefomgeving van de cliënt, zijn gezin en/of mantelzorger besproken, zoals bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4 Wmo 2015, om te komen tot een afweging voor de noodzaak, omvang, type en duur van de ondersteuning.

  • 7. De cliënt, en indien van toepassing zijn vertegenwoordiger, worden geïnformeerd over de toestemmingsverklaring voor het uitwisselen van gegevens en verzocht om deze te ondertekenen.

  • 8. Wanneer de cliënt een jeugdige van 12 jaar of ouder is, wordt de jeugdige over de toestemmingsverklaring zoals bedoeld in lid 7 geïnformeerd, en kan de jeugdige deze mede ondertekenen, tenzij hij niet in staat is om zijn eigen belangen te vertegenwoordigen.

  • 9. Wanneer de cliënt een jeugdige van 16 jaar of ouder is, wordt de jeugdige over de toestemmingsverklaring zoals bedoeld in lid 7 geïnformeerd, en wordt de jeugdige verzocht om deze te ondertekenen.

  • 10. Indien blijkt dat nader (medisch) advies nodig is, wordt er een adviseur ingeschakeld, nadat de cliënt tijdens of zo spoedig mogelijk na het keukentafelgesprek door het kernteam is geïnformeerd welk advies er aan welke deskundige moet worden opgevraagd om tot een beoordeling van de ondersteuningsbehoefte te komen.

  • 11. Indien tijdens het onderzoek blijkt dat de cliënt en zijn vertegenwoordiger het niet eens zijn met de (voorlopige) uitkomst van het onderzoek, of dat er onduidelijkheid is over de afspraken, vindt er overleg plaats tussen de cliënt of zijn vertegenwoordiger en het kernteam.

Artikel 2.3 Leefzorgplan

  • 1. Het leefzorgplan bevat per leefdomein de bevindingen en afspraken van het keukentafelgesprek.

  • 2. De leefdomeinen, waarop het keukentafelgesprek en leefzorgplan zijn gebaseerd, zijn: financiën en inkomen, werk en opleiding, wonen en huisvesting, persoonlijke verzorging en huishouden, mobiliteit, sociale participatie (huiselijke relaties, sociaal netwerk, maatschappelijke participatie en justitie), fysieke gezondheid, mentale gezondheid (geestelijke gezondheid en verslaving), regie en opvoeden (scholing, lichamelijke verzorging en ontwikkeling, opvang en sociaal-emotionele ondersteuning en ontwikkeling).

  • 3. Het ingevulde leefzorgplan wordt door het kernteam binnen zes weken na de datum van de ondersteuningsvraag aan de cliënt, of indien van toepassing zijn vertegenwoordiger, bekend gemaakt ter ondertekening voor gezien en akkoord, of voor gezien en niet akkoord.

  • 4. Wanneer de cliënt een jeugdige van 12 jaar of ouder is, wordt het leefzorgplan aan deze jeugdige bekend gemaakt, en kan deze jeugdige tekenen voor gezien en akkoord, of voor gezien en niet akkoord, tenzij hij niet in staat is om zijn eigen belangen te vertegenwoordigen.

  • 5. Wanneer de cliënt een jeugdige van 16 jaar of ouder is, wordt het leefzorgplan tevens aan deze jeugdige bekend gemaakt ter ondertekening voor gezien en akkoord, of voor gezien en niet akkoord.

  • 6. Een akkoord of niet akkoord van de cliënt, of indien van toepassing zijn vertegenwoordiger, op het leefzorgplan per e-mail heeft dezelfde status als de ondertekening voor gezien en akkoord of voor gezien en niet akkoord zoals bedoeld in lid 3 en wordt bij het dossier gevoegd.

Artikel 2.4 Aanvraag voor maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Een aanvraag voor maatschappelijke ondersteuning wordt bij het college ingediend via het bij het leefzorgplan gevoegde aanvraaggedeelte voor een maatwerkvoorziening.

  • 2. Ook indien een cliënt op basis van het onderzoek en het leefzorgplan niet in aanmerking zou komen voor een maatwerkvoorziening, is aan de cliënt en zijn vertegenwoordiger het recht voorbehouden om alsnog een aanvraag voor een maatwerkvoorziening in te dienen zoals bedoeld in lid 1.

  • 3. De aanvraag dient in alle gevallen te worden ondertekend door de cliënt, of indien van toepassing diens vertegenwoordiger.

  • 4. Wanneer de cliënt een jeugdige van 12 jaar of ouder is dient hij, met inachtneming van artikel 7.3.4, lid 2 Jeugdwet, de aanvraag zoals bedoeld in lid 3 te ondertekenen, tenzij hij niet in staat is om zijn eigen belangen te vertegenwoordigen.

  • 5. De dag waarop de in lid 1 genoemde aanvraag is ontvangen door het college geldt als aanvraagdatum.

  • 6. Indien een aanvraag later dan vier weken nadat het leefzorgplan bekend is gemaakt, zoals bedoeld in artikel 2.3 lid 3 tot en met 5 van dit besluit, ondertekend wordt geretourneerd aan het college, dan is aan het college het recht voorbehouden om, indien het aannemelijk is dat er sprake is of kan zijn van nieuwe feiten en/of gewijzigde omstandigheden, een nieuw onderzoek te laten starten.

Artikel 2.5 Beschikking

  • 1. Gelet op artikel 2.6, lid 1 onder g Jeugdwet, geeft het college een beschikking af nadat het kernteam en de aanbieder van jeugdhulp waarnaar is verwezen, gezamenlijke afspraken hebben gemaakt over de in te zetten maatwerkvoorziening, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 4, tenzij er sprake is van een uitspraak door de kinderrechter, of een verwijzing door een gecertificeerde instelling of de directeur van een justitiële inrichting.

  • 2. Gelet op artikel 2.3.3 Wmo 2015 geeft het college zo spoedig mogelijk een beschikking af na een tijdelijke inzet van een maatwerkvoorziening, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 en 4, voor maatschappelijke ondersteuning om spoedeisende redenen.

  • 3. Het college neemt als nadere uitwerking van artikel 7 van de verordening, als dit van toepassing is, eveneens in de beschikking op dat er sprake is van een bruikleen-, huur- of dienstverleningsovereenkomst die aan de te verstrekken maatwerkvoorziening gekoppeld is.

  • 4. Het college kan de beschikking tot toekenning van een maatwerkvoorziening intrekken indien de cliënt na verzoek daartoe kenbaar maakt de bruikleen-, huur- of dienstverleningsovereenkomst zoals bedoeld in lid 3 niet te willen te tekenen.

  • 5. Indien de periode waarvoor een maatwerkvoorziening is toegekend afloopt, dient de cliënt of zijn vertegenwoordiger zelf het initiatief te nemen om, indien dit aan de orde is, tijdig een nieuwe ondersteuningsvraag in te dienen.

Hoofdstuk 3 – Algemene bepalingen over voorzieningen

Artikel 3.1 Criteria voor maatwerkvoorzieningen

  • 1. Voorliggend op maatwerkvoorzieningen kunnen worden ingezet:

    • a.

      algemeen gebruikelijke voorzieningen, waarvan een niet-limitatief overzicht is opgenomen in de beleidsregel bij dit besluit,

    • b.

      algemene voorzieningen, waarvan een niet-limitatief overzicht is opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

  • 2. Een maatwerkvoorziening wordt toegekend voor de duur waarvoor deze noodzakelijk is.

  • 3. Een maatwerkvoorziening kan eveneens worden verstrekt:

    • a.

      ter preventie, om te voorkomen dat opvoeden, opgroeien, zelfredzaamheid en/of participatie van de cliënt voor problemen (dreigen te) zorgen,

    • b.

      ter ondersteuning van de mantelzorger.

  • 4. Er wordt geen maatwerkvoorziening toegekend indien de cliënt om hetzelfde resultaat te bereiken aanspraak kan maken op enige andere voorziening of dienst op grond van andere wet- of regelgeving om de noodzaak voor compensatie in te vullen.

  • 5. Een cliënt is verplicht om zorgvuldig met de aan hem in bruikleen of eigendom verstrekte voorziening om te gaan, zodat dit de levensduur van de voorziening ten goede komt.

  • 6. Na overlijden van de cliënt of verhuizing naar een instelling voor langdurig verblijf

    • a.

      Kan de toekenning door tussenkomst van het kernteam voor een maatwerkvoorziening, indien er een huisgenoot is, gedurende maximaal vier weken doorlopen, en

    • b.

      kan de toekenning worden aansluitend op deze vier weken worden verlengd indien de achtergebleven huisgenoot voor dezelfde maatwerkvoorziening in aanmerking komt, binnen de in sub a genoemde vier weken door of namens de achtergebleven huisgenoot een eigen ondersteuningsvraag is ingediend, tot het moment dat er een besluit is genomen op deze ondersteuningsvraag.

  • 7. Maatwerkvoorzieningen in de vorm van hulpmiddelen en woonvoorzieningen worden in bruikleen verstrekt, tenzij de aard van de maatwerkvoorziening zich daar niet toe leent.

  • 8. Een besluit tot toekenning van een maatwerkvoorziening kan, naast de relevante bepalingen in Jeugdwet, Wmo 2015 en de verordening, worden geweigerd, herzien of ingetrokken indien:

    • a.

      de cliënt niet langer meewerkt of niet zal meewerken aan het goed functioneren van een maatwerkvoorziening, of

    • b.

      de cliënt niet langer meewerkt of niet zal meewerken aan het komen tot de in het leefzorgplan vastgelegde resultaten, of

    • c.

      de maatwerkvoorziening niet langer wordt gebruikt in overeenstemming met de voorwaarden die aan de maatwerkvoorziening zijn verbonden, zoals die, indien van toepassing, in de bruikleenovereenkomst zijn vastgelegd.

  • 9. Indien een cliënt of zijn vertegenwoordiger, die een toekenning voor een maatwerkvoorziening heeft, een (voornemen tot) verhuizing naar een andere gemeente mededeelt aan het kernteam, zoals bedoeld in artikel 8.1 van dit besluit, dan neemt het kernteam na overleg met de cliënt of zijn vertegenwoordiger contact op met de gemeente van nieuwe vestiging om een goede overdracht te organiseren.

  • 10. Indien een cliënt of zijn vertegenwoordiger, die in een andere gemeente een toekenning voor een maatwerkvoorziening heeft ontvangen, een (voornemen tot) verhuizing naar de gemeente Venlo mededeelt aan het kernteam, dan neemt het kernteam na overleg met de cliënt of zijn vertegenwoordiger contact op met de gemeente van herkomst om een goede overdracht te organiseren.

  • 11. Indien de cliënt, die een toekenning voor een maatwerkvoorziening voor jeugdhulp heeft, 18 jaar wordt en vanaf die leeftijd onder een andere regeling komt te vallen buiten de bevoegdheid van het college, dan neemt het kernteam na overleg met de cliënt of zijn vertegenwoordiger contact op met de instantie die verantwoordelijk wordt voor de cliënt, om een goede overdracht te organiseren.

Artikel 3.2 Beschikbare voorzieningen

In bijlage 1 van dit besluit is een overzicht opgenomen van soorten algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen die voor jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning beschikbaar zijn.

Artikel 3.3 Gebruikelijke hulp

  • 1. Iedere huisgenoot wordt geacht om gebruikelijke hulp te verlenen met inachtneming van wat is bepaald in de beleidsregel.

  • 2. Wanneer door de persoonlijke situatie van een huisgenoot redelijkerwijs geen gebruikelijke hulp kan worden verwacht, kan gemotiveerd worden afgeweken van wat is bepaald in lid 1, en zoals bedoeld in de beleidsregel.

Artikel 3.4 Vergroten van draagkracht van mantelzorgers

  • 1. Algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen kunnen dienen om de draagkracht van mantelzorgers te behouden of te vergroten, zoals beschreven in de beleidsregel.

  • 2. Er kan een tijdelijke maatwerkvoorziening ter vervanging van de mantelzorg worden toegekend als de zorg voor de cliënt tijdelijk moet worden overgedragen aan een ander indien:

    • a.

      de cliënt is aangewezen op ondersteuning in combinatie met toezicht in de nabijheid,

    • b.

      de mantelzorger tijdelijk ondersteund moet worden, al dan niet doordat de mantelzorg het gebruikelijke, redelijkerwijs te verwachten niveau van zorg overstijgt.

  • 3. De tijdelijke maatwerkvoorziening zoals bedoeld in lid 2 kan bijvoorbeeld worden verstrekt in de vorm van logeren als vorm van respijtzorg gedurende maximaal 104 etmalen per jaar.

Hoofdstuk 4 – Bijzondere bepalingen over voorzieningen

Artikel 4.1 Ondersteuning via het uitvoeringsteam individuele ondersteuning

  • 1. Het uitvoeringsteam van het sociaal wijkteam biedt individuele ondersteuning:

    • a.

      Kortdurend waarbij de voorwaarden zoals opgenomen in dit artikel worden toegepast, in de vorm van een algemene voorziening,

    • b.

      Langdurend in de vorm van een maatwerkvoorziening.

  • 2. Inzet van het uitvoeringsteam gaat voor op de inzet van de maatwerkvoorziening via een individuele zorgaanbieder indien het uitvoeringsteam passende ondersteuning kan bieden aan de cliënt.

  • 3. Er kan kortdurende individuele ondersteuning worden ingezet voor de cliënt en/of zijn directe sociale netwerk:

    • a.

      wanneer er sprake is van een beperkte ondersteuningsvraag, en

    • b.

      de ondersteuning gericht is op:

      • i.

        het versterken van de eigen kracht en stimuleren van het netwerk; en/of

      • ii.

        bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid; en/of

      • iii.

        ondersteuning bij beperkingen op het vlak van zelfregie over het dagelijks leven, waaronder begeleiding bij tekortschietende vaardigheden in het zelfregelend vermogen van de client; en/of

      • iv.

        begeleiding bij het toepassen van aangeleerde vaardigheden en gedrag in het dagelijks leven van client; en/of

      • v.

        om te gaan met een beperking (psychisch danwel fysiek); en

    • c.

      waarbij het uitgangspunt is dat de cliënt en/of zijn directe sociale netwerk na inzet van deze kortdurende ondersteuning zelfstandig verder kan zonder de inzet van een maatwerkvoorziening zoals bedoeld in dit lid.

  • 4. Voor de inzet van kortdurende ondersteuning is geen vaste bijdrage verschuldigd zoals bedoeld in artikel 9, lid 1 van de verordening.

  • 5. De inzet van kortdurende ondersteuning is maximaal vijftien uur in totaal, tenzij het kernteam in een individuele situatie een beperkt aantal meer uren nodig acht om de in lid 2 of 3 beschreven doelen te bereiken.

  • 6. Langdurende indnviduele ondersteuning kan worden ingezet als traject in de volgende vormen:

    • a.

      waakvlam bij laagintensieve ondersteuning om de cliënt te volgen, tijdig problemen te signaleren en/of als afbouw na een ondersteuningsperiode (nazorg of stabilitasie), of

    • b.

      basis: stabilseren en/of bevorderen van het zo zelfstandig mogelijk functioneren, aanleren en/of behouden van dagstructuur en dagritme, vergroten van zelfredzaamheid en het verlichten van sociaal isolement, of

    • c.

      intensief: langdurige intensieve ondersteuning voor klanten met chronische en zware problematiek.

  • 7. De trajecten zoals beschreven in lid 6 worden ingezet op basis van een gemiddeld aantal uren dat benodigd is en zoals nader uitgewerkt in de beleidsregel.

Artikel 4.2 Jeugdhulp

Bij de toekenning van een maatwerkvoorziening voor jeugdhulp wordt toepassing gegeven aan de criteria zoals opgenomen in de Jeugdwet.

Artikel 4.3 Ondersteuning bij het voeren van een huishouden

  • 1. Er kan een maatwerkvoorziening ter ondersteuning bij het voeren van een huishouden worden ingezet zodat de cliënt in een schoon en leefbaar huis kan wonen, zelfstandig thuis kan blijven wonen en schone kleding kan dragen.

  • 2. Ondersteuning bij het voeren van een huishouden kan slechts worden ingezet in de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft.

  • 3. Bij het bepalen van de omvang van ondersteuning bij het voeren van een huishouden wordt uitgegaan van de ruimtes in het woonhuis die voor het dagelijks leven redelijkerwijs noodzakelijk zijn en van de werkzaamheden die daarvoor gemiddeld per week nodig zijn, zoals toegelicht in de beleidsregel.

  • 4. Wanneer meerdere personen in een leefeenheid samenwonen op een adres wordt ondersteuning bij het voeren van een huishouden alleen ingezet voor de woonruimte(n) van de cliënt, die niet gemeenschappelijk worden gebruikt.

Artikel 4.4 Zelfstandig blijven wonen in de eigen leefomgeving

  • 1. Er kan een maatwerkvoorziening in de vorm van een woonvoorziening voor het hoofdverblijf van de cliënt worden toegekend als dit nodig is voor het zelfstandig blijven wonen in de eigen leefomgeving, zodat de cliënt zijn woning kan bereiken, naar binnen kan gaan en de basisruimtes in huis kan gebruiken.

  • 2. Er kan een woonvoorziening voor één woning in de gemeente Venlo, anders dan waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft, worden toegekend indien het noodzakelijk is om:

    • a.

      deze woning aan te passen in geval van gescheiden ouders, wanneer er sprake is van co-ouderschap en de cliënt een jeugdige is die bij beide ouders woonachtig is,

    • b.

      deze woning bezoekbaar te maken indien de cliënt een jeugdige is die verblijft in een instelling en het gaat om de woning van zijn ouder(s) waar de cliënt regelmatig op bezoek komt.

  • 3. De cliënt wordt gevraagd om in geval van een woningaanpassing tenminste twee offertes te overleggen die door het college worden beoordeeld op basis van het programma van eisen en waarvoor de criteria in de beleidsregel richtinggevend zijn.

  • 4. Een woningaanpassing zoals bedoeld in lid 3 wordt in de vorm van een pgb toegekend.

  • 5. In geval van tijdelijke dubbele woonlasten kan er gedurende een beperkte periode een maatwerkvoorziening voor deze dubbele woonlasten in de vorm van een pgb worden toegekend, indien de cliënt gedurende de uitvoering van bouwwerkzaamheden voor de woningaanpassing niet in de eigen woning kan wonen.

  • 6. Het primaat voor een woonvoorziening ligt bij verhuizen, tenzij verhuizen naar een geschikte woning niet de goedkoopst passende oplossing biedt voor de cliënt, zoals bedoeld in artikel 4, lid 5 van de verordening.

  • 7. Voor de kosten van een verhuizing kan slechts een maatwerkvoorziening worden verstrekt in de vorm van een pgb.

  • 8. Indien voor het te bereiken resultaat een woonvoorziening in de vorm van extra woonruimte noodzakelijk is, geldt het primaat van een losse woonunit.

  • 9. Wanneer een eigenaar een woonvoorziening heeft gerealiseerd in de vorm van een aan-, op- of bijbouw, en het voornemen heeft om de woning te verkopen in een periode van twintig jaar na het realiseren van deze woonvoorziening, dan dient hij dit te melden aan het college zodat kan worden beoordeeld of de ontvangen woonvoorziening leidt tot waardestijging van de woning.

  • 10. De eigenaar betaalt de meerwaarde van de woning als gevolg van een maatwerkvoorziening in geval van verkoop, zoals bedoeld in lid 9, op verzoek van het college terug als er sprake is van een woonvoorziening in de vorm van uitbreiding van de woning door een aan,- op- of bijbouw, al dan niet gepaard gaande met verwerving van de voor de bouw benodigde grond. De berekening van de meerwaarde vindt als volgt plaats:

    • a.

      de meerwaarde wordt bepaald door een door de gemeente aan te wijzen beëdigd taxateur,

    • b.

      het terug te betalen bedrag bedraagt 100% van de meerwaarde, waarbij het bedrag op basis van een afschrijvingstermijn van twintig jaar jaarlijks met 5% afneemt,

    • c.

      het terug te betalen bedrag bedraagt nooit meer dan het bedrag dat ten laste van de gemeente is gekomen in verband met de getroffen voorziening(en),

    • d.

      wanneer er over de woonvoorziening een eigen bijdrage is betaald, kan op verzoek van de cliënt het bedrag dat aan eigen bijdrage is betaald, in mindering worden gebracht op het totale bedrag.

Artikel 4.5 Ondersteuning bij het verplaatsen in de eigen leefomgeving

  • 1. Indien de cliënt beperkingen ervaart waardoor hij zich niet of nauwelijks in en om de woning en/of lokaal in de eigen leefomgeving kan verplaatsen, kan er een maatwerkvoorziening in de vorm van een vervoersvoorziening worden verstrekt.

  • 2. Bij het toekennen van een maatwerkvoorziening voor vervoer:

    • a.

      ligt het primaat bij een collectief vraagafhankelijk vervoer waarvoor de criteria in de beleidsregel richtinggevend zijn,

    • b.

      kan worden bepaald dat de cliënt een begeleider gratis mee kan laten reizen in het collectief vraagafhankelijk vervoer indien daar een aangetoonde medische noodzaak toe bestaat bij de cliënt,

    • c.

      zal de cliënt in geval van aanpassing van een bestaand voertuig worden gevraagd om:

    • * minimaal één offerte te overleggen die door het college wordt beoordeeld op basis van het programma van eisen,

    • *aan te tonen dat de kosten van de aanpassing reëel zijn in verhouding tot de dagwaarde,

    • d.

      maken in geval van een individuele vervoersvoorziening die elektrisch wordt aangedreven de vergoeding van de wettelijk verplichte aansprakelijkheidsverzekering en onderhoudskosten onderdeel uit van deze maatwerkvoorziening.

Artikel 4.6 Ondersteuning bij het invullen van de dag en/of het aanleren van dagelijkse activiteiten

  • 1.

    Ter ondersteuning van de daginvulling is er een algemene voorziening beschikbaar in de vorm van de open inloop die in elk geval de volgende kenmerken bevat:

    • a.

      er is sprake van een integrale, laagdrempelige en toegankelijke dagbesteding in de wijk;

    • b.

      er worden activiteiten georganiseerd onder begeleiding van zowel vrijwilligers als een beroepskracht die bijdragen aan het structureren van de dag en het welzijn van de deelnemer;

    • c.

      de activiteiten zijn voor iedereen toegankelijk.

  • 2.

    Ter ondersteuning van de daginvulling zijn er maatwerkvoorzieningen beschikbaar in de vorm van:

    • a.

      individuele ondersteuning, en

    • b.

      dagbesteding, met begeleiding van een beroepskracht en ondersteund door vrijwilligers.

  • 3.

    De in lid 2 bedoelde maatwerkvoorzieningen kunnen worden toegekend indien de cliënt:

    • a.

      behoefte heeft aan het aanleren van en/of oefenen met vaardigheden, een vast ritme en structuur, intensieve en/of specialistische begeleiding tijdens activiteiten, of diens mantelzorger (tijdelijk) ontlast dient te worden,

    • b.

      als gevolg van zijn beperking niet zelfstandig deel kan nemen aan activiteiten maar daar bij moet worden gestimuleerd, of taken door een professional overgenomen dienen te worden, inclusief het voeren van regie over de daginvulling,

    • c.

      vanwege een complexe beperking gedurende de dagbesteding directe nabijheid van gespecialiseerde zorg, ondersteuning en/of toezicht nodig heeft,

    • d.

      stimulering, toezicht of hulp nodig heeft om zelfstandig zijn persoonlijke verzorging en/of de regie in het dagelijkse levente kunnen voeren en daarvoor individuele ondersteuning nodig heeft.

In de beleidsregel zijn de voorwaarden verder uitgewerkt.

Hoofdstuk 5 – Persoonsgebonden budget (pgb)

Artikel 5.1 Nadere voorwaarden

  • 1. Het door de cliënt en zijn vertegenwoordiger opgestelde plan zoals bedoeld in artikel 8, lid 2 van de verordening, dient een motivering te bevatten:

    • a.

      op welke wijze een pgb leidt tot het bereiken van de voor cliënt gewenste doelen en resultaten,

    • b.

      welke vorm van ondersteuning hierbij passend is,

    • c.

      op welke wijze het budget besteed gaat worden,

  • 2. hoe de cliënt, op eigen kracht of met zijn vertegenwoordiger, de bij een pgb behorende taken en verplichtingen uit kan voeren zoals bedoeld in artikel 8.1.1, lid 3 onder a Jeugdwet en artikel 2.3.6, lid 2 onder a Wmo 2015.Bij de beoordeling van de kwaliteit van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb, wordt uitgegaan van wettelijke kwaliteitseisen voor de maatwerkvoorzieningen waarvoor het pgb bedoeld is.

  • 3. De met een pgb aan te schaffen maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel of woningaanpassing dient te voldoen aan het programma van eisen dat in het kader van het onderzoek is opgesteld.

  • 4. Het pgb wordt geacht in ieder geval toereikend te zijn voor een periode overeenkomend met de normale afschrijvingstermijn, die voor zover van toepassing, geldt voor de met het pgb te bekostigen maatwerkvoorziening.

  • 5. Het college kent, met inachtneming van het bepaalde in de Jeugdwet en Wmo 2015, geen pgb toe als:

    • a.

      er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie,

    • b.

      aan de cliënt eerder een pgb is verleend en de cliënt zich niet gehouden heeft aan de bij de verlening van dat eerdere pgb gemaakte afspraken.

Artikel 5.2 Hoogte van een pgb

1.De hoogte van een pgb wordt als volgt berekend:

  • a.

    professionele en gediplomeerde hulp: maximaal de kostprijs van de goedkoopst passende voorziening in natura,

  • b.

    niet-professionele hulp uit het eigen sociaal netwerk: 75% van het tarief voor professionele hulp, tot een maximum bedrag van € 20 per uur,

  • c.

    in afwijking van lid 1 onder b kan voor mantelwerkers een tarief tot een maximum bedrag van € 25 per uur worden toegekend, op gemotiveerd verzoek van de cliënt en indien dit anders leidt tot onbillijke situaties.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 onder a bedraagt de hoogte van een pgb voor professionele hulp, wanneer dit wordt gerealiseerd door gediplomeerde ZZP’ers, maximaal 90% van de goedkoopst passende voorziening in natura.

  • 3.

    Indien er een pgb wordt verstrekt voor een vervoersvoorziening in de vorm van een hulpmiddel, is de hoogte van een pgb:

    • a.

      maximaal het bedrag dat het college betaalt voor een nieuw hulpmiddel via een gecontracteerde aanbieder,

    • b.

      de dagwaarde indien het hulpmiddel uit het sociaal netwerk wordt betrokken, maar maximaal het bedrag dat het college betaalt voor een nieuw hulpmiddel via een gecontracteerde aanbieder,

    • c.

      in geval van een individuele vervoersvoorziening die elektrisch wordt aangedreven mede gebaseerd op de kosten voor verzekering, onderhoud en reparatie, welke worden berekend aan de hand van afspraken tussen gemeente en gecontracteerde aanbieders.

  • 4.

    Indien er een pgb wordt verstrekt voor een woningaanpassing, is de hoogte van een pgb indien dit wordt uitgevoerd door een persoon die behoort tot het eigen sociaal netwerk, opgebouwd uit de materialen en uren op basis van het wettelijk minimumloon.

  • 5.

    Indien het college geen passende voorziening in natura, zoals bedoeld in artikel 8, lid 2 onder c van de verordening, heeft gecontracteerd wordt op basis van twee door de cliënt, of indien van toepassing zijn vertegenwoordiger, op te vragen offertes alsnog de goedkoopst passende voorziening gezocht ter vaststelling van de hoogte van het pgb.

Artikel 5.3 Besteding van het pgb

  • 1. De cliënt, of indien van toepassing zijn vertegenwoordiger, aan wie een pgb is toegekend:

  • a. sluit een schriftelijke (zorg)overeenkomst af met iedere persoon of instantie bij wie hij een maatwerkvoorziening betrekt in overeenstemming met de door het college afgegeven beschikking, de instructies door de Sociale Verzekeringsbank en zoals bedoeld in artikel 8.1.8 Jeugdwet en artikel 2.6.2 Wmo 2015,

  • b. houdt zich aan de door de Sociale Verzekeringsbank gestelde voorwaarden voor het indienen van declaraties van de door hem gecontracteerde zorgverlener(s), zodat deze kunnen worden getoetst aan de afgesloten (zorg)overeenkomst(en),

  • c. bewaart de originele overeenkomst(en) en declaraties gedurende vijf jaar en stelt desgevraagd kopieën ter beschikking aan het college of de Sociale Verzekeringsbank.

  • 2. Bij de toetsing van de (zorg)overeenkomst(en) geldt in ieder geval dat gemiddeld genomen over de toegekende periode de toegekende uren zijn ingekocht tegen het toegekende tarief, of meer uren tegen een lager tarief.

  • 3. Voor zover het college door de Sociale Verzekeringsbank gemandateerd is om de betalingen van eenmalige pgb’s zelf uit te voeren, zal dit geschieden:

    • a.

      onder dezelfde voorwaarden voor het indienen van declaraties die de Sociale Verzekeringsbank hanteert zoals bedoeld in lid 1, onder b,

    • b.

      vindt uitbetaling plaats in lijn van uitbetaling door de Sociale Verzekeringsbank (op declaratiebasis aan de zorgverlener of leverancier) en is het uitgangspunt maximaal het bedrag van de door het college geaccepteerde offerte.

Hoofdstuk 6 – Bijdrage in de kosten

Artikel 6.1 Vaste bijdrage voor algemene voorzieningen

  • 1. De wijze van innen en afdragen van de vaste bijdrage kan verschillen per algemene voorziening of per type algemene voorziening.

  • 2. Voor de open inloop is een vaste bijdrage in de kosten verschuldigd, welke per activiteit wordt vastgesteld.

  • 3. Het tarief voor de open inloop bedraagt maximaal € 7,50 per dag, bestaande uit € 1,00 per dagdeel voor koffie, thee, activiteiten en voor zover van toepassing professonele begeleiding, en maximaal € 5,50 voor het gebruik van de warme maaltijd.

Artikel 6.2 Eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen

1.Geen eigen bijdrage is verschuldigd voor een maawerkvoorziening:

  • a.

    in de vorm van automatische deuropeners in een gemeenschappelijke ruimte;

  • b.

    een maatwerkvoorziening ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt;

  • c.

    (vervallen)

Hoofdstuk 7 – Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten

Artikel 7.1 Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten beperkten en chronisch zieken

  • 1. Het college kan eenmaal per kalenderjaar en op aanvraag een tegemoetkoming voor de aannemelijke meerkosten verstrekken.

  • 2. De tegemoetkoming wordt verstrekt in de vorm van een forfaitaire vergoeding en onder de voorwaarden die in dit hoofdstuk staan beschreven.

Artikel 7.2 Aanvraag tegemoetkoming

  • 1. De aanvraag van een ingezetene wordt schriftelijk, of indien mogelijk digitaal, ingediend via een door het college voorgeschreven formulier.

  • 2. De aanvraag kan tot 15 november van het betreffende kalenderjaar worden ingediend.

  • 3. De aanvraag van een ingezetene kan alleen betrekking hebben op de meerkosten van het betreffende kalenderjaar.

Artikel 7.3 Criteria en weigeringsgronden

  • 1.

    De ingezetene komt in aanmerking voor een tegemoetkoming wanneer er sprake is van een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen vastgesteld door een medisch specialist.

  • 2.

    De ingezetene komt in aanmerking voor een tegemoetkoming als de beperking zoals bedoeld in lid 1 aannemelijke meerkosten met zich meebrengt, in de vorm van directe en indirecte extra kosten die niet of slechts gedeeltelijk op grond van een voorliggende voorziening of op andere wijze worden vergoed.

  • 3.

    Van een voorliggende voorziening is sprake als er een andere financiële tegemoetkoming mogelijk is op grond van een andere wettelijke bepaling waarop de ingezetene aanspraak kan maken voor het geheel of gedeeltelijk voldoen van zijn meerkosten.

  • 4.

    De ingezetene dient bij de aanvraag bewijsstukken te overleggen waaruit blijkt dat er sprake is van meerkosten en dat hij in de betreffende inkomenscategorie valt zoals in dit hoofdstuk beschreven.

  • 5.

    Het eigen risico van de Zorgverzekeringswet valt niet onder de aannemelijke meerkosten.

  • 6.

    De meerkosten dienen in elk geval hoger te zijn dan het minimumbedrag, oftewel het toetsbedrag, dat het college vaststelt zoals beschreven in artikel 7.4.

  • 7.

    De ingezetene dient volgens de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven te zijn in de gemeente Venlo.

  • 8.

    Bij de beoordeling van de hoogte van het inkomen op grond waarvan de ingezetene in aanmerking komt voor de tegemoetkoming, wordt gekeken naar het gehele (verzamel)inkomen in het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 9.

    Het (verzamel)inkomen van de aanvraag valt binnen het toetsingsinkomen, te weten van 120% tot 150% van het sociaal minimum (ook wel bekend als de bijstandsnorm) dat geldt voor de betreffende ingezetene.

  • 11.

    De ingezetene beschikt aantoonbaar over een bescheiden vermogen dat de grenzen zoals genoemd in artikel 34 Participatiewet niet te boven gaat.

  • 12.

    Indien reeds een inkomenstoets in het kader van een gemeentelijke regeling heeft plaatsgevonden, bijvoorbeeld op grond van het armoedebeleid, en daarbij is vastgesteld dat het inkomen niet hoger is dan het relevante toetsingsinkomen, kan het college besluiten dat het inkomen niet opnieuw wordt getoetst.

De criteria zoals bedoeld in dit artikel worden voor zover nodig nader uitgewerkt in de beleidsregel.

Artikel 7.4 Hoogte tegemoetkoming

  • 1. De hoogte van de tegemoetkoming in de meerkosten wordt per kalenderjaar door het college vastgesteld, voordat de aanvraag zoals bedoeld in artikel 7.2 kan worden ingediend.

  • 2. Het toetsbedrag voor de tegemoetkoming, zoals bedoeld in artikel 7.3 lid 6 en lid 1 van dit artikel, is het minimumbedrag aan meerkosten die door de ingezetene zijn gemaakt.

  • 3. Het college kan jaarlijks besluiten tot een indexering van de tegemoetkoming per 1 januari, waarbij 2015 als basisjaar geldt.

Artikel 7.5 Tegemoetkoming vervoerskosten

  • 1. Naast maatwerkvoorzieningen in natura of in de vorm van een pgb, kan op aanvraag ook een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik of de aanschaf van een aangepast vervoermiddel toegekend worden, waaronder inbegrepen een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een auto/taxi/rolstoeltaxi.

  • 2. De tegemoetkoming kan worden toegekend indien de cliënt om aantoonbare medische redenen geen gebruik kan maken van het collectief vervoersysteem en de tegemoetkoming vervolgens de goedkoopst passende oplossing is.

  • 3. De tegemoetkoming is een vast bedrag, en is daarom niet per definitie kostendekkend.

  • 4. De tegemoetkoming wordt maandelijks in gelijke bedragen aan de cliënt betaald.

  • 5. De tegemoetkoming taxi en rolstoeltaxi is € 89,51 per maand en wordt niet automatisch geïndexeerd.

  • 6. Wanneer echtgenoten beiden in aanmerking komen voor de tegemoetkoming, bedraagt is de tegemoetkoming in afwijking van lid 5, per persoon 75% van het vaste bedrag.

  • 7. De cliënt ontvangt een beschikking waarin in ieder geval is vastgelegd:

    • a.

      de hoogte van de tegemoetkoming

    • b.

      voor welke te treffen voorzieningen de tegemoetkoming bestemd is,

    • c.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is,

    • d.

      welke voorwaarden er aan de tegemoetkoming worden verbonden.

Hoofdstuk 8 – Toetsing en aanvullend onderzoek

Artikel 8.1 Aanvullende voorwaarden

Onverminderd het bepaalde in artikel 11 van de verordening doet een cliënt aan het college, op verzoek of onverwijld uit eigen beweging, mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3 en 8.1.1 Jeugdwet en artikel 2.3.5 of 2.3.6 Wmo 2015.

Artikel 8.2 Onderzoek naar kwaliteit en resultaten

  • 1. Het college kan via een gerichte controle, mede vanuit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, onderzoek doen naar de uitvoering en bereikte resultaten bij de ingezette maatwerkvoorziening.

  • 2. Na afloop van elk kwartaal kan via een aselecte steekproef onder cliënten met een maatwerkvoorziening, uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, door of namens het college onderzoek worden gedaan naar de uitvoering en bereikte resultaten bij de ingezette maatwerkvoorziening.

  • 3. Indien uit onderzoek blijkt dat de met een pgb ingekochte maatwerkvoorziening niet voldoet aan de kwaliteitscriteria, zoals bedoeld in artikel 5.1, lid 2 van dit besluit:

    • a.

      krijgt de budgethouder vier weken de gelegenheid om hiervoor aanpassingen door te voeren,

    • b.

      vindt er na deze periode van vier weken een nieuw onderzoek plaats,

    • c.

      kan het college besluiten tot wijziging of intrekking van de betreffende maatwerkvoorziening, indien uit het nieuwe onderzoek blijkt dat de met het pgb ingekochte maatwerkvoorziening nog steeds niet voldoet aan de kwaliteitscriteria.

Artikel 8.3 Verantwoording PGB

  • 1. De financiële toets van het pgb wordt uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank zoals omschreven in artikel 5.3.

  • 2. Indien blijkt dat het pgb niet of niet volledig wordt ingezet ten behoeve van de maatwerkvoorziening, kan het college besluiten tot het voeren van een nieuw onderzoek, zoals bedoeld in artikel 2.2, om de situatie opnieuw in kaart te brengen.

  • 3. Indien blijkt dat het pgb geheel of gedeeltelijk onterecht is uitbetaald vanwege een foutieve declaratie dan kan dit, naast wat is bepaald bij artikel 2.4.1 Wmo 2015, indien mogelijk worden verrekend met het beschikbaar gestelde budget, of teruggevorderd bij de cliënt die de declaratie heeft ingediend.

  • 4. Het college kan besluiten tot een aanvullend onderzoek naar de rechtmatigheid, indien op grond van de ingediende verantwoording niet kan worden vastgesteld of het pgb rechtmatig is besteed.

  • 5. Bij ernstige twijfel over de rechtmatige besteding kan het college opdracht geven om, in afwachting van de uitkomst van het aanvullend onderzoek, de betaling van het pgb per direct stopzetten.

  • 6. De uitkomst van het aanvullend onderzoek wordt meegenomen in het oordeel over de verantwoording.

  • 7. Het niet-geaccepteerde deel van de verantwoording wordt verrekend met het beschikbaar gestelde budget waarna de budgethouder binnen acht weken na verantwoording een besluit tot verrekening ontvangt.

  • 8. Als de verrekening een gezamenlijke verantwoording van een leefeenheid betreft, vindt verrekening evenredig over alle leden van de leefeenheid plaats.

  • 9. Er vindt elk kwartaal aanvullend onderzoek plaats naar de besteding van het pgb bij elke budgethouder die in het vorige kwartaal een besluit tot verrekening heeft ontvangen.

Hoofdstuk 9 – Toezicht en handhaving

Artikel 9.1 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de uitvoering van een voorziening onverwijld:

    • a.

      in geval van jeugdhulp aan de Inspectie Jeugdzorg zoals bedoeld in artikel 4.1.8 Jeugdwet;

    • b.

      in geval van maatschappelijke ondersteuning aan de toezichthoudende ambtenaar zoals bedoeld in artikel 6.1 Wmo 2015.

  • 2. De toezichthouder doet onafhankelijk en steekproefsgewijs onderzoek bij aanbieders om klachten, calamiteiten en (gewelds)incidenten zoveel mogelijk te voorkomen.

  • 3. De toezichthouder doet onafhankelijk onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college jaarlijks over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 9.2 Bevoegdheden toezichthouder

  • 1. De toezichthoudende ambtenaar gaat in gesprek met andere toezichthoudende organisaties die op het gebied van zorg en welzijn actief zijn om samen te werken en kennis uit te wisselen.

  • 2. In geval van meldingen, inclusief de meldingen zoals bedoeld in artikel 9.1, gaat de toezichthouder in eerste instantie in gesprek met de aanbieder of persoon op wie deze melding betrekking heeft, in het kader van hoor en wederhoor, om samen tot een oplossing te komen.

  • 3. Wanneer het gesprek zoals bedoeld in lid 2 niet leidt tot een oplossing voor alle partijen, dan kan de toezichthouder, met inachtneming van wat er in de met de aanbieders afgesloten contracten is afgesproken, een voorstel doen aan het college om:

    • a.

      de betreffende aanbieder tijdelijk uit te sluiten van de overlegtafel,

    • b.

      tijdelijk geen cliënten toe te wijzen aan de betreffende aanbieder,

    • c.

      indien er sprake is van ernstige overtredingen een aanwijzing met hersteltermijn te bieden,

    • d.

      indien er sprake is van herhaalde en/of grote overtredingen de contracten op te zeggen,

    • e.

      andere maatregelen te treffen.

  • 4. De maatregelen zoals bedoeld in lid 3 dienen in alle gevallen proportioneel te zijn naar de aard van de overtreding of melding.

Hoofdstuk 10 – Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 10.1 Intrekking oude besluit en overgangsbepalingen

  • 1. Het Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2015 wordt ingetrokken.

  • 2. Op aanvragen die zijn ingediend voor 1 januari 2017 en waarop nog geen besluit is genomen, is het Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2017 van toepassing.

Artikel 10.2 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2017.

  • 2.

    Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2017.

Ondertekening

Venlo, 10 januari 2017
Burgemeester en wethouders van Venlo
de secretaris, de burgemeester
Piet Lucassen, Antoin Scholten

Bijlagen Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2017

Bijlage 1 Beschikbare voorzieningen jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning

Jeugdhulp (niet-limitatief overzicht van beschikbare voorzieningen in de gemeente Venlo)

Voorziening Venlo

Dienstverlening

Schaalniveau inkoop

Schaalniveau uitvoering

Toegankelijkheid

Beschikking

Algemeen

Jeugdgezondheidszorg (Jgz 0-19)

Bovenregionaal

Lokaal

Vrij toegankelijk

Nee

Algemeen

Informatie en Advies

Lokaal

Lokaal

Vrij toegankelijk

Nee

Algemeen

Veilig Thuis (AMHK)

Bovenregionaal

Bovenregionaal

Vrij toegankelijk

Nee

Algemeen

Crisisdienst

Bovenregionaal

Bovenregionaal

Vrij toegankelijk

Nee

Algemeen

Kindertelefoon

Landelijk

Landelijk

Vrij toegankelijk

Nee

Algemeen

Cliëntondersteuning

Lokaal

Lokaal

Vrij toegankelijk

Nee

Algemeen

Vertrouwenspersoon

Bovenregionaal / provinciaal

Bovenregionaal / provinciaal

Vrij toegankelijk

Nee

Algemeen

Bewonersondersteuning

Lokaal

Lokaal

Vrij toegankelijk

Nee

Algemeen

Lichte ondersteuning bij opgroeien en opvoeden (individueel/groep/thema-sessies)

Lokaal

Lokaal

Vrij toegankelijk

Nee

Maatwerk

Ambulante behandeling bij opvoeden en opgroeien (individueel/groep/gezin)

Regionaal

Regionaal

Niet vrij toegankelijk

Ja

Maatwerk

Deeltijdbehandeling

Regionaal

Regionaal

Niet vrij toegankelijk

Ja

Maatwerk

Residentiële hulp

Regionaal

Regionaal

Niet vrij toegankelijk

Ja

Maatwerk

J-GGZ Basis (ambulante behandeling)

Regionaal

Regionaal

Niet vrij toegankelijk

Ja

Maatwerk

J-GGZ Specialistisch (ambulant, deeltijd- of residentiële behandeling, individu/gezin/groep).

Regionaal

Regionaal

Niet vrij toegankelijk

Ja

Maatwerk

J-LVB (ambulant, deeltijd- of residentiële behandeling, individu/gezin/groep).

Regionaal

Regionaal

Niet vrij toegankelijk

Ja

Maatwerk

Begeleiding, logeren en persoonlijke verzorging voor jeugdigen met psychische problemen, (licht) verstandelijke, lichamelijke, somatische of zintuiglijke beperking

Regionaal

Regionaal

Niet vrij toegankelijk

Ja

Maatwerk

Jeugdbescherming

Regionaal / Bovenregionaal

Regionaal / Bovenregionaal

Niet vrij toegankelijk

Ja

Maatwerk

Jeugdreclassering

Regionaal / Bovenregionaal

Regionaal / Bovenregionaal

Niet vrij toegankelijk

Ja

Maatwerk

Gesloten Jeugdzorg en Jeugdzorg Plus

Bovenregionaal

Bovenregionaal

Niet vrij toegankelijk

Ja

Maatwerk

Pleegzorg en tijdelijke gezinsvervanging

Regionaal

Regionaal

Niet vrij toegankelijk

Ja

Maatschappelijke ondersteuning (niet-limitatief overzicht van beschikbare voorzieningen in de gemeente Venlo)

Voorziening Venlo

Dienstverlening

Schaalniveau inkoop

Schaalniveau uitvoering

Toegankelijkheid

Beschikking

Algemeen

Cliëntondersteuning

Lokaal

Lokaal

Vrij toegankelijk

Nee

Algemeen

Hulp op afstand (24 x 7 telefonisch en elektro-nisch luisterend oor)

Landelijk

Landelijk

Vrij toegankelijk

Nee

Algemeen

Open inloop

Lokaal

Lokaal

Vrij toegankelijk

Nee

Algemeen

Open inloop GGZ

Lokaal

Lokaal

Vrij toegankelijk

Nee

Algemeen

Arbeidsmatige dagbesteding (KanDoen)

Lokaal

Lokaal

Vrij toegankelijk

Nee

Algemeen

Rolstoel- of scootmobielpool

Geen

Lokaal

Vrij toegankelijk

Nee

Algemeen

Uitvoeringsteam indiv. ondersteuning – kortdurend

Lokaal

Lokaal

Niet vrij toegankelijk

Ja

Algemeen

Was- en strijkservice

Geen

Lokaal

Vrij toegankelijk

Nee

Algemeen

Informatie en advies

Lokaal

Lokaal

Vrij toegankelijk

Nee

Algemeen

Mantelzorgondersteuning

Lokaal

Lokaal

Vrij toegankelijk

Nee

Algemeen

Dag- en nachtopvang

Regionaal

Regionaal

Vrij toegankelijk

Nee

Maatwerk

Ondersteuning bij huishoudelijk werk

Regionaal

Regionaal

Niet vrij toegankelijk

Ja

Maatwerk

Woonvoorziening: verhuis- en inrichtingskosten

Geen

Lokaal

Niet vrij toegankelijk

Ja

Maatwerk

Woonvoorziening: niet-bouwkundig (bijvoorbeeld traplift of tillift)

Regionaal

Lokaal

Niet vrij toegankelijk

Ja

Maatwerk

Woonvoorziening: bouwkundige aanpassing

Lokaal

Lokaal

Niet vrij toegankelijk

Ja

Maatwerk

Vervoersvoorziening collectief vraagafhankelijk vervoer (Omnibuzz)

Provinciaal

Provinciaal

Niet vrij toegankelijk

Ja

Maatwerk

Vervoersvoorziening: rolstoel

Regionaal

Lokaal

Niet vrij toegankelijk

Ja

Maatwerk

Vervoersvoorziening: scootmobiel

Regionaal

Lokaal

Niet vrij toegankelijk

Ja

Maatwerk

Vervoersvoorziening: overige individuele voorzieningen

Regionaal

Lokaal

Niet vrij toegankelijk

Ja

Maatwerk

Individuele (basis)ondersteuning / begeleiding

Regionaal

Lokaal

Niet vrij toegankelijk

Ja

Maatwerk

Dagbesteding

Regionaal

Lokaal

Niet vrij toegankelijk

Ja

Maatwerk

Uitvoeringsteam indiv. ondersteuning (langdurig)

Lokaal

Lokaal

Niet vrij toegankelijk

Ja

Maatwerk

Logeren

Regionaal

Regionaal

Niet vrij toegankelijk

Ja

Maatwerk

Beschermd wonen

Regionaal

Regionaal

Niet vrij toegankelijk

Ja

Maatwerk

Maatschappelijke opvang

Regionaal / bovenregionaal

Regionaal / bovenregionaal

Niet vrij toegankelijk

Ja

Maatwerk

Maatwerkdiensten voor inwoners met een zintuigelijke beperking (auditief en/of visueel, inclusief doventolk)

Landelijk

Landelijk

Niet vrij toegankelijk

Ja

Toelichting

Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2017

Het besluit nadere regels geeft uitvoering aan de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), het beleidsplan ‘Een bijzondere tijd’, de beleidsevaluaties (vastgesteld in februari 2016 en januari 2017) en de Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2015 (hierna: verordening). In dit besluit zijn de bevoegdheden ingevuld die via wetgeving en vooral verordening bij het college van burgemeester en wethouders zijn neergelegd.

In de lijn van de verordening staat ook in dit besluit een integrale aanpak van de Jeugdwet en de Wmo 2015 centraal. Op die manier is er zoveel mogelijk duidelijkheid en uniformiteit in regelgeving voor de inwoners van de gemeente Venlo als nodig wordt geacht. Het besluit bevat meer details dan de verordening maar behoudt ruimte voor de professionals in het kernteam van het sociaal wijkteam om vanuit hun professionaliteit zelf een afweging te maken samen met de cliënt over het in te zetten arrangement. Die ruimte is nodig om verder te ontwikkelen en daadwerkelijk te komen tot maatwerkoplossingen.

Deze nadere regels geven, meer dan de verordening, het beleid weer. Tegelijkertijd moeten deze nadere regels de juridische basis bieden waarmee de professionals in het kernteam aan de slag kunnen. Als het nodig is, kan er van de nadere regels gemotiveerd worden afgeweken, wanneer dit leidt tot onredelijke of onbillijke situaties.

In deze toelichting zal kort worden ingegaan op de uitgangspunten van deze nadere regels en op de onderwerpen die hierin aan bod komen.

Totstandkoming

Bij het samenstellen van dit besluit is geput uit informatie van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) zoals verwerkt in de ledenbrieven, de modelverordeningen en een modelbesluit. In dit besluit van Venlo zijn begrippen en processen uit beide wetten en modelbesluiten aan elkaar gekoppeld om tot een duidelijke procedurebeschrijving te komen.

Dit besluit kan niet los worden gezien van het beleid en de verordening, zoals vastgesteld door de gemeenteraad. Voorafgaand aan besluitvorming en herziening is een reactie gevraagd aan de Wmo-raad en werkgroep PGB welke is verwerkt in de bij dit besluit horende stukken. Daarnaast is afstemming gezocht met het Besluit Beschermd Wonen, Maatschappelijke Opvang en Vrouwenopvang 2016, waarin de nadere regels zijn opgenomen ten aanzien van de taken die de gemeente Venlo als centrumgemeente uitvoert voor de gemeenten in Noord- en Midden-Limburg.

Reikwijdte

In dit besluit zijn enkele hoofdlijnen verder uitgewerkt zonder dat de handelingsvrijheid voor de professionals van het kernteam wordt aangetast. De kern van dit besluit is de zorgvuldige toegangsprocedure die wordt doorlopen om de ondersteuningsvraag van inwoners, hun behoeften en gewenste resultaten helder te krijgen. Daarnaast zijn er in dit besluit op hoofdlijnen enkele criteria voor maatwerkvoorzieningen uitgewerkt, maar is het aan de professional om de afweging te maken welke ondersteuning er in welk geval moet komen. Op die manier kan er ook daadwerkelijk maatwerk worden geleverd. Om hen op weg te helpen is samen met dit besluit een beleidsregel opgesteld waarin nadere richtlijnen staan voor de beoordeling van de ondersteuningsbehoefte. Hiermee is de balans gevonden om het kernteam handvaten te bieden om op terug te kunnen vallen, duidelijkheid te bieden aan de inwoners hoe tot een besluit wordt gekomen en gronden te hebben om op terug te kunnen vallen vanuit juridisch oogpunt.

De uitvoering van dit besluit zal in de praktijk meestal namens het college worden gedaan in mandaat door ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb en met inachtneming van de beperkingen in de Jeugdwet en Wmo 2015. Wat betreft de toegang en onderzoek zal dit worden uitgevoerd door leden van het kernteam en wat betreft de besluitvorming zal dit ambtelijk worden uitgevoerd.

Voor een algemene toelichting op het proces in Venlo wordt hier volstaan met een verwijzing naar de toelichting op de verordening.

Wanneer de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt, of dat deze maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de doelen zoals omschreven in de Jeugdwet, de Wmo 2015 en de lokale regelgeving, is er vanzelfsprekend rechtsbescherming op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

De begripsbepalingen sluiten aan op artikel 1.1 van de Jeugdwet, artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 en artikel 1 van de verordening.

In het bijzonder zijn in artikel 1.1 de gezinscoaches voor jeugdhulp voor dit besluit gelijk geschaard aan het begrip kernteam, aangezien beide een zelfde functie hebben als het gaat om de toegang tot hulp en ondersteuning. Bij de gezinscoach wordt specifiek het begrip deskundigheid aangehaald. Dit is analoog aan artikel 2.1 Uitvoeringsbesluit Jeugdwet, waarin is opgenomen dat een professional die de toegang tot jeugdhulp verzorgt over minimale eisen van deskundigheid dient te beschikken. Daar waar in het besluit over het kernteam wordt gesproken is dat onder voorbehoud van wat is opgenomen in de mandaatregeling. De wettelijke bevoegdheid ligt bij het college van burgemeester en wethouders.

De definitie van mantelwerker is ten dele ontleend aan het rapport De praktijk van het mantelwerk (Movisie, 2009). Een kenmerk van een mantelwerker is dat hij in plaats van reguliere arbeid hulp of ondersteuning biedt aan de naaste zoals bedoeld in de definitie, waarbij het pgb feitelijk tegemoet komt aan het inkomensverlies. Mantelwerkers kunnen met een pgb gepaste emotionele afstand nemen van de zorg en voelen meer de noodzaak om zich te professionaliseren, wat weer ten goede komt aan de zorg.

Daar waar in de nadere regels wordt gesproken over de cliënt wordt, voor zover niet vermeld, indien van toepassing ook zijn vertegenwoordiger verstaan. Daar waar wordt gesproken over vertegenwoordiger wordt de wettelijk benoemde of aangewezen vertegenwoordiger verstaan of een persoon die door de cliënt is gemachtigd om namens hem te handelen. Bijvoorbeeld ouder(s) in geval van een jeugdige. Wanneer er wordt gesproken over een ondersteuningsvraag, wordt met inachtneming van artikel 1 van de verordening bedoeld: een melding op grond van de Wmo 2015 of een aanvraag op grond van de Jeugdwet.

Artikel 1.2 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Dit is een nadere uitwerking van artikel 2.1.6 van de Wmo 2015 en artikel 12 van de verordening. Hierin wordt de jaarlijkse waardering omschreven zoals tevens is vastgelegd in het beleid. De mantelzorgvouchers die worden genoemd onder a zijn gekoppeld aan een mantelzorgpas. De mantelzorger kan deze tegoedbonnen besteden bij plaatselijke ondernemers.

Hoofdstuk 2 – Procedurebepalingen

Dit hoofdstuk is een nadere uitwerking van artikel 2 en 3 van de verordening.

Artikel 2.1 Toegang

De ondersteuningsvraag, die leidt tot een onderzoek inclusief gesprek en leefzorgplan, kan slechts plaatsvinden met medeweten en bij voorkeur met toestemming van de cliënt. Dat sluit echter niet uit dat een andere naaste, zoals buren, of een professional wel gewoon een signaal kan afgeven aan het college. Een jeugdige heeft vanaf 16 jaar het recht om zelf een ondersteuningsvraag in te dienen. In de screening die volgt op het eerste contact, wordt bepaald dit als signaal of als ondersteuningsvraag dient te worden beschouwd, en of daardoor nog contact dient te worden gezocht met de cliënt.

De coördinatie van de ondersteuningsvraag, zoals bedoeld in lid 2, vindt bij voorkeur plaats door één professional uit het kernteam. Deze regisseur treedt zoveel mogelijk op als vaste contactpersoon.

Daar waar in dit en andere artikelen de vertegenwoordiger wordt genoemd, geldt dit in elk geval voor de wettelijk vertegenwoordiger. Zolang er geen wettelijk vertegenwoordiger is, geldt deze bepaling voor degene aan wie de cliënt een volmacht heeft gegeven om zijn belangen te behartigen.

Spoedeisende gevallen en crisissituaties, zoals bedoeld in lid 3, zijn bijvoorbeeld crisisopvang bij huiselijk geweld in geval van veiligheidsrisico’s. Dat geldt ook voor huishoudelijke ondersteuning na ziekenhuisopname waarbij zorg voor kleine kinderen nodig is en kortdurend eerstelijns verblijf zonder medische zorg die niet onder voorliggende wetgeving valt. Jeugdhulp moet altijd direct bereikbaar en beschikbaar zijn als dat nodig is. Voor hulpverleners is er een meldpunt bij crisissituaties in de vorm van Spoedeisende Hulp (SEH).

Bij jeugdigen komt de melding binnen bij de SEH of bij Veilig Thuis, waarna er direct een interventie nodig is om tijdelijk specialistische hulp of ondersteuning in te schakelen. Het kan ook gaan om een tijdelijke opname in een residentiële instelling of om detentie. Ook wanneer er door een acuut probleem een dak boven het hoofd geregeld moet worden of begeleiding ingezet moet worden om een situatie op te lossen kan er sprake zijn van spoed waardoor er tijdelijk een maatwerkvoorziening wordt ingezet. Als de aanbieder zelf de mogelijkheid heeft om een crisisplaatsing te doen dan is dat toegestaan. Een melding bij de SEH wordt volgens werkafspraken normaliter binnen 24 uur gemeld bij het college.

Het doel is om bij inzet om spoedeisende reden, en indien nodig ook in geval van een verwijzing, in het reguliere werkproces in te stromen zodat de situatie van de cliënt en zijn gezin volledig in kaart kan worden gebracht. Voor jeugdhulp is hier niet automatisch in voorzien vanuit dit besluit, in plaats daarvan is in samenwerkingsafspraken met zorgaanbieders geregeld dat crisiszorg maximaal twee maal zes weken mag duren. Binnen die termijn wordt al veel opgelost. Wel is het mogelijk om ter aanvulling op lid 4, sub b in het kader van een vervolgprocedure alsnog een (nieuw) onderzoek te starten zoals bedoeld in dit besluit.

De wettelijke verwijzing uit de Jeugdwet maakt onderscheid tussen een verwijzing door een medicus of de kinderrechter enerzijds, waarna de gemeente een beslissing neemt, en het gedwongen kader anderzijds. In lid 5 zijn deze gelijk getrokken ten aanzien van de meldingsplicht aan de gemeente, zodat de gemeente geinformeerd is over de ingezette hulp en indien aan de orde het vervolgproces kan bepalen.

Artikel 2.2 Onderzoek

Dit artikel sluit aan op artikel 3 van de verordening. In lid 3 van dat artikel is geregeld dat de rechten en plichten op tijd worden besproken met de cliënt. Deze zijn in het bijzonder geregeld in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015. De cliënt heeft bijvoorbeeld het recht om gratis cliëntondersteuning in te schakelen om hem gedurende het onderzoek te begeleiden. Ook heeft de cliënt het recht om zelf een persoonlijk plan in te dienen.

Het kernteam verzamelt zoveel mogelijk informatie om te komen tot een goede afweging tijdens het gesprek met de cliënt. Dat betekent ook contact met de aanbieder als die tijdens het onderzoek bekend is. In het bijzonder is in lid 4 opgenomen dat in geval van jeugdhulp ook de resultaten worden gedeeld, die door de aanbieder na overleg met de cliënt zijn vastgelegd behandelplan of plan van aanpak. Uiteraard voor zover dit wettelijk en door de cliënt is toegestaan. Doel hiervan is dat het college, voor zover zij daarvoor zelf de toekenning moet doen, op die manier gericht andere maatwerkvoorzieningen kan inzetten.

De toestemmingsverklaring voor het uitwisselen van gegevens moet de privacy van de cliënt waarborgen. Daarom is een duidelijke uitleg hierover nodig zoals verwoord in lid 7. Deze verklaring is belangrijk omdat het kernteam na het gesprek de ontbrekende gegevens kan verzamelen en zo snel mogelijk het leefzorgplan kan afronden. Zoals bepaald in artikel 7.3.4 Jeugdwet is een jeugdige van 12 jaar of ouder verplicht om, samen met zijn ouderlijk gezag, de stukken te tekenen die betrekking hebben op zijn ondersteuningsvraag. Daarnaast is een jeugdige van 16 jaar of ouder op grond van artikel 7.3.5 Jeugdwet bevoegd om zelfstandig, zonder zijn vertegenwoordiger(s), de stukken te tekenen die betrekking hebben op zijn ondersteuningsvraag. Vanaf 16 jaar is de ondertekening weliswaar altijd vrijwillig, maar niet vrijblijvend. Deze bepalingen zijn ook nader uitgewerkt in artikel 2.3 en 2.4 van dit besluit.

Wanneer tijdens of na het onderzoek blijkt dat cliënt en kernteam het niet eens zijn met de (voorlopige) uitkomst van het onderzoek of dat er onduidelijkheid is, zal in eerste instantie onderling naar een oplossing worden gezocht. Indien nodig vindt er een vervolggesprek plaats tussen de cliënt en het kernteam. Dat is een vorm van ‘second opinion’ waarin de situatie van de cliënt nogmaals kan worden besproken. Dat neemt niet weg dat met inachtneming van de wettelijke termijnen tijdig het leefzorgplan bekend moet worden gemaakt en wanneer er een aanvraag ligt ook tijdig het besluit moet worden genomen, in de vorm van een beschikking.

Artikel 2.3 Leefzorgplan

In dit artikel worden de leefdomeinen (oftewel thema’s) benoemd die zowel tijdens het keukentafelgesprek als in het leefzorgplan terugkeren. Wanneer er een ondersteuningsvraag wordt ingediend en er al een bestaand leefzorgplan is, zal dit leefzorgplan opnieuw worden besproken en worden aangepast voor zover de situatie is gewijzigd. Op die manier hoeft de cliënt niet bij elke nieuwe ondersteuningsvraag van voren af aan zijn verhaal te vertellen. Bij het leefzorgplan wordt de gezinssituatie in beeld gebracht, en via een beschikking worden indien van toepassing de maatwerkvoorzieningen per persoon toegekend.

Wanneer er sprake is van een door de cliënt ingediend persoonlijk plan zal dit als basis dienen voor het leefzorgplan. Als er jeugdhulp wordt ingezet, heeft de cliënt de mogelijkheid om samen met zijn vertegenwoordiger en de aanbieder een familiegroepsplan op te stellen zoals bedoeld in artikel 1.1 en 4.1.2 van de Jeugdwet. Het doel daarvan is om de hulp en ondersteuning verder vorm te geven.

Artikel 2.4 Aanvraag voor maatschappelijke ondersteuning

Indien de cliënt na afloop van het keukentafelgesprek in aanmerking wil komen voor een maatwerkvoorziening voor maatschappelijke ondersteuning, wordt hij gevraagd om behalve het leefzorgplan ook de daarbij gevoegde aanvraag te ondertekenen. Dit sluit aan op artikel 2.3.2, lid 9 Wmo 2015 waarin is opgenomen dat een aanvraag pas kan worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, uiteraard binnen de wettelijke termijn van zes weken. In geval van jeugdhulp is dit niet aan de orde omdat de aanvraag al voor aanvang van het onderzoek is ingediend.

Vanaf 12 jaar mag een jeugdige zelf de stukken behorende bij zijn ondersteuningsvraag, dus ook de aanvraag, tekenen. Dat neemt echter niet weg dat het ouderlijk gezag mee moet tekenen totdat de jeugdige 16 jaar is. Vanaf 16 jaar is dat niet meer verplicht. Wanneer de cliënt het getekende leefzorgplan niet binnen vier weken na bekendmaking terug stuurt naar het college, en er is (mogelijk) sprake van gewijzigde omstandigheden, dan behoudt het college zich via lid 5 het recht voor om een nieuw onderzoek te starten. Het doel van een maatwerkvoorziening is immers dat deze wordt ingezet zodra de cliënt deze nodig heeft. Wanneer een aanvraag te lang op zich laat wachten kan het zo zijn dat het afgesproken arrangement niet meer aansluit op de behoefte van de cliënt. Dat laat echter onverlet dat er wel een besluit moet worden genomen als er een ondertekende aanvraag is ingediend.

Artikel 2.5 Beschikking

Dit is een aanvulling op artikel 7 van de verordening. De intrekking van een beschikking zoals bedoeld in lid 4 dient vooraf te worden gegaan door een voornemen tot intrekking zodat de cliënt nog de gelegenheid heeft om te reageren.

Met lid 5 wordt het initiatief bij de cliënt gelegd om, wanneer een toekenning voor een maatwerkvoorziening afloopt, tijdig een nieuwe ondersteuningsvraag in te dienen wanneer dat aan de orde is. Hiermee wordt bedoeld minimaal acht weken voor het einde van de toekenning, gelet op de termijn voor het doorlopen van het onderzoek naar een nieuwe ondersteuningsvraag. Dat neemt niet weg dat het kernteam in overleg met de cliënt altijd andere afspraken kan maken om te komen tot een nieuwe beoordeling van het leefzorgplan. Het kernteam kan zelf initiatief nemen als de situatie daarom vraagt. Bijvoorbeeld als er sprake is van een kortdurende toekenning of van complexe problematiek. In dat geval kunnen er afspraken worden gemaakt dat het kernteam zelf contact opneemt met de cliënt om de situatie opnieuw te beoordelen.

Hoofdstuk 3 – Algemene bepalingen over voorzieningen

Dit hoofdstuk is een nadere uitwerking van artikel 4, 5 en 6 van de verordening.

Artikel 3.1 Criteria voor maatwerkvoorzieningen

In lid 3 staan bijzondere criteria om maatwerkvoorzieningen toe te kennen. Hoewel niet expliciet in verordening en besluit genoemd, kan het aanleren van vaardigheden onder professionele begeleiding vallen. Dat is een vorm van preventieve inzet zoals bedoeld in lid 3. In de lijn van de Wmo 2015 kan een voorziening voor participatie in allerlei, niet nader benoemde vormen, worden toegekend indien dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan de maatwerkoplossing in het arrangement. Een voorbeeld daarvan is een voorziening zonder welke de cliënt niet in staat is om een sport te beoefenen die belangrijk is voor zijn participatie.

Er is in lid 6 en 7 geregeld dat in geval van overlijden of verhuizing van de cliënt, op wiens naam de maatwerkvoorziening is toegekend, een tijdelijke oplossing mogelijk is wanneer er sprake is van (een) achtergebleven huisgeno(o)t(en). Hoewel het leefzorgplan uit gaat van ‘1 gezin, 1 plan’, kan een beschikking namelijk alleen op naam van één persoon worden gezet. Voor zover daar behoefte aan is bij het kernteam en de cliënt, creëren deze bepalingen de ruimte om een tijdelijke oplossing te organiseren in afwachting van een beoordeling van de ondersteuningsvraag van de achtergebleven huisgen(o)t(en). Wanneer in het verleden in het leefzorgplan de gezinssituatie al goed in kaart is gebracht door het kernteam, kan dat ook relatief eenvoudig zonder uitgebreid onderzoek. De oorspronkelijke toekenning wordt in alle gevallen via een intrekkingsbesluit beëindigd, als er geen ondersteuningsvraag van de huisgenoot is of maar ook als uit het onderzoek blijkt dat de huisgenoot niets nodig heeft.

Bij een verhuizing van een cliënt naar of vanuit de gemeente Venlo, wordt via lid 10 en 11 aan het kernteam gevraagd om een warme overdracht met de gemeente van herkomst of van vestiging te waarborgen. In geval van vestiging zal aan de cliënt wel worden gevraagd om een nieuwe ondersteuningsvraag in te dienen. De situatie zal, voor zover mogelijk met reeds beschikbare informatie, namelijk wel opnieuw in een keukentafelgesprek besproken moeten worden aan de hand van het beleid van de gemeente Venlo. Dat geldt in lid 12 ook voor jeugdigen die vanaf de 18 jaar onder een andere wettelijke bevoegdheid komen te vallen.

Artikel 3.2 Beschikbare voorzieningen

In bijlage 1 is een niet-limitatief overzicht van categorieën algemene- en maatwerkvoorzieningen opgenomen.

Artikel 3.3 Gebruikelijke hulp

Dit is een uitwerking van artikel 4, lid 2 onder d van de verordening. In de beleidsregel wordt hier verder op in gegaan.

Artikel 3.4 Vergroten van draagkracht van mantelzorgers

In lijn met het beleid is er speciale aandacht voor mantelzorgers. Om overbelasting te voorkomen of te verhelpen kunnen maatwerkvoorzieningen worden ingezet om de draagkracht van mantelzorgers te vergroten. De norm van maximaal 104 etmalen per jaar voor logeren, zoals bedoeld in lid 3, is in lijn met de inkoopafspraken met aanbieders.

Met respijtzorg, zoals vermeld in lid 3, wordt de inzet van professionele hulp of ondersteuning bedoeld via een maatwerkvoorziening, om mantelzorgers gedurende een korte periode te ontlasten voor de gebruikelijke hulp die zij verlenen. Een reden daarvoor kan bijvoorbeeld overbelasting zijn. De respijtzorg heeft tot doel om de mantelzorger op adem te laten komen zodat hij daarna de hulp weer op zich kan nemen.

Hoofdstuk 4 – Bijzondere bepalingen over voorzieningen

Dit hoofdstuk is een nadere uitwerking van artikel 4, 5 en 6 van de verordening. Ten opzichte van het vorige beleid worden enkele onderdelen in dit besluit uitgewerkt zodat duidelijk is welke voorzieningen in welke situatie worden toegekend, en in de beleidsregel enkele richtinggevende bepalingen genoemd waar dit aan getoetst kan worden.Niet nader uitgewerkt in dit besluit is de laagdrempelige vorm van voorzieningen via de uitvoeringsteams. Deze zijn eind 2015 nog in ontwikkeling waardoor het te vroeg is om dit vast te leggen. Wanneer de beleidsontwikkelingen voldoende duidelijkheid bieden, wordt het alsnog opgenomen in dit besluit.

Artikel 4.1 Ondersteuning via het uitvoeringsteam individuele ondersteuning

Er zijn in de gemeente Venlo uitvoeringsteams ontwikkeld als onderdeel van het sociaal wijkteam, die als doel hebben om op een laagdrempelige manier hulp of ondersteuning te leveren aan inwoners van een bepaalde wijk. Sinds 1 januari 2016 is er een uitvoeringsteam actief op het gebied van individuele ondersteuning. Afhankelijk van de ondersteuningsvraag kan de hulp of ondersteuning vanuit het uitvoeringsteam kortdurend (algemene voorziening) of langdurig (maatwerkvoorziening) worden ingezet. Bij inzet van het uitvoeringsteam draagt zij zorg voor een goede koppeling tussen professional en cliënt.

In beide gevallen is sprake van een primaat van het uitvoeringsteam ten opzichte van een maatwerkvoorziening via een indnviduele aanbieder. Wanneer het uitvoeringsteam geen passende ondersteuning kan bieden zoals beschreven in lid 2, bijvoorbeeld omdat specialistische ondersteuning nodig is die het uitvoeringsteam niet kan bieden, dan kan er alsnog een maatwerkvoorziening via een individuele aanbieder worden ingezet.

Belangrijke voordelen voor de inzet van het uitvoeringsteam als basisondersteuning zijn verhoging van kwaliteit en flexibiliteit. Kwaliteit van professionals en aanbod door bundeling van verschillende deskundigen in een team, dat leidt tot kwaliteitsverhoging van de professionele inzet, snelle intercollegiale toetsing, voorkomen dat verschillende soorten professionals bij de cliënt ondersteuning bieden en flexibel kunnen inspelen op de behoefte bij de cliënt. Flexibiliteit is mogelijk door te werken met een traject waarvoor een bandbreedte in uren geldt zoals is vastgelegd in de beleidsregel, afhankelijk van behoefte en hulpvraag bij de cliënt. Bij wijziging van de hulpvraag kan snel worden geschakeld vanuit het team en de daarin beschikbare deskundigheid.

Het uitvoeringsteam zorgt voor meer verbondenheid met de wijken waarin wordt gewerkt. Het arrangement voor individuele ondersteuning wordt vastgelegd op basis van behoefte en niet op basis van een afgebakend product met vaste uren, en er beter kan worden ingespeeld op eigen kracht en versterking van het eigen sociale netwerk. Er is minder administratie nodig en meer en effectievere tijd beschikbaar die de professional aan de cliënt kan besteden.

De kortdurende ondersteuning zoals omschreven in lid 3 tot en met 5 kan snel worden ingezet na een keukentafelgesprek met leefzorgplan. In veel gevallen voorkomt de inzet van kortdurende ondersteuning de noodzaak voor intensievere professionele hulp via een maatwerkvoorziening en kan de cliënt na de kortdurende ondersteuning weer zelfstandig verder in zijn dagelijks leven. Eventueel met hulp van anderen uit het eigen netwerk maar zonder inzet van een intensievere maatwerkvoorziening voor bijvoorbeeld individuele ondersteuning.

Voor langdurige ondersteuning is een eigen bijdrage verschuldigd zoals bedoeld in artikel 9 van het besluit op basis van het minimum aantal uren per traject (lid 6).

Artikel 4.2 Jeugdhulp

Voor maatwerkvoorzieningen voor jeugdhulp wordt volstaan met de criteria uit de Jeugdwet.

Artikel 4.3 tot en met artikel 4.6 Lokale maatwerkvoorzieningen

In de beleidsregel staan richtlijnen die ter verduidelijking van de criteria uit het besluit kunnen worden gehanteerd door het kernteam.

Het bezoekbaar maken van een in de gemeente Venlo gelegen woning van ouders, van een jeugdige die in een instelling verblijft (zoals bedoeld in artikel 4.3, lid 2 onder b), past binnen de doelstellingen van de jeugdhulp aangezien de opname in een instelling tijdelijk is gericht op normalisering op lange termijn. Het primaat van verhuizen zoals bedoeld in artikel 4.3, lid 6, geldt indien dit de goedkoopst passende voorziening is, zoals bedoeld in artikel 4, lid 5 van de verordening. Daarbij dient ook rekening te worden gehouden met onder andere de aanwezigheid van het sociaal netwerk en van voorzieningen in de nabijheid van een geschikte nieuwe woning ten opzichte van de huidige woning.

In artikel 4.3, lid 9, wordt gesproken over het terugbetalen van de meerwaarde nadat een woonvoorziening is gerealiseerd in de vorm van bijvoorbeeld een aanbouw. Het verzoek dat hier wordt bedoeld is een schriftelijk verzoek aan de cliënt met het terug te betalen bedrag, op basis van de berekening zoals opgenomen in lid 10 van dit artikel. Behalve een meldingsplicht voor de eigenaar zal ook een koppeling gelegd moeten worden met de Basisregistratie personen (BRP, voorheen gemeentelijke basisadministratie) om de verhuizingen van cliënten met een woningaanpassing te kunnen monitoren. Dit is alleen van toepassing op koopwoningen omdat het gaat over de meerwaarde bij verkoop. Voor huurwoningen zijn de prestatieafspraken met woningcorporaties van toepassing over het beschikbaar houden van aangepaste woningen voor cliënten met maatschappelijke ondersteuning. Ten aanzien van lid 9, sub d geldt dat de cliënt aan moet geven dat hij het bedrag dat aan eigen bijdrage is betaald, in mindering gebracht wil zien op het totale terug te betalen bedrag. Indien het om een relatief klein bedrag gaat, is het denkbaar dat daarover in overleg afspraken worden gemaakt. Indien de cliënt meerdere voorzieningen heeft gehad waarover een eigen bijdrage was verschuldigd, dient het aandeel van de betaalde eigen bijdrage naar rato te worden berekend op basis van de totale bedragen die door de gemeente zijn doorgegeven aan het CAK. Vanwege de stapeling, in combinatie met de berekening op basis van inkomen en vermogen, is het niet mogelijk om in dat geval een exact bedrag te achterhalen.

De vervoersvoorzieningen in artikel 4.4 zijn bijvoorbeeld het collectief vraagafhankelijk vervoer, een rolstoel of een scootmobiel. Behalve de medische noodzaak in lid 2, sub b kan er ook sprake zijn van een sociale noodzaak, maar in dat geval dient de oplossing in voorliggende voorzieningen te worden gezocht of via de begeleiderspas voor het openbaar vervoer. In lid 2 onder c wordt gesproken van een aanpassing van een bestaand voortuig. In het bedoelde programma van eisen dient te worden opgenomen welke aanpassingen reëel zijn, in relatie tot de dagwaarde van het voertuig. Dat laatste kan worden bepaald via berekeningen van bijvoorbeeld de ANWB of de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW). Op de websites van deze organisaties zijn hiervoor rekenhulpmiddelen te vinden.

In artikel 4.5 wordt gesproken over vormen van begeleiding en dagbesteding. Als aanvulling op wat is bepaald in artikel 3.1, lid 3, kan een algemene voorziening in de vorm van de open inloop bijvoorbeeld een aangewezen oplossing zijn voor het tegengaan van eenzaamheid.

Hoofdstuk 5 – Persoonsgebonden budget (pgb)

De regels van artikel 8 van de verordening worden in dit hoofdstuk nader uitgewerkt.

Artikel 5.1 Nadere voorwaarden

Het door de cliënt op te stellen plan, zoals bedoeld in lid 1, dient niet te worden verward met het persoonlijk plan. Hier wordt een pgb (budget)plan genoemd als vervolg op het leefzorgplan en zoals bedoeld in artikel 3 van de verordening. Dit plan helpt de cliënt om goed na te denken over de wijze van inzetten en besteding van het pgb, maar ook om de kwaliteit van het pgb te bespreken. Wanneer er sprake is van een spoedeisende situatie kan er zoals omschreven in lid 5 om praktische redenen geen pgb worden verstrekt, omdat er direct een oplossing noodzakelijk is en het daardoor ook niet mogelijk is de kwaliteit van een te verstrekken pgb te beoordelen.

Artikel 5.2 Hoogte van een pgb

Bij de vaststelling van de hoogte van een pgb is aangehaakt bij de tarieven voor zorg in natura die met de zorgaanbieders zijn afgesproken. Net zoals die tarieven zijn de pgb’s daarmee gebaseerd op de tarieven die in 2014 golden onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Doordat de tarieven worden gekoppeld aan de inkoop is het mogelijk dat deze jaarlijks wijzigen ten gunste of ten ongunste van de cliënt. In de beschikking worden cliënten geïnformeerd. Doordat de pgb’s aan de inkooptarieven zijn gekoppeld, is niet telkens een nieuw collegebesluit nodig puur voor de pgb-tarieven. Wanneer de tariefwijziging ongewenste effecten heeft, wordt de regeling opnieuw tegen het licht gehouden.

Doordat het tarief voor professionele en gediplomeerde hulp is gekoppeld aan de goedkoopst passende voorziening in natura, is er differentiatie mogelijk. Voor een specialistische vorm van ondersteuning zal dit pgb-tarief hoger zijn dan een pgb-tarief voor bijvoorbeeld hulp bij het huishouden. Een voorwaarde voor een professionele en gediplomeerde hulp is in elk geval dat zij in dienst zijn bij een aanbieder. Onder gediplomeerd wordt verstaan dat de betrokken medewerker (aantoonbaar) een kwalificatie heeft om de benodigde hulp of ondersteuning te verlenen.

Gelet op de opbouw van tarieven is op basis van gegevens van onder andere de AWBZ en NZa (Nederlandse Zorgautoriteit) het tarief voor een ZZP’er bepaald op maximaal 90% van de goedkoopst passende voorziening in natura. Voor de definitie van een ZZP’er wordt aangehaakt bij de landelijke definities. De Belastingdienst formuleert dit als volgt: ‘Een ZZP’er is een ondernemer (entiteit) voor de inkomensheffing (IH) zonder personeel of een rechtspersoon met één werknemer die tevens directeur-grootaandeelhouder (digra) is'. Een ZZP’er moet dan ook als zodanig geregistreerd staan bij de Kamer van Koophandel. Daarnaast is een ZZP’er verplicht om een verklaring arbeidsrelatie winst uit onderneming (VAR WUO) of een Declarabele Uren BV (DUBV) te hebben.

Het PGB-tarief voor niet-professionele hulp, uit het eigen sociaal netwerk, wordt standaard 75% van de goedkoopst passende voorziening in natura geregeld. Hiermee wordt invulling gegeven aan artikel 8, lid 4 van de verordening. Deze 75% is echter in dit besluit gemaximeerd op een tarief van € 20 per uur in overeenstemming met het tarief in de Wet langdurige zorg en de Zorgverzekeringswet voor mantelwerkers. Er is een grijs gebied tussen PGB voor een professional of voor hulp uit het eigen netwerk. Daarbij is leidend welke vaardigheden nodig zijn bij de uitvoering van de maatwerkvoorziening. Dit is ter beoordeling door het kernteam.

In de praktijk kan discussie zijn welk tarief toegekend moet worden. Met inachtneming van artikel 4, lid 2 van de verordening is het pgb-tarief voor het eigen sociale netwerk voorliggend op professionele en gediplomeerde hulp. Wanneer een persoon uit het netwerk van de cliënt vanuit het pgb de benodigde hulp of ondersteuning biedt, dient het pgb-tarief voor het eigen sociale netwerk in principe gehanteerd te worden. Wanneer de aard van de benodigde hulp of ondersteuning vraagt om een specifieke professionele en gediplomeerde deskundigheid, kan het bijbehorende (hogere) tarief worden toegekend.

Ter aanvulling is in lid 1 onder c toegevoegd dat in geval van mantelwerkers een tarief van maximaal € 25 uur kan worden toegekend. Dit is een maatregel om te voorkomen dat er onbillijke situaties ontstaan doordat dit maximumbedrag sinds 1 januari 2016 is gewijzigd van € 20 naar € 25. Een onbillijke situatie kan bijvoorbeeld zijn dat een mantelwerker, die vanwege de te verlenen hulp of ondersteuning al de bewuste keuze heeft gemaakt om minder te gaan werken, in financiële of andere ernstige problemen komt door de tariefwijziging. Deze € 25 dient als overgang naar de nieuwe situatie. Hier dient door de cliënt wel een gemotiveerd verzoek voor te worden gedaan. Een concreet voorbeeld is indien een van de ouders minder is gaan werken omdat een kind (jeudige) permanent toezicht nodig heeft en dit de reguliere mantelzorg overstijgt. In dat geval wordt gesproken over een mantelwerker. Dit type hulp en ondersteuning is, mits goed gemotiveerd, een goedkoper passend alternatief dan professionele hulp of ondersteuning.

Artikel 5.3 Besteding van het pgb

Dit artikel verwijst naar de afspraken die met budgethouders worden gemaakt in het kader van het trekkingsrecht, omdat pgb’s vanaf 2015 door de Sociale Verzekeringsbank worden uitbetaald. In lid 2 is verduidelijkt dat gemiddeld genomen ook de daadwerkelijk toegekende uren worden ingekocht tegen het toegekende tarief. Wanneer er structureel minder of meer uren worden ingekocht, zal een nieuw onderzoek worden uitgevoerd naar de benodigde omvang van de toegekende maatwerkvoorziening.

Hoofdstuk 6 – Bijdrage in de kosten

In dit hoofdstuk wordt artikel 9 van de verordening verder uitgewerkt.

Artikel 6.1 Vaste bijdrage voor algemene voorzieningen

De vaste bijdrage wordt per algemene voorziening per wijk, of per activiteit, door het college apart vastgesteld, zoals bepaald in artikel 9 van de verordening. Voor de open inloop zoals bedoeld in dit artikel, wordt apart vastgesteld en gecommuniceerd zodat flexibiliteit in de tarieven mogelijk is. Dit met inachtneming van de voorwaarden in de verordeningt. Het college heeft de mogelijkheid om aanvullende regels vast te stellen indien een vaste bijdrage (alsnog) een belemmering is voor deelname aan een algemene voorziening.

Artikel 6.2 Eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen

De gemeenschappelijke ruimte zoals bedoeld in lid 1 onder a is een tot een gebouw behorende ruimte waarop twee of meerdere woningen zijn aangewezen, zoals de hal en het trapportaal van een appartementencomplex. Lid c spreekt over regresslachtoffers. De gemeente Venlo heeft ingestemd met een overeenkomst tussen de Vereniging Nederlandse Gemeenten en het Verbond van Verzekeraars voor de afkoop van regresrecht. Dit betekent oom dat de eigen bijdrage niet verschuldigd is indien aansprakelijkheid aanwezig is bij een verzekerde van een deelnemende aansprakelijkheidsverzekeraar overeenkomstig artikel 4 van de bedoelde overeenkomst.

Hoofdstuk 7 – Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten

Artikel 7.1 tot en met 7.4 Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten voor beperkten en chronisch zieken

Gemeenten hebben de mogelijkheid om, om grond van artikel 2.1.7 van de Wmo 2015, een tegemoetkoming te verstrekken. Deze is bedoeld voor personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben. De tegemoetkoming vervangt enkele regelingen uit de voormalige Wet chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg). Het gaat om de compensatieregeling voor het verplicht eigen risico (CER), de korting van 33% op de eigen bijdrage voor extramurale zorg en de korting op de eigen bijdrage voor intramurale zorg. Ook de mogelijkheden tot belastingaftrek van specifieke zorgkosten zijn versoberd.

In artikel 10 van de verordening is de mogelijkheid opgenomen waarmee het college deze tegemoetkoming kan invullen. Gemeenten hebben de opdracht om zelf, nauwkeuriger dan onder de Wtcg, te bepalen in welke situaties verzachtende maatregelen zijn voor mensen met daadwerkelijke aannemelijke meerkosten voor hulp of ondersteuning. Uit onderzoek van het Nibud (2013) blijkt dat mensen met een beperking of chronische ziekte en een inkomen rond de 110% van het wettelijk minimumloon het zwaarst worden getroffen door stapeling van wegvallende financiële tegemoetkomingen. Dat is dan ook het uitgangspunt geweest voor de uitwerking van het lokale beleid.

In artikel 7.1 tot en met 7.4 zijn de criteria verder uitgewerkt waaronder cliënten in aanmerking komen voor een tegemoetkoming, in de vorm van een forfaitaire vergoeding. Op deze manier wordt een zo groot mogelijke groep inwoners met dezelfde kenmerken bereikt. Deze tegemoetkoming is geen maatwerkvoorziening zoals bedoeld in wet en verordening, daarom zijn er in dit hoofdstuk van het besluit enkele specifieke bepalingen opgenomen rondom van aanvraag tot en met beschikken. De tegemoetkoming richt zich op beperkten en chronisch zieken met een laag inkomen en een bescheiden vermogen. Verdere richtlijnen voor de toepassing van de criteria zijn uitgewerkt via beleidsregel.

De aanvraag kan door de cliënt schriftelijk worden ingediend, zoals opgenomen in artikel 7.2, lid 1, om zo de drempel zo laag mogelijk te houden. Om uitvoeringstechnische redenen geniet digitaal de voorkeur, aangezien dit de afhandeling van de aanvraag versnelt, maar dit is geen verplichting voor de cliënt. In de communicatie aan de cliënt zal worden aangegeven dat het ook mogelijk is om dit digitaal te doen.

Jaarlijks kan in het vierde kwartaal de aanvraag worden ingediend volgens de beschreven termijnen. De kosten dienen gemaakt te zijn in het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft, zoals bepaald in lid 2. De datum en het tijdvak voor het indienen van de aanvraag worden, zoals vermeld in lid 3, nu nog niet bepaald maar jaarlijks vastgesteld. Op verzoek van de cliënt/inwoner kan een schriftelijk aanvraagformulier worden verstrekt in individuele gevallen.

De medisch specialist zoals bedoeld in artikel 7.3, lid 1 kan een arts, psychiater of een vergelijkbare specialist zijn. Het toetsingsinkomen zoals bedoeld in lid 6 en 7 van artikel 7.3 wordt nader beschreven in de beleidsregel. Dit toetsingsinkomen is afgeleid van de normeringen opgenomen in artikel 34 en 37 tot en met 39 van de Participatiewet. Deze bijstandsnormen voor wettelijk minimumloon en normbedragen voor het toetsen van het eigen vermogen worden halfjaarlijks vastgesteld en gepubliceerd door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Wanneer al is vastgesteld wat het toetsingsinkomen is, maar wanneer dit (mogelijk) is veranderd, dan biedt lid 7 de mogelijkheid om het toetsingsinkomen opnieuw vast te stellen of om dat alsnog te doen als dat nog nooit is gedaan.

De hoogte van de tegemoetkoming wordt berekend op basis van het beschikbare budget en het aantal verwachte aanvragen van cliënten op basis van gegevens van voorgaande jaren. Dat biedt jaarlijks de basis voor het vast te stellen bedrag zoals is bepaald in lid 1 van artikel 7.4.

Artikel 7.5 Tegemoetkoming voor vervoerskosten

Het college kan naast maatwerkvoorzieningen in natura of in de vorm van een pgb ook een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik of de aanschaf van een vervoermiddel toekennen. Een voorbeeld daarvan is een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een auto/taxi/rolstoeltaxi. Deze tegemoetkoming voor vervoerskosten wordt op aanvraag verstrekt en is een vast bedrag op basis van de gemiddelde vervoersbehoefte van volwassen personen.

Indien een cliënt (aanvrager) om medische redenen geen gebruik kan maken van het collectief vervoersysteem, is de goedkoopst adequate oplossing doorgaans het verstrekken van een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een (rolstoel)taxi of auto. De medische noodzaak wordt bepaald aan de hand van een medisch advies dat wordt opgevraagd en beoordeeld door het kernteam. Om dit medisch advies te verkrijgen dient de cliënt de toestemmingsverklaring te ondertekenen zoals bedoeld in artikel 2.2, lid 7 tot en met 9.

Het is niet zo dat de tegemoetkoming kostendekkend dient te zijn om al het vervoer dat de cliënt wenst, te betalen. Het vaste bedrag is gebaseerd op een vervoersbehoefte van maximaal 1.800 kilometer per jaar. Dat is gelijk aan de maximale reisafstand waarmee men met het collectief vraagafhankelijk vervoer (via Omnibuzz) mag reizen.

Wanneer echtgenoten beiden in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming, bedraagt de hoogte van de tegemoetkoming per persoon 75% van het vaste bedrag, zoals bepaald in lid 5. Dit omdat de vervoersbehoeften van de echtgenoten gedeeltelijk samenvallen.

Hoofdstuk 8 – Toetsing en aanvullend onderzoek

Dit hoofdstuk is een uitwerking van artikel 10 en 11 van de verordening.

Artikel 8.1 Aanvullende voorwaarden

Via dit artikel wordt het melden van feiten en omstandigheden, die kunnen leiden tot heroverweging van een beslissing, gelijk getrokken voor jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 8.2 Onderzoek naar kwaliteit en resultaten

In dit artikel wordt verwezen naar de kwaliteit van geleverde zorg. Dat is met inachtneming van de voorwaarden die hierover zijn opgenomen in de raamcontracten met zorgaanbieders.

De gerichte controle zoals bedoeld in lid 1 kan bijvoorbeeld plaatsvinden op basis van een signaal aan het college, of omdat het college zelf in een bepaalde situatie een (tussentijdse) controle nodig acht.

Artikel 8.3 Verantwoording PGB

Er wordt in lid 4 gesproken over aanvullend onderzoek. In sommige gevallen zal niet kunnen worden vastgesteld of het pgb rechtmatig is besteed. Bijvoorbeeld als een budgethouder onvoldoende meewerkt aan gemaakte afspraken. Ook wanneer er een vermoeden is dat een budgethouder op grond van de door hem ingediende verantwoording onvoldoende wordt gecompenseerd kan er een aanvullend onderzoek worden ingesteld.

Hoofdstuk 9 – Toezicht en handhaving

In dit hoofdstuk wordt aangehaakt bij de verplichtingen en bevoegdheden zoals opgenomen in artikel 14 tot en met 18 van de verordening.

Artikel 9.1 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

Het is belangrijk dat meldingen van calamiteiten en geweld direct bij de toezichthouder worden gemeld, zodat deze kunnen worden onderzocht en problemen kunnen worden opgelost. Dat wordt in dit artikel beschreven. De toezichthouder die het onderzoek zoals bedoeld in lid 2 uitvoert wordt zo onafhankelijk mogelijk georganiseerd, om ook de onafhankelijkheid van dat onderzoek te waarborgen.

Wanneer zich een incident voordoet tussen een lid van het kernteam of uitvoeringsteam en een cliënt, dient eerstgenoemde het agressieprotocol te volgen. Dat wil zeggen een melding aan de wijkcoördinator en de agressiecoördinator van de gemeente Venlo.

Artikel 9.2 Bevoegdheden toezichthouder

In artikel 6.1 van de Wmo 2015 is bepaald dat gemeenten een toezichthouder aan moeten stellen, die belast is met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wmo 2015. Gelet op deze bepaling zijn in dit artikel enkele bevoegdheden nader uitgewerkt. In 2015 is door de colleges van de gemeenten in Noord-Limburg besloten om dit toezicht regionaal te organiseren door samen een toezichthouder aan te stellen. Deze toezichthouder heeft zowel een (pro)actieve als reactieve taak. Onafhankelijk en deskundig onderzoek staat centraal bij de werkzaamheden van de toezichthouder.

Op de eerste plaats heeft de toezichthouder de opdracht om (pro)actief, via een steekproefsgewijze aanpak, onderzoek te doen bij aanbieders naar het naleven van kwaliteitseisen en de in dit hoofdstuk opgenomen taken. De toezichthouder kan ook meldingen in behandeling nemen over klachten door aanbieders (reactief) die niet zijn afgehandeld met inachtneming van de bij verordening vastgelegde voorschriften. Daarnaast kan de toezichthouder ook andere taken vervullen die voortvloeien uit artikel 6.1 van de Wmo 2015.

Hoofdstuk 10 – Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 10.1 Intrekking oude besluit en overgangsbepalingen

Als aanvulling op artikel 20 van de verordening regelt dit artikel de overgangsbepalingen op grond van het Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2015.

Artikel 10.2 Inwerkingtreding en citeertitel

Het besluit treedt in werking per 1 januari 2017.