Coördinatieverordening gemeente Venlo

Geldend van 04-10-2017 t/m heden

Intitulé

Coördinatieverordening gemeente Venlo

De raad van de gemeente Venlo;

Gelezen het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 1 augustus 2017;

Gelet op:

artikel 3.30, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);

de artikelen 147, 149 en 156, van de Gemeentewet,

Besluit:

vast te stellen de: Coördinatieverordening gemeente Venlo 2017

Artikel 1 – Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    aanvrager: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die een aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend;

  • -

    besluit: te coördineren besluiten als bedoeld in artikel 3.30, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);

  • -

    bestemmingsplan: een plan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wro daaronder mede begrepen een wijzigingsplan of een uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder a respectievelijk b van de Wro;

  • -

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • -

    coördineren: het gelijktijdig en in samenhang voorbereiden en bekendmaken van besluiten in één gezamenlijke procedure overeenkomstig de coördinatieregeling van Afdeling 3.6 van de Wro;

  • -

    omgevingsvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Wabo;

  • -

    realiseren: onder het realiseren van woningen, bedrijven en dergelijke wordt ook verstaan de daarbij bijbehorende bouwwerken en andere voorzieningen. Onder ‘realiseren’ wordt tevens verstaan ‘uitbreiden’ en ‘renoveren’.

  • -

    uitwerkingsplan, wijzigingsplan: een uitwerkingsplan respectievelijk wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 2 – Reikwijdte van de verordening

Deze verordening, gebaseerd op artikel 3.30 eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening, is alleen van toepassing:

  • a.

    op het coördineren van de voorbereiding van een besluit om een of meer bestemmingsplannen, dan wel wijzigings- of uitwerkingsplannen vast te stellen met het besluit over een of meer daarmee samenhangende omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, al dan niet met de aan de omgevingsvergunning en/of aan het bestemmingsplan gerelateerde vergunningen, afwijkingen en ontheffingen waaronder een besluit tot vaststelling van een hogere waarde (‘ontheffing’) als bedoeld in de Wet geluidhinder, toestemmingen op grond van de Natuurbeschermingswet, vergunningen en toestemmingen op grond van de Waterwet, verkeersbesluiten op grond van de Wegenverkeerswet en zoals nader bepaald in het Besluit Administratieve Bepalingen voor het Wegverkeer.

  • b.

    op het coördineren van de voorbereiding van een besluit over een of meer omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, al dan niet met de aan de omgevingsvergunning gerelateerde vergunningen, afwijkingen en ontheffingen.

Artikel 3 – Gevallen waarin bevorderd wordt besluiten te coördineren

In de volgende gevallen en onder de volgende condities bevordert het college van burgemeester en wethouders een gecoördineerde voorbereiding van besluiten als bedoeld in artikel 2:

  • a.

    bij een initiatief dat passend is binnen een ruimtelijk kader dat de raad heeft vastgesteld, zoals een structuurvisie, stedenbouwkundige visie, masterplan, gebiedsvisie, projectplan, verkeers- en vervoersplan of woningbouwprogramma.

  • b.

    bij het realiseren van een of meer woningen binnen de stedelijke contour en passend binnen de (regionale) woonvisie.

  • c.

    bij het realiseren van maatschappelijke voorzieningen.

  • d.

    bij het realiseren van bedrijven.

  • e.

    bij de ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten tenbehoeve van duurzame energie, waaronder windparken (zoals Windpark Greenport Venlo).

  • f.

    bij het realiseren van (verblijfs)recreatieve voorzieningen.

  • g.

    bij het realiseren van commerciële voorzieningen zoals winkels (pdv-locaties uitgezonderd), dienstverlening, horeca-accommodaties en kantoorruimten.

Artikel 4 – Voorwaarden waarbij besluiten kunnen worden gecoördineerd

  • a. Het college kan al dan niet op verzoek, besluiten tot een gecoördineerde behandeling van besluiten.

  • b. Een gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking van besluiten als bedoeld in artikel 2 en 3 is wenselijk, indien:

    • a.

      een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1 van deze verordening tenminste deel uitmaken van de te coördineren besluiten en

    • b.

      het college heeft vastgesteld dat het besluit of de besluiten als bedoeld in artikel 3 gecoördineerd kan/kunnen worden voorbereid en bekendgemaakt kan/kunnen worden en

    • c.

      e aanvrager zich schriftelijk akkoord heeft verklaard met de gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking evenals met de gevolgen die dat voor de aanvrager heeft en

    • d.

      mogelijke andere beslissingsbevoegde organen hun medewerking verlenen aan een gecoördineerde behandeling.

Artikel 5 – Procedureregeling

  • a. Het college kan een procedureregeling vaststellen ten behoeve van een goede uitvoering van de coördinatieverordening.

  • b. De procedureregeling geeft in ieder geval aan binnen welke periode aanvragen ingediend moeten worden om voor coördinatie in aanmerking te kunnen komen; de procedureregeling kan bepalen hoe het college toepassing geeft aan artikel 3:20 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • c. Zolang het college geen regeling als bedoeld onder a. heeft vastgesteld, is, aanvullend op de artikelen 3.30 tot en met 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening en op deze verordening, § 3.5.3 van Afdeling 3.5 "Samenhangende besluiten" van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met uitzondering van de artikelen 3:28 en 3:29 van die wet.

  • d. Bij toepassing van lid c is het college het aangewezen coördinerend orgaan als bedoeld in artikel 3:22 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 6 – Onvolledige aanvragen

  • a. Als een termijn wordt gesteld voor het aanvullen van een aanvraag, als bedoeld in artikel 4:5 eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht, worden alle beslissingen op de te coördineren aanvragen opgeschort tot het moment waarop de aanvullende gegevens zijn verstrekt.

  • b. Als een aanvraag om een besluit waarop het verzoek tot coördinatie betrekking heeft buiten behandeling wordt gelaten met toepassing van artikel 4:5 vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht, kan het college ten aanzien van andere samenhangende besluiten afzien van de gecoördineerde behandeling. Het bepaalde in artikel 9 is alsdan van toepassing.

Artikel 7 – Verzoek tot beëindiging

  • a. De aanvrager kan bij het college een verzoek indienen om geheel of gedeeltelijk van een verdere gecoördineerde behandeling af te zien.

  • b. Het college beslist binnen vier weken op het in lid a bedoelde verzoek.

  • c. Indien het college beslist dat behandeling van een besluit buiten de gecoördineerde behandeling mogelijk is, wordt de aanvraag behandeld overeenkomstig de geldende wettelijke voorschriften voor de behandeling van deze aanvraag, met inachtneming van artikel 9.

Artikel 8 – Beëindiging door bevoegd gezag

  • a. Het college kan de gecoördineerde behandeling op eigen initiatief geheel of gedeeltelijk beëindigen indien een meer uitgebreide behandeling van een of meerdere aanvragen is vereist en dit zich verzet tegen de voortgang van de gecoördineerde behandeling van de andere aanvragen.

  • b. Indien het college beslist dat een of meerdere aanvragen buiten de gecoördineerde behandeling worden gelaten, worden deze aanvragen behandeld overeenkomstig de geldende wettelijke voorschriften voor de behandeling van deze aanvragen met inachtneming van artikel 9.

Artikel 9 – Algemene terugvalregeling

Indien besloten wordt een of meerdere aanvragen uit de gecoördineerde behandeling te halen, wordt het tijdstip waarop dit gebeurt geacht het tijdstip te zijn waarop de aanvraag is ingediend. De voor deze aanvraag gebruikelijke wettelijke procedures en termijnen beginnen op dit tijdstip.

Artikel 10 – Inwerkingtreding

Deze verordening treedt de dag na bekendmaking in werking.

Bij inwerkingtreding van deze verordening vervalt de Coördinatieverordening gemeente Venlo 2017 zoals vastgesteld op 25 januari 2017.

Artikel 11 – Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Coördinatieverordening gemeente Venlo.

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 27 september 2017.

De griffier De voorzitter

Toelichting op de Coördinatieverordening gemeente Venlo

De coördinatieverordening uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) maakt het mogelijk dat diverse procedures gezamenlijk worden doorlopen. Hiermee vindt er efficiency plaats binnen het besluitvormingsproces, zowel door het tempo dat met de coördinatieverordening gemaakt kan worden, als door duidelijkheid die het in samenhang afhandelen van verschillende procedures met zich brengt. Met het coördineren bedoelt de wetgever dat besluiten die met elkaar samenhangen, bijvoorbeeld één bouwplan, waarvoor een omgevingsvergunning en een bestemmingsplan nodig zijn, in één procedure worden voorbereid. De procedures voor de vergunningen en voor het bestemmingsplan worden dus gecombineerd tot één procedure. Daarnaast kunnen andere besluiten bij de coördinatie betrokken worden zoals een besluit op grond van de Wet geluidhinder.

Tegen de besluiten die gecoördineerd zijn kan beroep ingesteld worden en de afhandeling van beroepen tegen onderdelen van de gecoördineerde besluiten gebeurt in één keer. Het voordeel van één enkele procedure is door de wetgever nog vergroot in artikel 8.3 van de Wro: er is slechts één beroepsprocedure bij maar één instantie (alleen de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) waarbij de wet voorschrijft dat de Afdeling binnen zes maanden(in plaats van binnen één jaar) uitspraak moet doen. Een ander voordeel van de gecoördineerd voorbereide besluiten is dat de samenhang tussen de te nemen besluiten voor iedereen duidelijk is.

Artikel 1

In artikel 1 worden de belangrijkste begrippen beschreven.

Bij het begrip besluit wordt verwezen naar artikel 3.30 eerste lid Wro. In dit artikel is opgenomen dat de gemeenteraad gevallen of categorieën van gevallen kan aanwijzen waarin de verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid het wenselijk maakt dat de voorbereiding en bekendmaking van (een) besluit(en) worden gecoördineerd. De wet stelt grenzen aan het toepassen van de coördinatieverordening, omdat het besluit om de regeling toe te passen grote gevolgen heeft voor de procedures van de te coördineren besluiten. Het in artikel 3.30 Wro neergelegde kader bevat twee eisen:

  • 1.

    het moet gaan om de verwezenlijking van "gemeentelijk ruimtelijk beleid" en

  • 2.

    het moet wenselijk zijn om de gecoördineerde besluitvorming in te zetten voor deverwezenlijking van dat beleid.

Om te voldoen aan deze eisen staat de coördinatieverordening alleen coördinatie toewanneer een bestemmingsplan en/of een omgevingsvergunning deel uitmaken van de tecoördineren besluiten. Dit is vereist om te waarborgen dat het om de uitvoering van gemeentelijk beleid gaat. Als er op uitvoering gerichte elementen in het bestemmingsplan voorkomen, is het wenselijk om in één procedure zowel de planologische wijziging (het bestemmingsplan) als de concrete uitwerking in de vorm van een bouwplan te regelen, waar mogelijk met alle andere benodigde vergunningen. Daarmee is de samenhang tussen de te nemen besluiten maximaal zichtbaar en wordt de door de wet beoogde vereenvoudiging van procedures bewerkstelligd.

Onder een bestemmingsplan en omgevingsvergunning wordt tevens begrepen een mer beoordeling dan wel een milieueffectrapportage dat onderdeel uitmaakt van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning.

Artikel 2

Artikel 2 geeft de reikwijdte aan waarbij alle besluiten ter verwezenlijking van een onderdeel van gemeentelijk ruimtelijk beleid kunnen worden gecoördineerd al dan niet op verzoek van een derde. De voorliggende verordening strekt dus tot de gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking van een of meer bestemmingsplannen, wijzigingen dan wel uitwerkingen van bestemmingsplannen met een of meer daarmee samenhangende omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Wabo, met de voorbereiding van besluiten over één of meer vergunningen en/of ontheffingen (waaronder een besluit tot vaststelling van een hogere waarde (‘ontheffing’) als bedoeld in de Wet geluidhinder, toestemmingen op grond van de Natuurbeschermingswet, vergunningen en toestemmingen op grond van de Waterwet, verkeersbesluiten op grond van de Wegenverkeerswet en zoals nader bepaald in het Besluit Administratieve Bepalingen voor het Wegverkeer) (lid a) of op het coördineren van de voorbereiding van een besluit over een of meer omgevingsvergunningen waarbij er geen sprake is van een bestemmingsplan, een wijziging dan wel uitwerking van een bestemmingsplan (lid b).

Binnen de reikwijdte van de voorliggende verordening vallen ook die vergunningen waarvoor een ander bestuursorgaan bevoegd is om de noodzakelijke vergunning te verlenen. Per aanvraag met betrekking tot ruimtelijke projecten zal in overleg met de aanvrager moeten worden afgewogen welke besluiten gecoördineerd kunnen worden ten behoeve van het welslagen van een ruimtelijk project. Ten overvloede wordt opgemerkt dat er geen verplichting bestaat tot coördineren.

Artikel 3

Artikel 3 geeft de categorieën van gevallen aan die in combinatie met een bestemmingsplan (dit is met inbegrip van een herziening van een bestemmingsplan, uitwerkingsplan of wijzigingsplan) of een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Wabo, gecoördineerd kunnen worden voorbereid en bekendgemaakt kunnen worden.

Als voorbeeld kan Windpark Greenport Venlo genoemd worden waarop de Coördinatieverordening ziet. Hierbij worden tevens alle benodigde (omgevings-) vergunningen en eventuele andere besluiten met de benodigde bestemmingsplannen voor dit windpark, gecoördineerd.

Artikel 4

In artikel 4 wordt aangegeven in welke gevallen het wenselijk is om de coördinatieregeling toe te passen. Elk lid wordt afgesloten met het woordje “en” om duidelijk te maken dat de coördinatieregeling alleen toegepast mag worden als aan alle voorwaarden is voldaan.

Lid a vormt de basis van de coördinatieverordening: coördinatie op grond van de coördinatieverordening is alleen mogelijk als tenminste het besluit over een bestemmingsplan of over een uitwerkingsplan of over een wijzigingsplan of het besluit over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Wabo, tot de te coördineren besluiten behoren.

Wanneer een bestemmingsplan meedoet in de coördinatieregeling moet deze de beoogde strijdigheid opheffen, zodat de eventueel benodigde omgevingsvergunning verleend kan worden. Voor alle duidelijkheid: de coördinatieregeling mag op grond van deze verordening dus niet toegepast worden als de aanvraag omgevingsvergunning past in het geldende bestemmingsplan. In dat geval zou coördinatie met alleen een nieuw bestemmingsplan neerkomen op het omzeilen van de gewone procedure van een omgevingsvergunning. Dat kan anders zijn als bijvoorbeeld naast de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ook nog toestemmingen voor andere activiteiten dan wel andere vergunningen nodig zijn om het project te realiseren. Als het wenselijk is om in dat geval – er zijn meer vergunningen nodig – de besluiten met de coördinatieregeling voor te bereiden, dan kan het bevoegd gezag daartoe besluiten.

Lid b moet ruim geïnterpreteerd worden. Het gaat hier niet alleen om de vaststelling dat aan de eisen van artikel 4 maar dat ook aan artikel 3 is voldaan. Het college kan ook afzien van coördinatie, bijvoorbeeld wanneer het college constateert dat de gemeente geen bestemmingswijziging wil.

Uit artikel 3.31 Wro blijkt dat het college niet verplicht is om de coördinatieregeling toe te passen. De wet stelt dat het college coördinatie “bevordert”. Uitgangspunt is dus dat het college, waar dat op grond van deze verordening mogelijk is, een gecoördineerde besluitvorming voorstaat maar niet daartoe verplicht is.

Een ruime uitleg van lid b kan er niet toe leiden dat het college gevallen coördineert die niet onder de verordening vallen en waartoe de gemeenteraad niet expliciet heeft besloten. De wet staat delegatie van de raadsbevoegdheid om te besluiten dat gecoördineerde besluitvorming wenselijk is niet toe.

Uit lid c blijkt dat de aanvrager en de gemeente samen de coördinatieregeling willen toepassen. Een aanvrager kan niet gedwongen worden om mee te werken aan een gecoördineerde besluitvorming. Dat zou namelijk inhouden dat de aanvrager gedwongen zou kunnen worden om een vergunning aan te vragen. De aanvrager kan natuurlijk goede redenen hebben om af te zien van coördinatie. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de aanvrager eerst zeker wil weten dat bijvoorbeeld de bestemmingsplanwijziging doorgevoerd is, voordat hij kosten wil maken voor het maken van een bouwtekening en/of constructie-berekeningen uit te laten uitvoeren. De aanvrager kan zich vóór de formele aanvraag of bij de formele aanvraag schriftelijk akkoord verklaren met de gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking evenals met de gevolgen die dat voor de aanvrager heeft. Het meest wenselijk is om dit voor de formele aanvraag met de gemeente af te stemmen.

Artikel 5

De wet geeft geen aanwijzingen over de manier waarop de coördinatieverordening uitgevoerd moet worden. Het is wel wenselijk dat de gemeente duidelijkheid geeft over de uitvoering. Het college kan een procedureregeling vaststellen. Daarin kan bijvoorbeeld worden aangegeven hoeveel tijd de aanvrager heeft om de te coördineren vergunningen aan te vragen.

Hierbij heeft de wetgever hulp geboden met de opname van Afdeling 3.5 die een coördinatieprocedure toevoegt aan de Algemene wet bestuursrecht. Dit onderdeel van de Awb (met name: § 3.5.3) werkt pas als een wet of een gemeentelijke verordening de procedure van toepassing verklaart. Zolang het college nog geen procedureregeling heeft vastgesteld is op grond van lid c de procedure van de Awb van toepassing. Dat is handig, omdat de regeling van het college nog niet klaar is en het overigens ook aan te bevelen is om die regeling pas op te stellen nadat meer ervaring is opgedaan met het toepassen van de Coördinatieverordening.

Als het college een procedureregeling vaststelt en bekend maakt, blijft lid c buiten toepassing.

De Awb bevat een inspanningsverplichting voor het college van burgemeester en wethouders om een aanvrager in kennis te stellen van alle vergunningen die de aanvrager voor zijn project nodig heeft en die redelijkerwijs uit door de aanvrager beschikbaar gestelde informatie kan worden afgeleid. Lid b geeft aan dat het wenselijk is dat het college in de procedureregeling aangeeft hoe aan die verplichting vorm wordt gegeven.

Uitgezonderd zijn de artikelen 3:28 en 3:29 Awb. Deze artikelen zijn overbodig omdat de Wro dit aspect regelt. Bij toepassing van de Coördinatieverordening volgen alle gecoördineerde besluiten de procedure van het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning.

Lid d is opgenomen voor alle duidelijkheid. Dat het college het “coördinerend orgaan” is, blijkt ook al uit artikel 3.31, eerste lid van de Wro.

Artikel 6

Dit artikel bevat bepalingen hoe te handelen bij onvolledige aanvragen. Het college kan de aanvrager een termijn stellen voor het aanvullen van de ontbrekende gegevens op grond van artikel 4:5 Awb. Alle beslissingen op de te coördineren aanvragen worden in dit geval opgeschort tot het moment waarop de aanvullende gegevens zijn verstrekt. Zo wordt voorkomen dat een van de aanvragen ‘achter blijft’ ten opzichte van de overige gecoördineerde aanvragen en er hierdoor problemen ontstaan bij de coördinatie.

Uit lid b volgt dat indien het college een aanvraag om een besluit waarop het verzoek tot coördinatie betrekking heeft buiten behandeling laat, het college ook ten aanzien van andere samenhangende besluiten kan afzien van de gecoördineerde behandeling. Dit is afhankelijk van welke besluiten ter coördinatie voorliggen en ter beoordeling aan het college.

Artikel 7

De aanvrager van een gecoördineerde behandeling kan om welke reden dan ook bij het college een verzoek indienen om geheel of gedeeltelijk van een verdere gecoördineerde behandeling af te zien. Het college dient hier binnen 4 weken op te beslissen. Als het college beslist dat behandeling van een besluit buiten de gecoördineerde behandeling mogelijk is, wordt de aanvraag behandeld overeenkomstig de geldende wettelijke voorschriften voor de behandeling van deze aanvraag. Met de geldende wettelijke voorschriften worden de voorschriften bedoeld die voor deze aanvraag gelden indien ze niet gecoördineerd worden aangevraagd.

Het tijdstip waarop deze aanvraag uit de gecoördineerde behandeling wordt gehaald, wordt geacht het tijdstip te zijn waarop de aanvraag is ingediend. De voor deze aanvraag gebruikelijke wettelijke procedures en termijnen beginnen op dit tijdstip.

Artikel 8

Het college is bevoegd de gecoördineerde behandeling op eigen initiatief geheel of gedeeltelijk te beëindigen. Dit kan het geval zijn indien een meer uitgebreide behandeling van een aanvraag is vereist en dit zich verzet tegen de voortgang van de gecoördineerde behandeling van de andere aanvragen. Hiermee wordt voorkomen dat de behandeling van een aanvraag problemen veroorzaakt bij de coördinatie van de overige aanvragen en de behandeling van de aanvragen vertraging oploopt.

Het tijdstip waarop deze aanvraag uit de gecoördineerde behandeling wordt gehaald, wordt geacht het tijdstip te zijn waarop de aanvraag is ingediend. De voor deze aanvraag gebruikelijke wettelijke procedures en termijnen beginnen op dit tijdstip.