Regeling vervallen per 01-01-2019

Parkeerverordening Venlo 2010

Geldend van 01-04-2010 t/m 31-12-2018

Intitulé

Parkeerverordening Venlo 2010

Hoofdstuk 1

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het RVV 1990: het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens van 26 juli 1990, Stb. 459;

  • b.

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990;

  • c.

    parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden en lossen van goederen, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • d.

    houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven;

  • e.

    parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten, met inbegrip van verzamelparkeermeters, en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

  • f.

    parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats behorende bij parkeerapparatuur;

  • g.

    belanghebbendenplaats: een parkeerplaats die:

  • a.

    is aangeduid met bord E9 uit Bijlage I van het RVV 1990 of

  • b.

    gelegen is binnen een zone aangeduid met bord E9 uit Bijlage I van het RVV 1990 met het onderschrift "ZONE", voor zover deze plaats niet is uitgezonderd;

  • h.

    vergunning: een door burgemeester en wethouders verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op de daartoe aangewezen belanghebbendenplaatsen;

  • i.

    vergunninghouder: de natuurlijke of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend.

Hoofdstuk 2 Plaatsen voor vergunninghouders, vergunningen en vergunningsbewijzen

Artikel 2

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen, bij openbaar te maken besluit, weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen, bij openbaar te maken besluit, de tijdstippen vaststellen waarop het parkeren aan vergunninghouders is toegestaan.

Artikel 3

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen op een aanvraag één vergunning verlenen voor het parkeren op een daartoe aangewezen belanghebbendenplaats.

  • 2.

    De vergunning kan onder door burgemeester en wethouders te stellen voorwaarden worden verleend aan de eigenaar of houder van een motorvoertuig wanneer deze:

    • a.

      woont en/of een beroep of bedrijf uitoefent in een gebied waar belanghebbendenplaatsen aanwezig zijn, voorzover die plaatsen zijn voorzien van parkeerbeugels (parkeerbeugelplaats);

    • b.

      een beroep of bedrijf uitoefent in een gebied waar belanghebbendenplaatsen aanwezig zijn (bedrijfsstraten) en aantoont dat:

      • zijn pand een uitgang heeft in het gebied waar belanghebbendenplaatsen (de bedrijfstraat) aanwezig zijn;

      • op ieder moment van de dag het noodzakelijk is, dat hij over zijn motorvoertuig moet kunnen beschikken ter uitvoering van zijn bedrijf;

      • in het belang van diens beroeps- of bedrijfsuitvoering het noodzakelijk is, dat in dat gebied zijn motorvoertuig wordt geparkeerd.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen een vergunning ook verlenen aan eigenaren of houders van motorvoertuigen die niet voldoen aan één van de in het tweede lid genoemde voorwaarden.

  • 4.

    Aan de vergunning kunnen zowel beperkingen worden verbonden met betrekking tot de te gebruiken parkeerplaatsen als met betrekking tot de tijdstippen waarop de vergunning van kracht is.

Artikel 4

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden van dit artikel, regels geven voor het aanvragen en verlenen van een vergunning.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders beslissen binnen 6 weken na ontvangst van een aanvraag voor een vergunning.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen de in het tweede lid genoemde termijn met ten hoogste 6 weken verlengen.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders weigeren een vergunning, indien voor alle belanghebbendenplaatsen in het gebied, waarvoor de aanvraag is ingediend, vergunningen zijn verleend.

  • 5.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

Artikel 5

  • 1.

    Een vergunning wordt verleend hetzij tot wederopzegging hetzij voor een bepaalde termijn.

  • 2.

    De vergunning bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      de naam, voorletters, het adres van de vergunninghouder;

    • b.

      het kenteken van het motorvoertuig van de vergunninghouder;

    • c.

      de periode waarvoor de vergunning geldt;

    • d.

      het gebied waarvoor de vergunning geldt.

Artikel 6

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning intrekken of wijzigen:

    • a.

      op aanvraag van de vergunninghouder;

    • b.

      wanneer de vergunninghouder het gebied, waarvoor de vergunning is verleend, metterwoon verlaat of het daar uitgeoefend beroep of bedrijf beëindigt;

    • c.

      wanneer er zich een wijziging voordoet in een van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de vergunning;

    • d.

      wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van vergunningen komt te vervallen;

    • e.

      wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • f.

      wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de vergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt;

    • g.

      indien het voor de vergunning verschuldigde parkeerbelasting niet of niet tijdig is voldaan;

    • h.

      om redenen van openbaar belang.

Hoofdstuk 3 Verbodsbepalingen

Artikel 7

  • 1.

    Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig te plaatsen of te laten staan:

    • a.

      op een parkeerapparatuurplaats;

    • b.

      op een belanghebbendenplaats.

  • 2.

    Het is verboden een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik ervan wordt belemmerd of verhinderd.

  • 3.

    Het is verboden op een parkeerapparatuurplaats een motorvoertuig te parkeren of geparkeerd te hebben indien de aanwijzingen omtrent het gebruik van de parkeerapparatuurplaats niet in acht worden genomen.

  • 4.

    Het is verboden buiten de aangeduide parkeervakken op plaatsen die kennelijk niet als parkeervakken bedoeld zijn en indien het motorvoertuig zich niet in zijn geheel bevindt binnen de grenzen van het parkeervak, te parkeren.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste en het vierde lid van dit artikel.

Artikel 8

Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere middelen, dan wel met andere munten dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven in werking te stellen.

Artikel 9

  • 1.

    Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een belanghebbendenplaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan aldaar een motorvoertuig te parkeren of geparkeerd te houden:

    • a.

      zonder geldige vergunning;

    • b.

      zonder dat het motorvoertuig is voorzien van een duidelijk zichtbaar bewijs dat het parkeren op die parkeerplaats krachtens vergunning is toegestaan;

    • c.

      in strijd met de aan de vergunning verbonden voorwaarden.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 10 Toezicht

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van burgemeester en wethouders of de burgemeester aangewezen personen.

Hoofdstuk 4 Strafbepaling

Artikel 11

Overtreding van het bepaalde in hoofdstuk 3 van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de eerste categorie.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepaling

Artikel 12

De opsporing van de in artikel 11 strafbaar gestelde feiten is, behalve aan de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders of de burgemeester met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voorzover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

Deze wijziging treedt in werking op de 8e dag na de bekendmaking.

Artikel 13 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010.

  • 2.

    Op de datum van inwerkingtreding van deze verordening vervalt de Parkeerverordening 2004, zoals die is vastgesteld bij raadsbesluit van 5 november 2004 door de gemeenteraad van Venlo.

  • 3.

    Vergunningen welke zijn verleend krachtens de Parkeerverordening 2004, als bedoeld in het vorige lid, worden geacht te zijn verleend krachtens deze verordening.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Parkeerverordening Venlo 2010”.