Regeling vervallen per 01-10-2009

Verordening Dwangsom bij niet tijdig beslissen 2007

Geldend van 01-01-2008 t/m 30-09-2009

Intitulé

Verordening Dwangsom bij niet tijdig beslissen 2007

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    bestuursorgaan: de raad, het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester van de gemeente Venlo;

  • b.

    beschikking op aanvraag: een beschikking op een aanvraag als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht met inbegrip van een beslissing op bezwaar;

  • c.

    tijdig: het geven van een beschikking op aanvraag binnen de termijn die daarvoor geldt op grond van de Algemene wet bestuursrecht of een ander wettelijk voorschrift met inachtneming van de toepasselijke uitzonderings-, verdagings- en verschoningsgronden.

Artikel 2 Toepassingsbereik

Deze verordening is van toepassing op alle aanvragen om een beschikking die binnen de eventueel daartoe gestelde termijn bij de gemeente Venlo worden ontvangen en waarop een bestuursorgaan van de gemeente Venlo bevoegd is om te beslissen.

Hoofdstuk 2 Dwangsom bij niet tijdig beslissen

Artikel 3 Verschuldigdheid van de dwangsom

  • 1.

    Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.

  • 2.

    De dwangsom bedraagt de eerste 14 dagen € 20,00 per dag, de daaropvolgende 14 dagen € 30,00 per dag en de overige dagen € 40,00 per dag.

  • 3.

    De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop 2 weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.

  • 4.

    Beroep tegen het niet tijdig geven van de beschikking schort de dwangsom niet op.

  • 5.

    Geen dwangsom is verschuldigd indien:

    • a.

      het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld,

    • b.

      de aanvrager geen belanghebbende is,

    • c.

      de aanvraag kennelijk niet ontvankelijk of kennelijk niet gegrond is,

    • d.

      de aanvrager schriftelijk met uitstel van de beslistermijn heeft ingestemd, of

    • e.

      het bestuursorgaan door overmacht niet in staat is een beschikking te geven.

  • 6.

    Indien er meer dan één aanvrager is, is de dwangsom aan ieder van de aanvragers voor een gelijk deel verschuldigd.

Artikel 4 Vaststellen en betalen van de dwangsom

  • 1.

    Het bestuursorgaan stelt de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vast binnen 2 weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.

  • 2.

    De betaling geschiedt binnen zes weken nadat de beschikking op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

Artikel 5 Kortsluiting

Het bezwaar tegen de beschikking op de aanvraag heeft mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voorzover de belanghebbende deze beschikking betwist.

Artikel 6 Verrekening en verjaring van de dwangsom

Het bestuursorgaan kan onverschuldigd betaalde dwangsommen terugvorderen voor zover na de dag waarop de beschikking, bedoeld in artikel 4, eerste lid, is vastgesteld, nog geen 5 jaren zijn verstreken.

Artikel 7 Overgangsrecht

Deze verordening is niet van toepassing op het niet tijdig beslissen op een aanvraag of bezwaarschrift, ingediend voor het tijdstip waarop deze verordening in werking is getreden.

Artikel 8 Evaluatie

Het college draagt zorg voor een jaarlijkse evaluatie van deze verordening.

Hoofdstuk 3 Aanvullende bepalingen

Artikel 9 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De "Verordening Dwangsom bij niet tijdig beslissen 2007", vastgesteld bij raadsbesluit van 27 juni 2007, treedt in werking op 1 januari 2008.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als "Verordening Dwangsom bij niet tijdig beslissen 2007".

Toelichting

Algemeen

Het komt voor dat bestuursorganen er niet in slagen om binnen de wettelijke beslistermijnen een beslissing te nemen op aanvraag of op een ingediend bezwaarschrift. Deze verordening wil klanten een effectiever rechtsmiddel geven tegen te trage besluitvorming door het bestuur. De verordening beoogt een financiële prikkel te geven aan de bestuursorganen om binnen de daartoe gestelde wettelijke termijnen een besluit te nemen.

Kort samengevat betekent dit het volgende. Indien een bestuursorgaan niet binnen de in de Algemene wet bestuursrecht of een ander wettelijk voorschrift gestelde termijn (een en ander met inachtneming van de uitzonderings-, verdagings- en verschoningsgronden) een beschikking geeft op een aanvraag, heeft het bestuursorgaan niet tijdig een besluit genomen. De klant kan het bestuursorgaan dan binnen een redelijke termijn een ingebrekestelling sturen, waarna het bestuursorgaan een termijn van 2 weken heeft om alsnog een besluit te nemen. Doet het dit niet, dan verbeurt het vanaf de dag nadat de termijn van 2 weken verstreken is een dwangsom aan de klant. Deze dwangsom kan via een glijdende schaal oplopen tot maximaal € 1.260. Naast deze regeling blijft voor de klant de mogelijkheid openstaan om bezwaar of beroep in te dienen vanaf het moment dat het bestuursorgaan verzuimd heeft tijdig een besluit te nemen. Het bestuursorgaan bepaalt zelf of het een dwangsom verschuldigd is en wat de hoogte van de dwangsom is. In de verordening zijn een aantal uitzonderingen opgenomen waarin geen dwangsom verschuldigd is.

Daarnaast krijgt de gemeenteraad met dit initiatiefvoorstel bestuurlijke informatie over de kwaliteit en efficiëntie van dienstverlening van de gemeentelijke organisatie op basis waarvan de raad kan bijsturen.

De Verordening Dwangsom bij niet tijdig beslissen is geïnspireerd door het wetsvoorstel van de leden van de Tweede Kamer der Staten Generaal Wolfsen (PvdA) en Luchtenveld (VVD) tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met de mogelijkheid van een dwangsom bij niet tijdig beslissen door een bestuursorgaan (Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen [29934]).

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Dit artikel bevat een aantal definities. Daardoor geldt deze verordening op het niet tijdig geven van een beschikking op aanvraag als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht, met inbegrip van een beslissing op bezwaar, voor een bestuursorgaan van de gemeente Venlo. Het niet tijdig geven van een beschikking op aanvraag is het niet geven van een beschikking binnen de termijn die daarvoor geldt op grond van de Algemene wet bestuursrecht of een ander wettelijk voorschrift, een en ander met inachtneming van de uitzonderings-, verdagings- en verschoningsgronden die op grond van de Algemene wet bestuursrecht of enig ander wettelijk voorschrift in de omstandigheden van het geval van toepassing zijn.

Artikel 2

Dit artikel regelt dat de verordening van toepassing is op alle aanvragen om een beschikking waarop een bestuursorgaan van de gemeente Venlo moet beslissen.

Artikel 3

Dit artikel bevat de kern van de dwangsomregeling. Het regelt de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom. De regeling is, mede gelet op de definitiebepalingen, van toepassing op beschikkingen op aanvraag en op beslissingen op bezwaar die een beschikking zijn. De toepasselijkheid op beschikkingen op aanvraag is in dit artikel geregeld. De toepasselijkheid op beslissingen op bezwaar vloeit voort uit de definitiebepaling. Wat betreft de primaire beschikkingen gaat het om een scala aan beschikkingen, waarbij gedacht kan worden aan milieuvergunningen en -ontheffingen (o.a. Wet Milieubeheer, Wet bodembescherming, Wet inzake de luchtverontreiniging), bouwvergunningen (Woningwet) en subsidieaanvragen.

• Eerste en tweede lid

Een bestuursorgaan is in gebreke zodra het een beschikking op aanvraag ‘niet tijdig’ geeft. Op welk moment dit het geval is, kan worden afgeleid uit de artikelen 4:13 tot en met 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht.Artikel 4:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een beschikking gegeven moet worden binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, als er geen wettelijke termijn is, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. In de gevallen waarin een wettelijke termijn geldt, is de situatie in beginsel duidelijk: er is dan niet tijdig beslist in wanneer het bestuursorgaan de in het betreffende wettelijk voorschrift genoemde termijn heeft overschreden. Geeft het wettelijk voorschrift een mogelijkheid tot verlenging van de beslistermijn, dan zal daarvan binnen de oorspronkelijke beslistermijn gebruik moeten worden gemaakt. Indien het bestuursorgaan pas van zijn mogelijkheid tot verlening gebruik maakt nadat de oorspronkelijke beslistermijn is verstreken, dan is de beslistermijn niet verlengd en kan de klant via een ingebrekestelling aanspraak maken op een dwangsom.

In dit verband is nog van belang dat artikel 4:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitdrukkelijk niet beoogt om (extra) verlenging van de beslistermijn mogelijk te maken. Deze bepaling verplicht het bestuursorgaan uitsluitend om de aanvrager te informeren indien een beschikking niet binnen de wettelijke termijn kan worden gegeven en hem daarbij ook te informeren over het tijdstip waarop de beschikking wel genomen zal worden. Het gaat hier dus niet om verlenging, maar juist om een uitdrukkelijke erkenning door het bestuursorgaan dat het in gebreke is. Voor de aanvrager is dit onder andere van belang in verband met de mogelijkheid van bezwaar en beroep. Ook de toepassing van de dwangsomregeling zal door deze mededelingsplicht vereenvoudigd worden.

Een bijzondere variant van de wettelijke termijn is het geval waarin de betrokken wet bepaalt dat een aanvraag bij overschrijding van de in de wet gestelde termijn van rechtswege is gehonoreerd of geweigerd (zie bijvoorbeeld artikel 46, vierde lid, Woningwet voor de bouwvergunning). In zo’n geval komt het per definitie niet voor dat een bestuursorgaan te laat beslist. Er is in die gevallen (van rechtswege) immers een beschikking uiterlijk op het tijdstip dat de beslistermijn afloopt. Daarna is het bestuursorgaan ook niet meer tot beslissen bevoegd. De mededelingsplicht van artikel 4:14, eerste lid, geldt in dit geval ook niet (zie artikel 4:14, tweede lid).

Wanneer er geen wettelijke termijn geldt, dient het bestuursorgaan te beslissen binnen de redelijke termijn van artikel 4:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De lengte van die termijn kan zeer variëren afhankelijk van vooral de complexiteit van de besluitvorming en het belang dat de aanvrager heeft bij een snelle beslissing. Voor de toepassing van de dwangsomregeling hoeft dit een minder groot bezwaar te zijn dan dit op het eerste gezicht lijkt. In de praktijk zal de aanvrager namelijk houvast hebben aan de voorschriften van artikel 4:13, tweede lid, en 4:14, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Daaruit volgt als hoofdregel dat het bestuursorgaan de aanvrager dient te informeren over de redelijke termijn die zal worden gehanteerd. Dit informeren moet binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag gebeuren en mag alleen achterwege blijven als binnen die acht weken de beschikking zelf al genomen wordt. Een ingebrekestelling wegens niet tijdig beslissen zal bij het ontbreken van een wettelijke termijn dus in elk geval mogelijk zijn zodra de door het bestuur meegedeelde redelijke termijn is verstreken of - als het bestuur geen mededeling doet - zodra acht weken zijn verstreken na ontvangst van de aanvraag door het bestuursorgaan. Naast of in plaats van een ingebrekestelling blijft ook bezwaar en beroep wegens niet tijdig beslissen mogelijk (artikel 6:2, onderdeel b van de Algemene wet bestuursrecht). Dat kan met name zinvol zijn indien er onenigheid bestaat over de redelijkheid van de door het bestuur gehanteerde termijn. Zie over de samenloop van dwangsom en bezwaar ook het vierde lid van artikel 3 en de toelichting daarop.

Als de vertraging veroorzaakt wordt doordat de aanvrager een aanvraag heeft ingediend die onvolledig is of die zonder vertaling of samenvatting niet beoordeeld kan worden, moet het bestuursorgaan de aanvrager in de gelegenheid stellen de aanvraag aan te vullen. Ingevolge artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan het bestuursorgaan alsdan de beslistermijn opschorten met ingang van de dag waarop het bestuursorgaan om aanvulling van de aanvraag heeft verzocht, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de voor aanvulling gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Opschorting van de beslistermijn kan in sommige gevallen ook uit andere wettelijke bepalingen voortvloeien. Zo worden wettelijke termijnen krachtens artikel 31 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) opgeschort indien een bestuursorgaan zich gehouden voelt een zogenaamd Bibob-advies te vragen teneinde de betrouwbaarheid van de aanvrager vast te stellen.

Wanneer de bestuursrechter een eerder besluit van het bestuursorgaan heeft vernietigd en het bestuursorgaan een nieuw besluit moet nemen, gelden daarvoor dezelfde termijnen als voor het oorspronkelijke besluit (zie bijvoorbeeld Vz CBB 30 januari 2004, JB 2004/138), tenzij de rechter in zijn uitspraak een termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit. In het laatste geval is de door de rechter gestelde termijn uiteraard maatgevend voor de beoordeling van de tijdigheid van het nieuwe besluit.

De regeling ziet door de definitiebepaling ook op beslissingen op bezwaarschriften tegen beschikkingen. Daarbij is het dus niet van belang of die - primaire - beschikkingen al of niet op aanvraag zijn gegeven. Het bezwaarschrift is immers zelf een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Parl. Gesch. Awb I, blz. 282). Voor de toepassing van de dwangsomregeling bij beslissing op bezwaar geldt daarom hetzelfde als hetgeen wordt opgemerkt over de toepassing bij beschikkingen op aanvraag. De regeling van de beslistermijn voor de beslissing op bezwaar in artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht verdient hier nog aparte vermelding. Daarin is de mogelijkheid opgenomen om met instemming van de indiener van het bezwaarschrift de beslissing op het bezwaar verder uit te stellen dan de eenmalige verdagingsmogelijkheid die het artikel al biedt (zie het derde en vierde lid van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht). Die instemming moet dan wel gevraagd worden binnen de reguliere beslistermijn of de termijn waarmee (tijdig) is verdaagd. De instemming hoeft niet in alle gevallen ook uitdrukkelijk te zijn verleend. De rechtspraak pleegt uit de omstandigheden van het geval af te leiden of het bestuursorgaan ervan mocht uitgaan dat de instemming aanwezig was (recent bijvoorbeeld ABRvS 26 mei 2004, LJN AP0019). Dit kan soms ook uit de ‘proceshouding’ van de bezwaarmaker worden afgeleid (zoals in Vz CBB 28 december 1998, LJN AA3411). Heeft de indiener van het bezwaarschrift met verder uitstel ingestemd, dan kan hij het bestuursorgaan tijdens de uitstelperiode niet ineens en zonder bijzondere aanleiding toch voor de rechter dagen wegens niet tijdig beslissen (zie bijvoorbeeld CRvB 3 januari 2001, JB 2001/52). Hetzelfde zal opgaan voor een ingebrekestelling ter inleiding van een dwangsom.

Om aanspraak te kunnen maken op een dwangsom, moet de aanvrager het bestuursorgaan schriftelijk in gebreke stellen. Daarbij dient hij het bestuursorgaan nog enige tijd te gunnen om alsnog te beslissen, anders heeft de ingebrekestelling immers geen zin. Ter wille van de duidelijkheid is deze termijn in het tweede lid gefixeerd op 2 weken. De termijn van 2 weken vangt aan op de dag na die waarop de ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. Indien het bestuursorgaan bijvoorbeeld op maandag 2 augustus een ingebrekestelling ontvangt, is de eerste dag van de termijn dinsdag 3 augustus. De laatste dag van de termijn is dan maandag 16 augustus, zodat op dinsdag 17 augustus voor de eerste keer de dwangsom wordt verbeurd, indien nog steeds geen besluit is genomen. De ingebrekestelling moet schriftelijk gebeuren.

Het is gebruikelijk om dwangsommen te limiteren. Zo ook hier. Het maximaal verschuldigde bedrag is gesteld op € 1.260 wat overeenkomt met 42 dagen na afloop van de ingebrekestellingstermijn. Met de glijdende schaal zal het bestuursorgaan geprikkeld worden om tijdig of, althans met een zo kort mogelijke termijnoverschrijding beslissingen te nemen. Indien het bestuursorgaan binnen die 42 dagen op de aanvraag beslist, is de dag waarop de beschikking aan de aanvrager is verzonden, de laatste dag waarover nog betaald moet worden. Bij het berekenen van de dwangsom wordt geen onderscheid gemaakt tussen werkdagen en weekenddagen en feestdagen, ook niet aan het einde van de gestelde periode. Daarom is de Algemene Termijnenwet niet van toepassing op de termijn van 42 dagen, want deze wet geldt niet voor termijnen, bepaald door terugrekening vanaf een tijdstip of een gebeurtenis. De ‘eerste 14 dagen’ zijn de eerste 14 dagen waarop de dwangsom verschuldigd is. Dat betekent dat deze periode van 14 dagen ingaat op het tijdstip genoemd in het tweede lid van artikel 3.

Aan de inhoud van de ingebrekestelling zijn geen bijzondere eisen gesteld. Het spreekt echter voor zich dat van een ingebrekestelling in de zin van deze verordening slechts sprake kan zijn, indien voldoende duidelijk is op welk te nemen besluit zij betrekking heeft. Als de aanvrager wegens het niet tijdig beslissen bezwaar instelt (artikel 6:2, onderdeel b van de Algemene wet bestuursrecht) of daarover een schriftelijke klacht indient bij het bestuursorgaan (artikel 9:4 van de Algemene wet bestuursrecht), is daar mee tevens voldaan aan het vereiste van schriftelijke ingebrekestelling. Een bestuursorgaan dat de wettelijke termijn voor het geven van een beschikking op aanvraag overschrijdt, is zelf verplicht de aanvrager daarop te wijzen en daarbij een zo kort mogelijke termijn te noemen waarbinnen de beschikking alsnog zal worden gegeven (Algemene wet bestuursrecht, art. 4:14). Naar aanleiding van deze informatie kan de aanvrager beslissen of hij het bestuursorgaan al dan niet in gebreke zal stellen.

• Derde lid

Zoals aangegeven dient de aanvrager, alvorens aanspraak te kunnen maken op een dwangsom, het bestuursorgaan schriftelijk in gebreke te stellen indien deze niet tijdig heeft beslist. Hierna heeft het bestuursorgaan nog twee weken de tijd om alsnog een beslissing te nemen op aanvraag. Het is daarom niet mogelijk om bij het indienen van een aanvraag het bestuursorgaan al bij voorbaat in gebreke te stellen voor het geval niet tijdig zal worden beslist. Dan zou de ingebrekestelling immers haar functie verliezen om alsnog het bestuursorgaan tot besluitvorming te bewegen alvorens hier financiële gevolgen aan verbonden worden.

• Vierde lid

Deze bepaling stelt buiten twijfel dat de dwangsom doorloopt indien de aanvrager tevens bezwaar of beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. Weliswaar is het bestuursorgaan in de periode dat het bezwaar aanhangig is, niet wettelijk verplicht een (primair) besluit op de aanvraag te nemen (zie artikel 6:20, tweede lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht), maar deze uitzondering is uitsluitend gemaakt om het bestuursorgaan de keuze te bieden om de beslissing al of niet te incorporeren in de beslissing op bezwaar, en niet om extra uitstel te bewerkstelligen. De dwangsom eindigt uiteraard wel in het geval een bestuursorgaan niet langer verplicht is om een primair besluit op de aanvraag te nemen omdat de beslissing op de aanvraag reeds is vervat in de beslissing op het ingestelde bezwaar (vgl. artikel 6:20, tweede lid, onderdeel b van de Algemene wet bestuursrecht). Het komt wel voor dat een bestuursorgaan dat in gebreke is tijdig een primaire beschikking te nemen op de aanvraag, opnieuw in gebreke is bij het tijdig beslissen op een daartegen ingesteld bezwaar. In dat geval kan het bestuursorgaan uit hoofde van deze regeling niet alleen een dwangsom verschuldigd zijn wegens het uitblijven van de primaire beschikking, maar daarnaast opnieuw wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Voor dat laatste is dan wel opnieuw een ingebrekestelling vereist.

• Vijfde lid

Het vijfde lid geeft een aantal uitzonderingen op de dwangsomregeling.

Ten eerste is geen dwangsom verschuldigd als het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld (onderdeel a). Een overeenkomstige bepaling is opgenomen in artikel 6:12, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor het bezwaar of beroep tegen niet tijdig beslissen. Wat onredelijk laat is, kan niet in zijn algemeenheid worden bepaald. Daarvoor is niet zonder meer doorslaggevend wanneer de oorspronkelijke aanvraag of het bezwaar is ingediend. Wel is van belang of en hoe er nadien van gedachten is gewisseld tussen aanvrager en bestuursorgaan (Zie bijvoorbeeld CRvB 26 februari 2004, LJN AO4639, en ABRvS 20 februari 2002, JB 2002/113).

Ook is geen dwangsom verschuldigd indien de aanvrager geen belanghebbende is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (onderdeel b) of indien de aanvraag (of het bezwaar) kennelijk niet-ontvankelijk is of kennelijk ongegrond (onderdeel c). Wie huursubsidie aanvraagt terwijl hij in een koophuis woont, ontvangt geen dwangsom als het bestuursorgaan daar te laat achter komt. Het is immers niet de bedoeling dat de dwangsomregeling tot gevolg heeft dat het lucratief wordt om maar zoveel mogelijk beschikkingen aan te vragen en bezwaren in te dienen in de hoop dat er zo hier en daar wel een - met dit soort aanvragen en bezwaren overladen - bestuursorgaan niet tijdig zal kunnen beslissen. Deze bepaling strekt er vooral toe misbruik te voorkomen.

In het wetsvoorstel Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen wordt aan artikel 4:15 Algemene wet bestuursrecht onder andere een tweede lid toegevoegd, waarin een aantal gevallen worden opgesomd waarin het bestuursorgaan de beslistermijn voor het geven van een beschikking op de aanvraag mag opschorten. Deze gevallen worden in deze verordening genoemd als gronden waardoor het bestuursorgaan geen dwangsom is verschuldigd bij het overschrijden van de beslistermijn (onderdeel d en e).

Ingevolge onderdeel d van artikel 3 lid 5 van de verordening is geen dwangsom verschuldigd, indien de aanvrager schriftelijk met uitstel akkoord is gegaan. Deze uitzondering spreekt voor zich: wie zelf met een periode van uitstel instemt, bijvoorbeeld opdat nader onderzoek kan worden gedaan, moet vervolgens niet een ingebrekestelling kunnen sturen binnen die periode.

Tenslotte is geen dwangsom verschuldigd, indien het bestuursorgaan door overmacht niet in staat is een beschikking te geven (onderdeel e). Doel van de dwangsom is het onder druk zetten van het bestuursorgaan teneinde verdere vertraging te voorkomen. Dit karakter van drukmiddel is inherent aan elke dwangsom. Het gaat hier dus niet om een genoegdoening, al zal het door de aanvrager wel mede zo gevoeld kunnen worden. Dit betekent ook dat een dwangsom geen zin heeft als daarmee het doel ervan met geen mogelijkheid bereikt kan worden doordat het bestuursorgaan zich in een overmachtsituatie bevindt (vgl. maar dan voor de omgekeerde situatie: Voorzitter ABRvS 25 februari 1999, JM 1999/66). Dat van overmacht sprake is, zal overigens niet snel mogen worden aangenomen. Het zal dan in elk geval moeten gaan om een onmogelijkheid om te beslissen die veroorzaakt wordt door abnormale en onvoorziene omstandigheden buiten toedoen van het bestuursorgaan zelf en ook buiten zijn risicosfeer. Daarvan zal bijvoorbeeld wel sprake kunnen zijn wanneer het gemeentehuis is afgebrand of onder water gelopen, maar uit de jurisprudentie inzake termijnoverschrijdingen kan worden afgeleid dat ziekteverzuim en administratieve of organisatorische problemen binnen de invloedssfeer van het bestuursorgaan niet een beroep op overmacht rechtvaardigen, ook niet als zij van structurele aard zijn (bijvoorbeeld Vz CBB 28 april 1995, JB 1995/136, en Rechtbank Roermond 9 februari 1996, JB 1996/102), evenmin als het niet tijdig ter beschikking komen van informatie van een ander bestuursorgaan (CBB 25 november 2003, LJN AO1044), het willen afwachten van een rechterlijke beslissing in een andere zaak (ABRvS 5 november 2003, JB 2004/11), of een verzoek van de Europese Commissie (Vz CBB 30 januari 2004, JM 2004/87 en JB 2004/138).

• Zesde lid

In het zeldzame geval dat een aanvraag door meer dan één aanvrager is ingediend, wordt de dwangsom niet evenzoveel keer uitgekeerd, doch evenredig over de aanvragers verdeeld. Per aanvraag zal dus in elk geval nooit meer dan eenmaal de maximale dwangsom van het eerste lid verschuldigd zijn. Voor de goede orde: deze bepaling heeft dus niet betrekking op de situatie dat er meerdere aanvragers zijn die elk - min of meer gelijktijdig - een eigen en dus afzonderlijke aanvraag hebben ingediend, bijvoorbeeld een aanvraag om een financiële bijdrage in het kader van subsidieverlening. In dat geval moet immers op elke aanvraag afzonderlijk worden beschikt en geldt dus ook dat degene die een aanvraag heeft gedaan afzonderlijk een ingebrekestelling kan versturen, waarvoor elk van die beschikkingen afzonderlijk dat een dwangsom verschuldigd kan zijn. Slechts indien er meerdere aanvragers samen één aanvraag indienen zal er sprake zijn van het verdelen van de dwangsom. Dit geldt ook als het gaat om bezwaarschriften.

Artikel 4

Het bestuursorgaan moet de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom eigener beweging bij beschikking vaststellen (eerste lid). Wanneer het bestuursorgaan alsnog een beschikking heeft genomen op de aanvraag of op het bezwaar, zal het de hoogte van de dwangsom in veel gevallen tegelijk met die beschikking kunnen vaststellen en bekend maken. Is dit niet mogelijk, dan zal het dit in elk geval moeten doen binnen 2 weken na de dag waarop de alsnog genomen beschikking aan de aanvrager is verzonden. Die dag is immers de laatste dag waarover in dat geval de dwangsom verschuldigd is, tenzij al eerder het maximumbedrag van € 1.000 werd bereikt. In dat laatste geval moet de vaststellingsbeschikking genomen worden binnen 2 weken na de dag waarop het maximum is bereikt. De termijn waarbinnen betaald moet worden is gesteld op 6 weken (tweede lid). Deze bepaling is gelijkluidend aan artikel 4.4.1.3 uit het wetsvoorstel vierde tranche Awb (Kamerstukken II 2003-2004, 29 702, nrs. 1-2). De lengte van de betalingstermijn is daarmee gelijk aan die voor het instellen van bezwaar of beroep in artikel 6:7 Awb. Ook het tijdstip van ingang van de betalingstermijn wordt in beginsel op dezelfde wijze bepaald als bij de bezwaar- en beroepstermijn, doordat in aansluiting op artikel 6:8, eerste lid, de betalingstermijn gaat lopen nadat de beschikking

op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De betaling moet binnen de gestelde termijn geschieden. Bij overschrijving op een bank- of girorekening betekent dit, overeenkomstig hetgeen ook in het privaatrecht geldt, dat tijdig is betaald indien het verschuldigde bedrag binnen de termijn op de rekening van de aanvrager is bijgeschreven. Indien de aanvrager het niet eens is met de berekening van de hoogte van de dwangsom, kan hij daartegen op de normale wijze bezwaar of beroep instellen.

Artikel 5

Dit artikel bewerkstelligt dat de aanvrager, in het geval hij bezwaar heeft ingesteld tegen de beschikking op de aanvraag, zijn eventuele bezwaren tegen de beschikking ter vaststelling van de hoogte van de dwangsom in die procedure kan inbrengen. Hij hoeft daarvoor dan dus

niet een afzonderlijke procedure te starten. Deze bepaling dient de proceseconomie.

Vergelijkbare bepalingen zijn in het wetsvoorstel voor de vierde tranche Awb opgenomen voor gevallen van samenloop van met elkaar verband houdende beschikkingen (zie de in dat wetsvoorstel voorgestelde artikelen 4.4.5.1, 5:31c en 5:39 en de daarop gegeven toelichting).

Artikel 6

In dit artikel is met zoveel woorden bepaald dat het bestuursorgaan onverschuldigd betaalde dwangsommen kan terugvorderen. Gevolg van deze bepaling is dat terugvorderingsbesluiten die voortvloeien uit een eerder besluit tot vaststelling van de verschuldigdheid en de hoogte van een dwangsom, vatbaar zijn voor bezwaar en beroep bij de bestuursrechter. Met het oog op de rechtszekerheid bevat dit artikel een verjaringstermijn van vijf jaar, die aanvangt de dag nadat de hoogte en verschuldigdheid van de dwangsom bij beschikking zijn vastgesteld. Vergelijk artikel 4:57 Awb, dat eenzelfde bepaling bevat voor onverschuldigd betaalde subsidiebedragen.

In de praktijk zal deze situatie zich overigens niet snel voordoen, omdat bij onenigheid tussen bestuursorgaan en belanghebbende over het algemeen en uit de aard der zaak door het bestuursorgaan niet meer betaald zal worden dan het bedrag dat het zelf meent verschuldigd te zijn. Het kan echter een enkele keer voorkomen dat de bestuursrechter in eerste aanleg een dwangsom verschuldigd acht of een hoger bedrag voor een verschuldigde dwangsom bepaalt, waarna dit door de rechter in hoger beroep weer ongedaan wordt gemaakt. In dat geval moet het teveel betaalde teruggevorderd kunnen worden.

Artikel 7

Deze bepaling regelt het overgangsrecht. De verordening is alleen van toepassing op het niet tijdig beslissen op een aanvraag om een subsidie of een bezwaarschrift ingediend op of na de dag waarop deze verordening in werking is getreden.

Artikel 8

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 9

Gelet op artikel IIA lid 2 van het wetsvoorstel vervalt deze verordening van rechtswege op het tijdstip waarop artikel 4:16 van het wetsvoorstel vervalt, evenals de bevoegdheid tot het maken van zulke verordeningenten aanzien van dit onderwerp