Regeling vervallen per 01-03-2012

Besluit nadere regels Wet Maatschappelijke Ondersteuning Venlo (2011)

Geldend van 01-01-2012 t/m 29-02-2012

Intitulé

Besluit nadere regels Wet Maatschappelijke Ondersteuning Venlo (2011)

Algemene bepalingen

Begripsbepalingen

  • a.

    Verordening: de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Venlo 2011.

  • b.

    Alle begrippen die in dit Besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet, de Verordening en het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Hoofdstuk 1 Algemene regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 1.1. Verstrekking op aanvraag

  • 1.

    Verstrekking van een individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 2.

    Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt voor een periode die aanvangt op de dag waarop het recht op een persoonsgebonden budget is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop het persoonsgebonden budget is aangevraagd.

Artikel 1.2. Budgetperiode

Het (bruto-)persoonsgebonden budget wordt geacht in ieder geval toereikend te zijn voor een periode overeenkomend met de normale afschrijvingstermijn die, voor zover van toepassing, geldt voor de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening.

Artikel 1.3. Weigeringsgronden persoonsgebonden budget

Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

  • a.

    op grond van aanwijzingen, die tijdens het onderzoek zijn verkregen, het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget, tenzij de belanghebbende de beschikking heeft over een goed netwerk dat zorg draagt voor het beheer;

  • b.

    de aanvrager eerder een persoonsgebonden budget is verleend op grond van de Verordening en de aanvrager zich niet gehouden heeft aan de bij de verlening van dat eerdere persoonsgebonden budget opgelegde verplichtingen;

  • c.

    de voorzienbare duur van de noodzakelijkheid van de voorziening korter is dan de normale afschrijvingstermijn van de geïndiceerde voorziening;

  • d.

    er sprake is van bezwaren van overwegende aard.

Artikel 1.4. Algemene verplichtingen persoonsgebonden budget

Bij de verlening van het persoonsgebonden budget gelden in ieder geval de volgende verplichtingen:

  • a.

    het persoonsgebonden budget wordt uitsluitend gebruikt voor betaling van de geïndiceerde voorziening en de daarmee samenhangende kosten;

  • b.

    de geïndiceerde voorziening die de aanvrager inkoopt met het persoonsgebonden budget dient nieuw te zijn;

  • c.

    de aanvrager dient een particuliere aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten voor schade die door het gebruik van de voorziening aan derden kan ontstaan;

  • d.

    de aanvrager bewaart de rekening(en) en betalingsbewijs (betalingsbewijzen) of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen van de met het persoonsgebonden budget ingekochte voorziening gedurende 5 jaar of, indien de normale afschrijvingsduur langer is dan deze termijn, overeenkomstig deze langere termijn en stelt deze desgevraagd ter beschikking van het college.

Artikel 1.5. Verantwoording persoonsgebonden budget

De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder vindt direct plaats na aanschaf van de voorziening of voltooiing van de werkzaamheden waarvoor het persoonsgebonden budget is verstrekt of, bij hulp bij het huishouden, op aanvraag (steekproefsgewijs) na iedere 3-maandelijkse budgetperiode.

Artikel 1.6. Netto persoonsgebonden budget

  • 1.

    Door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) wordt de eigen bijdrage vastgesteld die van toepassing is op het bruto persoonsgebonden budget voor de voorziening hulp bij het huishouden. De eigen bijdrage wordt vervolgens door het CAK geïnd.

  • 2.

    Bij de overige individuele voorzieningen wordt bij toekenning direct het netto persoonsgebonden budget vastgesteld.

Hoofdstuk 2 Eigen bijdragen, eigen aandeel, meerkosten en grens compensatiebeginsel

Artikel 2.1. Eigen bijdrage of eigen aandeel hulp bij het huishouden

  • 1.

    vervallen.

  • 2.

    Bij de berekening van de maximale eigen bijdrage of het maximale eigen aandeel wordt uitgegaan van het daadwerkelijk ontvangen aantal uren zorg per 4 weken maal een fictief uurtarief van € 15,00 voor hulp bij huishouden I en € 23,25 voor hulp bij het huishouden II.

Artikel 2.2. Hoogte eigen bijdrage of eigen aandeel, ongehuwd, jonger dan 65 jaar

Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 jaar dienen te betalen, bedraagt € 18,00 per 4 weken bij een inkomen tot € 22.905,-.

Indien het inkomen meer bedraagt, wordt het bedrag van € 18,00 verhoogd met 1/13 deel van 15% van het verschil tussen het inkomen en € 22.905,-.

Artikel 2.3. Hoogte eigen bijdrage of eigen aandeel, ongehuwd, ouder dan 65 jaar

Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen, bedraagt € 18,00 per 4 weken bij een inkomen tot € 16.007,-.

Indien het inkomen meer bedraagt, wordt het bedrag van € 18,00 verhoogd met 1/13 deel van 15% van het verschil tussen het inkomen en € 16.007,-.

Artikel 2.4. Hoogte eigen bijdrage of eigen aandeel, gehuwd, (een van) beide partners jonger dan 65 jaar

Het bedrag dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar, dienen te betalen bedraagt € 25,80 per 4 weken bij een gezamenlijk inkomen van € 28.306,-.

Indien het gezamenlijk inkomen meer bedraagt, wordt het bedrag van € 25,80 verhoogd met 1/13 deel van 15% van het verschil tussen het gezamenlijk inkomen en € 28.306,-.

Artikel 2.5. Hoogte eigen bijdrage of eigen aandeel, gehuwd, beide partners ouder dan 65 jaar

Het bedrag dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 25,80 per 4 weken bij een gezamenlijk inkomen van € 22.319,-.

Indien het gezamenlijk inkomen meer bedraagt, wordt het bedrag van € 25,80 verhoogd met 1/13 deel van 15% van het verschil tussen het gezamenlijk inkomen en € 22.319,-.

Artikel 2.6. Vergoeding meerkosten ander verplaatsingsmiddel

Bij de verstrekking van een driewielfiets of, een fiets in bijzondere uitvoering worden de meerkosten ten opzichte van een gewone fiets vergoed. Conform de Nibud-richtlijnen, wordt een bedrag ad. € 400,00 voor de kosten van een gewone fiets, als algemeen gebruikelijk aangemerkt. Betreft het een voorziening voor een kind dan geldt een bedrag ad. € 250,00, zijnde de kosten van een kinderfiets, maat 24 inch, als algemeen gebruikelijk.

Artikel 2.7. Ontbreken compensatieplicht vanwege financiële situatie aanvrager

Door het college wordt individueel beoordeeld of de aanvrager, in financiële zin, in staat is om zelf zodanige voorzieningen te treffen dat beperkingen gecompenseerd worden.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 3.1. Beleidsregels gebruikelijke zorg en hulp bij het huishouden

Hulp bij het huishouden wordt verstrekt met inachtneming van de bepalingen in de Beleidsregels hulp bij het huishouden en de Beleidsregels gebruikelijke zorg zoals respectievelijk opgenomen in Bijlage 1A en Bijlage 1B van dit besluit.

Artikel 3.2. Keuzevrijheid bij hulp bij het huishouden

Aanvrager heeft de vrijheid om bij hulp bij het huishouden in natura te kiezen uit meerdere aanbieders, zoals gecontracteerd door het college.

Artikel 3.3. Hoogte persoonsgebonden budget

  • 1.

    De omvang van het bruto persoonsgebonden budget voor hulp in de huishouding bedraagt per jaar:

    Hulp bij huishouden (tevens t.b.v. alfahulp)

     

    Hulp bij huishouden II

     

    1 uur

    € 679

    1 uur

    € 905

    1,5 uur

    € 1.018

    1,5 uur

    € 1.358

    2 uur

    € 1.358

    2 uur

    € 1.810

    2,5 uur

    € 1.697

    2,5 uur

    € 2.262

    3 uur

    € 2.036

    3 uur

    € 2.715

    3,5 uur

    € 2.376

    3,5 uur

    € 3.167

    4 uur

    € 2.715

    4 uur

    € 3.620

    4,5 uur

    € 3.054

    4,5 uur

    € 4.072

    5 uur

    € 3.393

    5 uur

    € 4.524

    5,5 uur

    € 3.733

    5,5 uur

    € 4.977

    6 uur

    € 4.072

    6 uur

    € 5.429

    6,5 uur

    € 4.411

    6,5 uur

    € 5.882

    7 uur

    € 4.751

    7 uur

    € 6.334

    7,5 uur

    € 5.090

    7,5 uur

    € 6.786

    8 uur

    € 5.429

    8 uur

    € 7.234

    8,5 uur

    € 5.769

    8,5 uur

    € 7.690

    9 uur

    € 6.108

    9 uur

    € 8.144

    9,5 uur

    € 6.447

    9,5 uur

    € 8.596

    10 uur

    € 6.786

    10 uur

    € 9.048

    • -

      de bedragen zijn naar boven afgerond

    • -

      er is uitgegaan van een uurloon van € 13,05 (hulp bij het huishouden I, alfahulp) en € 17,40 (hulp bij het huishouder II)

    • -

      bij additionele uren boven 10 wordt op basis van de hardheidsclausule een bedrag van respectievelijk € 13,05 (I) en € 17,40 (II) gehanteerd

  • 2.

    Het bruto persoonsgebonden budget wordt berekend naar het geïndiceerde aantal minuten gedurende de periode waarin de voorziening noodzakelijk is.

  • 3.

    Het netto persoonsgebonden budget bedraagt het verschil tussen het bruto persoonsgebonden budget en de eigen bijdrage/eigen aandeel.

  • 4.

    Op beschikkingen die vóór 1 mei 2010 zijn afgegeven is een overgangsregeling van toepassing. De overgangsregeling houdt in dat het persoonsgebonden budget geleidelijk, met een reductie van 25% per kwartaal, wordt afgebouwd naar het niveau op basis van de tarieven zoals vermeld in artikel 3.3 sub 1.

Artikel 3.4. Aanvangsdatum en gebruik persoonsgebonden budget

Een persoonsgebonden budget wordt verleend voor een periode die aanvangt op de dag waarop het recht op een persoonsgebonden budget is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop het persoonsgebonden budget is aangevraagd. Burgemeester en wethouders keren aan de aanvrager per kalendermaand een evenredig gedeelte van het verleende persoonsgebonden budget uit.

Artikel 3.5. Bijzondere verplichtingen persoonsgebonden budget

Bij de verlening van een persoonsgebonden budget worden de budgethouder de volgende bijzondere verplichtingen opgelegd:

  • a.

    de budgethouder sluit een schriftelijke overeenkomst (bij een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 5, eerste lid Wet op de loonbelasting 1964 wordt een schriftelijke arbeidsovereenkomst gesloten) met de persoon of instantie bij wie hij de huishoudelijke voorziening betrekt waarin ten minste de volgende afspraken zijn opgenomen:

    • 1*

      declaraties voor de hulp bij het huishouden worden niet betaald indien zij niet binnen 6 weken na de maand waarin de zorg is verleend bij de budgethouder zijn ingediend;

    • 2*

      een declaratie van een persoon bij wie de budgethouder de hulp bij het huishouden betrekt bevat een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, het sociaalfiscaal nummer/burgerservicenummer en de naam en het adres van deze persoon en wordt door deze persoon ondertekend;

    • 3*

      een declaratie van een instantie bij wie de budgethouder de hulp bij het huishouden betrekt, bevat het BTW-nummer van die instantie, een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, alsmede de naam en het adres van de instantie en wordt namens de instantie ondertekend.

  • b.

    de budgethouder bewaart de in onderdeel a bedoelde originele overeenkomsten en declaraties gedurende 5 jaar en stelt, desgevraagd, kopieën hiervan ter beschikking aan het college;

  • c.

    na afloop van het kalenderjaar wordt desgevraagd door de budgethouder een daartoe bestemd formulier aan het college ter beschikking gesteld, waarop hij naam, adres en sociaalfiscaal nummer/burgerservicenummer van de huishoudelijke hulp(en) respectievelijk naam, adres en BTW-nummer en/of inschrijvingsnummer Kamer van Koophandel van de hulpverlenende instantie heeft aangetekend, alsmede het in dat kalenderjaar aan die persoon of die instantie betaalde bedrag. Deze verplichting is niet van toepassing indien de aanvrager verplicht is tot loonheffing.

Artikel 3.6. Tussentijdse verantwoording

  • 1.

    Na iedere 3-maandelijkse budgetperiode wordt een aselecte steekproef getrokken, met een omvang van 10% van het aantal budgethouders.

  • 2.

    De budgethouder die in de steekproef valt, legt binnen 3 weken na afloop van de budgetperiode verantwoording af aan de hand van een door burgemeester en wethouders vastgesteld verantwoordingsformulier en levert desgevraagd bijlagen in.

  • 3.

    Bij iedere nieuwe budgethouder vindt altijd (eenmalig) controle plaats na afloop van de eerste verantwoordingsperiode.

  • 4.

    Gecontroleerde budgethouders krijgen binnen 8 weken na verantwoording een brief dat de opgevoerde kosten voorlopig zijn geaccepteerd.

  • 5.

    Als opgevoerde kosten niet worden geaccepteerd, ontvangt de budgethouder binnen 8 weken na verantwoording schriftelijk bericht. Als de volgende bevoorschotting al heeft plaats gevonden vindt verrekening plaats. Bij gedeeltelijk dan wel volledig en verwijtbaar foute besteding kan de bevoorschotting onmiddellijk worden gestopt. Indien tussentijds structurele onderuitputting wordt vastgesteld, neemt de gemeente contact op met de budgethouder over eventuele aanpassing van de bevoorschotting.

Artikel 3.7 Onderdelen en periode beschikking persoonsgebonden budget

  • 1.

    De beschikking tot verlening van een persoonsgebonden budget bevat, naast de onderdelen als bedoeld in artikel 6 van de Verordening, tenminste de volgende gegevens:

    • a.

      de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt;

    • b.

      het bruto persoonsgebonden budget en de wijze waarop dit is berekend;

    • c.

      de hoogte van de te verlenen maandelijkse betalingen;

    • d.

      de mededeling dat de in artikel 3.5. onder c bedoelde formulieren door het college worden doorgezonden naar de Belastingdienst;

    • e.

      de verplichtingen van de budgethouder, zoals genoemd onder artikel 3.5;

    • f.

      de hoogte van het bedrag waarover de budgethouder geen verantwoording hoeft af te leggen en de wijze waarop dit bedrag is berekend.

  • 2.

    Indien de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt in meer dan één kalenderjaar is gelegen, wordt jaarlijks het bedrag van het bruto persoonsgebonden budget meegedeeld.

Artikel 3.8. Vrij besteedbaar deel persoonsgebonden budget

Het vrij besteedbaar deel van het persoonsgebonden budget, dit is dat deel waarover geen verantwoording behoeft te worden afgelegd zoals bedoeld in artikel 3.7 lid 1 onder f, is 1,5% van het netto persoonsgebonden budget met een minimum van € 250 en een maximum van € 1.250 per jaar.

Artikel 3.9. Bijzondere intrekkingsgronden

Onverminderd de intrekkingsgronden genoemd in artikel 38 van de Verordening wordt de beschikking, waarbij het persoonsgebonden budget is toegekend, geheel of gedeeltelijk ingetrokken:

  • a.

    met ingang van de 14e dag gelegen ná de dag waarop de budgethouder overlijdt;

  • b.

    met ingang van de dag waarop de budgethouder langer dan 2 maanden aaneengesloten verblijft in een instelling als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of de Zorgverzekeringswet;

  • c.

    met ingang van de dag waarop de budgethouder schriftelijk heeft aangegeven geen prijs meer te stellen op het budget.

Artikel 3.10. Afwijkend uurtarief persoonsgebonden budget

Ten aanzien van cliënten, die vóór 1 januari 2010 gebruik maken van een alfahulp via de zorgaanbieder en ook voor de periode na 1 januari 2010 kiezen voor deze alfahulp, en tevens gebruik maken van de servicefunctie van de zorgaanbieder, wordt de hoogte van het persoonsgebonden budget vastgesteld op € 12,20 per uur.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 4.1. Hoogte financiële tegemoetkoming in kosten van verhuizing en inrichting

De hoogte van een door het college te verlenen tegemoetkoming als bedoeld in artikel 15 aanhef en sub a. van de Verordening bedraagt € 2.647,00.

Artikel 4.2. Kosten onderhoud, keuring, en reparatie

1. In de kosten van onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 15 aanhef en sub e. van de Verordening wordt een woonvoorziening verstrekt, indien deze kosten betrekking hebben op:

  • a.

    stoelliften;

  • b.

    rolstoel- of sta-plateauliften;

  • c.

    woonhuisliften;

  • d.

    hefplateauliften;

  • e.

    balansliften;

  • f.

    de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

  • g.

    elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren.

2. De hoogte van de te verlenen voorziening als bedoeld in lid 1 van dit artikel is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten, met een maximum van de hierna genoemde bedragen:

Keuring liften

Beginkeuring

Kosten excl. btw

Frequentie

Kosten excl. btw

Stoellift

Ja

€ 312,68

1 x per 4 jaar

€ 234,87

Rolstoel-plateaulift

Ja

€ 312,68

1 x per 4 jaar

€ 234,87

Sta-plateaulift

Ja

€ 489,97

1 x per 4 jaar

€ 234,87

Woonhuislift

Nee

 

1 x per 1,5 jaar

€ 234,87

Hefplateaulift

Nee

 

1 x per 1,5 jaar

€ 234,87

Balansliften

N.v.t.

 

1 x per 1,5 jaar

€ 83,12 per uur

Onderhoud liften

Frequentie

Kosten excl. btw

Stoellift

1 x per jaar

€ 481,58

Rolstoel-plateaulift

1 x per jaar

€ 481,58

Sta-plateaulift

1 x per jaar

€ 481,58

Woonhuislift

2 x per jaar

€ 963,18

Hefplateaulift

2 x per jaar

€ 963,18

Balansliften

1 x per jaar

€ 481,58

Maximale toeslagen op bovenstaande tarieven:

  • -

    50% voor installaties geplaatst buiten de woning;

  • -

    50% voor installaties die meer dan 1 verdieping overbruggen;

  • -

    50% voor installaties, uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of afrijdbeveiliging respectievelijk elektrisch wegklapbare raildelen.

Artikel 4.3. Kosten van tijdelijke huisvesting

De hoogte van een door het college te verlenen woonvoorziening als bedoeld in de artikel 15 aanhef en sub f. en artikel 22 van de Verordening is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten, met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 eerste lid onder a van de Wet op de Huurtoeslag.

Artikel 4.4. Kosten huurderving

De hoogte van een door het college te verlenen woonvoorziening als bedoeld in de artikel 15 aanhef en sub g. en artikel 23 van de Verordening is gelijk aan de kale huur van de woonruimte, met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 eerste lid onder a van de Wet op de Huurtoeslag. Betaling vindt plaats aan de eigenaar van de woning.

Artikel 4.5. Kosten bezoekbaar maken

Vervallen.

Artikel 4.6. De financiële tegemoetkoming voor (niet-)bouwkundige of (niet-) woontechnische woonvoorzieningen of uitraasruimte

  • 1.

    De hoogte van de woonvoorziening als bedoeld in artikel 15 aanhef en sub b., c. en d. van de Verordening wordt vastgesteld op het bedrag vermeld in de door het college geaccepteerde onafhankelijke bouwkundige berekening.

  • 2.

    Indien de aanvrager niet de eigenaar is van de woning waarin de voorziening dient te worden aangebracht, wordt de tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 15 aanhef en sub b. en d. van de Verordening, conform artikel 7 lid 2 van de Wet, betaald aan de eigenaar van de woning.

  • 3.

    Indien de woonvoorziening als bedoeld in artikel 15 aanhef en sub c. van de Verordening bestaat uit een woningsanering wordt bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming rekening gehouden met de ouderdom van de te vervangen vloerbedekking en gordijnen.

Artikel 4.7. Afschrijvingsschema

  • 1.

    De hoogte van het terug te betalen bedrag als bedoeld in artikel 21 Verordening wordt gebaseerd op een afschrijvingsschema van 10 jaar, waarbij de hoogte van het bedrag jaarlijks met 10% afneemt.

  • 2.

    De meerwaarde van de woning wordt gesteld op een bedrag gelijk aan de verstrekte vergoeding voor de woonvoorziening.

Artikel 4.8. Bijzondere bepalingen persoonsgebonden budget voor woonvoorziening

Indien de woonvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget is verleend dan gelden de volgende bijzondere bepalingen:

  • a.

    na voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een voorziening als bedoeld in artikel 15 aanhef en onder b., c. en d. van de Verordening, maar uiterlijk binnen 15 maanden na het verlenen van het persoonsgebonden budget, verklaart de woningeigenaar desgevraagd aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid;

  • b.

    de gereedmelding als bedoeld onder a. gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget is verleend;

  • c.

    degene aan wie het persoonsgebonden budget in de kosten genoemd in artikel 15 aanhef en onder b.,c. en d. wordt uitbetaald, dient gedurende een periode van 10 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 5.1. Hoogte financiële tegemoetkoming

  • 1.

    De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 25 lid 1 onder c en d van de Verordening is een forfaitaire (of gemaximeerde) vergoeding. Voor de vaststelling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de volgende normbedragen:

    • a.

      voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer wordt geen vergoeding verstrekt;

    • b.

      voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto, bruikleen-, huur- of lease-auto of taxi geldt een normbedrag van € 1.074,07 per jaar, indien de gehandicapte niet tevens de beschikking heeft over een vervoersvoorziening in natura;

    • c.

      voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto, bruikleen-, huur- of lease-auto of taxi geldt een normbedrag van € 537,16 per jaar, indien de gehandicapte tevens de beschikking heeft over een vervoersvoorziening in natura;

    • d.

      voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi geldt een normbedrag van € 1.614,55 per jaar, indien de gehandicapte niet tevens de beschikking heeft over een vervoersvoorziening in natura;

    • e.

      voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi geldt een normbedrag van € 807,14 per jaar, indien de gehandicapte tevens de beschikking heeft over een vervoersvoorziening in natura.

  • 2.

    Indien beide echtgenoten in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 25 lid 1 onder c en d van de Verordening, bedraagt de hoogte van de financiële tegemoetkoming per persoon maximaal 75% het normbedrag als bedoeld in lid 1.

Artikel 5.2. Persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt, met uitzondering van het bepaalde in artikel 5.1 en 5.5 vastgesteld op het bedrag van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening, inclusief kosten van onderhoud, zoals dat aan de leverancier betaald zou worden.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget wordt verhoogd met € 350,00 ten behoeve van het afsluiten van een aansprakelijkheidsverzekering als bedoeld in artikel 1.4 van dit Besluit.

Artikel 5.3. Kosten reparatie

De hoogte van een te verlenen persoonsgebonden budget voor de kosten van reparatie van een individuele vervoersvoorziening als bedoeld artikel 25 lid 1 onder b tot en met d van de Verordening is gelijk aan het factuurbedrag.

Artikel 5.4. Inkomensgrens vervoersvoorzieningen

De inkomensgrenzen als bedoeld in artikel 25, lid 2 van de Verordening, worden halfjaarlijks aangepast aan de WWB-norm die periodiek wordt aangepast.

Artikel 5.5. Overige kosten

De financiële tegemoetkoming die verstrekt wordt voor de kosten van aanpassing van eigen auto als bedoeld in artikel 25 lid 1 onder d van de Verordening is gelijk aan de door het college geaccepteerde offerte. De aanvrager is verplicht minimaal twee offertes te overleggen.

Artikel 5.6. Bovenregionale vervoersbehoefte

  • 1.

    Indien zich een uitzonderingssituatie voordoet als omschreven in (het 2e deel van) artikel 26 lid 1 van de Verordening wordt, op declaratiebasis, een bedrag verstrekt dat gelijk is aan de werkelijke kosten. Daarbij geldt het vervoer middels Valys als een voorliggende voorziening.

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming die voor de vervoersvoorziening als bedoeld in dit artikel wordt verleend, wordt per maand, na ontvangst van de declaratie, vastgesteld en betaald.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 6.1. Persoonsgebonden budget voor rolstoel

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld op het bedrag van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening, inclusief kosten van onderhoud, zoals dat door het college aan de leverancier betaald zou worden.

Artikel 6.2. Kosten reparatie

De hoogte van een door het college te verlenen persoonsgebonden budget in de kosten van reparatie van een individuele rolstoelvoorziening als bedoeld in artikel 29 aanhef onder b. en c. van de Verordening is gelijk aan het factuurbedrag.

Artikel 6.3. Kosten sportrolstoel

Voor een sportrolstoel wordt uitsluitend een financiële tegemoetkoming verstrekt. De hoogte van deze tegemoetkoming bedraagt, ongeacht het inkomen, € 2.653,- welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf, onderhoud en reparatie van een sportrolstoel voor een periode van 3 jaar.

Hoofdstuk 7 Samenhangende afstemming en heronderzoek

Artikel 7.1. Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek ex artikel 36 van de Verordening indien van toepassing tenminste aandacht besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Artikel 7.2. Heronderzoeken

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kan jaarlijks een heronderzoek instellen naar het voortduren van het recht op de ingevolge de Verordening toegekende voorzieningen.

  • 2.

    Indien naar aanleiding van een heronderzoek blijkt dat de belanghebbende niet langer recht heeft op een voorziening trekken het college deze voorziening in ingevolge artikel 38 van de Verordening.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1. Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als: Wmo-besluit Venlo 2011.

Artikel 8.2. Inwerkingtreding

1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 maart 2011.

Bijlage 1 Beleidsregels hulp bij het huishouden en beleidsregels gebruikelijke zorg

1. Begripsbepalingen

3. Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

1.1 Verordening: de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Venlo.

1.2 Hulp bij het huishouden: het ondersteunen bij of overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort. Deze activiteiten bestaan uit:

  • f.

    huishoudelijke werkzaamheden;

  • g.

    organisatie van het huishouden;

h. hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornis.

1.2.1. Huishoudelijke werkzaamheden: dit omvat de volgende activiteiten:

  • a.

    boodschappen doen;

  • b.

    broodmaaltijd bereiden;

  • c.

    warme maaltijd bereiden;

  • d.

    licht huishoudelijk werk doen;

  • e.

    zwaar huishoudelijk werk doen;

  • f.

    de was doen;

  • g.

    huishoudelijke spullen in orde houden.

1.2.2 Organisatie van het huishouden: dit omvat de volgende activiteiten:

  • a.

    anderen helpen in huis met zelfverzorging;

  • b.

    anderen helpen in huis bij bereiden maaltijd;

  • c.

    dagelijkse organisatie van het huishouden.

1.2.3 Hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornis omvat de volgende activiteiten:

  • a.

    begeleiding gericht op de huishoudelijke verzorging;

  • b.

    advies, instructie en voorlichting.

1.3 Leefeenheid: een eenheid bestaande uit gehuwden die al dan niet tezamen met één of meer ongehuwden duurzaam een huishouden voeren, dan wel een ongehuwde meerderjarige die met één of meer minderjarige of meerderjarige ongehuwden duurzaam een huishouden voert. Onder gehuwden worden daarbij ook verstaan ongehuwd samenwonenden en andere volwassenen die met elkaar en/of met minderjarige en/of meerderjarige kinderen samenwonen.

1.4 Gebruikelijke zorg: de krachtens deze beleidsregels in aanmerking te nemen hulp van huisgenoten.

1.5 Mantelzorg: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet.

1.6 Spoedzorg: zorg die direct, in afwachting van een indicatie, verstrekt kan worden en die louter betrekking kan hebben op niet-uitstelbare taken waarbij gebruikelijke zorg en mantelzorg geen oplossing biedt.

1.7 Overige begrippen: alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet, de Algemene wet bestuursrecht en de Verordening.

1A. Beleidsregels hulp bij het huishouden

2. Uitgangspunten

2.1 Hulp bij het huishouden

Hulp bij het huishouden bestaat uit:

  • 1.

    huishoudelijke werkzaamheden;

  • 2.

    organisatie van het huishouden;

  • 3.

    hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornis.

Deze voorziening is gericht op ondersteunen bij, of overnemen van huishoudelijke verrichtingen ofwel op activiteiten op het gebied van verzorgen van het huishouden in relatie tot (dreigend) disfunctioneren van het huishouden, de veiligheid van en de regie over het huishouden. Hulp bij het huishouden komt dus in beeld als disfunctioneren van de leefeenheid als gevolg van gezondheidsproblemen van (een van) de verzorgende (leden) dreigt. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico’s, voeding en vocht) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt.

Het doel van hulp bij het huishouden kan dan zijn het schoonhouden van het huis en/of het verrichten van de dagelijks voorkomende huishoudelijke activiteiten, maar ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden dan wel het geven van psychosociale begeleiding, het verstrekken van advies en het geven van instructie en voorlichting ten behoeve van het huishouden.

Het kan daarbij dan gaan om het motiveren, adviseren, instrueren, aansturen en zonodig overnemen van, in volgorde van belangrijkheid:

  • het verzorgen van de aanwezige hulpbehoevende personen (kinderen);

  • het zorgen voor eten en drinken: aanschaffen van voedingsmiddelen, bereiden en tot zich doen nemen van voeding en drinken, afvoeren van vuilnis.

  • de essentiële hygiëne van de huishouding: schone bedden, kleding, sanitair, vloeren stofzuigen en dweilen;

  • verzorgen van dieren en planten;

  • incidentele werkzaamheden als het schoonhouden van ramen, kasten enz.

2.1.1 Huishoudelijke taken: uitstelbaar en niet uitstelbaar

Onder huishoudelijke taken vallen zowel de uitstelbare als de niet-uitstelbare taken. Het verzorgen van - overigens gezonde - kinderen valt ook onder de functie hulp bij het huishouden. Als uitgangspunt (niet limitatief) geldt daarbij:

  • Niet uitstelbare taken zijn: maaltijd verzorgen, de kinderen verzorgen, afwassen en opruimen.

  • We uitstelbare taken zijn: boodschappen doen, wasverzorging, zwaar huishoudelijk werk zoals stofzuigen, sanitair, keuken, bedden verschonen.

Spoedzorg kan slechts verleend worden voor zover het niet-uitstelbare taken betreft.

Hierdoor zal spoedzorg slechts zelden voorkomen omdat:

  • a.

    het louter de niet uitstelbare taken betreft;

  • b.

    er veelal gebruikelijke zorg (van huisgenoten) en/of mantelzorg aanwezig geacht mag worden/zal zijn;

  • c.

    situaties waarbij geen gebruikelijke zorg aanwezig is en waarbij acuut zorg verleend dient te worden voor niet uitstelbare taken zich slechts zelden zullen voordoen. Dat daarbij gedacht moet worden aan onverwachte, plotseling voordoende situaties zonder dat de leefeenheid deze situatie kan oplossen.

Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan eenoudergezin met kinderen beneden 5 jaar waarbij de ouder bijvoorbeeld, een ongeluk krijgt. Directe hulp is dan vereist. Doet zich dat voor tijdens kantooruren dan kan door de betrokkene en/of een hulpverlener (bijvoorbeeld, een huisarts, een verpleegkundige) contact worden opgenomen met het zorgloket waardoor direct indicering kan plaatsvinden. Buiten kantooruren (bijvoorbeeld, gedurende het weekend) zal hulp bij het huishouden ingezet kunnen worden zonder een indicatie. Dit alles onder de voorwaarde dat zo spoedig als mogelijk het zorgloket ingeschakeld wordt voor de indicering. Zo spoedig als mogelijk betekent in dergelijke situaties dat op de eerstvolgende werkdag het zorgloket ingeschakeld wordt.

2.1.2 Begeleiding en instructie

A. Begeleiding

Met ingang van 1 januari 2009 is het Besluit zorgaanspraken AWBZ gewijzigd als gevolg waarvan “ondersteunende begeleiding” en “activerende begeleiding en behandeling” zijn samengevoegd tot 2 nieuwe aanspraken: “begeleiding” en “behandeling”. Een deel van de aanspraak activerende begeleiding is overgegaan naar de nieuwe aanspraak begeleiding. Het overige deel gaat naar de nieuwe aanspraak behandeling. Voor begeleiding komt een cliënt alleen nog in aanmerking als sprake is van matige of ernstige beperkingen in het kader van de zelfredzaamheid.

Daarnaast is per 1 januari 2009 de grondslag psychosociaal geheel uit de AWBZ geschrapt. Door het schrappen bestaat in de AWBZ op basis van de grondslag psychosociaal niet langer de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor begeleiding en persoonlijke verzorging. Mensen met psychosociale problemen kunnen ook geen beroep meer doen op de andere AWBZ functies die nog voor hen open stonden, namelijk OB-dag (in dagdelen) en persoonlijke verzorging. Gemeenten zullen hiervoor worden gecompenseerd zodat ze de opvang en reïntegratie van dak- en thuislozen voortvarend kunnen blijven aanpakken. [1]

B. Instructie bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornis (artikel 1.2.3)

Leeftijd of het niet gewend zijn aan huishoudelijk werk kunnen invloed hebben op het vermogen van andere leden uit het leefeenheid om huishoudelijke taken over te nemen.

Als dit noodzakelijk is door uitval van een van de leden kan aan de gezonde anderen een instructie worden gegeven voor het aanleren van vaardigheden op huishoudelijk gebied.

Ook het trainen van huisgenoten om bepaalde huishoudelijke handelingen te verrichten of om te gaan met huishoudelijke hulpmiddelen valt als activiteit onder de functie hulp bij het huishouden: instructie. Het gaat dan om een kortdurende indicatie voor beperkte tijd, waarin de noodzakelijke huishoudelijke vaardigheden worden aangeleerd.

Een andere situatie treedt op, wanneer iemand doelgerichte training nodig heeft in ondermeer huishoudelijke vaardigheden met als doel het dagelijkse functioneren te verbeteren op meer gebieden dan alleen het huishouden. Een methodische aanpak is daarbij noodzakelijk. In dat geval geldt de AWBZ-voorziening Begeleiding als dominante functie.

De instructie moet dus in directe relatie staan met de verzorgende activiteiten wil er sprake kunnen zijn van de Wmo-functie/voorziening instructie bij ontregelde huishouding.

2.2 Eigen verantwoordelijkheid cliënt

De cliënt ondervindt derhalve beperkingen in het huishouden; deze zijn gerelateerd aan beperkingen op twee andere terreinen, te weten: sociale redzaamheid en/of mobiliteit.

Uitgangspunt hierbij is dat de leefeenheid primair zelf de verantwoordelijkheid draagt voor het bevorderen en in stand houden van gezondheid, levensstijl en de wijze waarop de huishouding wordt gevoerd. Dat betekent dat van een leefeenheid verwacht wordt dat, bij uitval van een van de leden van die leefeenheid, gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken binnen die leefeenheid. De aanspraak op de voorziening hulp bij het huishouden bestaat slechts aanvullend op eigen mogelijkheden. Daarbij geldt dat in ieder geval altijd beoordeeld wordt in hoeverre hulp antirevaliderend kan werken, welke technische hulpmiddelen voor oplossing van huishoudelijke problemen kunnen zorgen en welke hulp in redelijkheid langdurig noodzakelijk is èn tevens de goedkoopst, adequate is. Ook wordt beoordeeld of aanspraak bestaat op een voorliggende voorziening in de zin van artikel 2 Wmo en artikel 2 lid 2 onder i van de Verordening.

2.2.1 Revalideren

Wanneer de aandoening die de oorzaak vormt voor de huishoudelijke beperkingen naar de mening van de medisch adviseur (op basis van informatie van de behandelend specialist) nog behandelmogelijkheden biedt, kan in de regel geen hulp bij het huishouden alleen worden geïndiceerd. Hulp bij het huishouden kan in zo’n situatie immers antirevaliderend werken. Ook deze mening dient gebaseerd te zijn op informatie van de behandelend specialist. Wel kan hulp bij het huishouden naast een te volgen behandeling of revalidatie worden geïndiceerd. Hierover is afstemming met de behandelaar nodig. Zo’n indicatie heeft dan in principe een korte geldigheidsduur, afgeleid van de duur van het behandel- of revalidatietraject.

2.2.2 Technische hulpmiddelen

Er is geen indicatie voor hulp bij het huishouden als de problemen van de cliënt afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen. Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden ook voor een helpende aanwezig te zijn. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van al aanwezige hulpmiddelen, zoals een droogtrommel of een afwasmachine. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem, hebben deze hulpmiddelen de voorkeur boven het inzetten van hulp. Hulpmiddelen kunnen ook gefinancierd zijn uit een andere betalingsregeling, gericht op of aangepast aan de handicap van de cliënt (AWBZ, Regeling hulpmiddelen of Wmo (indien het overige voorzieningen betreft)). Zonodig kan de cliënt gewezen worden op de mogelijkheid van de eerstelijns ergotherapie voor ergonomische consultatie bij het leren omgaan met hulpmiddelen/het reorganiseren van het huishouden. De cliënt kan voor de tijd dat de hulpmiddelen er niet zijn in aanmerking komen voor kortdurende hulp bij de huishouding, bij wijze van overbruggingszorg.

2.2.3 Omvang zorg

Een indicatie is altijd de beoordeling van de zorg waarop een cliënt in redelijkheid is aangewezen minus de zorg waarin voorzien is of dient te zijn. Indien een cliënt (meer) hulp bij het huishouden wenst, omdat zijn/haar standaarden met betrekking tot het huishouden hoger liggen dan de algemeen gebruikelijke normeringen (zie bijlage 2 en 3) toelaten, is er voor deze activiteiten geen indicatie voor de voorziening hulp bij het huishouden.

2.3 De leefeenheid

Met de definitie van het begrip leefeenheid worden alle bewoners van één adres die samen een duurzaam huishouden voeren, aangeduid.

Als er sprake is van kamerverhuur, rekenen we de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden. Als mensen zelfstandig samenwonen op een adres en gemeenschappelijke ruimten delen (bijvoorbeeld bij woongemeenschappen van kloosterlingen, ouderen of gehandicapten), veronderstellen we dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door de andere leden van de leefeenheid.

De eventuele indicatie voor hulp bij het huishouden betreft dan alleen de eigen woonruimte (kamers) van de persoon met beperkingen. Indien alle bewoners zorgbehoevend zijn bestaat geen indicatie voor het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten. Het vinden van een oplossing hiervoor wordt als een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid gezien en als inherent aan de gekozen woonvorm.

3. Voorliggende, algemeen gebruikelijke en algemene voorzieningen

3.1 Voorliggende voorzieningen

Krachtens artikel 2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning heeft men geen recht op een voorziening voor zover een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling met betrekking tot de problematiek bestaat. Dit wil zeggen dat wanneer een adequate oplossing wordt geboden door het gebruik maken van deze voorzieningen, deze optie voorgaat boven een, in casu, aanspraak op de voorziening hulp bij het huishouden. Het bestaan van een wettelijke, anders bekostigde voorliggende voorziening maakt de Wmo-aanspraak onmogelijk. Het is daarbij niet van belang of van de voorliggende voorziening daadwerkelijk gebruik gemaakt wordt of niet.

Er moet bij de indicatiestelling vanuit worden gegaan dat de voorliggende voorziening beschikbaar is. Het feit dat de instantie die verantwoordelijk is voor de realisatie van de voorziening in gebreke is gebleven, is geen reden dit af te wentelen op de Wmo.

Voorbeeld: de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

De afweging of voorliggende voorzieningen een adequate oplossing bieden voor het probleem van de persoon met beperkingen is een vraag die de indicatiesteller zich stelt nadat de afweging: “Is hier sprake van gebruikelijke zorg?” heeft plaatsgevonden.

3.2 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Van algemeen gebruikelijke voorzieningen dient gebruik te worden gemaakt voor zover zich (in redelijkheid) geen ernstige beletselen voordoen.

Op basis van jurisprudentie is duidelijk wat begrepen wordt onder de algemeen gebruikelijke voorziening. Er moet voldaan zijn aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    het aan te schaffen object kan voor een niet-gehandicapte in een financieel vergelijkbare positie tot het normale aanschaffingspatroon worden gerekend;

  • 2.

    het is gewoon te koop;

  • 3.

    het is niet duurder dan soortgelijke producten;

  • 4.

    het is niet speciaal voor gehandicapten.

Tot de algemeen gebruikelijke voorzieningen behoren (niet limitatieve lijst):

  • kinderopvang (crèche, overblijfmogelijkheden op school);

  • voor- en naschoolse opvang;

  • oppascentrale;

  • maaltijddienst;

  • hondenuitlaatservice;

  • boodschappendienst;

  • sociale alarmering.

Er zal altijd moeten worden nagegaan of dergelijke voorzieningen ook daadwerkelijk beschikbaar en adequaat zijn.

De wens geen gebruik te maken van voorliggende en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen, terwijl die wel wettelijk verankerd òf feitelijk aanwezig zijn, kan niet tot een indicatie leiden. Of de cliënt dan daadwerkelijk de betreffende voorziening zal gaan gebruiken is niet relevant. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de cliënt en zijn leefeenheid. Van cliënten die bij de aanvraag om hulp al gebruik maken van dergelijke voorzieningen wordt verwacht dat zij dit blijven doen.

Aanspraak op de Wmo-voorziening hulp bij het huishouden bestaat aanvullend op de eigen mogelijkheden van de leefeenheid. Afwijking van deze norm is geoorloofd als het verrichten van een taak geschiedt vanuit intenties als ‘aanleren’, ‘observeren’ dan wel stimulering van de zelfredzaamheid.

Bij cliënten die geen gebruik maken van voorliggende en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen dient bekeken te worden in hoeverre mogelijkheden aanwezig zijn om hiervan gebruik te maken. Van een cliënt verwachten we dat hij/zij alles in het werk stelt om zo snel mogelijk in aanmerking te komen voor adequate voorzieningen. In crisissituaties kan voor een termijn van 3 maanden een indicatie worden afgegeven om de eigen oplossing te regelen. Financiële omstandigheden zijn geen reden om een indicatie af te geven, maar ook niet om daarvan af te zien. Tijdelijke oplossingen zoals een gastgezin, buren, oppas aan huis kunnen als overbrugging fungeren van de wachttijd voor een voorliggende voorziening. De indicatiesteller moet de sociale kaart goed in beeld hebben, zodat hij/zij kan beoordelen of een algemeen gebruikelijke voorziening daadwerkelijk beschikbaar is.

3.3 De algemene voorzieningen

Krachtens de Verordening geldt het primaat van de algemene voorziening. Een algemene voorziening is, volgens de verordening, een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt. Indien een dergelijke voorziening beschikbaar is en een adequate oplossing biedt is er geen reden om een indicatie af te geven.

3.4 Particuliere hulp

Dit is geen voorliggende voorziening. Wanneer iemand beperkingen heeft in het huishouden en daardoor aanspraak zou maken op de voorziening hulp bij het huishouden, maar gebruik maakt van particuliere zorg, is dat een keuze van de cliënt. Dit heeft geen invloed op zijn indicatie, tenzij ervoor gekozen wordt deze hulp op eigen kosten te continueren.

3.5 Mantelzorg

Krachtens de wet is mantelzorg langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

Gebruikelijke zorg en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen. Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur en/of intensiteit overschreden. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de mantelzorger bereid en in staat geacht mag worden deze zorg te leveren. Enige uitzondering kan bijvoorbeeld het 18-jarig tot 23-jarig kind zijn; dat kind kan mantelzorg verlenen.

3.6 Vrijwilligerswerk is vervangende mantelzorg

Vrijwilligers moeten niet worden opgevat als een ‘voorliggende voorziening’ maar als vervanging van mantelzorg. Dat betekent dat indien er vrijwilligers aanwezig, beschikbaar en bereid zijn om de zorg vrijwillig te (blijven) leveren, er voor dat deel geen aanspraak bestaat op de voorziening hulp bij het huishouden.

1B. Beleidsregels gebruikelijke zorg

4. Uitgangspunten

4.1 Eén- en meerpersoonshuishouden

Indien de persoon met beperkingen deel uitmaakt van een leefeenheid bestaande uit meerdere personen (meerpersoonshuishouden) moet de indicatiesteller vaststellen wat, gezien de samenstelling van die leefeenheid, in dat geval verstaan wordt onder gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar. Pas dan kan het college besluiten op welke Wmo-zorg de persoon met beperkingen redelijkerwijs is aangewezen.

In geval persoon met beperkingen een éénpersoonshuishouden voert is er geen sprake van gebruikelijke zorg.

4.2 Maatschappelijke participatie

Iedere volwassen (in casu 23 jaar of ouder) burger wordt verondersteld naast een volledige baan of opleiding een meerpersoons huishouden te kunnen voeren.

In geval van een meerpersoons huishouden staat het hebben van een normale baan of het volgen van een opleiding per definitie het leveren van gebruikelijke zorg niet in de weg.

Gebruikelijke zorg gaat voor op andere activiteiten van leden van de leefeenheid in het kader van hun maatschappelijke participatie.

4.3 Culturele diversiteit

Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van het huishouden wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. Er is sprake van een pluriforme samenleving waarin een ieder gelijke aanspraken op Wmo-zorg maakt.

4.4 Gezondheidsproblemen of (dreigende) overbelasting

Een indicatiesteller kan besluiten dat een huisgenoot of partner geen gebruikelijke zorg kan leveren als deze zodanige gezondheidsproblemen heeft dat de indicatiesteller redelijkerwijs moet concluderen dat de betreffende taken niet door hem uitgevoerd kunnen worden.

Een indicatiesteller moet altijd onderzoeken of een leefeenheid, gegeven de voor die leefeenheid geldende gebruikelijke zorg, door de (chronische) uitval van een gezinslid niet alsnog onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt.

Wanneer partner of huisgenoot gezondheidsproblemen en beperkingen heeft of door de combinatie van een (volledige) werkkring of opleiding en het voeren van het huishouden overbelast dreigt te raken, zullen de (medische) gegevens ter onderbouwing daarvan door de betrokkene moeten worden aangeleverd. De indicatiesteller en/of het college moet zich daar dan een geobjectiveerd oordeel over vormen.

Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke zorg en andere activiteiten dan werk en huishouden, gaan werk en gebruikelijke zorg voor.

Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om een indicatie te geven voor gebruikelijke zorg.

Met andere woorden: ondanks beoefening van vrijetijdsbesteding wordt gebruikelijke zorg van de huisgenoot verwacht.

In geval de leden van een leefeenheid dreigen overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een indicatie worden gesteld op de onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke zorg worden gerekend. In eerste instantie zal die indicatie van korte duur zijn om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.

4.5 Fysieke afwezigheid

Indien de huisgenoot van een persoon met beperkingen vanwege zijn/haar werk fysiek niet aanwezig is wordt hiermee bij de indicatiestelling uitsluitend rekening gehouden, wanneer het om aaneengesloten perioden van ten minste 7 etmalen gaat.

De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk; denk hierbij aan off-shore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland. Wanneer iemand aaneengesloten perioden van ten minste 7 etmalen van huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een éénpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke zorg worden geleverd.

4.6 Korte levensverwachting

In geval de persoon met beperkingen een zeer korte, bekende levensverwachting heeft kan ter ontlasting van de leefeenheid van de persoon met beperkingen afgeweken worden van de normering van gebruikelijke zorg.

4.7 Indicatie voor het aanleren van huishoudelijke activiteiten

Redenen als 'niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen (in de zin van “niet geleerd hebben”) verrichten' leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken. Indien hiervoor motivatie aanwezig is, kan er een indicatie worden gesteld voor 6 weken zorg voor het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden.

5. De persoon met beperkingen

5.1 De persoon met beperkingen

De persoon met beperkingen is degene die een gezondheidsprobleem heeft en daardoor beperkingen ondervindt in de zelfredzaamheid. Ook wanneer ondersteuning wordt gevraagd in het functioneren van het huishouden door een ander dan de persoon met beperkingen (zoals de echtgenote of de ouder), is degene met het gezondheidsprobleem de persoon met beperkingen.

5.1.1 De mantelzorger

Krachtens artikel 1 lid 1 onder b van de wet wordt onder mantelzorg de langdurige zorg verstaan die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

Dit betekent, gelet op artikel 1, lid 1 onder g onderdeel 4 van de wet, dat er een indicatie kan bestaan indien de mantelzorger zijn taken tijdelijk niet kan waarnemen.

5.1.2 Huishoudelijke verzorging in terminale situaties

In terminale of andere chronische situaties waarin mantelzorgers zwaar belast worden met zorgtaken kunnen de normeringen betreffende gebruikelijke zorg soepeler worden gehanteerd.

5.1.3 Betrekken van huisgenoten/mantelzorgers bij het indicatieonderzoek

Indien er sprake is van huisgenoten, die gebruikelijke zorg dan wel mantelzorg leveren, is het zaak dat de indicatiesteller die huisgenoten altijd persoonlijk hoort in het kader van het indicatieonderzoek. Zo kan bijvoorbeeld een 18- tot 23-jarig kind mantelzorg verlenen. Op die manier kan de indicatiesteller correct inventariseren welke taken de huisgenoot/ mantelzorger uitvoert en hoe hij/zij de belasting van deze taken ervaart in relatie tot zijn/haar maatschappelijke participatie.

5.2 Zorgplicht ouders

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De ouders zorgen voor de opvoeding van hun kinderen. Dit houdt in: het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles).

Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte.

Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de kinderen over.

Gebruikelijke zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Verzorging van de kinderen kan, zonodig, wel een Wmo- aanspraak zijn.

Structurele opvang van kinderen is geen Wmo-zorg.

Niet-structurele opvang van kinderen kan alleen bij ontwrichting of calamiteiten tijdelijk tot een Wmo-aanspraak leiden.

5.2.1 Eigen oplossingen gaan voor

Indien nodig dient de ouder gebruik te maken van de voor hem/haar geldende regeling voor zorgverlof. De indicatiesteller onderzoekt, in geval er mantelzorg aanwezig is, wat in redelijkheid met mantelzorg kan worden opgevangen.

Is dit niet mogelijk dan dient de ouder gebruik te maken van (een combinatie van) crèche, opvang op school, buitenschoolse opvang, gastouder e.d. (de zogenaamde algemeen gebruikelijke dan wel voorliggende en/of algemene voorzieningen). Het verplichte gebruik van alternatieve opvangmogelijkheden voor kinderen is redelijk, onafhankelijk van de financiële omstandigheden.

5.2.2 Voorkomen van crisis en ontwrichting

Zijn deze mogelijkheden reeds maximaal gebruikt of afwezig, of is er slechts kortdurend overbrugging nodig in noodgevallen, dan kan de voorziening hulp bij het huishouden worden ingezet.

5.3 Ouderlijke zorgplicht bij echtscheiding

Bij echtscheiding vervalt het samenwonen en daarmee dus ook de gebruikelijke zorg voor het huishouden en de onderlinge persoonlijke verzorging van partners. De zorgplicht voor de kinderen verdwijnt niet. Bij uitval van de verzorgende ouder moet wel onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder door te kijken naar de voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten en de feitelijke uitvoering daarvan. Voor die perioden dat de kinderen bij de verzorgende -uitgevallen - ouder zijn kan er dan een indicatie voor opvang zijn. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder kennelijk niet wordt nagekomen, beschouwen we de situatie als een éénoudergezin.

5.4 Uitval van ouder in éénoudergezin

Indien er sprake is van uitval van de ouder in een éénoudergezin, of beide ouders ondervinden beperkingen in de opvang en verzorging van de kinderen, wordt er eerst nagegaan wat mantelzorg opvangt, en wat vrijwilligers als vervangende mantelzorg, voorliggende, algemeen gebruikelijke en algemene voorzieningen kunnen opvangen.

Oppas en opvang van gezonde kinderen zijn in principe geen Wmo-zorg, daarvoor zijn andere, algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen voorhanden. Wel is er een indicatie mogelijk voor de verzorging van de kinderen conform leeftijd.

Gebruik van kinderopvang/crèche als voorliggende voorziening voor oppas en opvang van gezonde kinderen tot 5 dagen per week is redelijk.

Indien indicatiesteller zich ervan heeft vergewist dat de voorliggende en/of algemene en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen niet aanwezig of niet toepasbaar zijn of zijn uitgeput is bij uitval van de ouder in een éénoudergezin, afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind, een indicatie voor hulp bij het huishouden mogelijk tot 40 uur per week voor oppas en opvang van gezonde kinderen. Een dergelijke indicatie is in principe van korte duur (maximaal 3 maanden), de periode waarin een eigen oplossing moet worden gevonden.

6. De Leefeenheid

6.1 Taak volwassen huisgenoot

Van een volwassen (in casu 23 jaar of ouder) gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken van het meerpersoons huishouden overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt.

6.2 Huisgenoot/partner ouder dan 75 jaar

Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog is te trainen of aan te leren, zoals bij ouderen op hoge leeftijd (> 75 jaar) kan, indien nodig, hulp voor die zwaar huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke zorg zouden worden gerekend.

Als binnen een leefeenheid degene die de huishouding voert, uitvalt en de andere partner is weliswaar gezond, maar ouder dan 75, en niet meer leerbaar, dan wordt toch hulp bij het huishouden geïndiceerd.

Wanneer de hulpbehoevende partner overlijdt, treedt een heel nieuwe situatie in. Na een periode waarin de overblijvende partner heeft kunnen wennen aan de nieuwe situatie, ervan uitgaande dat deze nog steeds gezond is, wordt een nieuwe indicatie gesteld. Daarbij geldt dat er wel kan worden geïndiceerd voor het aanleren van de huishoudelijke activiteiten, maar niet meer voor het volledig overnemen ervan. Ook in dergelijke situaties wordt dus van de overblijvende partner een, in redelijkheid te bepalen, hoeveelheid huishoudelijke activiteiten verwacht.

7. De kinderen

7.1 Bijdrage van kinderen aan het huishouden

In geval de leefeenheid van de persoon met beperkingen mede bestaat uit kinderen, dan gaat de indicatiesteller ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.

  • Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

  • Kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/ afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien.

  • Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, dat wil zeggen rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

7.1.1 Taken 18-23 jarige kinderen

Een 18-23 jarige huisgenoot wordt verondersteld de taken van een eenpersoons huishouden te kunnen uitvoeren.

De huishoudelijke taken voor een éénpersoons huishouden zijn:

  • schoonhouden van sanitaire ruimte;

  • keuken en een kamer;

  • de was doen;

  • boodschappen doen;

  • maaltijd verzorgen;

  • afwassen en opruimen.

Dit betekent dat bij aanwezigheid van een huisgenoot van 18-23 jaar met de volgende normering rekening kan worden gehouden:

  • -

    te normeren naar 2 uur: uitstelbare, zware huishoudelijke taken en

  • -

    naar 3 uur: lichte, niet uitstelbare huishoudelijke taken per week.

Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.

8 Overig

8.1 Hulp bij het huishouden bij huisstofallergie

Bij allergie voor huisstofmijt zal er advisering rond het saneren van de woning plaatsvinden door de daartoe bevoegde instanties, i.c. de CARA/COPD verpleegkundige. Een vraag naar hulp bij het huishouden zal dus pas aan de orde zijn wanneer sanering van de woning reeds heeft plaatsgevonden. Voor het stofvrij houden van de woning kan één klasse extra worden geïndiceerd.

Bijlage 2 Normeringskader

1. Normering huishoudelijke taken in minuten

Naast de in bijlage 3 opgenomen normering gelden de volgende standaardindicaties.

1.1 Huishoudelijke werkzaamheden

1.1.1 Boodschappen voor het dagelijkse leven doen

  • Boodschappenlijst samenstellen

  • Boodschappen inkopen en opslaan - wekelijks

Totaal: 1 maal per week 60 minuten p/w

Factoren meer/minder hulp

- Indien het leefeenheid bestaat uit meer dan 4 personen, of er zijn kinderen < 12 jaar, kan er 2x per week boodschappen worden geïndiceerd; +30 minuten, wanneer afstand tot de winkels groot is.

1.1.2 Maaltijdverzorging: broodmaaltijd

(Bereiding broodmaaltijd/warme maaltijd)

  • Broodmaaltijd klaarzetten

  • Tafel dekken en afruimen

  • Koffie/thee zetten

  • Afwassen (machine-handmatig)

  • Eten bereiden - voorbereiden - koken

  • Opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad

  • Afwassen en opruimen

Totaal: warm 30 minuten p.k

Totaal: brood 15 minuten p.k

Factoren meer/minder hulp

- Aanwezigheid kinderen < 12 jaar: + 20 minuten per keer.

1.1.3 Licht poetswerk in huis: kamers opruimen

  • Activiteiten Afwassen, indien geen maaltijdvoorbereiding is geïndiceerd

  • Handmatig: 15 - 30 minuten per keer

  • Machine in- en uitruimen: 10 minuten per keer

  • Hand en spandiensten

  • Opruimen

  • Totaal dagelijkse beurt interieur

  • is afhankelijk van de grootte van

  • de woning en de specifieke

  • kenmerken van het leefeenheid

  • 15 tot 40 minuten per keer

  • Stof afnemen/ragen

  • Bedden opmaken

Totaal: 60-90 minuten p.w.

Factoren meer/minder hulp:

  • -

    PG problematiek/communicatieproblemen.

  • -

    Aantal kinderen onder de 12.

  • -

    Huisdieren: bij allergie: eerst sanering.

  • -

    Allergie voor huisstofmijt, COPD: in gesaneerde woning.

  • -

    Ernstige beperkingen in gebruik van armen en handen.

  • -

    Alleen de kamers die in gebruik zijn, worden schoongehouden.

Voor een leefeenheid zonder kinderen maximaal. 20 minuten per keer, voor een leefeenheid met kinderen < 12 maximaal 30 minuten per keer.

Frequentie

In principe maximaal. 3 maal per week 20-30 minuten

- Dit betekent dat iemand die naast overname zwaar huishoudelijk werk 1.5 ook overname van licht huishoudelijk werk 1.4 nodig heeft, in de praktijk één klasse boven de klasse voor 1.5 uitkomt. Dus klasse 2 (klein huis, tot 3 kamers/seniorenwoning/1 persoon) of 3 (groot huis/3 kamers of meer/tweepersoons huishouden)

1.1.4 Huishoudelijke werkzaamheden: stofzuigen, wc/badkamer schoonmaken

  • Stofzuigen

  • Schrobben dweilen soppen: sanitair en keuken

  • Bedden opmaken/verschonen

  • Opruimen huishoudelijk afval

Totaal: Zwaar huishoudelijk werk: de omvang van de benodigde ondersteuning is meer afhankelijk van de grootte en inrichting van de woning dan van de aanwezigheid van een extra persoon.

1 persoonshuishouden/< 2 kmrs klasse 1 1x per 3 uur in de 14 dagen.

2 persoonshuishouden/> 3 kmrs klasse 2.

Factoren meer/minder hulp: zie ook onder 2.1.3.

- In grote woningen met hoge bezettingsgraad, vervuilingsgraad, COPD problematiek of aanwezigheid van jonge kinderen is een hogere klasse reëel. Verzorgen van huisdieren valt in de marge van de klasse.

Frequentie

- Met de genoemde verrichtingen worden de wekelijkse activiteiten bedoeld.

1.1.5 Verzorging kleding/linnengoed

  • Kleding en linnengoed sorteren en wassen in wasmachine

  • Centrifugeren, ophangen, afhalen

  • Was drogen in droogmachine

  • Vouwen, strijken16, opbergen

  • Ophangen/afhalen wasgoed

Totaal: 1 persoon 60 minuten / 2 personen 90 minuten per week

Factoren meer minder werk

  • -

    Aantal kinderen < 16 jaar + 30 minuten per kind per week.

  • -

    Bedlegerige patiënten + 30 minuten.

  • -

    Extra bewassing in verband met overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies enz.: + 30 minuten.

Frequentie

- Eenmaal per week, huishoudens met kleine kinderen maximaal 3x per week.

1.2 Organisatie van het huishouden

1.2.1 Opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten (Anderen helpen met zelfverzorging) en anderen helpen bij het bereiden van maaltijden

De grondslag ligt bij de ouder. Deze is tijdelijk niet in staat om de ouderrol op zich te nemen.

  • Wassen en aankleden

  • Hulp bij eten en/of drinken

  • Maaltijd voorbereiden

  • Sfeer scheppen, spelen

  • Opvoedingsactiviteiten

Totaal: tot maximaal van 40 uur aanvullend op eigen mogelijkheden

Factoren meer/minder werk

  • Aantal kinderen -/+

  • Leeftijd kinderen -/+

  • Gezondheidssituatie/functioneren kinderen/huisgenoten

  • Aanwezigheid gedragsproblematiek +

  • Samenvallende activiteiten17 -

Klasse: afhankelijk van de situatie, indien kinderen < 6 jaar gecombineerd met HBH activiteiten tot een maximaal omvang van 40 uur per week.

1.2.2 Dagelijkse organisatie van het huishouden

  • Administratieve werkzaamheden ten behoeve van klant 18

  • Organisatie huishoudelijke activiteiten

  • Plannen en beheren van middelen met betrekking tot het huishouden

Totaal: 30 minuten p.w.

Factoren meer/minder werk

  • -

    Communicatieproblemen

  • -

    Aantal huisgenoten, vooral kinderen < 16

  • -

    (Psychosociale) problematiek bij meerdere gezinsleden.

Frequentie

- 1 x per week klasse 1-2.

1.3 Hulp bij ontregelde huishouding, in verband met psychische stoornissen

1.3.1 Begeleiding, tevens observeren

  • Formuleren doelen/bijstellen doelen met betrekking tot het huishouden

  • Helpen handhaven/verkrijgen/herkrijgen structuur in het huishouden

  • Helpen handhaven vergroten van zelfredzaamheid met betrekking tot budget

Totaal: in combinatie met activiteiten onder 1. en 2., 30 minuten p.w.

1.3.2 Advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden

  • Instructie omgaan met hulpmiddelen

  • Instructie licht huishoudelijk werk

  • Instructie textielverzorging

    • -

      boodschappen doen

    • -

      koken

Totaal: 30 minuten per keer

Factoren meer/minder werk:

- Communicatieproblemen +

Frequentie

- 3 x per week maximaal 6 weken

Bijlage 3 Standaardindicaties

A. Huishoudelijke werkzaamheden alleenstaande (seniorenwoning/flat)

Nr.

Activiteiten

Minuten

Uren

Klasse

1.1

Boodschappen doen voor het dagelijks leven

60 p/w

01.00

K1

1.2

Broodmaaltijd bereiden

15 p/w

01.45

K1

1.3

Warme maaltijd bereiden

30 p/w

03.30

K2

1.4

Licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc.)

60 p/w

01.00

K1

1.5

Zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc.)

90 p/w

01.30

K1

1.6

De was doen (kleding/linnengoed wassen)

60 p/w

01.00

K1

1.7

Huishoudelijke spullen in orde houden

-

-

-

Veel voorkomende combinaties

Minuten

Uren

Klasse

1.4 + 1.5

Licht + zwaar

150

02.30

K2

1.4 + 1.6

Licht + zwaar

120

02.00

K2

1.5 + 1.6

Zwaar + was

150

02.30

K2

1.4 + 1.5 + 1.6

Licht + zwaar + was

210

03.30

K2

1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6

Brood (7x) + licht + zwaar + was

315

05.15

K3

B. Huishoudelijke werkzaamheden alleenstaande (eengezinswoning)

Nr.

Activiteiten

Minuten

Uren

Klasse

1.1

Boodschappen doen voor het dagelijks leven

60 p/w

01.00

K1

1.2

Broodmaaltijd bereiden

15 p/w

01.45

K1

1.3

Warme maaltijd bereiden

30 p/w

03.30

K2

1.4

Licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc.)

60 p/w

01.00

K1

1.5

Zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc.)

180 p/w

03.00

K2

1.6

De was doen (kleding/linnengoed wassen)

60 p/w

01.00

K1

1.7

Huishoudelijke spullen in orde houden

-

-

-

Veel voorkomende combinaties

Minuten

Uren

Klasse

1.4 + 1.5

Licht + zwaar

240

04.00

K3

1.4 + 1.6

Licht + was

180

03.00

K2

1.5 + 16

Zwaar + was

240

04.00

K3

1.4 + 1.5 + 1.6

Licht + zwaar + was

300

05.00

K3

1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6

Brood (7x) + licht + zwaar + was

405

06.45

K3

C. Huishoudelijke werkzaamheden twee-/meerpersoonshuishouden (woonsituatie niet van belang)

Nr.

Activiteiten

Minuten

Uren

Klasse

1.1

Boodschappen doen voor het dagelijks leven

60 p/w (evt.* +)

01.00

K1

1.2

Broodmaaltijd bereiden

15 p/w (evt. +)

01.45

K1

1.3

Warme maaltijd bereiden

30 p/w (evt. +)

03.30

K2

1.4

Licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc.)

90 p/w (evt. +)

01.30

K1

1.5

Zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc.)

180 p/w (evt. +)

03.00

K2

1.6

De was doen (kleding/linnengoed wassen)

90 p/w (evt. +)

01.30

K1

1.7

Huishoudelijke spullen in orde houden

-

-

-

* ‘evt +’ houdt in dat extra tijd geïndiceerd kan worden bij grotere leefeenheden, aanwezigheid kleine kinderen, extra bewassing etc.

Veel voorkomende combinaties

Minuten

Uren

Klasse

1.4 + 1.5

Licht + zwaar

270

04.30

K3

1.4 + 1.6

Licht + was

180

03.00

K2

1.5 + 16

Zwaar + was

270

04.30

K3

1.4 + 1.5 + 1.6

Licht + zwaar + was

360

06.00

K3

1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6

Brood (7x) + licht + zwaar + was

465

07.45

K4

D. Organisatie van het huishouden alleenstaanden/twee- of meerpersoonshuishouden

Nr.

Activiteiten

Minuten

Uren

Klasse

2.1

Anderen helpen in huis met zelfverzorging

 

 

 

2.2

Anderen helpen in huis bij bereiden maaltijd tot max. 40 uur per week

 

 

 

2.3

Dagelijkse organisatie van het huishouden

30 p/w

00.30

K1

E. Hulpbij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornis

Nr.

Activiteiten

Minuten

Uren

Klasse

3.1

Psychologische begeleiding

30 p/w

00.30

K1

3.2

Advies, instructie, voorlichting (6 weken)

30 p/w (max 3 x p/w)

01.30

K1

Bijlage 4 Het onderzoeken van overbelasting

4.1 Algemeen

De indicatiesteller onderzoekt altijd of er in de individuele situatie moet worden afgeweken van de algemene regels. Een van de redenen om in de individuele situatie af te wijken kan zijn dat degene van wie wordt verwacht dat zij taken overneemt, reeds overbelast dreigt te raken.

In van Dale wordt overbelasting uitgelegd als “meer belasten dan het prestatievermogen toelaat”. In medische kringen praten we dan over het (on)evenwicht tussen draagkracht (= belastbaarheid) en draaglast (= belasting).

Overbelasting kan veroorzaakt worden door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt het bepaald door in- en uitwendige factoren.

Factoren die van invloed zijn op de draagkracht zijn onder meer:

  • lichamelijke conditie mantelzorger;

  • geestelijke conditie mantelzorger;

  • wijze van omgaan met problemen (coping);

  • motivatie voor zorgtaak;

  • sociaal netwerk.

Factoren die van invloed zijn op de draaglast zijn onder meer:

  • omvang en mate van (on)planbaarheid van zorgtaken;

  • ziektebeeld en prognose;

  • inzicht van mantelzorger in ziektebeeld van de persoon met beperkingen;

  • woonsituatie;

  • bijkomende sociale problemen;

  • bijkomende emotionele problemen;

  • bijkomende relationele problemen.

4.2 Onderzoek naar de draaglast-draagkracht mantelzorger

Het kan soms heel duidelijk zijn dat de mantelzorger overbelast is, in andere gevallen is dat minder duidelijk en zal dit in het indicatieonderzoek moeten worden uitgediept.

Er bestaat niet één, simpel af te nemen test, die hierover direct uitsluitsel geeft.

Wel bestaan er allerlei vragenlijsten op dat gebied en kunnen door de mantelzorger ervaren klachten duiden op overbelasting.

Uit een uitspraak van het Cvz (Zknr. 23010188) blijkt dat het College van mening is dat de beperkingen in de belastbaarheid vanwege de gezondheid van de mantelzorger dienen te worden beoordeeld door of onder verantwoordelijkheid van een arts. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de behandelende sector volstaan om hierover een oordeel te vormen. Dit dient dan wel onder aanwijzing van een arts te gebeuren; deze dient vervolgens ook bij het eindoordeel te worden betrokken.

4.3 Onderzoeksvragen

Hieronder volgt een reeks van vragen die de indicatiesteller zou kunnen helpen bij het verkrijgen van een indruk over de eventuele overbelasting van de mantelzorger.

  • Wat zegt de mantelzorger er zelf over, hoe ervaart hij of zij het zorgen?

  • Hoe is de (lichamelijke en geestelijke) gezondheid van de mantelzorger?

  • Zijn er signalen van overbelasting: nervositeit, vermoeidheid?

  • Heeft de mantelzorger een “uitlaatklep”? Heeft hij of zij de mogelijkheid om activiteiten buitenshuis te doen? Kan iemand zijn verhaal kwijt bij vrienden, familie of professionals? Wordt er respijtzorg geboden zodat de mantelzorger even op adem kan komen?

  • Hoe is de relatie tussen de mantelzorger en de cliënt? Hoe stelt de cliënt zich op, veeleisend of juist dankbaar? Kan de mantelzorger grenzen aangeven en ‘nee’ zeggen? Is er irritatie tussen de mantelzorger en cliënt?

  • Heeft de mantelzorger inzicht in de ziekte van de cliënt? (Als men weet dat bepaald gedrag uit de ziekte voortkomt, kan het gemakkelijker zijn dat gedrag te accepteren.)

  • Hoeveel tijd heeft de mantelzorger? Heeft iemand een baan, een eigen gezin, een ander familielid dat zorg behoeft?

  • Voorbeeld: een echtgenoot wordt ziek, terwijl zijn vrouw ook al voor haar ouders zorgt.

  • Is de zorg te plannen of is er continue controle en toezicht nodig?

  • Hoe is de prognose? (Een terminale situatie is altijd zwaar, maar een situatie die langdurig en stabiel is, kan ook veeleisend zijn.)

  • Wat zijn de knelpunten in de zorg?

  • Hoe is de woonsituatie? Woont men afgelegen, of in een flat zonder lift zodat de cliënt en de mantelzorger min of meer samen opgesloten zitten.

4.4 Symptomen die zouden kunnen wijzen op overbelasting

Diverse symptomen zijn waar te nemen bij (dreigende) overbelasting. Het is mogelijk, dat slechts één van deze symptomen waarneembaar is. Over het algemeen zullen meerdere symptomen gecombineerd optreden. De mate, waarin ze zich manifesteren, zal van persoon tot persoon verschillen.

Daarnaast dient men zich te bedenken dat het hierbij om veelal, aspecifieke symptomen gaat, die ook bij andere stoornissen kunnen passen (dit is een van de redenen waarom het Cvz de beoordeling hiervan bij de arts neerlegt). Het bestaan van deze symptomen moet dus als een mogelijk signaal worden opgevat. Indien er meerdere van onderstaande symptomen aanwezig zijn, is het raadzaam dat de zorger zijn huisarts raadpleegt, omdat bij langdurige aanwezigheid en/of verwaarlozing van dergelijke symptomen weer kunnen leiden tot andere, ernstige stoornissen.

Mogelijke symptomen van overbelasting zijn:

  • Gespannen spieren, vaak in schoudergordel en rug

  • Hoge bloeddruk

  • Gewrichtspijn

  • Gevoelens van slapte

  • Slapeloosheid

  • Migraine, duizeligheid

  • Spierkrampen

  • Verminderde weerstand, ziektegevoeligheid

  • Opvliegingen

  • Ademnood en gevoelens van beklemming op de borst

  • Plotseling hevig zweten

  • Gevoelens van beklemming in de hals

  • Spiertrekkingen in het gezicht

  • Verhoogde algemene prikkelbaarheid, boosheid, (verbale) agressie, zwijgen

  • Ongeduld

  • Vaak huilen

  • Neerslachtigheid

  • Isolering

  • Verbittering

  • Concentratieproblemen

  • Dwangmatig denken, niet meer kunnen stoppen

  • Rusteloosheid

  • Perfectionisme

  • Geen beslissingen kunnen nemen

  • Denkblokkades

Voetnoot

[1]

[1] TK 2007-2008, 30 597, nr. 15