Regeling vervallen per 01-01-2018

Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Venray

Geldend van 20-01-2015 t/m 31-12-2017 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING 2015

De raad van de gemeente Venray,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 16 september 2014,

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4 eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

overwegende dat het noodzakelijk is om cliënten te ondersteunen als zij dusdanige beperkingen ondervinden bij hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid dat zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;

overwegende dat het noodzakelijk is om cliënten met psychische of psychosociale problemen en belanghebbenden die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico's voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, te ondersteunen bij het zich handhaven in de samenleving als zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg , of met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;

overwegende dat het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen met betrekking tot de invulling van de plicht tot ondersteuning;

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Venray 2015.

HOOFDSTUK 1: Begrippen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening waarvan, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de cliënt daarover, ook als hij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken;

b. algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning ;

c. beschermd wonen: wonen in een accommodatie van een instelling met

daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van

zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren,stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing ofmaatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen,bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staatzijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

d . besluit: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Venray 2015;

e. bestedingsplan: onderdeel van het persoonlijk plan waarin de cliënt gemotiveerd aangeeft waarom hij de maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget geleverd wenst te krijgen en hoe en waaraan hij het persoonsgebondenbudget gaat besteden;

f . bezoekbaar maken: het zodanig toegankelijk maken van de woning datde aanvrager de woning, de woonkamer en een toilet kan bereiken;

g . bijdrage in de kosten: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

h . cliёntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies

en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid

en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op

het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp,

onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

i . gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

j . gespecialiseerde ambulante ondersteuning: de ondersteuning in de vorm van begeleiding die, individueel of in een groep, geboden wordt aan cliënten van 18 jaar of ouder die als gevolg van een lichamelijke, zintuiglijke, cognitieve, verstandelijke of psychiatrische beperking of een combinatie daarvan, beperkt zijn in zelfredzaamheid en wel zodanig dat de cliënt niet (geheel) in staat is om zich zelfstandig of met behulp van de eigen leefomgeving te handhaven;

k. gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve ondersteuning: Ondersteuning in de vorm van begeleiding, die structureel van aard is en aansluit bij de mogelijkheden en wensen van cliënten. De begeleidingsintensiteit is hoog, er is intensief tot voortdurend methodische ondersteuning, toezicht en/of zorg nodig waarvoor een hoge mate van specialistische kennis en methodische vaardigheden vereist zijn.

l . huiselijke kring: een familielid, een huisgenoot of een mantelzorger;

m. hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

n . ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Venray;

o . leefzorgplan: de weergave van de adviezen, verwijzingen en afspraken die in samenspraak met de cliënt zijn gemaakt naar aanleiding van zijn melding, alsmede de beoogde resultaten en de evaluatie daarvan;

p . maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

1°. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

2°. ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

3°. ten behoeve van beschermd wonen en opvang;

q . mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

r melding: verzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet, om onderzoek naar de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

s . niet-professionele ondersteuning: ondersteuning door personen of organisaties anders dan in de uitoefening van bedrijf of beroep;

t. opvang: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebbenverlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg vanhuiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in desamenleving;

u . onderzoek: onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2. lid 4 van de wet;

v . persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

w . professionele ondersteuning: ondersteuning die plaatsvindt door degene die voldoet aan de in de betreffende bedrijfstak geldende deskundigheidsvereisten en die werkt in overeenstemming met professionele, geldende kwaliteitsstandaarden, waardoor sprake is van bedrijfs- of beroepsmatige, vakkundige ondersteuning;

x . sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

y . uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

z. wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

aa . zaak: de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten.

HOOFDSTUK 2: Melding, onderzoek en aanvraag

Artikel 2. Melding

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt mondeling of schriftelijk bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college bevestigt schriftelijk de ontvangst van de melding en maakt, indien nodig, zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.

  • 3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de Wmo treft het college na de melding onverwijld, binnen drie werkdagen, een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3. Clientondersteuning.

  • 1. Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van kosteloze cliëntondersteuning.

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger vóór het onderzoek op de mogelijkheid

    ggebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 4. Persoonlijk plan

  • 1. Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan en stelt hem gedurende zeven werkdagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen. Indien een gesprek plaatsvindt vermeldt het college in de uitnodiging voor het gesprek dat de cliënt het plan tijdens het gesprek kan overhandigen.

  • 2. Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 6 van deze verordening.

Artikel 5. Informatie, identificatie en medewerking huisgenoten

  • 1. De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 2. Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 6, stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

  • 3. Huisgenoten zijn verplicht de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze verordening.

Artikel 6. Onderzoek

  • 1. Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt, dan wel zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig zijn familie.

  • 2. Het college onderzoekt met inachtneming van het bepaalde in artikel 2.3.2 leden 4, 5 en 6 van de wet of de aanvrager recht heeft op maatschappelijke ondersteuning en zo ja, voor hoelang en in welke vorm deze moet plaatsvinden.

  • 3. Indien de cliënt of de hulpvraag genoegzaam bekend is dan wel indien tijdens de melding naar een algemene of een algemeen gebruikelijke voorziening kan worden verwezen dan wordt, in afwijking van artikel 2.3.2. van de wet en in overleg met de cliënt, afgezien van het onderzoek.

  • 4. Indien zulks naar het oordeel van het college noodzakelijk is, kan het college een deskundige inschakelen.

  • 5. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

Artikel 7. Het verslag

  • 1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek. Dit verslag, ook wel aangeduid als het leefzorgplan, geeft aan de hand van de resultaten van het onderzoek concreet aan of maatschappelijke ondersteuning nodig is en zo ja in welke vorm en voor hoelang. Het wordt, ter ondertekening, verstrekt aan de cliënt.

  • 2. De cliënt stuurt het voor gezien of akkoord ondertekende leefzorgplan na ontvangst naar het college.

  • 3. Als de cliënt tekent voor gezien, dient hij daarbij tevens aan te geven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • 4. Als de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, dient hij dit aan te geven op het door hem ondertekende leefzorgplan.

Artikel 8. Advisering

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, degene door of namens wie een melding of aanvraag is gedaan of bij gebruikelijke hulp de huisgenoot die deze hulp verleent:

    • a.

      Op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem vragen te stellen naar aanleiding van de melding.

    • b.

      Op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen hem vragen te stellen naar aanleiding van de melding en/of te onderzoeken.

  • 2. Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien zulks naar zijn oordeel noodzakelijk is.

Artikel 9. Aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan niet worden gedaan dan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de door het college schriftelijk bevestigde datum van ontvangst van de melding.

  • 2. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wordt door of namens een cliënt schriftelijk bij het college ingediend.

  • 3. De cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening, verstrekt het college desgevraagd terstond een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 4. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 5. Een ondertekend verslag, zoals bedoeld in artikel 7, kan, indien de cliënt heeft aangegeven daartegen geen bezwaar te hebben, worden beschouwd als aanvraagformulier.

  • 6. Een aanvraag wordt in ieder geval gedaan binnen 20 werkdagen nadat het verslag ter ondertekening aan de cliënt is verstrekt.

  • 7. Indien de aanvraag niet binnen de in lid 6 genoemde termijn is ingediend, moet de cliënt die aanspraak maakt op maatschappelijke ondersteuning zich opnieuw melden als bedoeld in art. 2.3.2 van de wet.

HOOFDSTUK 3: Maatwerkvoorziening

Artikel 10. Criteria voor maatwerkvoorziening

  • 1. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen, als gevolg waarvan cliënt niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

      1. op eigen kracht;

      II. met gebruikelijke hulp;

      III. met mantelzorg;

      IV. met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

      • V.

        met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen; of

        VI. met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

        De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en/of

      • b.

        ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

      • I.

        op eigen kracht;

        II. met gebruikelijke hulp;

        III. met mantelzorg;

        IV. met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; of

      • V.

        met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

        De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 2. Recht op een maatwerkvoorziening bestaat slechts voor zover deze als de goedkoopst compenserende voorziening kan worden aangemerkt.

Artikel 11. Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      Voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan verminderen of wegnemen;

    • b.

      voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan verminderen of wegnemen;

    • c.

      indien de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • d.

      indien het een voorziening betreft die de cliënt vóór de datum van de melding heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend;

    • e.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

    • g.

      voor zover dit in strijd is met de eigen verantwoordelijkheid die de cliënt op grond van de wet heeft;

    • h.

      indien de cliënt een aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de Wet langdurige zorg dan wel er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande, tenzij artikel 2.3.5 lid 7 en artikel 8.6a van de wet van toepassing is.

  • 2. Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt:

    • a.

      indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Venray;

    • b.

      als de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs vermijdbaar was;

    • c.

      indien de aanspraak niet is vast te stellen doordat de cliënt niet of in onvoldoende mate voldoet aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 2.3.8 lid 1 en 3 van de wet of artikel 5 van deze verordening of doordat een huisgenoot niet of in onvoldoende mate voldoet aan de verplichting als bedoeld in artikel 5 lid 3 van deze verordening.

  • 3. Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie kan worden verstrekt indien (de noodzaak van de) voorziening voorzienbaar was en van de cliënt redelijkerwijs verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig maakt.

  • 4. Er wordt geen maatwerkvoorziening ten behoeve van het wonen verstrekt:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      ten behoeve van hotels/pensions, (trekkers-)woonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers;

    • c.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte,

    • d.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • e.

      indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • f.

      indien de gevraagde voorziening betrekking heeft op een woongebouw dat specifiek gericht is op mensen met beperkingen of dat in de praktijk bewoond wordt door een specifieke groep personen en waarvan vast staat dat de voorziening niet voldoet aan de voor een dergelijke woning op grond van wettelijke voorschriften, algemeen aanvaarde regels of contractuele bepalingen geldende vereisten en waarvan is aangetoond dat de aangevraagde voorziening bij wel voldoen aan die vereisten niet nodig is.

    • g.

      indien de maatwerkvoorziening bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kan worden gerealiseerd.

  • 5. Een cliënt kan voor een maatwerkvoorziening, in natura of middels een persoonsgebonden budget, ten behoeve van vervoer met het oog op zelfredzaamheid of participatie in aanmerking worden gebracht wanneer beperkingen, chronische psychische problemen of psychosociale problemen het gebruik van een collectief systeem onmogelijk maken, dan wel een collectief systeem niet aanwezig is.

  • 6. Een cliënt is verplicht om zorgvuldig met de aan hem verstrekte voorziening om te gaan.

  • 7. Het college is bevoegd om overige, bijzondere, individuele voorwaarden op te leggen met het oog op participatie en zelfredzaamheid en hiervoor nadere regels te stellen.

Artikel 12. Aanvullende criteria en voorwaarden persoonsgebonden budget.

  • 1. Het college kent, met inachtneming van artikel 10 en 11, een persoonsgebonden budget toe indien is vastgesteld dat:

    • a.

      cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn curator, bewindvoerder of mentor in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als een persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. Daarbij wordt, conform artikel 2.3.6. lid 3 van de wet, door het college meegewogen of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 2. Het college kent geen persoonsgebonden budget toe indien

    • a.

      eerder, voorafgaand aan de datum van het onderzoek, toepassing is gegeven aanartikel 2.3.10, eerste lid, onderdeel a, d, en e van de wet;

    • b.

      de cliënt, zonder dat er toepassing is gegeven aan artikel 2.3.10, eerste lid, onderdeel a, d, en e van de wet, niet heeft voldaan aan de verplichting bedoeld in artikel 2.3.8 van de wet, het persoonsgebonden budget niet heeft besteed voor het doel waarvoor het bestemd is of de besteding van het persoonsgebonden budget niet op de in deze verordening bedoelde wijze heeft verantwoord.

    • c.

      het bieden van een keuze voor het persoonsgebonden budget voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van vervoer negatieve gevolgen zou (kunnen) hebben voor het voortbestaan van het collectief vervoersysteem;

    • d.

      er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, als bedoeld in artikel 2.3.3 van de Wmo;

    • e.

      voor zover het persoonsgebonden budget is bestemd voor besteding in het buitenland;

    • f.

      voor zover deze is bedoeld voor ondersteunings-, bemiddelings- of administratiekosten in verband met het persoonsgebonden budget;

    • g.

      de cliënt of, indien de cliënt jonger is dan 18 jaar, ten aanzien van één van diens ouders of voogden, de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend of schuldhulpverlening op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening van toepassing is.

  • 3. Er wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere zaken te betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk, tenzij dit naar het oordeel van het college, gezien alle relevante omstandigheden, de voorkeur verdient. Daarbij is van belang dat het in ieder geval beperkt blijft tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is.

  • 4. Een persoonsgebonden budget dient door de cliënt binnen zes maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt.

Artikel 13. De hoogte van het persoonsgebonden budget

  • 1. Bij de bepaling van de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt onderscheid gemaakt tussen een persoonsgebonden budget bestemd voor professionele ondersteuning en een persoonsgebonden budget bestemd voor niet-professionele ondersteuning gezien het verschil in de prijs- en kwaliteitsverhouding.De hoogte van het persoonsgebonden budget voor professionele ondersteuning wordt het laagste tarief dat in het (raam-)contract overeengekomen is met aanbieders van de betreffende, te verstrekken maatwerkvoorziening. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor niet-professionele ondersteuning door middel van dezelfde te verstrekken maatwerkvoorziening wordt 75% van het laagste tarief voor professionele ondersteuning (zoals met aanbieders in het (raam-) contract overeengekomen);

  • 2. De hoogte van het persoonsgebonden budget is mede gebaseerd op een door de cliënt opgesteld bestedingsplan. Dit plan is onderdeel van het persoonlijk plan. In het bestedingsplan geeft de cliënt aan waarom hij een persoonsgebonden budget wenst en waaraan en hoe hij het persoonsgebonden budget gaat besteden. Er moet daarnaast in ieder geval uit blijken dat de met het persoonsgebonden budget te bieden ondersteuning veilig, doeltreffend en cliëntgericht is, het de goedkoopst compenserende voorziening is en dat de te bieden ondersteuning in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt;

  • 3. Voor zover dit geen onderdeel is van het persoonsgebonden budget voor een zaak, kan het bedrag worden aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering;

  • 4. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor dienstverlening kan opgebouwd zijn uit verschillende kostencomponenten zoals salaris, vervanging tijdens vakantie en verzekeringen. Reiskosten worden in beginsel niet vergoed en vormen daarom in beginsel geen onderdeel van het persoonsgebonden budget;

  • 5. Het college is bevoegd om hierover nadere regels te stellen.

Artikel 14 Voorwaarden met betrekking tot de besteding en de verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget.

  • 1.

    • 1.

      Bij de toekenning van het persoonsgebonden budget gelden in ieder geval de volgende verplichtingen:

      • a.

        de cliënt sluit een schriftelijke overeenkomst met de ondersteuner of ondersteunende  instantie waarin ten minste de volgende afspraken zijn opgenomen:

        1°. de wijze waarop de ondersteuner voorziet in de behoefte aan ondersteuning van de cliënt;

        2°. declaraties voor verleende ondersteuning worden niet betaald indien zij niet binnen zes weken na de maand waarin de ondersteuning is verleend bij de cliënt zijn ingediend,

        3°. een declaratie van een ondersteuner voor dienstverlening bevat een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, het burgerservicenummer en de naam van de ondersteuner, en wordt door de ondersteuner ondertekend,

        4°. een declaratie van een ondersteunende instantie voor dienstverlening bevat het nummer waarmee die instantie staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het tarief, het aantal te betalen uren, dagdelen of etmalen, en de naam en het adres van de ondersteunende instantie, en wordt namens de ondersteunende instantie ondertekend;

      • b.

        de cliënt stelt, op verzoek van het college, de in onderdeel a bedoelde overeenkomsten en declaraties alsmede zijn rekeningafschrift op papier of op een andere duurzame drager, tot vijf jaar na de datum van de besteding van het persoonsgebonden budget ter beschikking van het college;

      • c.

        de cliënt legt door middel van invulling en ondertekening van een daartoe door de Sociale Verzekeringsbank toegezonden formulier verantwoording af over de besteding van het verstrekte persoonsgebonden budget;

      • d.

        de cliënt laat de betalingen aan de ondersteuner verrichten door de Sociale Verzekeringsbank,

      • e.

        De cliënt

        1°. legt de overeenkomst, bedoeld in onderdeel a, ter goedkeuring voor aan het college;

        2°. stelt de overeenkomsten en declaraties, bedoeld in onderdeel a, op papier of op een andere duurzame drager onverwijld ter beschikking van de Sociale Verzekeringsbank;

        3°. legt de verantwoording, bedoeld in onderdeel c, door tussenkomst van de Sociale Verzekeringsbank af;

      • f.

        de cliënt deelt de Sociale Verzekeringsbank of het college op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verstrekking van het persoonsgebonden budget.

      • g.

        bij de verantwoording over de laatste verantwoordingsperiode van een kalenderjaar voegt de cliënt per ondersteuner of ondersteunende instantie een formulier waarop hij naam, adres en burgerservicenummer van de ondersteuner respectievelijk naam, adres en het nummer van de Kamer van Koophandel van de ondersteunende instantie heeft aangetekend, alsmede het in dat kalenderjaar aan die ondersteuner of die ondersteunende instantie betaalde bedrag.

  • 2. Het college is bevoegd nadere regels te stellen over de verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget.

Artikel 15 Aanvullende criteria en voorwaarden voor een maatwerkvoorziening in de vorm van begeleiding, te weten gespecialiseerde ambulante ondersteuning.

  • 1. Met inachtneming van artikel 10 en 11 kan een cliënt in aanmerking komen voor gespecialiseerde ambulante ondersteuning als:

    • a.

      bij cliënt sprake is van een complexe ondersteuningsvraag, blijkend uit de noodzaak tot inzet van specialistische ondersteuning, of

    • b.

      er bij het functioneren van de cliënt sprake is van risico voor hemzelf of diens omgeving, of

    • c.

      toezicht op de cliënt nodig is.

  • 2. Er dient sprake te zijn van matige of zware beperkingen op het terrein van:

    a) sociale redzaamheid;

    b) het bewegen en verplaatsen;

    c) het psychisch functioneren;

    d) het geheugen en de oriëntatie;

    e) of die matig of zwaar probleemgedrag vertonen.

  • 3. De ondersteuning is gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en strekt tot voorkoming van opname in een instelling of verwaarlozing van de cliënt.

  • 4. De ondersteuningsactiviteiten kunnen bestaan uit:

    a) het ondersteunen bij of oefenen met vaardigheden of handelingen;

    b) het ondersteunen bij of oefenen met het aanbrengen van structuur of het voeren van regie;

    c) of het overnemen van toezicht op de cliënt.

  • 5. Het college is bevoegd hierover nadere regels te stellen.

Artikel 16 Aanvullende criteria en voorwaarden voor een maatwerkvoorziening in de vorm van begeleiding, te weten gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve ondersteuning dan wel in de vorm van arbeidsmatige dagbesteding.

  • 1. Met inachtneming van artikel 10 en 11 kan een cliënt in aanmerking komen voor gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve ondersteuning als

    • a.

      de aanvrager als gevolg van een beperking onvoldoende zelfredzaam is om een dagbesteding, waaronder het volgen van een opleiding of het leveren van een arbeidsprestatie, voor zichzelf of met behulp van zijn sociaal netwerk te organiseren; en

    • b.

      er sprake is van een dermate complexe beperking, dat gedurende de dagbesteding directe nabijheid van gespecialiseerde zorg, ondersteuning en/of toezicht nodig is, of

    • c.

      daarmee overbelasting van eventuele mantelzorgers wordt voorkomen.

  • 2. Er dient sprake te zijn van een chronisch beeld met complexe problematiek als gevolg van fysieke, zintuiglijke of verstandelijke beperkingen, psychische- of cognitieve aandoening of verslavingsproblematiek dan wel van een combinatie van beperkingen, zoals een ernstige verstandelijke beperking met één of meer psychiatrische of lichamelijke beperkingen of een zintuiglijke en een psychiatrische beperking met gedragsproblemen. Daarbij is zeer intensieve gespecialiseerde zorg en/of toezicht nodig. Behalve bij het aanbrengen van structuur, kan de cliënt ook gespecialiseerde zorg en/of toezicht nodig hebben bij zelfzorg en/of communicatie.

  • 3. Met inachtneming van artikel 10 en 11 kan een cliënt, indien hij de Aow-gerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, in aanmerking komen voor arbeidsmatige dagbesteding met zo mogelijk als doel de cliënt voor te bereiden op (begeleid) werk of vrijwilligerswerk als

    • a.

      de aanvrager onvoldoende vaardigheden heeft inzake het aanbrengen van structuur of het voeren van regie in het dagelijks leven, en

    • b.

      de aanvrager geen of zeer geringe loonvormende arbeidsprestatie kan leveren door hetontbreken van werkvaardigheden als gevolg van beperkingen en daaruit voortvloeiend eenondersteunings- en/of toezichtsvraag heeft, of

    • c.

      daarmee overbelasting van eventuele mantelzorgers wordt voorkomen.

  • 4. Het college is bevoegd hierover nadere regels te stellen.

Artikel 17 Aanvullende criteria en voorwaarden voor een maatwerkvoorziening in de vorm van kortdurend verblijf

  • 1. Met inachtneming van artikel 10 en 11 kan een cliënt gedurende maximaal drie dagen in de week in aanmerking komen voor kortdurend verblijf als

    • a.

      de cliënt is aangewezen op ondersteuning met permanent toezicht, en

    • b.

      de mantelzorger door het overstijgen van het gebruikelijke, redelijkerwijs van hem te verwachten toezicht overbelast dreigt te worden.

  • 2. Bij de cliënt die is aangewezen op ondersteuning met permanent toezicht dient sprake te zijn van chronische complexe problemen door een somatische, zintuiglijke of verstandelijke beperking, en/of een psychische- of cognitieve aandoening. Permanent toezicht betreft toezicht op regelmatige en onregelmatige momenten, zodat kan worden gereageerd op de vaak voorkomende ondersteuningsvragen en dreigende situaties tijdig gesignaleerd worden, waardoor ingegrepen kan worden en erger voorkomen kan worden.

  • 3. Het college is bevoegd hierover nadere regels te stellen.

Artikel 18 Aanvullende criteria en voorwaarden voor maatwerkvoorzieningen ten behoeve van wonen

  • 1. Met inachtneming van artikel 10 en 11 kan een cliënt in aanmerking komen voor een woonvoorziening als hij

    • a.

      aantoonbare beperkingen heeft bij het normaal gebruik van zijn woning, en

    • b.

      alles heeft gedaan om een geschikte woning te vinden, of

    • c.

      een op basis van aantoonbare beperkingen aanwezige gedragsstoornis heeft met ernstigontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot eensituatie waarin deze persoon met beperkingen tot rust kan komen.

  • 2. Een cliënt kan alleen voor een woonruimteaanpassing in aanmerking komen wanneer deze langdurig noodzakelijk is en verhuizing niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

  • 3. Een maatwerkvoorziening ten behoeve van wonen wordt slechts verstrekt als de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen en deze woonruimte zich bevindt zich in de gemeente Venray, dan wel voor het bezoekbaar maken van een andere woonruimte dan waar de cliënt met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft als het hoofdverblijf van de cliënt in een erkende zorginstelling is en deze instelling zich buiten de gemeente Venray bevindt.

Artikel 19 Aanvullende criteria en voorwaarden voor opvang en beschermd wonen

  • 1. Met inachtneming van artikel 10 en 11 kan een cliënt in aanmerking komen voor opvang als hij

    • a.

      feitelijk of residentieel dakloos is, al dan niet voorafgaand aan opname in een (psychiatrische)kliniek, of aan detentie, en

    • b.

      beperkt zelfredzaam is op meerdere door het college aan te wijzen leefgebieden, en

    • c.

      niet beschikt over alternatieven die de situatie van feitelijke of residentiële dakloosheid opkunnen heffen.

  • 2. Met inachtneming van artikel 10 en 11 kan een slachtoffer van huiselijk geweld in aanmerking komen voor opvang als deze

    • a.

      slachtoffer is van geweld in huiselijke kring, en vanwege aspecten van veiligheid de thuissituatiemoet verlaten, of indien sprake is van kindermishandeling en opvang van kind(eren) met debeschermende ouder/verzorger in de opvang noodzakelijk is, en

    • b.

      18 jaar of ouder is, al dan niet met kinderen, en

    • c.

      geen mogelijkheden heeft om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociale netwerkof door interventie van derden een veilige situatie te creëren, of in alternatieve huisvesting tevoorzien.

  • 3. Met inachtneming van artikel 10 en 11 kan een cliënt in aanmerking komen voor beschermd wonen als

    • a.

      hij een psychiatrische aandoening heeft, en

    • b.

      er voor hem sprake is van noodzaak tot bescherming van zichzelf of zijn omgeving, waarbij dienoodzaak direct voortkomt uit de psychiatrische aandoening, en

    • c.

      hij niet beschikt over alternatieven die de noodzaak voor beschermd wonen op kunnen heffen.

  • 4. Het college is bevoegd om hierover nadere regels te stellen.

Artikel 20 Aanvullende criteria en voorwaarden voor een maatwerkvoorziening in de vorm van hulp bij het huishouden

Met inachtneming van artikel 10 en 11 kan een cliënt in aanmerking komen voor hulp bij het huishouden ingeval er sprake is van aantoonbare beperkingen bij het voeren van een huishouden.

Artikel 21 Aanvullende criteria en voorwaarden voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van vervoer

  • 1. Met inachtneming van artikel 10 en 11 kan een cliënt in aanmerking komen voor collectief vervoer als de cliënt niet of onvoldoende gebruik kan maken van het openbaar vervoer.

  • 2. Met inachtneming van artikel 10 en 11 en het voorgaande lid kan een cliënt eerst in aanmerking komen voor een individuele vervoersvoorziening als het collectief vervoer de beperkingen in het vervoer niet op passende wijze compenseert.

  • 3. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag.

  • 4. De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met een omvang van maximaal 1500 kilometer tot een bandbreedte van 2000 kilometer per jaar mogelijk maken.

Artikel 22 Aanvullende voorwaarde voor de maatwerkvoorziening in de vorm van een rolstoelvoorziening

  • 1. Met inachtneming van artikel 10 en 11 kan een cliënt in aanmerking komen voor een rolstoelvoorziening als het voor hem regelmatig noodzakelijk is om zich zittend te verplaatsen in en om de woning.

  • 2. Het college is bevoegd om hierover nadere regels te stellen.

Artikel 23. Beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt aangegeven of deze als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

    • c.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van persoonsgebonden budget vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      aan welk resultaat en maatwerkvoorziening het persoonsgebonden budget kan worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • c.

      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe dit tot stand is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarop het persoonsgebonden budget ziet;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget, en

    • f.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

Artikel 24. Controle

  • 1. Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de controle op de besteding.

Artikel 25 Intrekking en terugvordering

  • 1. Overeenkomstig artikel 2.3.8 van de wet is een cliënt die een aanvraag heeft ingediend of aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, verplicht zo spoedig mogelijk en schriftelijk aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      niet of niet meer is of wordt voldaan aan de criteria of voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuistwaren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijngenomen;

    • c.

      de cliënt niet langer op de voorziening is aangewezen;

    • d.

      de voorziening niet meer toereikend is te achten,

    • e.

      de cliënt de voorziening niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor hij is verstrekt.

  • 3. Een besluit tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken als blijkt dat het budget binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4. Indien het college het recht op een voorziening heeft ingetrokken op grond van lid 2 onder b en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en van degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget.

  • 5. Bij wangedrag bij het ontvangen van diensten dan wel onzorgvuldige omgang met verstrekte voorzieningen, kan het college al dan niet tijdelijke maatregelen ten aanzien van de cliënt treffen ter bescherming van de medewerker van een aanbieder dan wel voorkomen van (verdere) schade.

  • 6. Het college is bevoegd om hierover nadere regels te stellen.

HOOFDSTUK 4: Bijdrage in de kosten

Artikel 26. Bijdrage in de kosten

  • 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura dan wel een persoonsgebonden budget, met uitzondering van de rolstoelvoorziening. Voor jeugdigen tot 18 jaar is tevens geen eigen bijdrage verschuldigd voor overige hulpmiddelen.

  • 2. Als een maatwerkvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 3. In afwijking van het vorige lid is in ieder geval geen bijdrage verschuldigd indien de ouders van het gezag over de cliënt zijn ontheven of ontzet

  • 4. De bijdrage in de kosten overstijgt niet de kostprijs van de maatwerkvoorziening.

  • 5. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura wordt bepaald:

    • a.

      door een aanbesteding;

    • b.

      na een consultatie in de markt, of

    • c.

      in overleg met de aanbieder.

  • 6. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget is gelijk aan het verstrekte bedrag.

  • 7. De bedragen en percentages die gelden voor een bijdrage in de kosten zijn gelijk aan de bedragen en percentages opgenomen in het uitvoeringsbesluit.

  • 8. De bijdragen in de kosten voor opvang worden door het Centraal Administratiekantoor vastgesteld en geïnd.

HOOFDSTUK 5: Kwaliteit en veiligheid

Artikel 27. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 28. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1. Het college houdt bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten en voorzieningen, rekening met een goede verhouding tussen prijs en kwaliteit, waaronder de deskundigheid van het personeel van de aanbieder en de daarbij passende arbeidsvoorwaarden.

  • 2. Het college kan bij nadere regels bepalen welke verdere eisen gelden voor een goede verhouding tussen prijs en kwaliteit.

Artikel 29. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1. van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

HOOFDSTUK 6: Waardering mantelzorgers

Artikel 30. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college bepaalt, in overeenstemming met het beleidsplan Wmo 2015, 2016 en 2017, bij nadere regels waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat. In het kader van het minimabeleid zullen de gevolgen van het afschaffen van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten en de compensatie eigen risico aandacht krijgen.

HOOFDSTUK 7: Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 31. Klachtregeling

  • 1. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van de voorzieningen die het onderwerp zijn in de met hen door de gemeente gesloten contracten.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

  • 3. De gemeente Venray kent een klachtenregeling conform hoofdstuk 9 Algemene wet bestuursrecht. Het betreft dan klachten over gedragingen van het bestuursorgaan.

Artikel 32. Medezeggenschap

  • 1. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van de maatwerkvoorzieningen die het onderwerp zijn in de met hen door de gemeente gesloten contracten.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 33. Inspraak

  • 1. Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de uitvoering van de wet.

  • 2. Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen terzake en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. In de verordening participatieraad 2015 gemeente Venray zijn, overeenkomstig artikel 150 van de Gemeentewet en artikel 2.1.3. lid 3 van de wet, regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop het college ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, betrekt bij de uitvoering van de wet.

HOOFDSTUK 8: Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 34. Evaluatie

Deze verordening en het door het gemeentebestuur gevoerde beleid zoals weergegeven in het beleidsplan Wmo 2015-2016-2017 zullen in 2017 gelijktijdig geëvalueerd worden.

Artikel 35. Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 36. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening voorzieningen Wmo gemeente Venray 2013 wordt ingetrokken.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening voorzieningen Wmo gemeente Venray 2013 , totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening voorzieningen Wmo gemeente Venray 2013 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4. Van het in lid 3 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken indien dit evident voordeliger is voor de cliënt.

  • 5. Beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening voorzieningen Wmo gemeente Venray 2013, geschiedt op grond van de Verordening voorzieningen Wmo gemeente Venray 2013 die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt.

  • 6. Van het in lid 5 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken indien dit evident voordeliger is voor de cliënt.

Artikel 37. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Venray 2015.