Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand en Wet investeren in jongeren 2010

Geldend van 01-12-2010 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2010

Intitulé

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand en Wet investeringen in jongeren 2010 

De raad van de gemeente Vianen; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 12 november 2010;  gelet op  artikel 8, eerste lid, onderdeel c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand, artikel 12, eerste lid, onderdeel e en artikel 35 van de Wet investeren in jongeren en de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet;  overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 27 jaar en ouder doch jonger dan 65 jaar en het verstrekken van toeslagen en verlagingen van inkomensvoorzieningen van jongeren van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar bij verordening te regelen;

B E S L U I T: 

vast te stellen de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand en Wet investeren in jongeren 2010.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Wet investeren in jongeren en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      WWB: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      WIJ: Wet investeren in jongeren;

    • c.

      Belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

    • d.

      Norm: het basisbedrag voor een alleenstaande, alleenstaande ouder en gehuwden als bedoeld in artikel 21 van de wet;

    • e.

      Gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, sub c van de WWB en artikel 28,  eerste lid, onderdeel d van de WIJ;

    • f.

      Toeslag: het hoger vaststellen van de norm voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder bedoeld in artikel 25 van de WWB en artikel 30 van de WIJ;

    • g.

      Verlaging: het lager vaststellen van de norm en de toeslag bedoeld in de artikelen 26, 27, en 28 van de WWB en de artikelen 31, 32 en 33 van de WIJ;

    • h.

      Schoolverlater: de persoon die een beroep op de WWB of de WIJ doet en die 6 maanden voorafgaand aan de toekenning van de algemene bijstand de deelname aan onderwijs of een beroepsopleiding heeft beëindigd;

    • i.

      Verzorgingsbehoevende: degene die zonder verzorging zou zijn aangewezen op opname in een instelling ter verzorging of verpleging;

    • j.

      Verzorgende: degene die de verzorgingsbehoevende verzorgt.

Artikel 2 Leeftijdsbepaling en individualisering

  • 1. De bepalingen van deze verordening gelden voor:

    • a.

      belanghebbenden van 27 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, of

    • b.

      jongeren van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar.

  • 2. De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing van artikel 18, eerste lid van de WWB en artikel 35, vierde lid van de WIJ onverlet.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de norm

Artikel 3 Toeslagen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de WWB bedraagt 20% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft en die derhalve de noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen.

  • 2. De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid van de WIJ bedraagt 20% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft en die derhalve de noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen.

  • 3. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de WWB bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft en die derhalve de noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen.

  • 4. De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid van de WIJ bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft en die derhalve de noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen.

  • 5. In afwijking van het eerste lid wordt geen toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de WWB verleend, indien de ander een niet-rechthebbende partner is en een inkomensvoorziening op grond van de WIJ ontvangt.

  • 6. Voor de toepassing van het derde en vierde lid van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a.

      Thuisinwonende kinderen van 18 jaar of ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

    • b.

      Verzorgingsbehoevenden en verzorgenden tussen wie een eerste – of tweedegraads bloedverwantschap bestaa

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de norm

Artikel 4 Verlaging gehuwdennorm

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor gehuwden in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft en die derhalve de noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen delen.

  • 2. De verlaging als bedoeld in artikel 31 van de WIJ bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor gehuwden in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft en die derhalve de noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen delen.

  • 3. Het zesde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Verlaging in verband met woonsituatie

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de WWB bedraagt 20% van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor de belanghebbende geen kosten van huur of hypotheek verbonden zijn.

  • 2. De verlaging als bedoeld in artikel 32 van de WIJ bedraagt 20% van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor de belanghebbende geen kosten van huur of hypotheek verbonden zijn.

Artikel 6 Verlaging schoolverlaters

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 28 van de WWB bedraagt 20% van de gehuwdennorm gedurende zes maanden na het tijdstip van beëindiging scholing.

  • 2. De verlaging als bedoeld in artikel 33 van de WIJ bedraagt 20% van de gehuwdennorm gedurende zes maanden na het tijdstip van beëindiging scholing.

Artikel 7 Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 34 van de WIJ bedraagt:

    • a.

      20% van de gehuwdennorm indien de belanghebbende 21 jaar is;

    • b.

      10% van de gehuwdennorm indien de belanghebbende 22 jaar is.

  • 2. Overeenkomstig artikel 34 van de WIJ  is lid 1 alleen van toepassing op de toeslag van artikel 30 van de WIJ. 3. 

  • 3. Lid 1 is niet van toepassing ten aanzien van de belanghebbende op wie artikel 6 van toepassing is.

Artikel 8 Anti-cummulatiebepaling

  • 1. De toepassing van de artikelen 3 tot en met 7 geschiedt zodanig, dat de toepasselijke bijstandsnorm voor belanghebbende tenminste bedraagt:

    • a.

      35% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande;

    • b.

      55% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder;

    • c.

      65% van de gehuwdennorm voor gehuwden.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 9 Nadere regels

Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

Artikel 10 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 11 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de datum van bekendmaking en werkt terug tot en met 1 juli 2010.

  • 2. Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Verordening toeslagen en      

Artikel 12 Citeerartikel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand en Wet investeren in jongeren 2010. 

Nota-toelichting 1 verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand en Wet investeren in jongeren.

​Algemene toelichting

In artikel 8, eerste lid, onderdeel c in combinatie met artikel 30 van de Wet werk en bijstand (WWB) en artikel 12, eerste lid, onderdeel e in combinatie met artikel 35 van de Wet investeren in jongeren (WIJ) is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm of inkomensvoorziening verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.

De WIJ is per 1 oktober 2009 in werking getreden. Bij het inrichten van de WIJ is er op het punt van de inkomensvoorziening uitdrukkelijk voor gekozen zoveel mogelijk aansluiting te zoeken met de WWB, op onderdelen als de normensystematiek, de middelentoets, verlaging van bijstand en terugvordering en verhaal. Ten aanzien van het te voeren toeslagen- en verlagingenbeleid is er sprake van een identiek wettelijk kader als in de WWB. Normen die specifiek betrekking hebben op de jong-meerderjarigen zijn van de WWB overgeheveld naar de WIJ. Er is geen aanleiding gevonden om het toeslagen- en verlagingenbeleid, zoals vastgesteld in de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2004, te wijzigen. Voor de WIJ geldt dan ook hetzelfde beleid.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

De meeste van deze begrippen behoeven geen nadere uitleg. De begrippen schoolverlater, verzorgende, en verzorgingsbehoevend worden hieronder uitgelegd.

Schoolverlater: het begrip schoolverlater is af te leiden uit artikel 28 WWB en artikel 33 van de WIJ. Een schoolverlater is een uitkeringsgerechtigde die recent de deelname aan onderwijs of een beroepsopleiding heeft beëindigd. Een uitkeringsgerechtigde wordt gedurende 6 maanden na beëindiging van de opleiding als schoolverlater aangemerkt.

Verzorgingsbehoevend: iemand is verzorgingsbehoevend als de uitkeringsgerechtigde aannemelijk kan maken dat deze persoon zonder de verzorging zou zijn aangewezen op opname in instelling ter verzorging of verpleging. Veelal is de verzorgingsbehoeftigheid voldoende aannemelijk onder andere door een samenhang van factoren (rolstoel, leeftijd, bedlegerigheid). Als dit niet duidelijk is, wordt zonodig een medisch advies aangevraagd.

Verzorgende: degene die de verzorgingsbehoevende verzorgt. Hij neemt bepaalde taken van de verzorging op zich, die anders zou zijn gegeven door een instelling ter verzorging of verpleging.

Artikel 2. Leeftijdsbepaling en individualisering

De werking van de verordening is beperkt tot uitkeringsgerechtigden van 21 tot 65 jaar. Hoewel het ook mogelijk is om een verlaging toe te passen op de jongerennorm (van 18-21 jaar) kiezen we daar niet voor. De reden hiervan is dat jongeren tot 21 jaar al een lagere norm ontvangen vanwege de onderhoudsplicht van de ouders. Verdere verlaging (bijvoorbeeld omdat hij/zij schoolverlater is) leidt tot een inadequate bijstandsverlening.

De verlening van een toeslag aan personen jonger dan 21 jaar is op grond van de wet niet mogelijk. Indien een jongere te maken krijgt met hogere bestaanskosten dan waarin de norm voorziet dan kan het college bijzondere bijstand verlenen voor deze extra kosten, rekening houdend met de onderhoudsplicht van de ouders.

Wanneer het niet toepassen van de verordening op uitkeringsgerechtigden van 18 tot 21 jaar in een bepaalde situatie niet redelijk is, dan blijft het college bevoegd om op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen. Te denken valt bijvoorbeeld aan de situatie waarbij gehuwden met een kind geen woonlasten hebben. Zijn beide ouders ouder dan 21 jaar dan wordt de norm verlaagd met 20%, maar is de ander jonger dan 21 jaar dan wordt de jongerennorm niet verlaagd. Laatstgenoemde gehuwden beschikken dan over een hogere norm. In een dergelijke situatie kan het college gebruik maken van zijn bevoegdheid om te individualiseren. Deze bevoegdheid volgt uit artikel 30 lid 4 WWB.

Artikel 3. Toeslagen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders:

Lid 1 en 2:

Alleenstaanden en alleenstaande ouders in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft,  hebben recht op een maximale toeslag van 20%. Dit is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a WWB en artikel 35, lid 2 onder a van de WIJ.

Lid 3 en 4:

Wanneer in de woning van de belanghebbende een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt er vanuit gegaan dat de kosten van het bestaan kunnen worden gedeeld. Gekozen is voor een verlaging van 10% van de gehuwdennorm (incl. VT), ongeacht het aantal personen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft.

In Vianen wordt al sinds de Abw géén onderscheid gemaakt tussen kostgangers, onderhuurders en woningdelers. Het gaat louter om medebewoners die een bijdrage kunnen leveren. Hoe hoog de bijdrage is, is niet van belang. Het gaat dus niet om feitelijke kosten. Dit is conform de toelichting van de WWB waarin staat bij de beoordeling of de belanghebbende inderdaad hogere bestaanskosten heeft, niet bepalend is of deze kosten ook daadwerkelijk met een ander worden gedeeld. In de wet wordt immers gesproken over het ‘kunnen delen’ van de bestaanskosten.

Lid 6:

Het zesde lid sluit bepaalde personen uit als degene die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. Met deze personen kunnen de kosten van het bestaan dus niet worden gedeeld, dus bestaat recht op een volledige toeslag. Op grond van artikel 25, eerste lid WWB gaat het hier om thuisinwonende kinderen van 18 jaar of ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000. Hierbij wordt de hoogte van de studiefinanciering als norminkomen genomen hetgeen inhoudt dat ook andere inkomstenbronnen ter hoogte van de studiefinanciering hier onder vallen. Ook zorgbehoevenden en verzorgenden, tussen wie een eerste- of tweedegraads bloedverwantschap bestaat, worden niet aangemerkt als degene die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. Deze toeslag is bedoeld te voorzien in de, uit de verzorgingsbehoeftigheid voortvloeiende kosten. Overigens geldt wel dat de toeslag op de eventuele bijstandsuitkering van de zorgbehoevende wel lager kan worden vastgesteld vanwege het kostenvoordeel.  Dit sluit aan bij de huidige uitvoeringspraktijk.

Artikel 4. Verlaging gehuwdennorm

Indien in de woning van de gehuwden nog een ander zijn hoofdverblijf heeft dan kunnen de kosten worden gedeeld. Gekozen is – net als bij de alleenstaande en alleenstaande ouders - voor een verlaging van 10% van de gehuwdennorm (inclusief vakantiegeld), ongeacht het aantal personen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft. De inhoud van het tweede lid is overeenkomstig die van artikel 3 lid 6 van deze verordening.

Artikel 5. Verlaging in verband met woonsituatie

Op grond van artikel 27 WWB en artikel 32 WIJ kan het college de norm of de toeslag verlagen als de belanghebbende lagere kosten van het bestaan heeft door zijn woonsituatie. In dit artikel wordt niet het begrip woonlasten gehanteerd, maar ‘de kosten van huur of hypotheeklasten’. Bij het ontbreken van deze lasten wordt aan alleenstaanden of alleenstaande ouders geen toeslag verstrekt, terwijl de norm voor gehuwden (of samenwonenden) wordt gekort met 20%. Daarmee wordt duidelijk, dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging op grond van dit artikel te voorkomen. Korting vindt in eerste instantie plaats op de toeslag (als het gaat om alleenstaanden of alleenstaande ouders), maar bij samenloop van verschillende kortingen kan de korting van 20% ook op de norm plaatsvinden. Bij de vaststelling van het percentage is aansluiting gezocht bij het bedrag dat het Ministerie van VROM hanteert als minimumbedrag bij het toepassen van huursubsidie. Omgerekend naar een percentage van de uitkering is de verlaging afgerond op een percentage van 20% van de gehuwdennorm.

Door wie de huur of hypotheek wordt betaald of hoe hoog deze lasten zijn, is niet relevant. Louter de situatie van de belanghebbende is van belang. Dus indien bijvoorbeeld een ex-echtgenoot de kosten van huur of de hypotheeklasten betaalt, (veelal tijdens de echtscheidingsprocedure), dan wordt niet bezien welke kosten de ex-echtgenoot maandelijks heeft.

Artikel 6. Verlaging schoolverlaters

De verlaging voor schoolverlaters is bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar dat hij uitkering ontvangt, niet in een veel betere financiële positie te brengen als toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering. Deze verlaging geldt ook voor personen die tot de doelgroep alleenstaande ouders of gehuwden behoren.

Artikel 7. Verlaging toeslag alleenstaande van 21 en 22 jaar

Lid 1:

Een verlaging van de toeslag voor 21- en 22-jarigen wordt toegepast om de inschakeling op de arbeidsmarkt te stimuleren. Gezien de hoogte van het minimumjeugdloon zou een maximale toeslag een drempel kunnen vormen om werk te aanvaarden. Aangezien het minimumjeugdloon voor een 21-jarige lager is dan voor een 22-jarige is de verlaging voor een 21-jarige hoger vastgesteld dan voor een 22-jarige.

Lid 2:

Verlaging mag alleen plaatsvinden op de toeslag.

Lid 3:

In het derde lid wordt uitvoering gegeven aan de verplichting van artikel 35, lid 2 onder b WIJ om in de verordening vast te stellen dat de schoolverlatersregeling niet gelijktijdig kan worden toegepast met de verlaging voor 21 en 22 jarigen. Het derde lid laat ook zien dat de schoolverlatersverlaging met voorrang wordt toegepast.

Artikel 8. Anti-cumulatiebepaling

Indien gebruik wordt gemaakt van de verlagingsmogelijkheden zoals die zijn genoemd in de artikelen 3 tot en met 7, dient rekening gehouden te worden met de effecten van cumulatie van factoren. Het kan dan voorkomen dat de belanghebbende een dermate hoge korting krijgt dat hij of zij niet langer in staat is om van deze uitkering in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Om deze reden is in deze verordening een anti-cummulatiebepaling opgenomen. Hierin staan minimumbedragen waarop het college de bijstand of inkomensvoorziening tenminste moet vaststellen. Concreet betekent dit dat nooit tweemaal een verlaging toegepast kan worden van 20%. De maximale verlaging voor gehuwden, alleenstaande ouders en alleenstaanden, bedraagt namelijk 35%. In uitzonderlijke situaties kan overigens ook een beroep worden gedaan op het individualiseringsbeginsel. Het college kan de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 WWB afwijkend vaststellen.

Artikel 9. Nadere regels

Voor de juiste uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat nadere uitvoeringsregels worden vastgesteld. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om dergelijke regels vast te leggen.

Artikel 10. Uitvoering

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 11. Inwerkingtreding

Deze verordening vervangt de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2004, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 13 mei 2004. Deze verordening wordt hierbij dan ook ingetrokken.

Artikel 12. Citeerartikel

Behoeft geen nadere toelichting.