Regeling vervallen per 04-07-2013

Nota standplaatsenbeleid 2011

Geldend van 02-06-2011 t/m 03-07-2013

Intitulé

Nota standplaatsenbeleid 2011

Nota standplaatsenbeleid 2011

Hoofdstuk 1 Inleiding

Paragraaf 1.1 Algemeen

Het te koop aanbieden van goederen als vis, snacks, bloemen, loempia’s en kerstbomen vanaf een vaste standplaats in de openbare ruimte, is in de meeste gemeenten in Nederland een niet meer weg te denken activiteit. Standplaatsen verlevendigen de stad, verschaffen werkgelegenheid en dragen bij aan de aantrekkelijkheid van de openbare ruimte. Zonder al te hoge investeringen en zware verplichtingen kan aan het college van B&W een vergunning worden gevraagd voor het innemen van een standplaats in de openbare ruimte. Het college van B&W stelt de voorwaarden voor deze vorm van ambulante handel. Wanneer de gevraagde locatie aan alle criteria voldoet stelt het college deze locatie tegen vergoeding beschikbaar. De gemeentelijke tussenkomst is noodzakelijk, omdat een standplaats ook overlast of onveilig verkeersgedrag kan veroorzaken of het straatbeeld juist kan ontsieren. De mogelijkheden die gemeenten hebben om in het kader van de ambulante handel

sturend op te treden en ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan zijn beperkt. De wettelijke bepalingen en de jurisprudentie zijn bepalend voor de wijze waarop met de ambulante handel moet worden omgegaan. Voor het voeren van een stimulerend en/of beperkend beleid is het nodig vooraf beleidsregels vast te stellen en publiceren.

Paragraaf 1.2 Begrip standplaats

Onder het begrip standplaats wordt verstaan: een op of aan de openbare weg of openbaar water, direct voor het publiek toegankelijke in de open lucht gelegen plaats, waar goederen worden aangeboden, verkocht of verstrekt dan wel diensten worden aangeboden.

Vlaardingen kent 3 soorten standplaatsen: de jaarstandplaats, de seizoenstandplaats en de tijdelijke standplaats. Standplaatsen op de weekmarkt of tijdens een evenement blijven buiten het bereik van deze nota. Ook het ‘venten’ ofwel de uitoefening van kleinhandel, waarbij de goederen aan willekeurige voorbijgangers worden aangeboden dan wel het huis aan huis aanbieden van goederen, valt niet onder deze nota. De nota is tot slot ook niet van toepassing op niet-commerciële standplaatsen, zoals standplaatsen ingenomen door ideële instellingen of politieke partijen.

Paragraaf 1.3 Aanleiding

De gemeente Vlaardingen heeft de laatste jaren te maken met een toenemend aantal aanvragen voor een standplaats. Deze groei wordt verklaard doordat omliggende gemeenten als Rotterdam, Maassluis, Hoogvliet, Ridderkerk en Hellevoetsluis wel een standplaatsenbeleid hebben, waardoor daar minder nieuwe standplaatsen worden toegelaten. Een andere reden is dat door de economische recessie werkzoekenden vaker de wens hebben om standplaatshouder te worden. Een standplaats kent namelijk lage startkosten. Knelpunt bij de huidige standplaatsvergunningen is het ontbreken van specifieke criteria waaraan de aanvragen kunnen worden getoetst en waarop gehandhaafd kan worden.

Paragraaf 1.4 Doel

Het doel van deze nota is een zo volledig mogelijke beschrijving te geven van het toetsingskader voor de beoordeling van aanvragen van standplaatsvergunningen binnen de gemeente Vlaardingen, ter uitwerking van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Bestuurlijke vaststelling van deze beleidsregels en publicatie daarvan bieden rechtszekerheid en vereenvoudigen de vergunningverlening en handhaving. De nota standplaatsenbeleid zal leiden tot:

- transparantie voor de aanvrager met betrekking tot de typen standplaatsen, de beschikbare locaties hiervan en de eisen waaraan hij of zij dient te voldoen;

- korte doorlooptijden omdat de beoordeling van de standplaatslocaties al in een eerder stadium heeft plaatsgevonden;

- duidelijke kaders waarbinnen de vergunningverlening plaatsvindt en de regelgeving gehandhaafd wordt.

Paragraaf 1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 staat de inleiding met daarin onder andere de aanleiding en het doel van deze nota. In hoofdstuk 2 worden het achterliggende beleid en de uitgangspunten beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het juridisch kader geschetst, gevolgd door een nadere uitleg over de soorten standplaatsen in hoofdstuk 4. Daarna wordt in hoofdstuk 5 en 6 ingegaan op het aanvragen van de standplaatsvergunning met een omschrijving van de verschillende soorten standplaatsen, de voorwaarden, de kosten en de locaties. In hoofdstuk 7 wordt het maximumstelsel per (winkel)gebied beschreven. Dan volgt in hoofdstuk 8 een toelichting op de handhaving van het standplaatsenbeleid. In hoofdstuk 9 wordt de overgangssituatie beschreven en tot slot staat in hoofdstuk 10 aangegeven wanneer het beleid in werking treedt. In de bijlagen staan korte omschrijvingen van de meest voorkomende publiekrechtelijke en privaatrechtelijke regelingen die op standplaatsen van toepassing zijn, een lijst met de standplaatslocaties per (winkel)gebied inclusief plattegronden en een overzicht van de standplaatshouders waar de overgangsregeling op van toepassing is.

Hoofdstuk 2 Uitgangspunten beleid

Bij het tot stand komen van dit beleid heeft een aantal andere beleidsnota’s een belangrijke rol gespeeld. Verder is gekeken naar het beleid in omliggende gemeenten en gemeenten van vergelijkbare omvang en de algemene ontwikkelingen met betrekking tot standplaatsen.

Paragraaf 2.1 Detailhandelsnota

Met de Detailhandelsnota 2007- 2012 is door het college van B&W vastgesteld dat we uitgaan van complete, compacte en comfortabele winkelcentra op elk niveau. Behalve voor de winkels wil het college deze uitgangspunten ook hanteren voor de standplaatsen bij de winkelcentra en PDV(Perifere Detailhandelsvestigings)-locaties. Onder PDV-locaties worden in dit beleid de gebieden Hoogstad en het Deltagebied (tussen Gamma en Praxis) verstaan. Vanuit het uitgangspunt ‘compleet’ kunnen de standplaatsen een aanvulling zijn op het aanbod aan basis levensmiddelenspeciaalzaken. Standplaatsen kunnen verder zorgen voor een aantrekkelijke entree of looproute van en naar een (winkel)gebied. Vanuit ‘compact’ wordt gestreefd om de standplaatsen, winkels en andere voorzieningen zo dicht mogelijk bij elkaar te situeren om zo een optimale wisseling van koopkracht te garanderen. ‘Comfortabel’ zodat de omgeving waar de standplaatsen staan afgestemd is op de winkelfunctie. Daarnaast is door het college in de Detailhandelsnota 2007 – 2012 vastgesteld dat in relatie tot de (bestaande) detailhandel en standplaatsen het van belang is dat ongewenste situaties op het gebied van openbare orde, verkeersveiligheid en uiterlijk ten aanzien van de omgeving moeten worden voorkomen, dat standplaatsen die het karakter van een gebied negatief kunnen beïnvloeden ongewenst zijn, het gewenst is dat standplaatsen in de looproute liggen van en naar het winkelcentrum (dan wel een maximum aantal en nadrukkelijk niet aaneengesloten), dat standplaatsen kritisch bekeken moeten worden mede met het oog op eventuele toekomstige ontwikkelingen en dat er rekening moet worden gehouden worden met de behoefte en belangen van gevestigde ondernemers. Ook deze aspecten zijn meegenomen bij de totstandkoming van het standplaatsenbeleid.

Paragraaf 2.2 Actieplan Wonen

Daarnaast kent Vlaardingen een aantal herstructureringsgebieden vanuit het Actieplan Wonen. In deze herstructureringsgebieden staat een aantal standplaatsen. Op dit moment is nog niet duidelijk of in deze herstructureringsgebieden de standplaatsen kunnen terugkomen op de huidige locatie in de openbare ruimte. Bij de Van Hogendorplaan hebben momenteel 3 standplaatshouders een vergunning. Bij de ontwikkeling van het nieuwe winkelcentrum aan de Van Hogendorplaan zijn op basis van het verzorgingsgebied en de beschikbare ruimte maximaal 2 standplaatslocaties beschikbaar, waar met ingang van het nieuwe beleid wel meerdere vergunninghouders gebruik van mogen maken. In de huidige plannen van de ontwikkeling van het winkelcentrum staat sloop gepland in het najaar van 2011. Hierbij komen de locaties van 2 standplaatshouders te vervallen en blijft de locatie van 1 standplaatshouder bestaan. In dit beleid is met dit feit rekening gehouden door 2 locaties op te nemen waar de standplaatshouders (tijdelijk) gebruik van kunnen maken. Wat betreft het nieuwe winkelcentrum in de Westwijk zijn er plannen om de dr. Wiardi Beckmansingel te versterken met een Aldi, een Bas van der Heijden en andere ketens. De Van Baerlestraat zou net als de Floris de Vijfdelaan meer een plek voor welzijnsvoorzieningen moeten worden. De winkelstrip Dirk de Derdelaan blijft mogelijk bestemd voor (kleinschalige, multiculturele) detailhandel. Voor de Westwijk zijn op basis van het verzorgingsgebied en de beschikbare ruimte maximaal 2 standplaatslocaties beschikbaar, waar met ingang van het nieuwe beleid meerdere vergunninghouders gebruik van mogen maken. In dit beleid zijn daarvoor de huidige locaties opgenomen. Omdat de verwachting is dat de ontwikkeling van het winkelcentrum aan de dr. Wiardi Beckmansingel binnen korte termijn concretere vormen aan zal nemen wordt tot die tijd 1 extra locatie voor een seizoenstandplaats gedoogd.

Paragraaf 2.3 Algemene ontwikkelingen

In veel steden zijn er bloemenverkooppunten bij begraafplaatsen. Het college vindt deze extra service aan de bezoekers van de begraafplaats (niet gericht op wijkbewoners) een reden om een standplaatslocatie bij de begraafplaats Holy op te nemen. Verder wil het college, gezien de huidige standplaatslocaties bij de bouwmarkten Gamma en Formido, in dit beleid een standplaats opnemen bij de Praxis aan de Deltaweg.

Paragraaf 2.4 Uitgangspunten eerder vastgesteld door B&W

Op 2 november 2010 zijn door het college van B&W ten behoeve van het standplaatsenbeleid de volgende uitgangspunten vastgesteld: a. Een standplaats is alleen toegestaan bij een winkelgebied, een PDV(Perifere Detailhandelsvestigings)-locatie of recreatiegebied.

b. Er worden per (winkel)gebied vaste locaties aangewezen waar standplaatsen zijn toegestaan. De locaties worden op een plattegrond aangegeven die als bijlage bij de nota wordt gevoegd. Hierbij is uitgegaan van de standplaatslocaties 2010.

c. Per (winkel)gebied wordt een maximum aantal standplaatslocaties bepaald.

d. Per (winkel)gebied vindt een onderverdeling naar branches plaats, waarbij per branche een maximum aantal vergunningen wordt verstrekt.

e. Een jaarstandplaats geldt voor maximaal 3 dagen per week per ondernemer per branche en heeft een maximale geldigheid van 1 jaar.

f. Een standplaats voor een seizoen geldt voor maximaal 7 dagen per week per ondernemer per branche en heeft een maximale geldigheid van 3 maanden.

g. Een tijdelijke standplaats blijft mogelijk voor 1 dag per 6 weken.

h. Een standplaats mag op tijdstippen worden ingenomen conform de tijden van de Winkeltijdenwet.

i. Er mogen geen standplaatsen worden ingenomen op de aangewezen marktterreinen tijdens de dagen van de weekmarkt.

j. Indien bij een herstructureringsgebied een standplaatslocatie betrokken is zal deze standplaats, indien mogelijk, meegenomen worden bij de nieuwe inrichting van het gebied.

k. Indien een bestaande standplaatsvergunning niet past in het beleid zal per geval door middel van een overgangsregeling naar een passende oplossing gezocht worden. Ten aanzien van dit op 2 november 2010 door het college van B&W genomen besluit moet worden opgemerkt dat bij de uitwerking van het beleid 3 zaken zijn gewijzigd. Er zijn geen standplaatslocaties in de recreatiegebieden opgenomen, het college heeft besloten om de branchering voor standplaatsen niet toe te passen en hiermee dus te kiezen voor vrije marktwerking en in het beleid is opgenomen dat er geen standplaatsen mogen worden ingenomen tijdens een evenement. Dit betekent dat uitgangspunt d. verdwijnt en dat de uitgangspunten a., e., f. en i. anders worden omschreven: a. Een standplaats is alleen toegestaan bij een winkelgebied of een PDV(Perifere Detailhandelsvestigings)-locatie.

e. Een jaarstandplaats geldt voor maximaal 3 dagen per week per ondernemer en heeft een maximale geldigheid van 1 jaar.

f. Een seizoenstandplaats geldt voor maximaal 7 dagen per week per ondernemer en heeft een maximale geldigheid van 3 maanden.

i. Er mogen geen standplaatsen worden ingenomen op de aangewezen markt- en evenemententerreinen tijdens de dagen van de weekmarkt of een evenement.

Hoofdstuk 3 Juridisch kader

Paragraaf 3.1 Weigeringsgronden APV

De standplaatsvergunning is geregeld in artikel 5.17 e.v. van de Algemene Plaatselijke Verordening 2009 (APV). In hoofdstuk 1 (Algemene Bepalingen), artikel 1.8 van de APV staat dat een vergunning, dus ook de standplaatsvergunning, kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en de bescherming van het milieu. Daarnaast gelden op grond van artikel 5.18 van de APV voor een standplaatsvergunning nog de volgende specifieke weigeringsgronden:

- indien in strijd met een geldend bestemmingsplan;

- indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet

aan eisen van redelijke welstand;

- indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

Paragraaf 3.2 Criteria

De weigeringsgronden op basis van de APV hebben geleid tot de volgende aanvullende criteria voor het bepalen van de locaties waarvoor een standplaatsvergunning wordt verleend. De criteria zijn: - Openbare orde

Brandveiligheid -> Kramen moeten op een afstand van minimaal 1 meter van puien en luifels van panden geplaatst worden. Voor bak- en braadkramen dient dit een afstand van 5 meter te zijn.

Sociale veiligheid -> In het belang van de sociale veiligheid dient de openbare ruimte zoveel mogelijk open en controleerbaar zijn. Er zijn derhalve geen standplaatsen toegestaan op de aangewezen markt- of evenemententerreinen tijdens de weekmarkt of een evenement. - Het voorkomen of beperken van overlast

De verkoop van kerstbomen moet zoveel mogelijk plaats vinden aan de rand van een (winkel)gebied. Voor standplaatshouders die voorzieningen als elektra en water nodig hebben moeten deze op een dusdanige manier beschikbaar zijn dat ze geen overlast veroorzaken. - De bescherming van het milieu

In het kader van de Wet milieubeheer mag in de directe nabijheid van woonbebouwing of andere zogenaamde gevoelige gebouwen, zoals een medisch centrum, niet gefrituurd, gebakken of gebraden worden. Verder moeten standplaatshouders zorgen voor afvoer van hun afval en wanneer van toepassing zorgen voor de vetafscheiding van het afvalwater. - De bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving

Deze weigeringsgrond wordt gehanteerd indien door een standplaats het straatbeeld en haar omgeving ernstig verstoord worden. De situering moet verder passen binnen het ruimtelijk stedenbouwkundig concept van de omgeving. Hier spelen bijvoorbeeld zichtlijnen en het openbare karakter van een plein een rol. De stationsgebieden in Vlaardingen worden specifiek uitgesloten van standplaatslocaties. Gelet op de uitstraling en de eisen van welstand met betrekking tot deze gebieden is in het verleden met deze standplaatshouders/eigenaren een traject ingegaan voor een vaste plek door middel van een kiosk. Er mogen verder geen vlaggen, kabels, leidingen of reclameborden worden bevestigd aan bomen en struiken. - Verkeersvrijheid of- veiligheid

Standplaatsen mogen een vlotte voetgangersdoorstroom niet beletten. In dat kader zijn op bepaalde locaties alleen handkarren toegestaan. Een standplaats mag geen verkeer- of parkeerhinder tot gevolg hebben bijvoorbeeld wanneer zij het zicht op naderend verkeer ontnemen of op plaatsen met een hoge parkeerdruk. Er mag geen concentratie van standplaatsen plaatsvinden. Verder wordt bepaald dat het bij de standplaats niet mogelijk is om een terras te plaatsen. Wel is het toegestaan om als de standplaats in gebruik is maximaal 1 stoel bij te plaatsen. Bij de bepaling van de locaties is bovendien rekening gehouden met de toegankelijkheid voor hulpverleningsdiensten in geval van calamiteiten. - Entree winkelgebied

Standplaatsen kunnen een belangrijke rol vervullen bij de entree van een (winkel)gebied. Het is gewenst dat standplaatsen bij de entrees en in de looproute van en naar het (winkel)gebied staan.

Paragraaf 3.3 Publiekrechtelijke en privaatrechtelijke regelingen

Op het innemen van standplaatsen zijn meer publiekrechtelijke en privaatrechtelijke regelingen van toepassing. Indien er bijvoorbeeld sprake is van gebruik van andermans eigendom, is toestemming van de eigenaar van de grond noodzakelijk. De meest voorkomende regelingen die op standplaatsen van toepassing zijn staan vermeld in bijlage 1.

Hoofdstuk 4 Soorten standplaatsen

Paragraaf 4.1 Jaarstandplaats, seizoenstandplaats en tijdelijke standplaats

Artikel 4.1.1 Jaarstandplaats

Een vergunning voor een jaarstandplaats geldt voor maximaal 3 dagen per week per ondernemer per locatie en heeft een maximale geldigheid van 1 jaar. Voor het innemen van een jaarstandplaats gelden vaste locaties. Deze zijn opgenomen in bijlage 2. De locaties voor een jaarstandplaats kunnen door verschillende vergunninghouders gedurende maximaal 3 dagen in de week bezet worden. Dit betekent bijvoorbeeld dat 1 locatie op maandag, dinsdag en woensdag kan worden ingenomen door een standplaatshouder met vis en op donderdag, vrijdag en zaterdag door een standplaatshouder met bloemen. De vergunning kan iedere dag van het jaar ingaan. De einddatum van de vergunning is altijd 31 december van het betreffende jaar.

Artikel 4.1.2 Seizoenstandplaats

Een vergunning voor een seizoenstandplaats geldt voor maximaal 7 dagen per week per ondernemer per locatie en heeft een maximale geldigheid van 3 maanden per jaar. Een vergunning voor een seizoenstandplaats geldt alleen voor producten die gebonden zijn aan een bepaalde periode, zoals de verkoop van ijs, haring, oliebollen of kerstbomen. Voor het innemen van een seizoenstandplaats gelden ook vaste locaties. Deze zijn in bijlage 2 opgenomen. Voor de verkoop van kerstbomen zijn aparte locaties aangewezen. Deze worden in bijlage 2 en op de plattegronden met een ‘K’ aangegeven. Bloemen- en planthandelaren die het gehele jaar door een winkel of standplaats drijven kunnen jaarlijks een vergunning aanvragen voor extra uitstalruimte ten behoeve van kerstboomverkoop en vallen daarom niet onder het standplaatsenbeleid. De vergunning kan iedere dag van het jaar ingaan.

Artikel 4.1.3 Tijdelijke standplaats

Een tijdelijke standplaats is bedoeld voor één dag. Voor het innemen van een tijdelijke standplaats gelden de spelregels zoals opgenomen in het collectebeleid, kledinginzameling en donateuracties. Dit betekent dat een organisatie slechts 1 keer per 6 weken één dag een standplaats kan innemen. Per dag kan aan maximaal twee organisaties een tijdelijke standplaatsvergunning worden verleend. Er worden binnen dit beleid geen specifieke locaties voor tijdelijke standplaatsen aangewezen. Als een standplaatslocatie voor een jaar of seizoen niet vergund is mag deze ook door een tijdelijke standplaats worden ingenomen. Voor alle standplaatsen geldt dat deze op tijdstippen mogen worden ingenomen conform de tijden van de Winkeltijdenwet. Deze tijden zijn tussen 6.00 uur ’s morgens en 22.00 uur ’s avonds en op koopzondagen tussen 12.00 en 17.00.

Hoofdstuk 5 Vergunningaanvraag

Paragraaf 5.1 Aanvraagformulier

Voor het indienen van een aanvraag dient het formulier “Aanvraag standplaatsvergunning” te worden gebruikt. Het formulier kan worden aangevraagd bij de sectie Bijzondere Wetten of worden gedownload van de website www.vlaardingen.nl. Met het ingevulde aanvraagformulier moeten verder worden ingeleverd: - een kopie van een geldig legitimatiebewijs van de standplaatshouder;

- één of meer foto’s van de kraam of kar;

- de afmetingen van de kraam of kar;

- een kopie van het registratiebewijs van het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (de ‘marktpas’); - bewijs van toestemming van de eigenaar indien de standplaats wordt ingenomen op particulier terrein.

Bij het beoordelen van de aanvraag zal verder door de gemeente een check worden gemaakt op de inschrijving bij de Kamer van Koophandel.

Paragraaf 5.2 Aanvrager

De vergunning is persoonsgebonden en niet overdraagbaar om handel in vergunningen te voorkomen. Overschrijven van een vergunning op naam van een familielid of persoon die werkzaam is in het bedrijf, is dus niet mogelijk.

Paragraaf 5.3 Ontvangstbevestiging

De aanvrager ontvangt binnen 1 week na indiening van de aanvraag een ontvangstbevestiging.

Paragraaf 5.4 Beslistermijn

Op een aanvraag voor een standplaatsvergunning wordt uiterlijk 8 weken na de dag waarop een complete aanvraag ontvangen is beslist. Bij het behandelen van de aanvraag adviseren zo nodig de betrokken afdelingen en secties van de gemeente en indien noodzakelijk de politie. De betrokken afdelingen en sectie zijn Ruimtelijke Ordening, Verkeer en Vervoer, Economische Zaken en de brandweer. Tegen het weigeren van de standplaatsvergunning kan bezwaar worden gemaakt. Gedurende de tijd dat op de aanvraag geen beslissing genomen is mag de gevraagde standplaats niet worden ingenomen.

Paragraaf 5.5 Wachtlijst

In het geval een standplaatsvergunning niet kan worden afgegeven, omdat bijvoorbeeld de locatie vol is, vindt op uitdrukkelijk verzoek van de aanvrager plaatsing op de wachtlijst plaats. Toewijzing gebeurt op volgorde van binnenkomst. Er is één gezamenlijke wachtlijst voor alle standplaatslocaties.

Paragraaf 5.6 Kosten

Artikel 5.6.1 Leges

Voor het afgeven van een standplaatsvergunning zijn leges verschuldigd. Voor nieuwe aanvragen zijn de kosten hoger dan voor een verlenging. De leges worden jaarlijks geïndexeerd en vastgesteld in de legesverordening.

Artikel 5.6.2 Precario

Indien een standplaats wordt ingenomen op gemeentegrond dan wordt daarvoor precariobelasting in rekening gebracht. De hoogte van de precariobelasting is onder andere afhankelijk van de ingenomen oppervlakte en het aantal dagen dat de standplaats wordt ingenomen. De precariotarieven worden jaarlijks geïndexeerd en vastgesteld in de precarioverordening.

Hoofdstuk 6 Wijzigen, verlengen, beëindigen en intrekken van de vergunning

Paragraaf 6.1 Wijzigen van de vergunning

Een aanvraag om wijziging van de standplaatsvergunning wordt beschouwd als een aanvraag voor een nieuwe vergunning. Op dezelfde manier als hiervoor omschreven (zie 5.1) kan een aanvraag ingediend worden om een vergunning te wijzigen, bijvoorbeeld omdat men andere producten wil gaan verkopen of de verkooptijden wil veranderen. Gedurende de tijd dat de aanvraag in behandeling is, mogen de aangevraagde wijzigingen niet worden aangebracht dan wel worden uitgevoerd. Op de gewijzigde aanvraag wordt binnen 8 weken beslist.

Paragraaf 6.2 Verlengen van de vergunning

Minimaal 8 weken voor het verlopen van de standplaatsvergunning dient een aanvraag om een verlenging bij het college van burgemeester en wethouders (via de sectie Bijzondere Wetten) te worden gedaan. Wanneer de vergunninghouder niet tijdig een verlenging aanvraagt verloopt de vergunning en kan de standplaats aan een andere aanvrager worden toegewezen.

Paragraaf 6.3 (Voortijdig) beëindigen van de vergunning

Wanneer men de vergunning voortijdig wil beëindigen dient men dit schriftelijk te doen bij het college van burgemeester en wethouders (via de sectie Bijzondere Wetten). Reeds betaalde leges of precario worden niet terugbetaald. Wanneer de standplaatsvergunning eindigt en men de vergunning niet wenst te verlengen hoeft men niets te doen. De vergunning eindigt dan automatisch. Als binnen een herstructureringsgebied een standplaatslocatie komt te vervallen dan eindigt de vergunning op de dag dat op de betreffende locatie de (voorbereidende) werkzaamheden worden gestart. Wanneer de standplaatshouder van de vervallen locatie een andere standplaatslocatie in gebruik neemt, zijn deze beleidsregels meteen op hem van toepassing.

Paragraaf 6.4 Intrekken van de vergunning

Wanneer de vergunninghouder langer dan 3 maanden geen gebruik maakt van de vergunning zal deze worden ingetrokken. Reeds betaalde leges en precario zullen niet worden terugbetaald.

Hoofdstuk 7 Maximumstelstel

Paragraaf 7.1 Maximum per gebied

Het college van B&W kiest voor een maximum aantal locaties per (winkel)gebied. Uitgangspunt voor de vaststelling van het maximum aantal locaties is de Detailhandelsnota 2007 – 2012 waarbij per (winkel)gebied een verzorgingsniveau is vastgesteld. Het college gaat wat betreft het verzorgingsniveau uit van 1 standplaatslocatie per 10.000 inwoners. Voor de PDV-locaties Hoogstad en Deltagebied worden locaties bij de bouwmarkten aangewezen. Bij het bepalen van de locaties is ook gekeken naar de fysieke mogelijkheden binnen de gebieden. Per locatie is een maximum aantal m2’s toegestaan. Een standplaatslocatie kan verder zowel door een jaarstandplaatshouder als een seizoenstandplaatshouder ingenomen worden, tenzij uitdrukkelijk is aangegeven dat de locatie alleen voor een seizoenstandplaats is bedoeld. Kerstboomlocaties zijn alleen bedoeld voor de verkoop van kerstbomen. Bij de kerstboomlocaties gaan we uit van de standplaatslocaties 2010. Uiteraard zijn ook weer de eerder genoemde criteria op de locaties van toepassing.

Paragraaf 7.2 De (winkel)gebieden

Kaart met de (winkel)gebieden en supermarkten in Vlaardingen

(bron: Detailhandelsnota 2007 – 2012) afbeelding binnen de regeling

Artikel 7.2.1 Centrum

Het centrum van Vlaardingen is het hoofdwinkelcentrum en kent een verzorgingsgebied van 71.000 inwoners. Voor het centrum van Vlaardingen wordt derhalve het maximale aantal standplaatslocaties vastgesteld op 7.

Artikel 7.2.2 De Loper

Winkelcentrum De Loper is een wijkwinkelcentrum en kent een verzorgingsgebied van 25.000 inwoners. Het maximale aantal standplaatslocaties wordt vastgesteld op 3.

Artikel 7.2.3 Holiërhoek

Winkelcentrum Holiërhoek is een buurtwinkelcentrum met een verzorgingsgebied van 10.000 inwoners. Het maximale aantal standplaatslocaties wordt vastgesteld op 1. Het aantal kerstboomlocaties wordt vastgesteld op 1.

Artikel 7.2.4 Winkelhoeve

De Winkelhoeve is qua functioneren niet te benoemen als wijk- of buurtwinkelcentrum maar is meer te benoemen als buurtsteunpunt. Hier zijn geen jaar- of seizoenstandplaatsen toegestaan.

Artikel 7.2.5 van Hogendorplaan

Winkelcentrum van Hogendorplaan is een wijkwinkelcentrum en kent een verzorgingsgebied van 14.000 inwoners. Het maximale aantal standplaatslocaties wordt vastgesteld op 2. Het aantal kerstboomlocaties wordt vastgesteld op 0.

Artikel 7.2.6 Westwijk

Winkelcentrum Westwijk is een wijkwinkelcentrum en kent een verzorgingsgebied van 13.000 inwoners. Het maximale aantal standplaatslocaties wordt vastgesteld op 2. Het aantal kerstboomlocaties wordt vastgesteld op 1.

Artikel 7.2.7 VOP Zuid/Hoogvliet

VOP Zuid is een buurtwinkelcentrum. Het maximale aantal standplaatslocaties wordt vastgesteld op 1.

Artikel 7.2.8 Hoogstad

Er is 1 standplaatslocatie bij de bouwmarkt Formido toegestaan.

Artikel 7.2.9 Deltagebied

Er is 1 standplaatslocatie bij de bouwmarkt Gamma en 1 standplaatslocatie bij de bouwmarkt Praxis toegestaan.

Artikel 7.2.10 Begraafplaats Holy

Er is 1 standplaatslocatie toegestaan. Voor deze locatie geldt dat alleen bloemen verkocht mogen worden. Het totale aantal locaties dat in aanmerking komt voor een vergunning voor een standplaats komt hiermee op 20 locaties. Het totale aantal kerstboomlocaties is 4.

Een overzicht met alle locaties per (winkel)gebied is opgenomen in bijlage 2.

Hoofdstuk 8 Handhaving

De handhaving en controle van de standplaatsvergunningen geschiedt door de medewerkers van de Lichtblauwe Brigade van de sectie Toezicht & Veiligheid. De vergunning dient op de standplaats aanwezig te zijn en op verzoek van bevoegd gezag te worden getoond.

Er wordt toezicht en controle uitgeoefend op de vergunningvoorwaarden van de verleende standplaatsvergunning. Hieronder vallen onder andere de locatie, de ingenomen oppervlakte, de aanwezigheid van de vergunninghouder of diens gemachtigde, de gehanteerde openingstijden en eventuele vervuiling. Daarnaast zal door de brandweer extra gecontroleerd worden op brandveiligheid. Indien de vergunning niet getoond kan worden omdat (nog) geen vergunning is verleend, zal het bevoegd gezag de standplaatshouder opdragen zijn activiteiten per direct te staken. Indien aan de standplaatshouder wel een vergunning is verleend maar men op een andere manier zich niet houdt aan de wet, regelgeving of de vergunningvoorschriften zal er, afhankelijk van de overtreding, handhavend worden opgetreden. Hierbij kan een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang worden opgelegd indien de situatie voor herstel vatbaar is. Indien blijkt dat er zwaarwegende redenen zijn welke redelijkerwijs niet gerepareerd kunnen worden bestaat de mogelijkheid om na 2 schriftelijke waarschuwingen de standplaatsvergunning door het college van B&W in te trekken. Er wordt minimaal twee keer per jaar aangekondigd of onaangekondigd gecontroleerd op naleving van de voorschriften. Van de controle wordt een kort verslag opgesteld.

Hoofdstuk 9 Overgangssituatie

Standplaatsen zijn bedoeld voor de ambulante handel. Dat wil zeggen dat een standplaatshouder overdag zijn goederen vanaf een locatie verkoopt en aan het eind van de dag de locatie weer verlaat. In Vlaardingen wordt dit begrip al ruimer geïnterpreteerd en geldt dat standplaatshouders met een jaarvergunning maximaal 3 dagen per week mogen blijven staan. Toch is de situatie ontstaan dat standplaatshouders jarenlang met hun verkoopwagens op dezelfde locatie staan en deze locaties aan het eind van de dag of week niet verlaten. Deze verkoopwagens kunnen worden beschouwd als “vaste” verkoopwagens omdat het vanwege de omvang van de wagen of vanwege het feit dat de wagen door voorzieningen als riolering en elektra met de locatie is verbonden, ondoenlijk is om de wagens na 3 dagen te verplaatsen. Hiertegen is nooit opgetreden. Hierdoor is bij deze bestaande standplaatshouders een bepaald vertrouwen gewekt. Omdat het nieuwe beleid voor deze standplaatshouders consequenties heeft is voor hen gekozen voor een overgangsregeling. Op de seizoenstandplaatsen, die slechts een bepaalde periode in het jaar een standplaats innemen, is de overgangsregeling niet van toepassing. Op alle aanvragen om een seizoensplaats die na het moment van inwerkingtreding van het nieuwe beleid worden ingediend, is het beleid van toepassing. Uitzondering zijn de seizoenstandplaatsen in herstructureringsgebied Westwijk. Voor de overgangsregeling hanteert het college de volgende richtlijnen:

- voor een standplaatshouder die de standplaats maximaal 1 jaar heeft ingenomen, geldt geen overgangsregeling. Wanneer zijn standplaatsvergunning na inwerkingtreding van het nieuwe beleid afloopt, is het nieuwe beleid voor de standplaatshouder wel pas na afloop van de vergunning van toepassing;

- voor een standplaatshouder die langer dan 1 en korter dan 5 jaar een standplaatsvergunning voor dezelfde locatie heeft gekregen, wordt het nieuwe beleid met ingang van 1 januari 2013 van kracht;

- voor een standplaatshouder die 5 jaar of langer een standplaatsvergunning voor dezelfde locatie heeft gekregen, wordt het nieuwe beleid met ingang van 1 januari 2017 van kracht. Inventarisatie van de bestaande standplaatsen in Vlaardingen leert dat er 2 verschillende situaties zijn waarvoor een overgangsregeling wordt getroffen. Dit zijn: 1. Standplaatshouders met een mobiele verkoopwagen op een locatie die blijft bestaan. De bestaande verkoopwagens zijn alleen in strijd met het nieuwe beleid op het punt van het maximale aantal toegestane dagen dat ze op de locatie mogen blijven staan. Per 1-1-2012 mogen de verkoopwagens, conform het eerder genomen B&W besluit van 17 februari 2009, nog maar maximaal 3 dagen op een locatie blijven staan.

2. Standplaatshouders met een mobiele of vaste verkoopwagen op een locatie die ophoudt te bestaan.

Voor standplaatshouders die langer dan 1 en korter dan 5 jaar een standplaatsvergunning voor dezelfde locatie hebben gekregen, wordt het nieuwe beleid op 1-1-2013 van kracht.

Voor standplaatshouders die langer dan 5 jaar een vergunning voor dezelfde locatie hebben gekregen, wordt het nieuwe beleid op 1-1-2017 van kracht. Indien de standplaatslocatie zich in een herstructureringsgebied bevindt, dan eindigt de standplaatsvergunning op de dag dat op de betreffende locatie met de werkzaamheden wordt begonnen, zoals omschreven in paragraaf 6.3. In bijlage 3 kunt u lezen voor welke standplaatshouder een overgangsregeling geldt en welke regeling van toepassing is.

Hoofdstuk 10 Inwerkingtreding

De beleidsregels treden in werking op de dag na publicatie.

Ondertekening

Ondertekend op 2 juni 2011

Bijlage 1 Publiekrechtelijke en privaatrechtelijke regelingen

1. Algemene Plaatselijke Verordening (APV)

Het innemen van een standplaats wordt geregeld via een bepaling in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV), waarin een verbod is opgenomen tot het aanbieden van goederen vanaf een vaste plaats in de openbare ruimte zonder vergunning van burgemeester en wethouders. De weigeringgronden zijn eveneens opgesomd in de APV. Naast de APV is er nog andere regelgeving van belang ten aanzien van het innemen van standplaatsen. Deze regelgeving stelt vanuit andere motieven eisen aan het drijven van handel. Zo is onder meer van belang de Algemene Wet Bestuursrecht, de Winkeltijdenwet en de Drank- en Horecawet. Indien er sprake is van gebruik van andermans eigendom, is toestemming van de eigenaar van die grond noodzakelijk. De meest van toepassing zijnde wet- en regelgeving zal hieronder kort worden toegelicht. 2. Algemene Wet Bestuursrecht

De Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) geeft de wettelijke kaders met betrekking tot het bestuursrecht weer. De Awb is daardoor van toepassing op het traject van de standplaatsvergunning, zoals het aanvragen en afgeven van de vergunning en de mogelijke bezwaar- en beroepsprocedure. 3. Winkeltijdenwet

De Winkeltijdenwet regelt een aantal zaken met betrekking tot de openingstijden van winkels en het leveren van goederen aan particulieren. De bepalingen uit de Winkeltijdenwet gelden ook voor de verkoop van goederen vanaf een standplaats. Het toezicht op de naleving van de bepalingen van de Winkeltijdenwet geschiedt door de Economische Controledienst. 4. Drank- en Horecawet

Op basis van de Drank- en Horecawet is het verboden om middels een standplaats alcohol te verstrekken. Indien een aanvraag voor een dergelijke standplaats wordt ontvangen of indien bij controle blijkt dat een vergunninghouder alcohol verstrekt, dan worden er maatregelen genomen op basis van de Drank- en Horecawet. 5. Wet ruimtelijke ordening

In de APV is aangegeven dat een vergunning voor het innemen van een standplaats kan worden geweigerd vanwege strijd met een geldend bestemmingsplan. Wanneer wel een vergunning, zoals vereist krachtens de APV, wordt verstrekt, blijven eventuele eisen die in het geldende bestemmingsplan worden gesteld, van kracht.

Het college kan een aanvraag voor het innemen van een standplaats mede opvatten als een verzoek om vrijstelling van de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan. In een dergelijk geval wordt een aanvraag gebruikt voor twee afzonderlijke procedures. Het is dan niet nodig twee afzonderlijke aanvragen in te dienen. 6. Warenwet

Op het drijven van handel in waren zoals bedoeld in artikel 1 van de Warenwet (eetwaren, waaronder tevens worden begrepen kauwpreparaten, andere dan van tabak, en drinkwaren, evenals andere roerende zaken) zijn de bepalingen uit de Warenwet van toepassing. De Warenwet stelt regels met betrekking tot de goede hoedanigheid en aanduiding van waren. Daarnaast stelt de Warenwet regels met betrekking tot de hygiëne en degelijkheid van producten. Met betrekking tot het toezicht op de naleving van de bepalingen van de Warenwet is een afzonderlijk regime van toepassing. De voorschriften die uit de Warenwet voortvloeien gelden naast de voorschriften die door het college gesteld kunnen worden op basis van een standplaatsvergunning. 7. Wet Milieubeheer

In de Wet milieubeheer wordt een regeling getroffen ten aanzien van inrichtingen die hinder of overlast kunnen veroorzaken voor de omgeving. Deze bepalingen gelden ook voor een standplaatshouder, voor zover zijn verkoopplek als ‘inrichting’ kan worden aangemerkt. Van belang is dan de regelgeving die geldt voor friet- en viskramen die voor wat betreft de inrichting aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen. Wanneer duidelijk is dat er sprake is van een inrichting op grond van de Wet milieubeheer, dan zal voor een friet- of viskraam sprake zijn van een type B-inrichting als bedoeld in het Activiteitenbesluit en zal de standplaatshouder een melding in het kader van het Activiteitenbesluit in moeten dienen en zich ook moeten houden aan de voorschriften zoals deze gesteld zijn in het Activiteitenbesluit. Naast de eisen uit de Wet Milieubeheer zijn de overige eisen, die krachtens de APV gesteld worden, van toepassing bij het beoordelen van de aanvraag voor een standplaatsvergunning. 8. Handelsregisterwet 1996

Op basis van de Handelsregisterwet 1996 dient een onderneming ingeschreven te zijn bij de Kamer van Koophandel. Zonder de benodigde inschrijving is het niet mogelijk om goederen dan wel diensten aan te bieden. 9. Wet op de Bedrijfsorganisaties

Conform deze wet dient iedere ondernemer in de detailhandel te zijn aangesloten bij het Hoofdbedrijfschap Detailhandel. Dit geldt ook voor de houder van een standplaatsvergunning. 10. Vestigingswet Bedrijven

Een standplaatshouder dient te voldoen aan de Vestigingswet Bedrijven indien hij niet alleen vis verkoopt, maar ook bewerkt. Uitzondering hierop is het schoonmaken van haring. 11. Europese Dienstenrichtlijn

De Europese Dienstenrichtlijn is van toepassing op het aanbieden van diensten. Dit kan van toepassing zijn bij het innemen van standplaatsen, bijvoorbeeld bij het repareren van autoruiten.

Bijlage 2 Lijst met standplaatslocaties per (winkel)gebied

afbeelding binnen de regeling afbeelding binnen de regeling   afbeelding binnen de regeling afbeelding binnen de regeling afbeelding binnen de regeling   afbeelding binnen de regeling afbeelding binnen de regeling afbeelding binnen de regeling afbeelding binnen de regeling afbeelding binnen de regeling

Bijlage 3 Overgangsregeling jaarstandplaatshouders

afbeelding binnen de regeling