Regeling vervallen per 06-01-2020

Havenbeheersverordening Vlaardingen 2010

Geldend van 06-10-2011 t/m 05-01-2020

Intitulé

Havenbeheersverordening Vlaardingen 2010

De gemeenteraad van Vlaardingen,

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 10 augustus 2010, R.nr.       ;

Gelet op de artikelen 147 en 156, derde lid, van de Gemeentewet;

Overwegende dat het ter bevordering van een goed havenbeheer noodzakelijk is regels te stellen met betrekking tot de orde, de veiligheid en het milieu van de haven en de omgeving van de haven, en de kwaliteit van de dienstverlening in de haven;

Besluit:

Vast te stellen de Havenbeheersverordening Vlaardingen 2010 en de daarbij behorende toelichting.

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

-        binnenschip: schip, niet zijnde een zeeschip;

-        bootliedenorganisatie: door het college erkende organisatie van bootlieden die activiteiten verricht ter waarborging van de vakbekwaamheid van bootlieden en zorgdraagt voor het vereiste materieel;

-        bootman: degene die in de uitoefening van zijn beroep een zeeschip vast- of losmaakt;

-        college: college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen;

-        communicatievaren: tegen vergoeding vervoeren van personen van en naar zeeschepen;

-        exploitant: eigenaar, beheerder, rompbevrachter of ieder ander die zeggenschap heeft over het gebruik van het schip;

-        gevaarlijke stoffen: stoffen die gevaar voor explosie, brand, corrosie, vergiftiging, bedwelming of straling kunnen opleveren, zoals vermeld in de International Maritime Dangerous Goods Code, de (International) Code for the Construction and Equipment of Ships Carrying Dangerous Chemicals in Bulk, de (International) Code for the Construction and Equipment of ships carrying Liquefied Gasses in Bulk van de Internationale Maritieme Organisatie of het Europees Verdrag inzake het internationaal vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren (ADN), met uitzondering van eetbare oliën;

-        haven: wateren binnen de gemeente die voor de scheepvaart openstaan, met uitzondering van de Nieuwe Maas en de Nieuwe Waterweg;

-        havenmeester: havenmeester van Vlaardingen;

-        kapitein: degene die de feitelijke leiding over een zeeschip voert;

-        ladingresiduen: de restanten van lading in ruimen of tanks aan boord die na het lossen en schoonmaken achterblijven, met inbegrip van restanten na lading of lossing en morsingen;

-        ontvangstvoorziening: voorziening geschikt voor de ontvangst van scheepsafval, overige schadelijke stoffen of restanten van schadelijke stoffen;

-        personenvervoer: tegen vergoeding vervoeren van personen;

-        petroleumhaven: gebied ingericht voor de afhandeling van een tankschip met onverpakte gevaarlijke vloeibare lading;

-        scheepsafval: afval, met inbegrip van residuen, niet zijnde ladingresiduen, en sanitair afval, dat ontstaat tijdens de bedrijfsvoering van een schip en dat valt onder de reikwijdte van bijlagen I, IV, V en VI van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, alsmede ladinggebonden afval, zijnde al het materiaal dat aan boord bij de stuwage en verwerking van de lading als afval overblijft, waaronder in ieder geval begrepen wordt stuwmateriaal, schoorpalen, laadborden, verpakkingsmateriaal, houten platen, papier, karton, draad of stalen banden;

-        schip: elk vaartuig met inbegrip van een watervliegtuig, een draagvleugelboot, een luchtkussenvoertuig, een boorinstallatie, een werkeiland of soortgelijk object, een baggermolen, een drijvende kraan, een elevator, een ponton, een drijvend werktuig, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting;

-        schipper: degene die de feitelijke leiding over een binnenschip voert;

-        sjorbedrijf: bedrijf dat zich beroepsmatig bezighoudt met sjorren en dat is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;

-        sjorder: degene die containers aan boord van zeeschepen sjort;

-        sjorren: zeevast zetten en losmaken van containers aan boord van een zeeschip;

-        spudpaal: voorziening waarmee een schip zichzelf in de onderwaterbodem kan verankeren door middel van verticale meerpalen waarmee het schip zelf is uitgerust;

-        tankschip: zee- of binnenschip, gebouwd voor of aangepast aan het vervoer van onverpakte vloeibare lading in zijn laadruimten;

-        toestemming: vergunning, aanwijzing, erkenning, ontheffing of vrijstelling op grond van of krachtens deze verordening;

-        woonconcentratie: een groep van zich bij elkaar op het land bevindende woningen;

-        zeeschip: schip dat wordt gebruikt voor de vaart ter zee of dat blijkens zijn constructie voor de vaart ter zee is bestemd en elk schip dat is voorzien van een document - afgegeven door het bevoegde gezag van het land waar het schip is ingeschreven - waaruit blijkt dat het geschikt is voor de vaart ter zee.

Artikel 1.2 Toepassingsgebied

1.      Tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald, is deze verordening van toepassing in de haven en alle tot de haven behorende kunstwerken, alsmede op de scheepshellingen, dokken, scheepsreparatiewerven, los- en laadplaatsen binnen de gemeente.

2.      Deze verordening is tevens van toepassing op schepen die buiten de haven doch binnen de gemeente direct of indirect gemeerd of ten anker liggen of op een spudpaal zijn afgemeerd.

3.      Voor de gedeelten van de haven, alsmede de in het tweede lid bedoelde meergelegenheden, die niet in beheer bij de gemeente zijn, zijn de navolgende artikelen van deze verordening niet van toepassing: 3.4, 3.5, 3.6 en 3.7.

Artikel 1.3 Aanvulling of afwijking van de Algemene wet bestuursrecht

Naast of in afwijking van titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht gelden met betrekking tot toestemmingen bij of krachtens deze verordening de bepalingen van deze paragraaf.

Artikel 1.4 Beslistermijn

1. Het college beslist op een aanvraag om een toestemming binnen 6 weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij bij of krachtens deze verordening een andere beslistermijn is vastgesteld.

2. Het college kan binnen 6 weken na ontvangst van de aanvraag de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal met ten hoogste 4 weken verlengen. Het doet hiervan mededeling aan de aanvrager.

Artikel 1.5 Voorschriften en beperkingen

1.      Het college kan aan een toestemming voorschriften verbinden. De toestemming kan onder beperkingen worden verleend.

2.      De voorschriften en beperkingen, bedoeld in het eerste lid, mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de toestemming is vereist.

3.      Degene voor wie de toestemming geldt, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.6 Geldigheidsduur

1.      Tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald, wordt een vergunning of vrijstelling verleend voor de duur van vijf jaar.

2.      Een erkenning kan voor onbepaalde duur worden verleend.

3.      Een ontheffing die wordt verleend voor een eenmalige gedraging of handeling wordt verleend voor de duur van die gedraging of handeling, met dien verstande dat de ontheffing voor maximaal zes maanden wordt verleend.

4.      Een ontheffing kan in spoedeisende gevallen voor een eenmalige gedraging of handeling mondeling worden verleend. De ontheffing wordt zo spoedig mogelijk op schrift gesteld.

Artikel 1.7 Weigeren, wijzigen of intrekken van toestemming

Het college kan, onverminderd het elders bij of krachtens deze verordening bepaalde, een toestemming weigeren, wijzigen of intrekken indien:

a.      een of meer van de belangen die worden beschermd door deze verordening,

waaronder in ieder geval vallen de orde, de veiligheid en het milieu van de haven en de omgeving van de haven, en de kwaliteit van de dienstverlening in de haven, dat wenselijk maken;

b.      de verbonden voorschriften of beperkingen waaronder zij is verleend, niet zijn of worden nageleefd;

c.      zich na de verlening een zodanig feit of omstandigheid voordoet dat, indien het feit of de omstandigheid ten tijde van de verlening bekend was geweest, de toestemming niet of niet onder die voorschriften of beperkingen zou zijn verleend;

d.      op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de toestemming, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de toestemming is vereist;

e.      ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

f.       van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn of, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een naar het oordeel van het college redelijke termijn, of;

g.      degene voor wie de toestemming geldt, dit verzoekt.

Artikel 1.8 Grond voor verlening van een ontheffing

Een ontheffing bij of krachtens deze verordening wordt slechts verleend, indien het belang dat door het betrokken verbod wordt beschermd, zich daartegen niet verzet.

Artikel 1.9 Verplichtingen van houders van toestemmingen

De houder houdt de toestemming, die op een schip betrekking heeft, of een kopie hiervan, aan boord van het schip, tenzij het een schip zonder bemanningsverblijf betreft.

Artikel 1.10 Normadressaat

1.      Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is de kapitein of de schipper verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

2.      Bij afwezigheid van een kapitein of een schipper, is de exploitant verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

Paragraaf 2 Havenmeester van Vlaardingen

Artikel 2.1 Aanwijzing havenmeester

Het college wijst de havenmeester van Vlaardingen aan.

Paragraaf 3 Orde in en gebruik van de haven

Artikel 3.1 Verkeerstekens

1.      Het college kan in de haven verkeerstekens plaatsen die zijn vermeld in het Binnenvaartpolitiereglement en die verkeerstekens voorzien van nadere aanduidingen.

2.      Het is verboden te handelen in strijd met het verkeersteken of de daarbij behorende nadere aanduidingen.

3.      Het college kan van het in het tweede lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 3.2 Verbod tot nemen van ligplaats

1.      Het is verboden met een schip ligplaats te nemen of zich met een schip op een ligplaats te bevinden, tenzij dit geschiedt:

a.      in overeenstemming met ter plaatse aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen als bedoeld in artikel 3.1;

b.      in overeenstemming met de Woonschepenverordening op een door de raad daartoe aangewezen plaats;

c.      in overeenstemming met de Binnenhavenverordening;

d.      met een vergunning op grond van de Verordening voor het hebben van een vaste ligplaats in de gemeente Vlaardingen of;

e.      met instemming van de huurder, erfpachter of eigenaar van een ligplaats.

2.      Het college kan, in afwijking van het eerste lid, onder e, het nemen of houden van ligplaats verbieden uit het oogpunt van orde, veiligheid of milieu.

3.      Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod vrijstelling of ontheffing verlenen.

Artikel 3.3 Verbod opvijzelen boor- of werkeiland

1.      Het is verboden een boorinstallatie, een werkeiland of een soortgelijk object op te vijzelen.

2.      Het verbod is niet van toepassing indien de boorinstallatie, het werkeiland of een soortgelijk object zich bevindt op een scheepswerf of bij een herstellingsinrichting, waarvoor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer is verleend.

3.      Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

4.      De aanvraag om een ontheffing bevat in ieder geval:

a.      de naam en technische gegevens van het op te vijzelen object;

b.      de naam van de scheepsagent;

c.      het resultaat van het bodemonderzoek, en

d.      de aard en tijdsduur van de uit te voeren activiteiten.

Artikel 3.4 Voorzieningen in de haven

1.      Het is een ieder verboden voorzieningen of voorwerpen in, op, onder of boven water te hebben, te plaatsen of aan te brengen, indien daardoor gevaar, schade of hinder kan ontstaan.

2.      Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien het betreft het hebben, plaatsen of aanbrengen van scheepstoebehoren en voorzieningen die dienen, en als zodanig in gebruik zijn, om een schip te laden en te lossen.

3.      Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 3.5 Verhalen van schepen

1.      Het college kan de exploitant schriftelijk opdragen het schip te verhalen of doen verhalen naar een andere ligplaats indien dit in het kader van de orde of ter bescherming van veiligheids- of milieubelangen noodzakelijk is.

2.      Indien geen gevolg wordt gegeven aan de opdracht, bedoeld in het eerste lid, kan het college het schip voor rekening en risico van de exploitant verhalen of doen verhalen.

3.      In spoedeisende gevallen of indien de exploitant onbekend is, kan het college het schip voor rekening en risico van de exploitant direct verhalen of doen verhalen.

Artikel 3.6 Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven

1.      Het is verboden voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven te gebruiken indien het schip:

a.      aan de grond zit;

b.      gemeerd, ten anker of op spudpalen ligt, of;

c.      ter hoogte van kade of oevers wordt gaande gehouden of tegen de kade of oever wordt gedrukt, anders dan noodzakelijk voor het ontmeren of afmeren.

2.      Tijdens het in werking zijn van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven van een schip is er een persoon in de stuurhut aanwezig, die bekend is met de bediening van het schip.

3.      Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien het een aan een ander schip gemeerd bunker- of bevoorradingsschip betreft, dat moet bij- of afdraaien ter voorkoming van schade.

4.      Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 3.7 Recreatievaart en zeilvaart in de haven

1.      Het is verboden met een schip dat voor de recreatievaart is bestemd in de haven te bevinden, voor zover deze onder invloed staat van getijdenbeweging, tenzij:

a.      het schip zich bevindt in een jachthaven, of;

b.      het schip zich rechtstreeks en zonder onderbreking begeeft naar de Oude haven, het Buizengat of de Vlaardinger vaart of omgekeerd, private ligplaats of werf.

2.      Het is verboden met een schip dat uitsluitend door middel van zeilen wordt voortbewogen te varen in de haven, voor zover deze onder invloed staat van getijdenbeweging.

3.      Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 3.8 Overlast aan vaartuigen

Het is niet-rechthebbenden verboden een schip vast te houden, zich daarop te begeven, zich daarop te bevinden of los te maken.

Artikel 3.9 Melding bedrijfsstoring, gebrek of schade

1.       Bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan of aan boord van een schip die gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken voor het schip of de omgeving, worden direct aan de havenmeester gemeld.

2.       De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail.

Paragraaf 4 Veiligheid en milieu in de haven

Artikel 4.1 Verontreiniging van lucht; stank, hinder of risico veroorzakende stoffen

1.       Het is verboden om aan boord van een schip, door middel van geperst gas of stoom, het uitlaatgassensysteem van verbrandingsmotoren naar de buitenlucht door te blazen, waardoor roet uit het schip ontsnapt.

2.       Het is verboden stoffen uit een schip te laten ontsnappen, waardoor gevaar, schade of hinder ontstaat of kan ontstaan.

3.       Het college kan van het in het tweede lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 4.2 Gebruik afvalverbrandingsoven

Het is een ieder verboden in de haven aan boord van een schip een afvalverbrandingsoven in gebruik te hebben.

Artikel 4.3 Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen

Degene door wiens toedoen een voorwerp of stof vrijkomt of in het water terechtkomt, waardoor gevaar, schade of hinder wordt of kan worden veroorzaakt, draagt ervoor zorg dat:

a.      daarvan onmiddellijk kennis wordt gegeven aan de havenmeester, en;

b.      de stof of het voorwerp onmiddellijk wordt verwijderd, tenzij dit redelijkerwijs niet uitvoerbaar is.

Artikel 4.4 Ernstig gevaar, schade of hinder opleverende schepen

1.      Het college kan indien naar zijn oordeel een schip ernstig gevaar, schade of hinder, of ernstige verstoring van de orde met zich meebrengt of kan brengen:

a.      een verbod opleggen om met dat schip de haven binnen te komen, in de haven te verblijven of zich met dat schip op een ligplaats te bevinden, of;

b.      maatregelen opleggen aan de kapitein of de schipper van het schip dat in de haven verblijft of zich op een ligplaats bevindt.

2.      Degene aan wie het verbod is of de maatregelen zijn opgelegd, is verplicht daaraan gevolg te geven.

Artikel 4.5 Veilige toegang

1.             Een afgemeerd schip beschikt over een toegang, die geen gevaar of schade kan veroorzaken.

2.             Een binnenschip hoeft niet over een toegang te beschikken indien:

a.             de feitelijke situatie dit onmogelijk maakt ten gevolge van laad- of loshandelingen, of;

b.             het afmeren van korte duur is.

Artikel 4.6 Verbod gebruik hoofdmotor

1.      Het is, in nader door het college aan te wijzen gebieden, verboden om op een afgemeerd schip de hoofdmotor in werking te hebben, tenzij direct voor vertrek van het schip.

2.      Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Paragraaf 4a Schone motoren binnenschepen

Artikel 4a.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a.      bedrijfsmatig vervoer:

1°.     vervoer van goederen in de uitoefening van een bedrijf of beroep; of

2°.     vervoer van goederen, uitsluitend bestemd voor of afkomstig van de eigen onderneming;

b.      binnenschip: schip, niet zijnde een zeeschip, dat is bestemd voor bedrijfsmatig vervoer.

Artikel 4a.2 Verbod voor binnenschepen in de haven

1.      Het is vanaf 1 januari 2025 verboden zich in de haven te bevinden met een binnenschip met een – ten behoeve van de voortstuwing – inwerking zijnde dieselmotor die niet voldoet aan de emissiewaarden van fase II van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart of niet voldoet aan het bepaalde in Richtlijn 97/68/EG, dan wel het bepaalde in eventuele opvolgende richtlijnen.

2.      Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen voor binnenschepen van bijzondere aard of met bijzondere lading, functie of bestemming.

Paragraaf 5 Delegatiegrondslagen

Artikel 5.1 Delegatiegrondslagen in verband met het stellen van nadere regels door het college

Het college kan nadere regels stellen in het kader van orde, veiligheid, milieu of kwaliteit van de dienstverlening in de haven of ter voorkoming van gevaar, schade of hinder, over:

a.             het door het college aangewezen gebieden, te weten petroleumhavens, waar schepen alleen onder door het college nader te bepalen voorwaarden zich mogen bevinden, waarbij het college in ieder geval regels kan stellen over activiteiten die in het gebied plaatsvinden of over de eisen waaraan schepen en bemanning moeten voldoen als zij in het gebied verblijven;

b.             het zich bevinden van een tankschip met gevaarlijke stoffen buiten een gebied als bedoeld onder a;

c.             de gegevens die schepen moeten melden als zij de haven aandoen of bepaalde activiteiten in de haven willen verrichten;

d.             het ligplaats nemen binnen een nader te bepalen afstand bij een woonconcentratie door een schip dat geladen is met gevaarlijke stoffen;

e.             de overslag van vloeibare gevaarlijke en schadelijke stoffen in bulk;

f.               het bunkeren van schepen;

g.             het aanwijzen van stoffen die stank of hinder kunnen veroorzaken of aanvullende risicobeheersende maatregelen behoeven;

h.             het schoonmaken van scheepsruimtes die een gevaarlijke of schadelijke stof bevatten, al dan niet met gebruikmaking van een dienstverlenend schip, waarbij aan dat schip voorwaarden kunnen worden gesteld;

i.               de afgifte en het in ontvangst nemen van, alsmede het geven van een aanwijzing om scheepsafval, overige schadelijke stoffen of restanten van schadelijke stoffen van schepen in ontvangst te mogen nemen;

j.               de bouw, de inrichting, de uitrusting, de exploitatie en het gebruik van bepaalde categorieën van schepen waarmee in de haven dienstverlenende werkzaamheden worden verricht, waarbij kan worden gedifferentieerd naar het doel waarvoor het schip gebruikt wordt;

k.             het communicatievaren, waarbij het college voor door het college nader te bepalen categorieën van personenvervoer over water een vergunning kan instellen;

l.               het vast- en losmaken van schepen, het stellen van verplichtingen waaraan bootmannen moeten voldoen, alsmede het verlenen van een erkenning aan bootliedenorganisaties;

m.           het sjorren van containers aan boord van schepen, het stellen van verplichtingen waaraan sjorders moeten voldoen en het instellen van een vergunning voor sjorbedrijven die sjorders in dienst hebben;

n.             het verrichten van werkzaamheden aan schepen;

o.             de wijze van afmeren van schepen;

p.             de verplichting voor schepen om gebruik te maken van walstroom in plaats van een eigen voorziening voor het opwekken van elektriciteit.

Paragraaf 6 Handhaving

Artikel 6.1 Aanwijzingen

1.      Het college kan mondeling of schriftelijk aanwijzingen geven in het belang van de orde en veiligheid in de haven, in het bijzonder ter regeling van het scheepvaartverkeer en het nemen van ligplaats en ter voorkoming van gevaar, schade of hinder.

2.      Degene tot wie een aanwijzing is gericht, is gehouden de aanwijzing onmiddellijk op te volgen.

Artikel 6.2 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 6.3 Toezichthoudende ambtenaren

1.      Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de havenmeester, alsmede de bij besluit van het college aan te wijzen personen, voor zover deze personen zijn voorzien van een akte van opsporingsbevoegdheid.

2.      Voorts zijn met het toezicht op de naleving van artikel 1.5 belast de opsporingsambtenaren van de regiopolitie Rotterdam Rijnmond, Zeehavenpolitie, aan wie ingevolge artikel 141 van het Wetboek van strafvordering opsporingsbevoegdheid toekomt.

3.      Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college aan te wijzen personen.

Artikel 6.4 Betreden van woonruimten

Personen die zijn belast met het toezicht op de naleving of de opsporing van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn bevoegd een woning binnen te treden, zonder toestemming van de bewoner, voor zover het toezicht op de naleving of de opsporing van het bepaalde bij of krachtens deze verordening dit vereisen.

Paragraaf 7 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 7.1 Overgangsrecht

1.       Toestemmingen die zijn verleend bij of krachtens de Havenverordening Vlaardingen 2004 en die van kracht zijn op het moment van inwerkingtreding van deze verordening, worden aangemerkt als toestemmingen bij of krachtens deze verordening onder de destijds geldende voorwaarden en beperkingen.

2.       Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om toestemming op grond van de Havenverordening Vlaardingen 2004 is ingediend waarop nog niet is beslist wordt daarop deze verordening toegepast.

3.       Op bezwaarschriften gericht tegen een beschikking op een aanvraag om toestemming krachtens de Havenverordening Vlaardingen 2004 ingediend wordt beslist met toepassing van deze verordening.

Artikel 7.2 Slotbepaling

1.       Deze verordening wordt aangehaald als “Havenbeheersverordening Vlaardingen 2010”.

2.       Deze verordening treedt in werking op de dag na de dag van publicatie in het Gemeenteblad.

3.       Op de in het vorige lid genoemde tijdstip vervalt de Havenverordening Vlaardingen 2004.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Vlaardingen, gehouden op 9 september 2010
(datum voluit)
De griffier,                                    De voorzitter,
A.J. van der Steen wnd.             mr. T.P.J. Bruinsma

Nota-toelichting Toelichting Havenverordening Vlaardingen 2010

Toelichting bij de Havenbeheersverordening Vlaardingen 2010

Algemeen

Aanleiding

De aanleiding om de bestaande Havenverordening Vlaardingen 2004 en de daaraan gekoppelde regelgeving te herzien is tweeledig. Ten eerste is de haven een zeer dynamische omgeving, waarin nieuwe ontwikkelingen elkaar in rap tempo opvolgen. In deze omgeving dient een constante kwaliteit te worden geleverd om het scheepvaartverkeer vlot, schoon, veilig en beveiligd af te wikkelen.

Ten tweede maakt de Vlaardingse haven deel uit van een groter havengebied. Begin dit jaar heeft de gemeente Rotterdam de regelgeving voor het havengebied geactualiseerd. Gelet op het belang van eenduidige regelgeving in het Rotterdamse havengebied volgen de andere havengemeenten zoveel mogelijk deze actualisatieronde.

Teneinde een zo groot mogelijk draagvlak te verkrijgen heeft het Havenbedrijf Rotterdam destijds het concept van de nieuwe Havenbeheersverordening voor advies toegezonden aan diverse bedrijven en organisaties. Ook de gemeente Vlaardingen heeft ambtelijk gereageerd op de conceptregeling. De Zeehavenpolitie van de politieregio Rotterdam-Rijnmond, het Openbaar ministerie en de DCMR hebben destijds positief gereageerd op de inmiddels door Rotterdam vastgestelde Havenbeheersverordening.

Wijzigingen

Wat als eerste opvalt aan de Havenbeheersverordening ten opzichte van de oude Havenverordening is de naam. Gelet op de geformuleerde taakstelling, dat het ter bevordering van een goed havenbeheer noodzakelijk is regels te stellen met betrekking tot de orde, de veiligheid en het milieu van de haven en de omgeving van de haven en de kwaliteit van de dienstverlening in de haven, dekt de naam “Havenbeheersverordening” beter de lading dan de naam “Havenverordening”.

De algemene regels voor schepen die de haven aandoen zijn voornamelijk neergelegd in de Havenbeheersverordening. Om adequaat op eventuele wijzigingen in de meer specifieke regelgeving te kunnen inspelen is ervoor gekozen - deze meer voor verandering vatbare - regels door het college te laten vaststellen in het Havenreglement Vlaardingen 2010. Daartoe is in de Havenbeheersverordening in artikel 5.1 een delegatiebepaling opgenomen, waarin staat voor welke onderwerpen het college nadere regels kan vaststellen.

In de voorgaande Havenverordening Vlaardingen 2004 waren de delegatiegrondslagen al opgenomen, maar stonden verspreid over de verschillende artikelen. In plaats hiervan zijn deze nu overzichtelijk in artikel 5.1 aangegeven.

Verhouding met Havenreglement gevaarlijke stoffen 1998

Ten aanzien van de genoemde onderwerpen in artikel 5.1, sub a tot en met sub g, waren al algemene bepalingen opgenomen in paragraaf 6 (Schepen met gevaarlijke stoffen, petroleumhavens, roken en open vuur, combinatietankschepen) van de Havenverordening Vlaardingen 2004. Daarnaast werd in deze artikelen een delegatiegrondslag gegeven op basis waarvan het college nadere regels stelde over het onderwerp “gevaarlijke stoffen” in het Havenreglement gevaarlijke stoffen 1998.

Het op grond van artikel 5.1 door het college nieuw (geactualiseerd) vast te stellen Havenreglement Vlaardingen 2010 is niet beperkt tot het onderwerp schepen met gevaarlijke stoffen. Het Havenreglement wordt uitgebreid met de volgende onderwerpen, die voorheen in de Havenverordening Vlaardingen 2004 waren opgenomen:

 onderwerpen genoemd in artikel 5.1, sub h tot en met sub j (voorheen in paragraaf 7, Schoonmaken van schepen en het in ontvangst nemen van schadelijke stoffen);

 onderwerpen genoemd in artikel 5.1, sub k tot en met o (voorheen in paragraaf 5, Dienstverlening);

In de betreffende paragrafen waren tevens delegatiegrondslagen opgenomen. Nieuw onderwerp is walstroom. Hier werd voorheen geen aparte paragraaf aan gewijd.

Ook de bepalingen die worden opgenomen in het Havenreglement Vlaardingen 2010 zullen uiteraard – gelet op het belang van eenduidige regelgeving in het Rotterdamse havengebied - zoveel als mogelijk worden afgestemd op de bepalingen die de gemeente Rotterdam heeft vastgesteld.

Waar mogelijk is de verordening vereenvoudigd en zijn voorschriften geschrapt. Tevens is de verordening op een groot aantal punten in redactionele zin gewijzigd. Daarnaast zijn sommige artikelen vervallen, omdat zij niet langer nodig waren in verband met wijzigingen van hogere regelgeving. Enkele nieuwe artikelen zijn juist toegevoegd vanwege de noodzaak up-to-date te blijven. In de artikelsgewijze toelichting wordt per wijziging hierop ingegaan.

Tot slot is voor zover mogelijk de tekst van de toelichting vereenvoudigd, ingekort en zijn onduidelijkheden verwijderd.

Binnenhavenverordening Vlaardingen 2010

De Binnenhavenverordening is een verordening die naast de Havenbeheersverordening als een “lex specialis” werkt voor het binnenhavengebied. Dat wil zeggen de bepalingen van de Havenbeheersverordening zijn ook geldig, voor zover daarvan in de Binnenhavenverordening niet wordt afgeweken.   

Uitoefening bevoegdheden op grond van Havenbeheersverordening

De Havendienst Vlaardingen is een onderdeel van de gemeente Vlaardingen.

De bevoegdheden, genoemd in de verordening, zijn door de gemeenteraad toegekend aan het college, die deze bevoegdheden grotendeels aan de havenmeester heeft gemandateerd De havenmeester oefent deze bevoegdheden derhalve niet op eigen gezag uit, maar namens het college (het bestuursorgaan).

Artikelsgewijze toelichting

           

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1Begripsomschrijvingen

De begrippen die in de Havenbeheersverordening worden gebruikt, zijn ondergebracht in artikel 1.1. Dit geldt ook voor die begrippen die voorheen in de Havenverordening Vlaardingen 2004 in andere paragrafen waren opgenomen. Een aantal begrippen is naar het Havenreglement verplaatst, omdat die onderwerpen alleen daar worden geregeld, zoals de begrippen gevaarlijke stoffen, schadelijke stoffen, brandbare vloeistoffen, vlampunt, schoonmaken, schoonmaakcertificaat en gasdeskundige.

           

De begripsomschrijvingen van de Havenbeheersverordening zijn ook van toepassing op dezelfde begrippen in het nog vast te stellen Havenreglement. In tegenstelling tot de oude Havenverordening zijn de begrippen nu alfabetisch weergegeven.

Hieronder volgt een toelichting op een aantal begrippen.

           

exploitant

Onder exploitant wordt verstaan: de eigenaar, beheerder, rompbevrachter of ieder ander die zeggenschap heeft over het gebruik van het schip.

Deze definitie hangt samen met artikel 1.10 waarin de normadressaat is opgenomen: degenen tot wie de bepalingen van de Havenbeheersverordening zich richten.

havenmeester

Onder het begrip havenmeester wordt de havenmeester van Vlaardingen verstaan. In artikel 2.1 is opgenomen dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen de havenmeester aanwijst. De havenmeester beheert en bewaakt de publiekrechtelijke belangen voor en namens het gemeentebestuur.

kapitein en schipper

De kapitein of de schipper is degene die de feitelijke leiding heeft over een schip. Dit is in principe de (papieren) kapitein, maar kan ook zijn vervanger zijn, of iemand anders van de bemanning die op dat moment de feitelijke leiding heeft.

           

De definities hangen samen met artikel 1.10 waarin de normadressaat is opgenomen: degenen tot wie de bepalingen van de Havenbeheersverordening zich richten.

           

petroleumhaven

De definitie petroleumhaven is gewijzigd. In de Havenverordening Vlaardingen 2004 was de norm opgenomen dat het college de petroleumhavens aanwees. Dit hoort niet thuis in een begripsomschrijving. Door het opnemen van een nieuwe definitie van petroleumhaven is overigens geen inhoudelijke wijziging beoogd.

scheepsafval

Aan de definitie scheepsafval is bijlage VI van het internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen toegevoegd. Bijlage VI omvat ozon aantastende stoffen die ook in scheepsafval kunnen voorkomen.

           

schip

Aan de definitie schip zijn de begrippen boorinstallatie, een werkeiland of soortgelijk object opgenomen. Dit begrip hangt samen met artikel 3.3, waarin het verbod tot het opvijzelen van boor- en werkeilanden is geregeld. Door deze begrippen hier op te nemen, wordt voorkomen dat een werkeiland of soortgelijk object niet onder de definitie van "schip" zou vallen. Voorts wordt hiermee voorkomen dat een opgevijzeld (op zijn poten staand) booreiland buiten de werking van de definitie zou vallen.

           

spudpaal

Een spudpaal is een inrichting, anders dan ankers, waarmee het schip zichzelf in de onderwaterbodem kan verankeren.

zeeschip          

Ten aanzien van de definitie zeeschip wordt opgemerkt dat schepen die de vereiste documenten hebben om op de binnenwateren en op zee te varen (zogenaamde binnen-buitenschepen), op grond van deze definitie worden aangemerkt als zeeschip.

           

Bootman, bootliedenorganisatie, communicatievaren, personenvervoer, sjorbedrijf, sjorren, sjorder,

Deze begrippen spreken voor zich.

Artikel 1.2 Toepassingsgebied

Het toepassingsgebied beperkt zich niet tot de als haven omschreven wateren, maar strekt zich tevens uit over alle tot de haven behorende bouwwerken en kademuren. Het is duidelijk dat ook vanaf de wal de orde en de veiligheid ongunstig kan worden beïnvloed. De verordening is tevens van toepassing op schepen die buiten de haven doch binnen de gemeente direct of indirect gemeerd, ten anker of op spudpalen liggen aan of bij kaden, aanlegsteigers, meerpalen, ankergebieden of andere voorzieningen. Op schepen die gemeerd liggen buiten de haven, maar binnen de gemeente - bijvoorbeeld aan een steiger op de Nieuwe Maas - is de verordening eveneens van toepassing, onafhankelijk van de vraag of de gemeente dan wel een particulier "beheerder" van deze steiger is.

Artikel 1.3 Aanvulling of afwijking van de Algemene wet bestuursrecht

Artikel 1.3 regelt de verhouding van de Havenbeheersverordening Vlaardingen 2010 in relatie tot de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 1.4 Beslistermijn

In de Havenverordening Vlaardingen 2004 was geen expliciete beslistermijn opgenomen. Hier gold de algemene regel van artikel 4:13 van de Awb.

Nu is expliciet opgenomen dat binnen 6 weken op een aanvraag moet worden besloten. Indien het een ingewikkelde aanvraag betreft, kan deze termijn éénmaal met 4 weken worden verlengd. Wel moet deze verlenging (binnen de eerste 6 weken) aan de aanvrager gemeld worden.

Op grond van het eerste lid is mogelijk gemaakt dat bij of krachtens deze verordening voor bepaalde besluiten een andere afwijkende beslistermijn kan worden vastgesteld. Vooralsnog wordt van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

Artikel 1.5 Voorschriften en beperkingen

In de strafbepalingen van deze Havenbeheersverordening wordt overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde met straf bedreigd. Dat geldt dus ook voor overtreding van de aan de toestemming verbonden voorschriften of beperkingen.

Artikel 1.6 Geldigheidsduur

In het eerste lid wordt geregeld dat een vergunning of vrijstelling wordt verleend voor de duur van vijf jaar. Wel bestaat de mogelijkheid bij of krachtens de Havenbeheersverordening te bepalen dat een andere termijn wordt vastgesteld. Het tweede lid regelt dat een erkenning voor onbepaalde duur kan worden verleend.

Het derde lid bepaalt dat een ontheffing, indien deze wordt verleend voor een eenmalige gedraging of handeling, wordt verleend voor de duur van die gedraging of handeling. Kanttekening hierbij is dat een ontheffing nooit langer dan voor zes maanden kan worden verleend.

Op grond van het vierde lid kan de ontheffing in spoedeisende gevallen voor een eenmalige gedraging of handeling mondeling worden verleend. Wel wordt de ontheffing daarna zo spoedig mogelijk op schrift gesteld.

Artikel 1.7 Weigeren, wijzigen of intrekken van toestemming

Onder het bepaalde in onderdeel d, worden ook beleidswijzigingen bedoeld. Deze kunnen tot intrekking of wijziging van de toestemming leiden. Daarbij moeten vanzelfsprekend door het bestuursorgaan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht worden genomen.

Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking dan wel wijziging van de vergunning of ontheffing wordt overgegaan. Zo zal niet iedere niet-nakoming van vergunningsvoorschriften nopen tot toepassing van intrekking van de vergunning. Met name het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel beperken nogal eens de bevoegdheid tot wijziging en intrekking.

           

Artikel 1.8 Grond voor verlening van een ontheffing

Dit artikel bepaalt dat een ontheffing bij of krachtens deze verordening slechts kan worden verleend, indien het belang dat door het betrokken verbod wordt beschermd, zich daartegen niet verzet.

Artikel 1.9 Verplichtingen van houders van toestemmingen

Op grond van dit artikel moet de houder – indien een toestemming op een schip betrekking heeft – de toestemming of een kopie daarvan, aan boord van het schip houden, tenzij het schip geen bemanningsverblijf heeft.

Artikel 1.10 Normadressaat

Dit artikel bepaalt tot wie de voorschriften van de verordening zich richten. Tenzij uit de tekst anders blijkt, is de kapitein of de schipper verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening. De kapitein of schipper is degene die de feitelijke leiding heeft over een schip. Dit is in principe de (papieren) kapitein of schipper, maar kan ook zijn vervanger zijn, of iemand anders van de bemanning die op dat moment de feitelijke leiding heeft. Overal waar in de verordening staat “het is verboden”, richt de norm zich dus in de eerste plaats tot de kapitein, de schipper, of zijn plaatsvervanger.

Met nadruk zij hier opgemerkt dat er enkele artikelen in de verordening zijn opgenomen waarin expliciet is bepaald dat “een ieder” zich aan dat voorschrift dient te houden. De normen in die artikelen richten zich derhalve niet tot de kapitein of de schipper, maar tot iedereen. Voor dit systeem is in deze verordening gekozen om eenduidigheid ten aanzien van het normadressaat te verkrijgen. Bijkomend voordeel is dat niet langer in elk artikel afzonderlijk behoeft te worden bepaald tot wie de norm zich richt.

In het tweede lid is bepaald dat bij afwezigheid van een kapitein of een schipper, de exploitant verantwoordelijk is voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening. Deze bepaling is opgenomen voor de gevallen waarin een ponton of een ander soort schip is afgemeerd en er geen bemanning (meer) aan boord is.

Paragraaf 2 Havenmeester van Vlaardingen

Artikel 2.1 Aanwijzing havenmeester

Artikel 2.1 vormt de basis voor het college om de havenmeester aan te wijzen.

De hier bedoelde havenmeester is de havenmeester van Vlaardingen. De havenmeester beheert en bewaakt de publiekrechtelijke belangen voor en namens het gemeentebestuur.

Paragraaf 3 Orde in en gebruik van de haven

Artikel 3.1 Verkeerstekens

In het Binnenvaartpolitiereglement is een voor Nederland uniform systeem van verkeerstekens geregeld. Om dit systeem niet te doorkruisen is in dit artikel vastgelegd dat dezelfde tekens kunnen worden gebruikt ten behoeve van de orde en veiligheid in de haven.

Artikel 3.2 Verbod tot nemen van ligplaats

In principe is het verboden ligplaats te nemen of zich met een schip op een ligplaats te bevinden, tenzij een van de uitzonderingsbepalingen, genoemd in de onderdelen a tot en met e in acht worden genomen. Het in het derde lid opnemen van een ontheffings- en vrijstellingsregeling is onder andere nodig gebleken ten aanzien van de openbare ligplaatsen. Door opname van deze vrijstellingsregeling kan het college middels beperkingen en voorschriften die aan een ontheffing of vrijstelling worden verbonden, anticiperen op de specifieke omstandigheden van de ligplaats. Het nemen van ligplaats omvat tevens ankeren of gebruik maken van spudpalen op de aangewezen ankerplaatsen. Het verbod leidt ertoe dat in de meeste gevallen kan worden volstaan met plaatsing in de haven van verkeerstekens.

Artikel 3.3 Verbod opvijzelen boor- of werkeiland

Op grond van artikel 3.3 is het verboden om een boorinstallatie, een werkeiland of een soortgelijk object (hierna: werkeiland) op te vijzelen. Dit artikel is opgenomen in verband met het toenemend gebruik van de haven door werkeilanden. Bij het opvijzelen - dat is het met behulp van de aan boord geplaatste vijzels op eigen kracht verheffen van een werkeiland - worden de poten van het werkeiland op de bodem geplaatst. Vervolgens werkt het werkeiland zich omhoog.

In artikel 1.7 is bepaald dat het college de afgifte van een ontheffing kan weigeren indien een of meer van de belangen die worden beschermd door deze verordening, waaronder redenen van orde, veiligheid of milieu in de haven, dat wenselijk maken. De gegevens die moeten worden verstrekt bij de aanvraag tot een ontheffing bieden de mogelijkheid om tot een goede beoordeling van de nautische en andere veiligheidsaspecten van de haven te komen. De exploitant van een werkeiland, die eerstverantwoordelijke is voor de activiteiten, heeft tevens belang bij een zo effectief mogelijke informatie-uitwisseling met de havenbeheerder. In de bodem kunnen zich bijvoorbeeld leidingen, kabels of duikers bevinden die door de vrijkomende krachten beschadigd kunnen worden. Ook dient rekening te worden gehouden met de vergrote windgevoeligheid van het werkeiland tijdens en na het opvijzelen. De gegevens die moeten worden overgelegd bij de aanvraag om een ontheffing omvatten dan ook tevens een mededeling omtrent de resultaten van het door de exploitant uit te (laten) voeren bodemonderzoek. Indien een werkeiland zich bevindt op een scheepswerf of bij een herstellingsinrichting geldt het verbod niet, voor zover de activiteiten vallen binnen de werkingssfeer van de vergunning die is afgegeven krachtens de Wet milieubeheer.

Artikel 3.4 Voorzieningen in de haven

Dit artikel bepaalt in algemene zin dat het verboden is voorzieningen of voorwerpen in, op, onder of boven water te hebben of aan te brengen indien daardoor gevaar, schade of hinder kan ontstaan.

De havenbeheerder dient in verband met het veilig gebruik van de haven op de hoogte te zijn van alle voorzieningen die in, onder of boven water worden aangebracht en die van een min of meer permanent karakter zijn. Uitgezonderd zijn scheepstoebehoren en voorzieningen die dienen om een schip te laden en te lossen. Daarbij wordt de eis gesteld dat deze voorzieningen ook werkelijk (als zodanig) in gebruik zijn, teneinde te voorkomen dat voorzieningen die hinderlijk of gevaarlijk voor anderen zijn (bijvoorbeeld meerdraden en fenders) blijvend worden aangebracht.

Artikel 3.5 Verhalen van schepen

Indien zich een calamiteit voordoet in de haven, moeten schepen - in verband met de veiligheid of het milieu - met spoed verhaald kunnen worden, ook al liggen deze schepen er met ontheffing van het college (de havenmeester) of met een vergunning. Bij een brand zouden de schepen bijvoorbeeld in de weg kunnen liggen voor incidentenbestrijdingsvaartuigen.

Aangezien niet altijd in strijd met bestaande wettelijke voorschriften wordt gehandeld, is bestuursdwang als bedoeld in artikel 125 van de Gemeentewet en artikel 5:21 Awb in dergelijke gevallen niet mogelijk. Teneinde de havengebruiker tegen onnodig optreden te beschermen, wordt in het eerste lid bepaald dat - overeenkomstig artikel 5:24 Awb - de beslissing op schrift dient te worden gesteld. Voorts kan uitsluitend van de bevoegdheid gebruik worden gemaakt indien dit noodzakelijk is in het kader van de orde of ter bescherming van veiligheids- of milieubelangen. Een voorbeeld van een niet-spoedeisend belang in het kader van de orde van de haven, is het noodzakelijk worden van het plegen van onderhoud aan een kademuur of steiger waaraan reeds voor langere periode een schip gemeerd ligt. De eigenaar, beheerder of gebruiker van een schip kan op basis van dit artikel schriftelijk worden verzocht binnen een redelijke termijn het schip te verhalen naar een andere ligplaats. Indien medewerking wordt geweigerd, kan het schip verhaald worden.

Artikel 3.6 Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven

In, onder en langs de haven bevinden zich onder meer kunstwerken, kabels, tunnels, pijpleidingen, kades en zinkers. Het gebruik van voortstuwers (schroeven), boegschroeven of hekschroeven kan schade veroorzaken aan deze voorzieningen indien het in andere gevallen wordt gebruikt dan voor het bereiken of verlaten van een ligplaats.

Artikel 3.6 (artikel 3.1 oud) is gewijzigd en het verbod is uitgebreid tot ook die situatie waarbij het schip op spudpalen ligt of indien men anders dan noodzakelijk voor het ontmeren of afmeren, het schip gaande houdt of tegen de kade of oever drukt waarbij het schip niet met meerdraden is afgemeerd. Reden waarom het verbod is uitgebreid ligt in het feit dat gebleken is dat regelmatig door gebruikers van de haven schepen werden gaande gehouden waarbij zeer gevaarlijke situaties werden veroorzaakt. Voorts kan – met name – het proefdraaien van machines, maar ook het trachten los te komen indien een schip aan de grond zit, grote schade veroorzaken. Het bij- of afdraaien door een bunker- of bevoorradingsschip, dat afgemeerd is aan een ander schip, ter voorkoming van schade levert een verwaarloosbaar risico op voor de haveninfrastructuur en is gelet op de vaak moeilijke afmeersituatie ter voorkoming van directe schade aanvaardbaar.

Ontheffingen worden slechts in beperkte gevallen verleend. Voor het proefdraaien wordt slechts op een beperkt aantal locaties ontheffing verleend.

Ten slotte is in het artikel een verplichting opgenomen dat tijdens het inwerking zijn van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven een persoon in de stuurhut aanwezig dient te zijn die bekend is met de bediening van het schip. In de praktijk is gebleken dat dit regelmatig niet het geval is. Dit kan tot zeer gevaarlijke en ongewenste situaties leiden.

Artikel 3.7 Recreatievaart en zeilvaart in de haven

Artikel 3.7 (artikel 3.2 oud) regelt in het eerste lid dat het - in principe - verboden is de recreatievaart te beoefenen in de haven, voor zover deze onder invloed staat van getijdenbeweging. Het varen met pleziervaartuigen in havens die worden gebruikt door de beroepsvaart, kan zeer gevaarlijke situaties met zich meebrengen. Het gaat hierbij om havens die onder invloed staan van de eb- en vloedstroom en die derhalve in directe verbinding staan met open zee.

In het tweede lid wordt bepaald dat het verboden is de zeilvaart te beoefenen in de haven, tenzij hiervoor een ontheffing is verleend. De recreatievaart in het eerste lid heeft geen betrekking op de zeilvaart, die in het tweede lid wordt omschreven. Zeilvaart kan bedrijfsmatig - dus tegen vergoeding - worden beoefend en niet bedrijfsmatig, dus recreatief. Beide worden in het tweede lid geregeld. Een ontheffing van het verbod kan bijvoorbeeld worden verleend ingeval van een zeilwedstrijd of een manifestatie, dan wel ingeval van motorpech.

Het derde lid regelt dat het verbod niet van toepassing is indien wordt gehandeld met een door het college verleende ontheffing.

Artikel 3.8 Overlast van vaartuigen

In de praktijk van de haven komt het regelmatig voor dat handelingen plaatsvinden, zoals het vasthouden en losmaken van schepen alsmede het zich begeven en bevinden op schepen, die onrechtmatig zijn. Met de invoeging van dit artikel wordt handhaving mogelijk gemaakt.

Artikel 3.9 Melding bedrijfsstoring, gebrek of schade

Dit artikel bevat de verplichting voor schepen om alle bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan boord van een schip, die een gevaar voor het schip of de omgeving kunnen opleveren aan de havenmeester te melden. De bepaling is van toepassing op alle schepen.

De melding vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail of via telefoonnummer 010 – 434 4700, faxnummer 010 – 434 4373, VHF kanaal 20 of e-mail havenkantoor@vlaardingen.nl.

Paragraaf 4 Veiligheid en milieu in de haven

Artikel 4.1 Verontreiniging van lucht; stank, hinder of risico veroorzakende stoffen

Artikel 4.1, eerste lid, regelt dat het verboden is om roet uit een schip te laten ontsnappen tengevolge van het doorblazen van het uitlaatgassensysteem.

Het tweede lid bepaalt dat het verboden is stoffen uit een schip te laten ontsnappen, indien hierdoor gevaar, schade of hinder ontstaat of kan ontstaan.

De in het eerste en tweede lid gestelde verboden beperken zich tot handelingen die plaatsvinden aan boord van een schip. Handelingen gepleegd vanaf de wal vallen buiten deze bepalingen.

Het derde lid regelt dat het college ontheffing kan verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

           

Artikel 4.2 Gebruik afvalverbrandingsoven         

In artikel 4.2 is ter voorkoming van gevaar, schade en hinder voor de omgeving, door bijvoorbeeld ernstige rookontwikkeling en het gebruik van de afvalverbrandingsoven terwijl het schip is afgemeerd in een petroleumhaven, een verbod opgenomen op het gebruik van afvalverbrandingsovens aan boord van schepen. Eventueel zich aan boord bevindend afval kan worden afgegeven aan de daartoe bestemde inzamelaars.

Artikel 4.3 Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen

Artikel 4.3 (artikel 4.2 oud) regelt dat, in verband met de veiligheid en het eventuele belemmeren van de vaarweg, indien stoffen of voorwerpen te water geraken, hiervan onmiddellijk kennis wordt gegeven aan de havenmeester. Deze kennisgeving is niet aan voorschriften verbonden, maar de voorkeur wordt gegeven aan een telefonische melding op 010 – 434 4700 of via de marifoon op VHF kanaal 20. Vervolgens dient de stof of het voorwerp – voor zover mogelijk – onmiddellijk te worden verwijderd.

Het opnemen van een verbod is niet noodzakelijk in verband met de werkingssfeer van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, het Binnenvaartpolitiereglement en gemeentelijke regelgeving.

Artikel 4.4 Ernstig gevaar, schade of hinder opleverende schepen

In het kader van een goed havenbeheer is het noodzakelijk ten aanzien van schepen die ernstig gevaar, schade of hinder of ernstige gevolgen voor de orde met zich mee (kunnen) brengen, maatregelen te kunnen treffen van min of meer ingrijpende aard. Hierbij kan gedacht worden aan schepen die in brand staan, dreigen te zinken of schepen waaruit gevaarlijke stoffen lekken. De maatregelen kunnen variëren van het treffen van noodvoorzieningen aan boord van het schip, tot - in het uiterste geval - het verbieden van binnenkomst of van verblijf van het schip in de haven. De te treffen maatregelen en het verbod zullen (zo nodig achteraf) schriftelijk worden meegedeeld.

Artikel 4.5 Veilige toegang

Dit artikel is toegevoegd aangezien er in de havenpraktijk zich bij de betreding van schepen regelmatig zeer gevaarlijke en onaanvaardbare situaties voordoen. Veilige toegang tot een schip was nergens geregeld, tenzij een schip uitsluitend als een werkplaats werd gezien, dan waren er in de Arbo-wetgeving algemene voorschriften dat de werkplek veilig moest kunnen worden betreden. Echter er wordt niet altijd gewerkt, er wordt op een schip ook gewoond en geleefd en ook dan dient een schip op veilige wijze te kunnen worden betreden. Het motief voor deze regeling is gelegen in het wonen en leven aan boord, met al het daartoe noodzakelijk maatschappelijk verkeer. In dit artikel wordt als norm gesteld dat het schip over een toegang dient te beschikken waardoor in redelijkheid geen gevaar of schade voor personen kan ontstaan.

Voor binnenschepen is het in sommige gevallen niet mogelijk of zeer onpraktisch om een veilige toegang tot het schip mogelijk te maken. Enerzijds is dit het geval bij laad- of loshandelingen. Door het laden of lossen van lading aan boord van een binnenschip, kan het schip aanzienlijk bewegen. In dit soort situatie kan een veilige toegang niet worden gegarandeerd, sterker nog een toegang is in dit soort gevallen juist onveilig.

Anderzijds meert een binnenschip soms kort af, bijvoorbeeld om passagiers of een auto af te zetten. Om in dit soort korte handelingen van een binnenschipper te eisen dat hij een veilige toegang creëert, zou een onevenredige belasting voor een binnenschipper opleveren.

Artikel 4.6 Verbod gebruik hoofdmotor

Het komt zeer regelmatig voor dat afgemeerde schepen hun hoofdmotor onnodig laten draaien, anders dan direct voor vertrek van het schip. Dit betekent een onnodige belasting van het milieu en het kan hinder voor omwonenden veroorzaken. Artikel 4.6 is geen absoluut verbod, maar is afhankelijk voor een aanwijzing van gebieden door het college.

Door de gekozen formulering blijft het mogelijk om bijvoorbeeld de hoofdmotor ten dienste van proefdraaien in werking te hebben. Voor deze activiteit is wel een door het college verleende ontheffing nodig.

Paragraaf 4a Schone motoren binnenschepen

Algemene toelichting

Door het opnemen van deze nieuwe paragraaf 4a in de Havenbeheersverordening Vlaardingen 2010 wordt vanaf 1 januari 2025 aan binnenschepen alleen toegang geboden tot de haven van Vlaardingen wanneer deze zijn voorzien van dieselmotoren die voldoen aan de emissiewaarden van fase II van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart of aan het bepaalde in Richtlijn 97/68/EG, dan wel in opvolgende richtlijnen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 4a.1

In het eerste lid van artikel 4a.1 worden twee begrippen die enkel betrekking hebben op paragraaf 4a geïntroduceerd. Zo wordt allereerst het begrip “bedrijfsmatig vervoer” gedefinieerd. Onder “bedrijfsmatig vervoer” wordt verstaan het vervoer van goederen in de uitoefening van een bedrijf of beroep dan wel het vervoer van goederen, uitsluitend bestemd voor of afkomstig van de eigen onderneming.

Ten tweede wordt ten behoeve van paragraaf 4a een afwijkende uitleg, ten opzichte van het begrip “binnenschip” zoals dat in de rest van de Havenbeheersverordening wordt gebruikt, geïntroduceerd. Onder het begrip "binnenschip" vallen normaliter niet alleen de “echte” binnenschepen, maar ook passagiersschepen, plezierjachten, sleepboten, de bruine vloot, surfplanken, etc. Het voorgestelde verbod dient zich echter alleen tot binnenschepen te richten die bedrijfsmatige activiteiten verrichten en in die hoedanigheid de Vlaardingense haven aandoen. Daarom is het in dit kader noodzakelijk het begrip "binnenschip" op een andere wijze te formuleren.

“Binnenschip” wordt in paragraaf 4a gedefinieerd als: schip, niet zijnde een zeeschip, dat is bestemd voor bedrijfsmatig vervoer, dat wil zeggen vervoer van goederen over de binnenwateren in de uitoefening van een bedrijf of beroep of vervoer van goederen, uitsluitend bestemd voor of afkomstig van de eigen onderneming.

Artikel 4a.2

In artikel 4a.2 staat het daadwerkelijke verbod. De normadressaat van dit artikel is, op grond van artikel 1.10 van de Havenbeheersverordening Vlaardingen 2010, de schipper. Artikel 1.10 luidt:

Artikel 1.10 Normadressaat

1.         Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is de kapitein of de schipper verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

2.         Bij afwezigheid van een kapitein of een schipper, is de exploitant verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

Op grond van artikel 4a.2 is het verboden zich in de haven te bevinden met een binnenschip met een – ten behoeve van de voortstuwing – inwerking zijnde dieselmotor die niet voldoet aan de emissiewaarden van fase II van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart of die niet voldoet aan het bepaalde in Richtlijn 97/68/EG, dan wel het bepaalde in eventuele opvolgende richtlijnen.

Allereerst geeft het artikel aan dat een binnenschip met een “vuile” motor zich niet in de haven mag bevinden. Onder haven wordt in artikel 1.1 van de Havenbeheersverordening Vlaardingen 2010 verstaan:

haven: de wateren binnen de gemeente die voor de scheepvaart openstaan, met uitzondering van

de Nieuwe Maas en de Nieuwe Waterweg;

Ten tweede is expliciet aangegeven dat het moet gaan om een dieselmotor die voor de voortstuwing wordt gebruikt. Mocht er aan boord een andere dieselmotor zijn, zoals bijvoorbeeld een scheepsgenerator of een boegschroefmotor, dan valt deze niet onder het gestelde verbod. In dit artikel komt duidelijk naar voren dat de dieselmotor die voor de (hoofd)voorstuwing wordt gebruikt, niet in gebruik mag zijn (derhalve ook niet stationair mag lopen).

Een dieselmotor is “vuil” indien deze niet voldoet aan de emissiewaarden van fase II van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart of niet voldoet aan het bepaalde in Richtlijn 97/68/EG, dan wel het bepaalde in eventuele opvolgende richtlijnen.

Vanzelfsprekend dient het verbod ook gehandhaafd te worden. De gegevens met betrekking tot de emissiewaarden van de motor van een binnenschip, zijn terug te vinden in certificaten die aan boord van het binnenschip aanwezig moeten zijn. In het kader van de reguliere (milieu)controles, die door de divisie Havenmeester worden uitgevoerd, zal gecontroleerd worden of de motor van een binnenschip de gestelde emissiewaarden niet overschrijdt.

Daarnaast wordt onderzocht op welke wijze de emissiewaarden van motoren van binnenschepen, die de haven van Vlaardingen vanaf 1 januari 2025 aandoen, centraal toegankelijk en beschikbaar kunnen worden gemaakt voor de handhavers om zodoende de handhaving te vereenvoudigen.

In artikel 4a.2 wordt voorts bepaald dat het verbod op “vuile” motoren in werking treedt op 1 januari 2025. Er is gekozen voor de datum van 1 januari 2025 aangezien op die datum het merendeel van de (Europese) binnenvaart op basis van de gemiddelde vervangingsinvesteringen naar verwachting voldoet aan de gestelde normen. Deze gemiddelde vervangingsinvesteringen zien niet alleen op het in zijn totaliteit vervangen van een dieselmotor, maar ook op het retrofitten van (voorzieningen op) een bestaande dieselmotor. Bij het retrofitten van een bestaande dieselmotor van een binnenschip worden zodanige aanpassingen gedaan, dat ook een bestaande motor aan de gestelde emissiewaarden voldoet.

Hoewel het verbod op 1 januari 2025 in werking treedt, wordt het verbod reeds nu in de Havenbeheersverordening Vlaardingen 2010 opgenomen. Het (vroeg)tijdig vastleggen van het moment van inwerkintreding van het verbod geschiedt om betrokken bedrijven in binnen- en buitenland, waaronder de binnenvaart en de fabrikanten van schepen en motoren daarvoor, tijdig te informeren over deze voorschriften en de gevolgen daarvan. Ze hebben daardoor voldoende tijd voor de noodzakelijke voorbereidingen en vervangingsinvesteringen. Overigens is de binnenvaartbranche reeds in 2008 op de hoogte gesteld van het voorgenomen besluit tot het instellen van het verbod.

Op grond van het tweede lid kan het college van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen, voor binnenschepen van bijzondere aard of met bijzondere lading, functie of bestemming, waaronder binnenschepen die feitelijk niet meer bedrijfsmatig goederen vervoeren. Dit zijn bijvoorbeeld klassieke/antieke binnenschepen die als museumschip dienen of binnenschepen die zijn omgebouwd voor andere doeleinden. Hoewel deze schepen wellicht nog wel goederen zouden kunnen vervoeren, zijn ze daar feitelijk niet meer voor bestemd en op grond van het tweede lid kan het college van burgemeester en wethouders in deze bijzondere gevallen ontheffing verlenen.

Paragraaf 5 Delegatiegrondslagen

           

Artikel 5.1 Delegatiegrondslagen

Aan de in dit artikel opgenomen delegatiegrondslagen is in het Havenreglement Vlaardingen 2010 uitvoering gegeven. In de voorgaande Havenverordening Vlaardingen 2004 waren de delegatiegrondslagen al opgenomen, maar stonden verspreid over de verschillende artikelen.

In plaats hiervan zijn deze nu overzichtelijk in artikel 5.1 aangegeven. De genoemde delegatiegrondslagen vormen de basis voor het college om nadere regels te stellen in het Havenreglement.

Verhouding met Havenreglement gevaarlijke stoffen 1998

Ten aanzien van de thans genoemde onderwerpen in artikel 5.1, sub a tot en met sub g, waren algemene bepalingen opgenomen in paragraaf 6 (Schepen met gevaarlijke stoffen, petroleumhavens, roken en open vuur, combinatietankschepen) in de Havenverordening Vlaardingen 2004. Daarnaast werd in deze artikelen een delegatiegrondslag gegeven op basis waarvan het college nadere regels stelde in het Havenreglement gevaarlijke stoffen 1998.

Het op grond van artikel 5.1 door het college nieuw (geactualiseerd) vast te stellen Havenreglement Vlaardingen 2010 is niet beperkt tot het onderwerp schepen met gevaarlijke stoffen. Het Havenreglement wordt uitgebreid met de volgende onderwerpen:

 genoemd in artikel 5.1, sub h tot en met sub j, dat voorheen in paragraaf 7 (Schoonmaken van schepen en het in ontvangst nemen van schadelijke stoffen) was opgenomen;

 genoemd in artikel 5.1, sub k tot en met o, dat voorheen in paragraaf 5 (Dienstverlening) was opgenomen;

 genoemd in artikel 5.1, sub p (walstroom). Dit onderwerp was voorheen niet opgenomen in de Havenverordening 2004.

Ook de bepalingen die worden opgenomen in het Havenreglement zullen zoveel als mogelijk worden afgestemd op de bepalingen die de gemeente Rotterdam heeft vastgesteld.

Paragraaf 6 Handhaving

           

Artikel 6.1 Aanwijzingen

Op basis van dit artikel kan het college aanwijzingen geven in het belang van de orde en veiligheid in de haven, in het bijzonder ter regeling van het scheepvaartverkeer en het nemen van ligplaats en ter voorkoming van gevaar, schade of hinder. Deze aanwijzing kan mondeling of schriftelijk worden gegeven.

Artikel 6.2 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 6.3 Toezichthoudende ambtenaren

In dit artikel worden de toezichthoudende ambtenaren aangewezen. Het eerste lid is in redactioneel opzicht in overeenstemming gebracht met de modelbepaling uit aanwijzing 90 van de Aanwijzingen voor de regelgeving voor decentrale overheden. Hierin is een modelbepaling opgenomen inzake de aanwijzing van personen belast met het toezicht op de naleving. In artikel 5:17 Awb is de bevoegdheid van de toezichthouder tot het vorderen van inzage van zakelijke gegevens en bescheiden geregeld. In artikel 5:18 Awb is de bevoegdheid van de toezichthouder om zaken te onderzoeken, aan opneming te onderwerpen en daarvan monsters te nemen, opgenomen.

Ten aanzien van de aanwijzing van opsporingsambtenaren wordt opgemerkt dat in artikel 142, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering, is bepaald dat met de opsporing van strafbare feiten als buitengewoon opsporingsambtenaar zijn belast de personen die bij verordening zijn belast met het toezicht op de naleving daarvan, een en ander voor zover de personen zijn beëdigd. De toezichthouders die zijn aangewezen in dit artikel, beschikken derhalve tevens over opsporingsbevoegdheden. Aangezien buitengewoon opsporingsambtenaren hun aanwijzing aan het Wetboek van Strafvordering ontlenen, is een nadere regeling in deze verordening niet nodig; de aanwijzing als toezichthouder is de grondslag hiervoor. De buitengewoon opsporingsambtenaren dienen op grond van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar aan de eisen van vakbekwaamheid en betrouwbaarheid te voldoen. Tevens dienen zij te zijn beëdigd door de directe toezichthouder, zijnde de Korpschef van de Regiopolitie Vlaardingen Rijnmond.

De plicht tot medewerking is in algemene zin geregeld in artikel 5:20 Awb: "een ieder is verplicht aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden". Deze plicht beoogt alle denkbare vormen van medewerking te omvatten, met inbegrip van het verstrekken van inlichtingen en de afgifte van gevorderde gegevens en bescheiden.

Artikel 6.4 Betreden van woonruimten

In artikel 5:15 Awb, is bepaald dat een toezichthouder bevoegd is elke plaats te betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van een bewoner. In artikel 6.4 wordt om die reden nu slechts bepaald in welke gevallen toezichthouders of opsporingambtenaren bevoegd zijn een woning binnen te treden, zonder toestemming van de bewoner. De bevoegdheid tot het binnentreden is gestoeld op artikel 149a van de Gemeentewet. Van de bevoegdheid kan in principe alleen gebruik worden gemaakt indien een machtiging op grond van de Algemene wet op het binnentreden is afgegeven. Opgemerkt wordt dat onder het begrip "woning" tevens een woning aan boord van een schip moet worden verstaan.

Paragraaf 7 Overgangs- en slotbepalingen

           

Artikel 7.1 Overgangsrecht

In artikel 7.1 wordt het overgangsrecht geregeld. In het eerste lid wordt bepaald dat de op basis van de Havenverordening Vlaardingen 2004 afgegeven beschikkingen hun geldigheid behouden na inwerkingtreding van de onderhavige verordening onder de destijds geldende voorwaarden en beperkingen. Voorts zal een 3 jaar geleden afgegeven vergunning met een geldigheidsduur van 5 jaar, ook onder deze nieuwe Havenbeheersverordening, nog 2 jaar zijn geldigheid behouden. Men noemt dit “eerbiedigende werking”.

In het tweede lid wordt geregeld dat indien vóór het inwerkingtreden van de Havenbeheersverordening Vlaardingen 2010 aanvragen om toestemming zijn ingediend en waarop nog niet is beslist, deze aanvragen op grond van het nieuwe recht worden behandeld.

           

Het derde lid bepaalt dat als een bezwaarschrift is ingediend tegen een beschikking om een toestemming die is gebaseerd op de Havenverordening Vlaardingen 2004, dit bezwaarschrift wordt afgehandeld met toepassing van de Havenbeheersverordening Vlaardingen 2010 (het nieuwe recht wordt dus toegepast).

           

Artikel 7.2 Slotbepaling

Behoeft geen toelichting.