Regeling vervallen per 01-01-2015

Beleidsregels bijzondere bijstand Vlaardingen 2013

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Beleidsregels bijzondere bijstand Vlaardingen 2013

Het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen, Overwegende dat het wenselijk is kaders vast te stellen waarbinnen bijzondere bijstand kan worden

verleend; Gelet op artikel 7, lid 1 onder b en 35 van de Wet werk en bijstand en artikel 4:81, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht besluit vast te stellen de volgende

Beleidsregels bijzondere bijstand Vlaardingen 2013

 

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Afdeling 1 Algemene bepalingen

Afdeling

Artikel 1 Begripsbepalingen

1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

a. de wet:  de Wet werk en bijstand;

b. woonkosten:   1. Indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs als omschreven in artikel 1, onder d, Wet op de huurtoeslag.

2. Indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten (het rioolrecht, het eigenaarsdeel van de onroerende zaak belasting, de opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten en de erfpachtcanon) en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

c. de bijstandsnorm:  de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet;

d. minimabudget (MB): de langdurigheidstoeslag bedoeld in artikel 36 van de wet.

2. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).  

Afdeling 2 Draagkracht

Artikel 2 Vermogen

Het volgens artikel 34 van de wet in aanmerking te nemen vermogen wordt geheel in beschouwing genomen.

a. Bij de toepassing van artikel 34 wordt ook het vermogen in de woning met bijbehorend erf in aanmerking genomen, voor zover tegeldemaking of (verdere) bezwaring hiervan in redelijkheid kan worden verlangd.

b. Onverminderd de overige beleidsregels bijzondere bijstand, wordt de bijzondere bijstand om niet verleend, indien tegeldemaking of (verdere) bezwaring van het in artikel 2, lid a bedoelde vermogen in redelijkheid niet kan worden verlangd.

 

Artikel 3 Inkomen

1. Bij het volgens artikel 32 en 33 van de wet in aanmerking te nemen inkomen geldt een vrijlating van 10% bovenop de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

2. Een percentage van 100% geldt in geval van kosten voor duurzame gebruiksgoederen, levensonderhoud van jongeren van 18, 19 of 20 jaar, woonkostentoeslag, zorgtoeslag, buitengewone verwervingskosten, schuldsanering, babyuitzet, verhuizing en woninginrichting.

3. Bij vaststelling van het inkomen wordt een op basis van artikel 36 van de wet verstrekt minima budget buiten beschouwing gelaten.

4. Het in aanmerking te nemen inkomen wordt verlaagd met:

a. de betalingen voor levensonderhoud ten behoeve van de niet in het gezinsverband van de belanghebbende levende echtgeno(o)t(e) en kinderen tot 21 jaar, alsmede ten behoeve van de gewezen echtgeno(o)t(e);

b. de ten laste van de belanghebbende blijvende kosten in verband met studie en opleiding van kinderen.

5. Bij de vaststelling van het inkomen wordt uitgegaan van het periodieke inkomen van de belanghebbende(n) gedurende de maand waarin de aanvraag om bijzondere bijstand wordt ingediend. Indien dit inkomen geen juist inzicht geeft in het te verwachten inkomen gedurende de draagkrachtperiode, wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen gedurende het aan de bedoelde maand voorafgaande kwartaal, half jaar of jaar. Dit is afhankelijk van welke periode het juiste inzicht geeft in het te verwachten inkomen.

 

Artikel 4 Draagkrachtperiode

1. De draagkracht wordt telkens voor de periode van een jaar vastgesteld, beginnende op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag om bijzondere bijstand wordt ingediend.

2. De draagkracht kan voor een kortere of langere periode vastgesteld worden, indien de periode waarop de kosten (waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd) betrekking hebben daartoe aanleiding geeft.

3. De aanvangsdatum van de draagkrachtperiode kan op een andere dag bepaald worden, indien de omstandigheden dat vragen.

4. Indien binnen de vastgestelde draagkrachtperiode een nieuwe aanvraag om bijzondere bijstand wordt ingediend, blijft ten opzichte daarvan de reeds eerder vastgestelde draagkracht voor die periode gelden.

 

Artikel 5 Draagkrachtverrekening

1. De draagkracht wordt in één keer met de bijzondere bijstand verrekend.

2. In afwijking van het eerste lid kan, in geval van periodieke bijzondere bijstand, de draagkracht verrekend worden naar rato van het aantal maanden van de periode waarop deze bijstand betrekking heeft.

 

Artikel 6 Wijziging draagkracht(periode)

Een vastgestelde draagkracht of draagkrachtperiode kan slechts gewijzigd worden, indien de persoonlijke of financiële omstandigheden van de belanghebbende ingrijpend gewijzigd zijn.

Afdeling 3 Drempelbedrag

Artikel 7 Geen drempelbedrag

Van de in artikel 35, lid 2 van de wet opgenomen bevoegdheid bijzondere bijstand te weigeren, indien de kosten binnen de twaalf maanden het in dat artikel genoemde bedrag niet te boven gaan, wordt geen gebruik gemaakt.

Afdeling 4 De aanvraag

Artikel 8 Moment van aanvraag

1. De aanvraag bijzondere bijstand dient te worden gedaan voordat de kosten zijn gemaakt.  Kosten die gemaakt zijn voordat de aanvraag is ingediend, komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

2. Wanneer in redelijkheid niet kan worden verwacht dat een aanvraag wordt gedaan voordat de kosten worden gemaakt, kan worden afgeweken van hetgeen in het eerste lid is gesteld. Bij de aanvraag worden de bijzondere omstandigheden van de individuele situatie beoordeeld.

3. De in lid 2 bedoelde aanvraag moet uiterlijk 14 dagen nadat de kosten zijn gemaakt worden ingediend..  

Hoofdstuk II

Afdeling 5 Duurzame gebruiksgoederen

Artikel 9 Duurzame gebruiksgoederen

1. Bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen wordt verstrekt in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet.

2. Indien bijstand wordt verleend in de vorm van borgtocht als bedoeld in het eerste lid, wordt bijstand verleend voor de kosten van rente en aflossing van de met de kredietinstelling als genoemd in artikel 49 WWB overeengekomen geldlening, voor zover deze kosten hoger zijn dan de hieronder in artikel 10 lid 1 bedoelde aflossingsbedragen.

 

Artikel 10 Geldlening

1. De duur van de aflossing wordt op 36 maanden en de aflossingsbedragen op 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm gesteld, verhoogd met de maximale gemeentelijke toeslag.

2. Bij vaststelling kan mede rekening gehouden worden met de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.

3. Bij vaststelling van de aflossingsbedragen en de duur van de aflossing wordt ook rekening gehouden met het betoonde besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

4. Een vastgestelde aflossingsperiode en/of aflossingsbedrag kan herzien worden, indien een wijziging in de omstandigheden, mogelijkheden of middelen van de belanghebbende daartoe aanleiding geeft.

 

Afdeling 6 Jongeren

Artikel 11 Criteria

1. Een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar heeft slechts recht op bijzondere bijstand voor zover de noodzakelijke kosten van zijn bestaan uitgaan boven de toepasselijke bijstandsnorm en voor deze kosten geen beroep kan worden gedaan op de ouders, omdat:

a. de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn, of

b. de belanghebbende redelijkerwijs het onderhoudsrecht jegens de ouders niet te gelde kan maken.

2. Van noodzakelijke bestaanskosten, die de toepasselijke bijstandsnorm te boven gaan, kan uitsluitend sprake zijn ingeval de belanghebbende, als bedoeld in het eerste lid, zelfstandige huisvesting heeft én deze zelfstandige huisvesting noodzakelijk is.

3. De bijzondere bijstand wordt vastgesteld, rekening houdend met de individuele omstandigheden, doch maximaal op de ingevolge artikel 20 van de wet geldende norm voor een 21-jarige.

 

Afdeling 7 Woonkosten

Artikel 12 Woonkosten

1. Wanneer deze de maximale rekenhuur op grond van de Wet op de huurtoeslag niet overschrijden, bestaat recht op bijzondere bijstand voor woonkosten, indien:

a. een huurwoning wordt bewoond, waarvoor recht bestaat op een huurtoeslag, maar deze is berekend met inachtneming van een basishuur, die hoger is dan de basishuur bij de laagste inkomensklasse;

b. een huurwoning, huurwoonwagen of huurwoonboot wordt bewoond, waarvoor nog geen recht of geen recht meer bestaat op een huurtoeslag, omdat deze alleen wordt verstrekt wanneer gedurende de volledige maand huur is verschuldigd;

c. een eigen woning, woonwagen of woonboot wordt bewoond.

2. De bijzondere bijstand, als bedoeld in het eerste lid, is gelijk aan de huurtoeslag, berekend in overeenstemming met de Wet op de huurtoeslag, maar met inachtneming van de basishuur bij de laagste inkomensklasse en van de periode waarover nog geen recht of geen recht meer bestaat op een huurtoeslag, en verminderd met de toegekende huurtoeslag of een daarmee vergelijkbare bijdrage in de woonkosten.

3. Wanneer de woonkosten de in het eerste lid bedoelde rekenhuur overschrijden, wordt de bijzondere bijstand in overeenstemming met lid 2 van dit artikel berekend, met dien verstande dat de woonkosten die uitgaan boven de maximale rekenhuur volledig voor bijstand in aanmerking komen.

4. Aan de verstrekking van de in lid 3 bedoelde bijstand wordt de verplichting verbonden, dat de belanghebbende zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen 12 maanden na aanvang van deze bijstand verhuist naar passende woonruimte, waarvoor aanspraak op huurtoeslag bestaat.

 

Hoofdstuk III CATEGORIALE BIJZONDERE BIJSTAND

Artikel 13 Collectieve Aanvullende Verzekering ziektekosten Vlaardingen (CAV-Vlaardingen)

1. Via de CAV-Vlaardingen kan bijzondere bijstand verstrekt worden aan personen met een laag inkomen tot maximaal 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor een aantal reeds omschreven medische kosten die niet of slechts gedeeltelijk vergoed worden door de basis- en aanvullende verzekering van DSW (zie de toelichting voor de kostensoorten).

2. Via de CAV-Vlaardingen wordt ook structureel 50% van de premie van de AV-standaard verzekering vergoed.

 

Hoofdstuk IV SLOTBEPALINGEN

Artikel 14 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen ten gunste van de belanghebbende op basis van artikel 4:84 Awb afwijken van de bepalingen van deze beleidsregels, als de toepassing hiervan leidt tot bijzonder onredelijke gevolgen.

Artikel 15 Nadere invulling van beleid

In gevallen, de uitvoering van deze beleidsregels betreffende, waarin deze beleidsregels niet voorzien,

beslissen burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders kunnen deze beleidsregels nader uitwerken in een beleidsnotitie en/of het Vlaardingse handboek (Schulinck).  

Artikel 16 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude beleidsregels

Deze beleidsregels treden in werking op de dag nadat de gewijzigde wet in werking is getreden. Op dat moment worden de Beleidsregels 2012 ingetrokken.

Artikel 17 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels bijzondere bijstand Vlaardingen 2013. 

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 30 oktober 2012,   de secretaris,     de burgemeester, ir. C. Kruyt     mr. T.P.J. Bruinsma 

Nota-toelichting Toelichting bij de Beleidsregels bijzondere bijstand Vlaardingen 2013

Algemeen

De verlening van bijzondere bijstand is geregeld in hoofdstuk 4 van de Wet werk en bijstand. In artikel 35 is bepaald dat bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de noodzakelijke kosten van het bestaan die als gevolg van bijzondere individuele omstandigheden niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, het persoonlijk minimabudget, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Niet de aard van de kosten is bepalend, maar de omstandigheden van belanghebbende. De beoordeling van deze bijzondere individuele omstandigheden is aan het college van burgemeester en wethouders. De landelijk geregelde bijstandsnorm en de eventueel daarop verleende toeslag zal in de regel toereikend zijn voor de noodzakelijke bestaanskosten. De landelijk geldende wettelijke voorschriften beperken zich tot hoofdzaken en geven gemeenten veel

ruimte tot het maken van eigen beleid. Deze beleidsregels schetsen de kaders waarbinnen bijzondere

bijstand in de gemeente Vlaardingen wordt verleend. Artikelsgewijs Artikel 1 - Begripsbepalingen

De begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als de gelijkluidende begrippen in de Wet werk en bijstand, de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012 en de Algemene wet bestuursrecht. Ter wille van de leesbaarheid van de beleidsregels zijn enkele begrippen alsnog omschreven. Artikel 2 - Vermogen

Voor de vaststelling van de draagkracht wordt het in aanmerking te nemen vermogen geheel in beschouwing genomen. Artikel 34 Wet werk en bijstand geeft aan wat onder vermogen moet worden verstaan, de waardebepaling ervan en welke vermogensbestanddelen als vermogen in aanmerking genomen worden. Het vrij te laten bescheiden vermogen staat daarbij centraal. Onder a

De Wet werk en bijstand zelf schrijft voor dat de eigenaar/bewoner recht heeft op bijstand, dus ook bijzondere, voor zover tegeldemaking of (verdere) bezwaring van de woning in redelijkheid niet kan worden verlangd. Hiervan zal meestal sprake zijn als de eigen woning geen substantieel eigen vermogen vertegenwoordigt; in dat geval wordt het eventuele eigen vermogen in de woning dus niet in aanmerking genomen. Bepalend voor de vraag of sprake is van een substantieel vermogen is of het vermogen in de woning hoger is dan (een bedrag ter hoogte van) de wettelijke vrijlating van artikel 34, lid 2 onder de Wet werk en bijstand. Als tegeldemaking of (verdere) bezwaring van de woning wel kan worden verlangd, zal het vermogen in de eigen woning – met inachtneming van hoofdstuk 3, paragraaf 4 van de Wet werk en bijstand – in aanmerking worden genomen en in de regel geen bijzondere bijstand worden verleend. Onder b

Wanneer tegeldemaking of (verdere) bezwaring van de woning in redelijkheid niet kan worden verlangd en recht op bijzondere bijstand bestaat, wordt de bijzondere bijstand in principe om niet verstrekt. De Wet werk en bijstand biedt geen grondslag voor een andere vorm van bijzondere bijstand. Hierop kan alleen een uitzondering worden gemaakt, indien uit de Wet werk en bijstand en deze beleidsregels volgt dat de bijzondere bijstand als geldlening kan worden verstrekt. Artikel 3 - Inkomen

Voor de vaststelling van de draagkracht wordt het inkomen, voor zover dit meer bedraagt dan de ingevolge de Wet werk en bijstand van toepassing zijnde bijstandsnorm (verhoogd of verlaagd op grond van de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012) geheel of gedeeltelijk in beschouwing genomen.

Alle bepalingen van de Wet werk en bijstand, die van toepassing zijn op de middelen in het algemeen en het inkomen in het bijzonder, zijn hierbij van toepassing. Dit betekent onder meer dat in geval van bijzonder noodzakelijke kosten van ten laste van belanghebbende komende kinderen, ook de eventuele inkomsten (uit arbeid en werkloosheidsuitkeringen) van deze kinderen tot het in aanmerking te nemen inkomen behoren. Lid 1

Het inkomen van de aanvrager wordt vergeleken met de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm, verhoogd met 10% van die norm. Indien de aanvrager zijn woonkosten kan delen, geldt een lagere bijstandsnorm. Lid 2

Voor de kosten waarvoor voorheen het recht op bijstand bepaald werd aan de hand van een zogenoemde ‘normvergelijking’, is het draagkrachtpercentage op 100 gesteld. Deze normvergelijking werkt als volgt: op de vastgestelde bijzondere bijstand bij een inkomen op bijstandsniveau, wordt het bedrag waarmee dit inkomen overschreden wordt in mindering gebracht. Lid 3

Het persoonlijk minimabudget maakt deel uit van de middelen, waaruit de aanvrager noodzakelijke kosten kan voldoen. Deze toeslag kan geheel of gedeeltelijk in aanmerking worden genomen bij individuele bijzondere bijstand. Gezien de zware voorwaarden voor toekenning van het minima budget, wordt deze buiten beschouwing gelaten bij de vaststelling van de middelen. Lid 4

Indien de belanghebbende buitengewone uitgaven heeft, zoals alimentatieverplichtingen of een ouderbijdrage ingevolge de WSF, wordt hiermee op grond van artikel 3 lid 4 onder a en b, rekening gehouden. Lid 5

Het inkomen gedurende de maand waarin de aanvraag om bijstand wordt ingediend, is maatgevend. Slechts indien het aldus vastgestelde inkomen geen realistisch beeld geeft van het gedurende de draagkrachtperiode te verwachten inkomen kan hiervan worden afgeweken. Artikel 4 —Draagkrachtperiode Lid 1

De duur van de periode is bepaald op een jaar en de aanvangsdatum van de periode op de eerste dag van de maand van aanvraag. Lid 2

Slechts wanneer de periode waarop de kosten betrekking hebben in belangrijke mate (naar boven of beneden) afwijkt van een jaar, kan hiervan afgeweken worden. Deze uitzonderingsclausule bevat echter geen verplichting hiertoe en zal alleen in bijzondere, zwaarwegende omstandigheden toegepast kunnen worden. Op deze wijze kan rekening gehouden worden met alle specifieke omstandigheden van belanghebbende. Lid 3

Wanneer de omstandigheden dat vragen kan ook een andere aanvangsdatum worden gekozen als startpunt voor het draagkrachtjaar. Dit kan het geval zijn als er al kosten gemaakt zijn voordat de aanvraag om bijstand is ingediend en de draagkracht in deze periode aanmerkelijk afwijkt van de draagkracht ten tijde van de aanvraagdatum. Artikel 5 - Draagkrachtverrekening Lid 2

Op het uitgangspunt dat de draagkracht in één keer verrekend wordt met de bijzondere bijstand kan in geval van periodieke kosten een uitzondering worden gemaakt. Indien het aannemelijk is dat de bijstandsverlening minimaal één jaar doorloopt, verdient het aanbeveling de draagkracht over 12 maanden te verdelen. Artikel 6 – Wijziging draagkracht(periode)

Vanuit een oogpunt van rechtszekerheid is het onwenselijk eenmaal ingenomen standpunten met betrekking tot draagkracht en draagkrachtperiode gedurende deze periode te wijzigen. De wijzigingen kunnen echter van dien aard zijn, dat consequent vasthouden aan dit uitgangspunt op gespannen voet met de uitgangspunten van bijstandsverlening komt te staan. Immers, het recht op algemene en bijzondere bijstand is afhankelijk van de persoonlijke en financiële omstandigheden van de belanghebbende. Wanneer deze omstandigheden veranderen, wijzigt ook het recht op bijstand. Dit kan overigens zowel ten voordele als ten nadele van de belanghebbende strekken. Zo leiden bijvoorbeeld positieve wijzigingen in het inkomen van de belanghebbende direct tot een verhoging van de draagkracht. Het is aan het, individueel gerichte, oordeel van burgemeester en wethouders overgelaten op welk moment aanpassing van de bijstand aan de omstandigheden van de belanghebbende plaatsvindt. Artikel 7 – Geen drempelbedrag

Op grond van artikel 35 lid 2 Wet werk en bijstand hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om geheel of gedeeltelijk geen bijstand te verlenen voor uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan, voor zover deze kosten een wettelijk bepaalde drempel niet te boven gaan. Van deze bevoegdheid wordt geen gebruik gemaakt. Artikel 8 – Moment van aanvraag

Een aanvraag bijzondere bijstand moet in beginsel worden ingediend voordat de kosten zijn gemaakt zodat het mogelijk is om de noodzaak van de kosten vast te stellen. In de praktijk kan dit leiden tot het ongewenst afwijzen van een aanvraag. Wanneer in redelijkheid niet kan worden verwacht dat een aanvraag wordt gedaan voordat er kosten worden gemaakt, kan worden afgeweken van deze regel.

Bij de aanvraag worden de bijzondere omstandigheden van de individuele situatie beoordeeld. Artikel 9 – Duurzame gebruiksgoederen Lid 1

In artikel 51 Wet werk en bijstand is bepaald dat bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame

gebruiksgoederen kan worden verleend in de vorm van een lening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet. Omdat duurzame gebruiksgoederen tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten behoren wordt men geacht voor deze kosten te reserveren, dan wel deze te financieren door middel van een lening. Uitsluitend wanneer één en ander onmogelijk is, kan bij gebleken noodzaak van de kosten en wanneer de financiële draagkracht van de belanghebbende daartoe aanleiding geeft, bijstandsverlening aan de orde zijn. De bijstand moet in de vorm van borgtocht geschieden wanneer met behulp van borgstelling een lening kan worden bewerkstelligd. Indien dit niet mogelijk is, heeft eventuele bijstandsverlening in beginsel de vorm van een geldlening. Lid 2

Bij borgstelling voor een geldlening die is afgesloten voor de financiering van duurzame gebruiksgoederen kan het voorkomen dat de rente- en aflossingsverplichtingen hiervan de financiële draagkracht van belanghebbende te boven gaan. In dat geval wordt bijzondere bijstand verleend tot het bedrag waarmee de maandelijkse rente- en aflossingsverplichting de op grond van artikel 10 lid 3 genormeerde aflossingscapaciteit overschrijdt, De combinatie van borgstelling en aanvullende bijstand voor de betreffende kosten wordt alleen toegepast wanneer de lening is afgesloten bij een kredietinstelling als genoemd in artikel 49 Wet Werk en bijstand. Dit is een kredietinstelling die is ingeschreven in het register bedoeld in artikel 52, tweede lid, van de Wet toezicht Kredietwezen 1992, indien de gemeente niet is aangesloten bij een gemeentelijke kredietbank dan wel daarmee geen relatie onderhoudt. Artikel 10 – Geldlening Lid 1 en lid 2

In lid 1 zijn de uitgangspunten van het beleid neergelegd. Hiervan kan uiteraard worden afgeweken indien de afstemming op de individuele omstandigheden, mogelijkheden en middelen, in samenhang met het betoonde besef van verantwoordelijkheid, van de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft. Van deze mogelijkheid wordt in ieder geval gebruik gemaakt, wanneer het inkomen van de belanghebbende hoger is dan de basisnorm verhoogd met de maximale gemeentelijke toeslag. Dan wordt voor de vaststelling van het aflossingsbedrag als richtlijn aangegeven dat, naast het hieronder beschreven aflossingsbedrag, nog 50% van het inkomen boven voornoemd bijstandsniveau voor aflossing aangewend moet worden. De aflossingstermijn wordt in beginsel op 36 maanden gesteld. De periodieke aflossingsbedragen worden in beginsel bepaald op 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, verhoogd met de maximale gemeentelijke toeslag inclusief vakantietoeslag. Lid 2

Artikel 51, lid 2 van de Wet werk en bijstand schrijft voor hoe de aflossingsbedragen (en de aflossingsduur) moeten worden vastgesteld, indien besloten wordt bijzondere bijstand voor noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen te verstrekken in de vorm van een geldlening. Lid 3

Bij de vaststelling van de aflossingstermijn en -bedragen wordt mede acht geslagen op het door belanghebbende betoonde besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Op grond van onderhavige bepaling kan, naar aanleiding van een betoond onvoldoende besef van verantwoordelijkheid, worden besloten dat de geldlening volledig moet worden terugbetaald. Zonder deze bepaling zou, ingevolge het bepaalde in het eerste lid, ook in deze situatie sprake kunnen zijn van een gedeeltelijke aflossingsverplichting. Overigens blijft de begrenzing van het periodieke aflossingsbedrag op grond van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering onverkort van toepassing. Lid 4

Op grond van het bepaalde in lid 4 kunnen bijvoorbeeld wijzigingen in het inkomen van de belanghebbende doorwerken in de hoogte van het vastgestelde aflossingsbedrag. Artikel 11 – Criteria

Voordat er sprake kan zijn van bijzondere bijstand voor de noodzakelijke kosten van het bestaan van belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar, dient vastgesteld te worden dat deze kosten hoger zijn dan de toepasselijke landelijke bijstandsnorm. Bij deze vaststelling moet onder andere worden beoordeeld of voor de betrokken jongere zelfstandige huisvesting noodzakelijk is. Dit heeft tot gevolg dat bijzondere bijstandsverlening niet mogelijk is, wanneer men zonder dringende redenen zelfstandig is gaan wonen. Dit geldt des te nadrukkelijker wanneer bekend is dat de middelen van de ouder(s) onvoldoende (zullen) zijn om in de kosten van het bestaan van betrokkene te voorzien. Lid 1

Onderdeel a heeft betrekking op de omstandigheid dat de financiële draagkracht van de ouder(s) ontoereikend is om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan van het kind. In de praktijk is van een dergelijke omstandigheid zelden of nooit sprake: meestal is het inkomen toereikend of moet worden geacht toereikend te zijn. Is dit niet het geval dan is vaak sprake van een situatie als bedoeld onder b. Daarbij gaat het vooral om situaties waarin de onderlinge verhouding ernstig verstoord is. Met het begrip redelijkerwijs wordt tot uitdrukking gebracht dat van geval tot geval beoordeeld dient te worden of hiervan inderdaad in die mate sprake is dat de verlening van bijstand gerechtvaardigd is. Om geen afbreuk te doen aan de ouderlijke onderhoudsplicht, wordt in zo’n situatie de bijstand verhaald op de ouders. Lid 3

Omdat de verlening van bijzondere bijstand aan belanghebbenden van 18, 19 en 20 jaar, zoals hierboven reeds aangegeven, uitsluitend bij wijze van hoge uitzondering zal plaatsvinden, wordt bepaald dat de hoogte van de te verstrekken bijstand wordt vastgesteld, rekening houdend met de individuele omstandigheden. De totale, algemene en bijzondere, bijstand kan echter nooit meer bedragen dan de bijstandsnorm voor een 21-jarige in dezelfde omstandigheden. Dit zijn de op grond van artikel 20 en 21 Wet werk en bijstand geldende landelijke normen, verhoogd of verlaagd met de op basis van de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012 van toepassing zijnde gemeentelijke toeslag of verlaging voor (een) 21-jarige(n) in dezelfde omstandigheden. De bijzondere bijstand wordt verleend zolang de omstandigheden, die aanleiding voor bijstandsverlening zijn geweest, voortduren en wordt in ieder geval beëindigd op het moment dat de belanghebbende de leeftijd van 21 jaar bereikt.

Artikel 12 – Woonkosten Lid 1, onder a

Het eerste lid betreft het recht op een woonkostentoeslag bij bewoning van een woning of woonwagen in huur, waarvoor in principe aanspraak op huurtoeslag bestaat. Reden van bijstandsverlening kan zijn dat dit recht op huurtoeslag niet of niet volledig tot uitbetaling komt, omdat deze is berekend aan de hand van een basishuur die hoger is dan de basishuur voor de laagste inkomensklasse in de Wet op de huurtoeslag. Omdat de belastingdienst met een geschat jaarinkomen moet werken en niet met het actuele inkomen per maand, kan de situatie ontstaan dat men op maandbasis een inkomen op bijstandsniveau heeft, maar geen huurtoeslag die is berekend aan de hand van de basishuur voor de laagste inkomensklasse. Hiermee wordt het recht op bijzondere bijstand afgestemd op de werking van

voorliggende voorziening. Hetzelfde is van toepassing op de tweede reden van bijstandsverlening: er

bestaat geen recht op huurtoeslag wanneer sprake is van zogenoemde gebroken periodes. Alleen indien men gedurende de volledige maand huur is verschuldigd, heeft men immers mogelijk aanspraak op deze toeslag. Dergelijke korte periodes zonder huurtoeslag kunnen worden opgevangen door middel van een woonkostentoeslag. Lid 1, onder b

Op dezelfde wijze bestaat ook recht op bijzondere bijstand voor woonkosten wanneer een eigen woning of woonwagen wordt bewoond, waarvan de kosten niet hoger zijn dan de maximale huurgrenzen van de Wet op de huurtoeslag, en de belanghebbende deze kosten niet uit eigen middelen kan bekostigen. Lid 2

Het tweede lid regelt de hoogte van de woonkostentoeslag ten behoeve van de kosten van de in het

eerste lid genoemde woningen, waarvan de kosten niet hoger zijn dan de maximale huurgrenzen van de Wet op de huurtoeslag. De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag, zoals dat berekend wordt op grond van de Wet op de huurtoeslag maar met inachtneming van de basishuur voor de laagste inkomenscategorie en van de periode waarover nog geen recht of geen recht meer bestaat op een huurtoeslag. Dit heeft tot gevolg dat voor de hoogte van de woonkostentoeslag geen onderscheid wordt gemaakt

tussen huurwoningen (of -wagens) en woningen (of wagens) in eigendom. Uiteraard wordt hierop de

feitelijk door de belastingdienst toegekende huurtoeslag in mindering gebracht. Als sprake is van een

eigen woning wordt een met de huurtoeslag vergelijkbare bijdrage in de kosten van de eigen woning in aanmerking genomen bij de vaststelling van de woonkostentoeslag. Lid 3

In het derde lid wordt de hoogte van de woonkostentoeslag geregeld voor woningen of woonwagens in huur of eigendom, waarvan de maandelijkse woonkosten hoger zijn dan de maximale huurgrenzen van de Wet op de huurtoeslag. Deze grenzen kunnen verschillen: voor huurders, die jonger dan 23 jaar zijn, is een lagere huurgrens van toepassing. De bijzondere bijstand wordt bij overschrijding van de maximale huurgrens op dezelfde wijze berekend als bij woonkosten gelijk aan of lager dan de maximale huurgrens, met dien verstande dat de woonkosten die uitgaan boven deze grens volledig voor bijstand in aanmerking komen. Een eventuele bijdrage uit andere bron in de kosten van de eigen woning wordt ook in dit geval op de woonkostentoeslag in mindering gebracht. Lid 4

Volgens het vierde lid moet overschrijding van de maximale huurgrens in principe steeds leiden tot het

opleggen van de verplichting om uit te zien naar andere huisvesting, die beter past bij de financiële situatie. Binnen twaalf maanden na aanvang van de bijstandsverlening - in de regel is dit de datum van aanvraag - moet belanghebbende verhuizen naar een woning, waarvoor aanspraak op een huurtoeslag bestaat. Op deze wijze worden de woonkosten aangepast aan het actuele inkomen. Het kan voorkomen dat het opleggen van deze verplichting of de daaraan verbonden termijn in bijzondere omstandigheden voor onoverkomelijke problemen zorgt. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan zelfstandigen, die tijdelijk een aanvullende uitkering voor algemene bijstand ontvangen op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004. Ook is het mogelijk dat een eigen woning niet binnen de periode van een jaar voor een (vanuit een oogpunt van bijstandsverlening) aanvaardbare prijs kan worden verkocht. In dergelijke of vergelijkbare, individueel te bepalen, omstandigheden mag afgeweken worden van de termijn van twaalf maanden. Uit de aard van deze kosten en de werking van de voorliggende voorziening de Wet op de huurtoeslag vloeit voort dat het percentage van artikel 3 (110 %) hierbij niet van toepassing is en vervangen wordt door 100. Dit houdt in dat het volledige inkomen boven de bijstandsnorm in aanmerking wordt genomen bij het recht op bijzondere bijstand voor woonkosten. Artikel 13 – Collectieve Aanvullende Verzekering ziektekosten Vlaardingen (CAV-Vlaardingen)

Personen met een laag inkomen tot maximaal 110% van de toepasselijke bijstandsnorm kunnen via de gemeente Vlaardingen de CAV-Vlaardingen afsluiten. Hiertoe is een overeenkomst gesloten met zorgverzekeraar DSW. De CAV-Vlaardingen vergoedt kosten die niet of slechts gedeeltelijk gedekt worden door de basis- en aanvullende verzekering van DSW. Het betreft hier vergoedingen voor brillen, lenzen, orthodontie, kraamzorg, thuiszorg, tandheelkunde, dieetkosten, hoortoestellen en bijbehorende batterijen, steunzolen, pedicurekosten, ziekenvervoer en kledingslijtage. Hiervoor hoeft geen aparte bijzondere bijstand meer aangevraagd te worden. Men kan terecht bij één loket (DSW). Per 1 januari 2012 wordt via de CAV structureel de aanvullende verzekering vergoed tot maximaal 50% van de hoogte van de AV-standaardpremie. Ook als een AV-top verzekering wordt afgesloten geldt de maximale vergoeding van 50% van de AV-standaardpremie. De helft van de premie van de AV-standaardverzekering wordt door DSW niet in rekening gebracht of dit bedrag wordt in mindering gebracht op de AV-top premie. Artikelen 14 t/m 18

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.