Regeling vervallen per 19-01-2022

Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Vlaardingen 2015

Geldend van 30-03-2017 t/m 18-01-2022

Intitulé

Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Vlaardingen 2015

De gemeenteraad van Vlaardingen,

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 november 2014, R.nr. 72.1 ;

gelet op de artikelen 149 en 156 van de Gemeentewet en artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet;

besluit vast te stellen de volgende:

Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Vlaardingen 2015:

Artikel 1. Indienen verzoek

Een verzoek als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.

Artikel 2. Advies

Met betrekking tot het oordeel of een persoon met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie, wint het college zo nodig advies in bij een externe deskundige.

Artikel 3. Frequentie

Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode een kalenderjaar in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag.

Artikel 4. Hoogte

  • 1. Een individuele studietoeslag bedraagt € 750,00.

  • 2. Het bedrag genoemd in het eerste lid wordt jaarlijks geïndexeerd conform de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro's.

Artikel 5. Betaling

Een individuele studietoeslag wordt als één bedrag uitbetaald.

Artikel 6. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

Artikel 7. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening studietoeslag Participatiewet gemeente Vlaardingen 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 18 december 2014
De griffier, De voorzitter,
drs. E.W.K. Meurs A.B. Blase

Toelichting

Algemene toelichting

De Invoeringswet Participatiewet introduceert een studieregeling in de Participatiewet: de individuele studietoeslag. Hiermee krijgt het college de mogelijkheid mensen, van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen, een individuele studietoeslag te verstrekken als ze studeren. Het afronden van een studie versterkt de positie op de arbeidsmarkt. Een diploma is een bewijs tegenover werkgevers dat iemand gemotiveerd is en veel in zijn mars heeft.

Mensen met een arbeidshandicap hebben volgens de regering een extra steuntje in de rug nodig als het gaat om studeren. Voor hen is de drempel om te lenen een stuk hoger, omdat de kans op een baan later lager is. Een studieregeling stimuleert mensen om toch de stap te zetten om naar school te gaan of een studie te gaan volgen. Ook biedt het een financiële compensatie voor het feit dat het voor deze groep vaak moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaan (TK 2013-2014, 33 161, nr. 125, p. 2).

De individuele studietoeslag moet worden aangemerkt als een vorm van bijzondere bijstand (artikel 5, onderdeel d, van de Participatiewet). De individuele studietoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor mensen van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen.

Verordeningsplicht

De Invoeringswet Participatiewet legt de gemeenteraad de verplichting op in een verordening regels vast te stellen over het verlenen van een individuele studietoeslag. Deze verordeningsopdracht is neergelegd in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet. De regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de hoogte en de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag (artikel 8, derde lid, van de Participatiewet).

Discretionaire bevoegdheid

Het verlenen van een individuele studietoeslag is een discretionaire bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college aan personen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, een individuele studietoeslag kan toekennen, maar hiertoe niet is gehouden. Het college kan in beleidsregels aangeven of bepaalde groepen niet in aanmerking komen voor een studietoeslag. Het college kan in plaats daarvan - en in aanvulling op artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet - in beleidsregels aangeven wie, wanneer en op grond van welke nadere voorwaarden recht heeft op een individuele studietoeslag. Ten tijde van het vaststellen van deze verordening bestaat er geen aanleiding om in deze verordening op in beleidsregels nadere ‑beperkende- regels te stellen.

Voorwaarden individuele studietoeslag

Een persoon die behoort tot de doelgroep voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet kan een aanvraag indienen voor een individuele studietoeslag. Artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet spreekt overigens zowel over verzoek als aanvraag. Het college kan op een dergelijk verzoek – gelet op de individuele omstandigheden van een persoon - een individuele studietoeslag verlenen. Hiervoor is vereist dat deze persoon op de datum van de aanvraag:

  • -

    18 jaar of ouder is;

  • -

    recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • -

    geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet heeft; en

  • -

    een persoon is van wie is vastgesteld dat hij met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

Dat een persoon recht moet hebben op studiefinanciering of een WTOS-tegemoetkoming, betekent niet dat deze persoon ook daadwerkelijk studiefinanciering of een tegemoetkoming moet ontvangen. Het recht op studiefinanciering bestaat, afhankelijk van iemands gekozen opleiding, leeftijd en inkomen. Of van dit recht gebruik gemaakt wordt is niet in de Participatiewet geregeld en is geen vereiste voor het ontvangen van een individuele studietoeslag op grond van de Participatiewet. Voor het recht op een individuele studietoeslag is het dan ook voldoende dat een persoon recht heeft op studiefinanciering of een tegemoetkoming. De persoon zal - als aanvrager van de toeslag - aannemelijk moeten maken dat hij recht op studiefinanciering of een tegemoetkoming heeft, bijvoorbeeld door een beschikking van DUO of door een bewijs van inschrijving bij een bepaalde opleiding te overleggen.

De artikelen 12, 43, 49 en 52 van de Participatiewet zijn niet van toepassing bij verlening van de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). Dat betekent:

  • -

    Er hoeft niet beoordeeld te worden of de ouders op basis van een onderhoudsplicht kunnen worden aangesproken om in de kosten te voorzien (art. 12);

  • -

    De aanvraag moet worden ingediend bij het college en de wachttijd is niet van toepassing (art. 43);

  • -

    Een individuele studietoeslag kan niet in de vorm van borgtocht worden verstrekt als beoordeling van een saneringskrediet bij schulden afhankelijk is van deze vorm van bijstandverlening (art. 49);

  • -

    Op de individuele studietoeslag wordt geen voorschot verstrekt (art. 52).

Artikelgewijze toelichting

Artikelen die geen toelichting behoeven worden hieronder niet vermeld

Artikel 1. indienen verzoek

Een verzoek om een individuele studietoeslag kan worden ingediend door personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet.

Door in artikel 1 voor te schrijven dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier wordt eventuele onduidelijkheid over de termen ‘verzoek’ en ‘aanvraag’ uit de weg geruimd: een verzoek wordt zo ingediend dat het een aanvraag in de zin van de Awb oplevert.

Artikel 2. Advies

Artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet regelt in welke gevallen het college op verzoek van een persoon, gelet op diens individuele omstandigheden, een individuele studietoeslag kan verlenen.

Met betrekking tot de vaststelling of de aanvrager een persoon is die “met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft” is het uitgangspunt dat het college (de afdeling SZW) dit zelf beoordeelt. Als het nodig is, kan advies worden ingewonnen bij een externe organisatie, bijvoorbeeld het UWV.

Artikel 3. Frequentie

Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van een kalenderjaar in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag.

Voor de beoordeling of een belanghebbende in aanmerking komt voor een individuele studietoeslag wordt de situatie op de datum van de aanvraag beoordeeld (artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet). Hierin schuilt het risico dat de aanvrager kort na toekenning van de toeslag stopt met de opleiding/studie en desondanks de toeslag voor het gehele jaar mag behouden. Het risico op misbruik van de regeling via deze weg schatten wij niet bijzonder hoog in omdat het beginnen met een studie zodanige kosten met zich meebrengt dat de tegemoetkoming geen ‘winst’ oplevert.

Artikel 4. Hoogte

In artikel 4 van deze verordening is de hoogte van de individuele studietoeslag geregeld. Hierbij wordt de studietoeslag per persoon die voldoet aan de voorwaarden vastgesteld op € 750,=.

Is sprake van gehuwden die allebei afzonderlijk voldoen aan de voorwaarden voor een individuele studietoeslag, dan komen zij afzonderlijk in aanmerking voor een individuele studietoeslag.

In artikel 4, tweede lid, van deze verordening, is een indexeringsbepaling opgenomen. Deze bepaling voorkomt dat de verordening telkens opnieuw moet worden vastgesteld, enkel voor indexatie van de bedragen. Het is van belang de nieuwe bedragen (na indexatie) duidelijk te communiceren.

Artikel 5. Betaling

In dit artikel wordt de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag geregeld.

Een individuele studietoeslag wordt eenmalig in één bedrag uitbetaald.

Er is gekozen voor een betaling ineens om te voorkomen dat er loonheffing over moet worden afgedragen aan de Belastingdienst, alsook dat door de toeslag het belastbaar inkomen omhoog gaat en wellicht de hoogte van toeslagen beïnvloed wordt.

Het moment van uitbetaling is niet vastgelegd. Het ligt voor de hand dat voor de aanvrager de periode waarin het collegegeld en de schoolkosten betaald moet worden het gunstigste is. Omdat de behandeling echter afhankelijk is van de aanvraagdatum en daarnaast de kans bestaat dat er een extern advies opgevraagd moet worden, is het tijdstip van uitbetalen in de verordening opengelaten.