Regeling vervallen per 25-02-2010

Participatieverordening gemeente Vlaardingen 2010

Geldend van 01-01-2010 t/m 24-02-2010

Intitulé

Participatieverordening gemeente Vlaardingen 2010

De gemeenteraad van Vlaardingen,

 

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van

 

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7, 8, 10 en 10a van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35, 36 en 38a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de artikelen 34, 35, 36 en 38a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de artikelen 8, 19, vijfde lid, 23, derde lid, en 35 van de Wet Inburgering;

 

overwegende dat de gemeente het streven van het Rijk naar een hoge mate van participatie van de ingezetenen in de maatschappij onderschrijft, dat dit streven gebaat is bij een gezamenlijke aanpak van arbeidsintegratie, maatschappelijke integratie en inburgering en dat het door wijzigingen in de Wet werk en bijstand en de Wet inburgering noodzakelijk is de bestaande Participatieverordening te herzien,

 

Besluit:

 

vast te stellen de Participatieverordening gemeente Vlaardingen 2010:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

1.         In deze verordening wordt verstaan onder:

 

a. het college

het college van Burgemeester en Wethouders van Vlaardingen;

b. uitkeringsgerechtigden

personen jonger dan 65 jaar met een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), de IOAW of de IOAZ;

c. inburgeringsplichtigen

personen zoals omschreven in artikel 3 van de Wet Inburgering (WI);

d. vrijwillige inburgeraars

personen zoals omschreven in artikel 1, onderdeel r, van de WI;

e. Anw-ers

personen met een nabestaanden- of halfwezen-

uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet;

f. nuggers

niet-uitkeringsgerechtigden als bedoeld in artikel 6, onderdeel a, van de WWB;

g. doelgroep

personen, die hun woonplaats hebben in Vlaardingen, en aan wie op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de WWB, artikel 34, eerste lid, onderdeel a van de IOAW en artikel 34, eerste lid, onderdeel a van de IOAZ door het college ondersteuning kan worden geboden;

h. voorziening

de voorziening gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de WWB, artikel 34, eerste lid, onder a van de IOAW en artikel 34, eerste lid, onder a van de IOAZ;

i. ondersteuning

ondersteuning bedoeld in artikel 7, eerste lid,

onderdeel a van de WWB, artikel 34, eerste lid, onder a van de IOAW en artikel 34, eerste lid, onder a van de IOAZ

j. IOAW

Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

k. IOAZ

Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

l. UWV

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen Uitvoerder van de WW, WAO, WIA, Ziektewet, Wajong en Waz;

m. subsidie

de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten;

n. premie

financiële beloning ter bevordering van arbeidsinschakeling;

o. algemeen geaccepteerde arbeid

arbeid als bedoeld in artikel 9, eerste lid van de WWB;

p. aflossingscapaciteit

het door het college vastgestelde percentage van de bijstandsuitkering dat voor verrekening met schulden kan worden aangewend.

q. vrijstellend examen

een examen zoals bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit

inburgering

 

2.         De begripsbepalingen van de WWB en de WI zijn op deze verordening van toepassing, tenzij daarvan in deze verordening uitdrukkelijk wordt afgeweken.

Hoofdstuk 2 WWB, IOAW en IOAZ

Afdeling 1 Beleid en financiën

Artikel 2 Opdracht college

1. Ingevolge artikel 7 van de WWB, artikel 34 van de IOAW en artikel 34 van de IOAZ biedt het college ondersteuning aan leden van de doelgroep en zorgt voor een voldoende gevarieerd aanbod van voorzieningen. Het college houdt daarbij rekening met de aard en de omvang van de verschillende binnen de doelgroep te onderscheiden groepen en de voorzieningen die het geschiktst zijn voor de leden van die groepen.

2. Het college kan bij het bepalen van het aanbod van voorzieningen prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden dan wel de maatschappelijke, economische of conjuncturele ontwikkelingen.

Artikel 3 Beleidsplan

1. Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening vierjaarlijks een beleidsplan vast, waarin de doelstellingen en de beoogde resultaten worden aangegeven.

2. Het college doet eenmaal per jaar verslag aan de gemeenteraad over de doeltreffendheid en de resultaten van het beleid. Dit verslag wordt vormgegeven conform het verslag als bedoeld in artikel 77, eerste lid van de WWB.

Artikel 4 Subsidie- of budgetplafonds en plafonds betreffende voorzieningen

1. Het college kan in het beleidsplan een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen.

2. Het college kan in het beleidsplan tevens een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

3. Een door het college ingesteld plafond vormt enkel een weigeringsgrond bij de aanspraak op de desbetreffende specifieke voorziening.

Afdeling 2 Aanspraken van de doelgroep

Artikel 5 Aanspraak op ondersteuning

1. Leden van de doelgroep hebben aanspraak op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling.

2. De in het eerste lid bedoelde ondersteuning kan bestaan uit:

a. ondersteuning bij de verwerving van arbeid;

b. ondersteuning bij het behoud van arbeid; alsmede

c. een voorziening als bedoeld in artikel 6.

Artikel 6 Voorzieningen

1. Het college kan een persoon binnen de doelgroep een voorziening aanbieden. Een voorziening wordt slechts aangeboden voor zover het college deze noodzakelijk acht voor de arbeidsinschakeling van de desbetreffende persoon.

2. De in het eerste lid bedoelde voorziening kan bestaan uit:

a. ondersteuning bij het verwerven en behouden van arbeid;

b. ondersteuning bij het verbeteren of behouden van de positie op de arbeidsmarkt of binnen de maatschappij;

c. ondersteuning bij het wegnemen van belemmeringen voor de arbeidsinschakeling;

d. ondersteuning bij de verwerving van een dienstverband als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet sociale werkvoorziening; en

e. gesubsidieerde arbeid.

3. Onverminderd het tweede lid kan een voorziening tevens zien op:

a. de noodzakelijke kosten samenhangende met de deelname aan een voorziening;

b. de kosten ter bepaling van de noodzakelijkheid en inhoud van een voorziening; en

c. de noodzakelijke kosten in verband met loonvormende arbeid.

Artikel 6a Scholing bij onbeloonde additionele arbeid

Voor zover een uitkeringsgerechtigde niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen zes maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden, bedoeld in artikel 10a, eerste lid, WWB, artikel 38a IOAW en artikel 38a IOAZ, door het college beoordeeld in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op arbeidsinschakeling. Het college betrekt bij deze beoordeling in ieder geval:

a. het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de additionele werkzaamheden uitvoert,

b. de krachten en bekwaamheden van belanghebbende en

c. de scholingswens van de belanghebbende.

 

Artikel 7 Uitbreiding doelgroep

In afwijking van artikel 5, eerste lid van deze verordening kan het college de aanspraak op bepaalde vormen van ondersteuning ook openstellen voor:

a. personen die in de gemeente Vlaardingen hun woonplaats hebben en aan wie het UWV een uitkering verstrekt; en

b. uitkeringsgerechtigden zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, die staan ingeschreven op een door het college aangewezen postadres.

Artikel 8 Uitvoeringsbesluit

1. Bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van de verschillende vormen van ondersteuning, met inachtneming van hetgeen daarover in het Beleidsplan is bepaald, nadere regels stellen. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:

a. aan wie, onder welke voorwaarden, welke vorm van ondersteuning kan worden aangeboden;

b. de weigeringgronden; en

c. de beëindiginggronden.

2. Daarnaast kunnen de regels bedoeld in het eerste lid tevens zien op:

a. de verstrekking van subsidies;

b. de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of – vaststelling;

c. de aanvraag van en de besluitvorming over subsidies en premies;

d. de betaling van subsidies, inburgerings- of taalkennisvoorzieningen en het verlenen van voorschotten;

e. het vragen van een eigen bijdrage;

f. overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

Afdeling 3 Verplichtingen van de doelgroep en premies

Artikel 9 Verplichtingen

1. Een uitkeringsgerechtigde is verplicht van de hem aangeboden vorm van ondersteuning gebruik te maken.

2. Elke persoon die deelneemt aan een voorziening is daarnaast gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB, de IOAW, de IOAZ, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen en deze verordening.

3. Het college kan in aanvulling op de in het tweede lid genoemde verplichtingen, voor een deelnemend persoon extra verplichtingen aan een voorziening verbinden. Deze persoon is dan tevens aan deze verplichtingen gehouden.

4. Indien een bijstandsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan de in het tweede en derde lid genoemde verplichtingen, kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de verordening op basis van artikel 8, eerste lid, onder b van de WWB.

5. Indien een persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan de in het tweede en derde lid genoemde verplichtingen, kan het college de kosten van de ondersteuning en/of voorziening geheel of gedeeltelijk van hem terugvorderen.

Artikel 10 Premies

1. Het college kan aan een werkgever, die personen - die behoren tot de doelgroep - duurzaam tewerkstelt, een premie verstrekken tot een maximum van € 2.500.

2. Het college verstrekt aan een uitkeringsgerechtigde, die gedurende zes maanden gemiddeld 20 uur of meer onbeloonde additionele arbeid op een participatieplaats heeft verricht conform artikel 10a, zesde lid van de WWB, artikel 38a van de IOAW en artikel 38a van de IOAZ, een premie, indien de uitkeringsgerechtigde naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in de arbeid.

3. De premie, bedoeld in het tweede lid bedraagt € 300 bij een werkweek van gemiddeld 32 uur en wordt bij een kortere werkweek naar evenredigheid verminderd.

4. Het recht op premie als bedoeld in het tweede lid, wordt elke zes maanden beoordeeld.

5. Onverminderd het tweede lid komen ook personen als bedoeld in artikel 7, derde lid, laatste volzin, van de WWB voor een premie in aanmerking indien zij aan alle voorwaarden voldoen.

Hoofdstuk 3 Wet Inburgering

Afdeling 1 Informatieverstrekking

Artikel 11 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

1. Het college draagt er zorg voor dat de inburgeringsplichtigen op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de WI en over het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

2. Het college richt ten behoeve van de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen in ieder geval een gemeentelijk informatiepunt in.

3. Het college zal de (potentieel) inburgeringsplichtigen actief benaderen met informatie over de inburgeringsplichtigheid.

4. Het college beoordeelt tenminste eens in de twee jaren de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen en rapporteert daarover aan de raad.

Afdeling 2 Doelgroepen en samenstelling van het aanbod aan de inburgeringsplichtige

Artikel 12 Aanbod aan de inburgeringsplichtige

1. Het college kan – voor zover haar op basis van de WI daartoe de mogelijkheden worden geboden – aan de inburgeringsplichtige een aanbod doen.

2. De voorzieningen, bedoeld in artikel 6 van deze verordening kunnen onderdeel uitmaken van het in de voorgaande leden genoemde aanbod.

3. Op verzoek van de inburgeringsplichtige kan het college de inburgeringsvoorziening, de taalkennisvoorziening of de inburgeringscomponent van de gecombineerde voorziening aanbieden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget, indien de inburgeringsplichtige een projectplan heeft ingediend dat naar het oordeel van het college adequaat voorbereidt op het binnen de termijn, bedoeld in artikel 7 van de WI, afleggen van een examen dan wel het kunnen afronden van een beroepsopleiding, als bedoeld in artikel 19, derde lid van de WI.

4. Het college betaalt het persoonlijk inburgeringsbudget uit aan het inburgeringsbedrijf waarmee de inburgeringsplichtige een overeenkomst sluit.

5. Het college doet geen aanbod indien de IB-groep de inburgeringsplichtige een lening heeft verstrekt als bedoeld in artikel 16 van de WI of een persoonsvolgend budget als bedoeld in artikel 3 van de Regeling persoonsvolgend budget voor inburgering in de opvang.

Artikel 13 De samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

1. Het college stemt de inburgeringsvoorziening of de taalkennisvoorziening zo veel mogelijk af op het startniveau alsmede de talenten, capaciteiten en ambities van de inburgeringsplichtige.

2. De inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening heeft tot doel dat de inburgeringsplichtige na het doorlopen van de voorziening het inburgeringsexamen dan wel een ander vrijstellend examen heeft behaald.

Artikel 14 De eigen bijdrage

1. De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, WI wordt in één termijn betaald.

2. De inning vindt na beëindiging van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening plaats.

3. Het college kan aan personen die met goed gevolg het inburgeringsexamen hebben doorlopen een vergoeding verstrekken.

4. De in het vorige lid bedoelde vergoeding wordt verrekend met de eigen bijdrage.

Artikel 15 Uitzonderingen bij de inning van de eigen bijdrage

1. Indien de in het eerste lid van artikel 14 aangegeven vorm van inning voor de inburgeringsplichtige aantoonbaar problemen oplevert, kan het college in afwijking daarvan de inning over meerdere termijnen spreiden.

2. In afwijking van het eerste lid wordt bij een inburgeringsplichtige die algemene bijstand ontvangt het aantal termijnen afgestemd op de binnen zijn uitkering beschikbare aflossingcapaciteit.

3. Indien het college de eigen bijdrage verrekent met de uitkering van de uitkeringgerechtigde, wordt dat in de beschikking vastgelegd.

Artikel 16 Opleggen van verplichtingen

Het college kan een inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is vastgesteld bij beschikking een of meer van de volgende verplichtingen opleggen:

a. het deelnemen aan de aangeboden en geaccepteerde inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening;

b. het deelnemen aan door het college geïnitieerde (voortgangs-) gesprekken;

c. het voor de eerste keer deelnemen aan het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II op een tijdstip dat door het college wordt bepaald;

d. het melden van alle omstandigheden die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de deelname aan de inburgeringsvoorziening; alsmede

e. het tijdig toestemming vragen om op vakantie te gaan.

Afdeling 3 Het aanbod van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

Artikel 17 De procedure van het doen van een aanbod

1. Het college doet het aanbod, bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid van de WI schriftelijk. Het aanbod wordt gedaan tijdens het gesprek naar aanleiding van het inburgeringsonderzoek.

2. In het aanbod wordt een omschrijving gegeven van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening die wordt aangeboden en worden de rechten en verplichtingen vermeld die aan de inburgeringsvoorziening worden verbonden.

3. De inburgeringsplichtige kan het aanbod direct bij het in het eerste lid genoemde gesprek aanvaarden. Hij kan echter ook om een bedenktijd van maximaal 2 weken verzoeken.

4. Maakt de inburgeringsplichtige gebruik van de in het vorige lid genoemde bedenktijd, dan neemt het college – zo de inburgeringsplichtige het aanbod niet eerder heeft aanvaard of geweigerd – contact met de inburgeringsplichtige op. In dit contact dient de inburgeringsplichtige dan alsnog aan te geven of hij het aanbod al dan niet aanvaardt.

5. Indien de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt, neemt het college binnen maximaal vier weken na ontvangst van deze mededeling het besluit tot toekenning van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, overeenkomstig het gedane aanbod.

Afdeling 4 De bestuurlijke boete

Artikel 18 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

1. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 200 indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de WI.

2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 200 indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringvoorziening of taalkennisvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de WI of aan de verplichtingen bedoeld in artikel 16 van deze verordening.

3. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 200 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de WI bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de WI verlengde termijn het inburgeringexamen heeft behaald.

Artikel 19 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

1. De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 18, eerste lid, bedraagt ten hoogste € 250 indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

2. De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 18, tweede lid, bedraagt ten hoogste € 400 indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

3. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 400 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 van de WI vastgestelde termijn het inburgeringexamen heeft behaald.

4. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 1.000 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 33 van de WI vastgestelde termijn het inburgeringexamen heeft behaald.

Afdeling 5 Vrijwillige inburgering

Artikel 20 Informatieverstrekking aan de vrijwillige inburgeraar

Artikel 11 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 21 Aanbod aan de vrijwillige inburgeraar

1. Het college kan een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aanbieden aan een vrijwillige inburgeraar.

2. Artikel 12, het eerste tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22 Samenstelling van het aanbod

Artikel 13 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 23 Procedure van het doen van een aanbod

1. Alvorens een aanbod te doen, informeert het college naar de wensen van de vrijwillige inburgeraar ten aanzien van de totstandkoming en samenstelling van de inburgeringsvoorziening en treedt mondeling in overleg over de mogelijkheden om die wensen te verwezenlijken.

2. Artikel 17 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 24 De eigen bijdrage

Vrijwillige inburgeraars voor wie een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening is vastgesteld, zijn geen eigen bijdrage verschuldigd.

Artikel 25 Niet nakoming inburgeringsovereenkomst

Het college kan de aangeboden inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening intrekken en de kosten van die voorziening geheel of gedeeltelijk van de vrijwillige inburgeraar terugvorderen, indien deze inburgeraar de overeenkomst, bedoeld in artikel 24d, tweede lid van de WI, niet of niet volledig nakomt.

Artikel 26 Vaststellen identiteit

Het college stelt de identiteit van de vrijwillige inburgeraar vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Afdeling 6 Overige bepalingen

Artikel 27 Bepalingen hoofdstuk 2

De bepalingen van hoofdstuk 2, afdeling 1 zijn op dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 28 Hardheidsclausule

Het college kan ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien de toepassing hiervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 29 Situaties waarin deze verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 30 Intrekking oude regeling

De Participatieverordening gemeente Vlaardingen 2009 wordt ingetrokken.

Artikel 31 Inwerkingtreding

1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1-10-10.

2. In afwijking van het eerste lid, treden de artikelen 20, 21, tweede lid, 22, 23, 25 en 26 in werking op het tijdstip dat de Wet tot Wijziging van de Wet inburgering (vrijwillige inburgering, persoonlijk inburgeringsbudget en harmoniseren handhavingstermijnen) in werking treedt.

3. De artikelen 6a en 10, tweede tot en met vijfde lid, werken terug tot en met 1 april 2009.

Artikel 32 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Participatieverordening gemeente Vlaardingen 2010”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering  van .
 
De griffier,                               De voorzitter,
 
drs. W.G. Amesz                      mr. T.P.J. Bruinsma

Nota-toelichting

Algemeen De op 1 januari 2004 in werking getreden Wet Werk en Bijstand (WWB) regelt in artikel 7 dat het college verantwoordelijk is voor:

a. het ondersteunen van personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw-ers) en niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers) bij arbeidsinschakeling;

b. het bepalen en aanbieden van voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, indien het college deze daarbij noodzakelijk acht. In artikel 8, eerste lid, onderdeel a, WWB wordt aan de gemeenteraad de opdracht gegeven om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Vergelijkbare opdrachten worden gegeven in de artikelen 35, eerste lid, IOAW en 35, eerste lid, IOAZ. In artikel 8, tweede lid, onderdeel a, WWB wordt daaraan nog toegevoegd dat sprake moet zijn van een evenwichtige aandacht voor de hierboven genoemde groepen en voor verschillende doelgroepen daarbinnen en de op de wijze waarop rekening moet worden gehouden met zorgtaken. Daarnaast regelt de op 1 januari 2007 in werking getreden Wet Inburgering (WI) de inburgeringsplicht voor in beginsel alle onderdanen van derdelanden van 16 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven. Ook in deze wet krijgen de gemeenten een aantal belangrijke taken op het vlak van integratie toebedeeld. Zo hebben gemeenten de opdracht om de inburgeringsplichtigen in de gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet. Ze hebben de taak aan bepaalde groepen inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening aan te bieden en zijn daarnaast vrij ook aan andere groepen inburgeringsplichtigen een voorziening aan te bieden. Een inburgeringsvoorziening leidt inburgeringsplichtigen toe naar het inburgeringexamen. Tenslotte moeten gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen handhaven. Het college moet een bestuurlijke boete opleggen als een inburgeringsplichtige zich verwijtbaar niet houdt aan de verplichtingen die voor hem gelden. In verband met deze taken draagt de WI de gemeenteraad op om bij verordening regels te stellen over de volgende onderwerpen: 1. Regels over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen (artikel 8 WI).

2. Regels met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen aan bijzondere groepen inburgeringsplichtigen en over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld (artikel 19, vijfde lid, en artikel 23, derde lid, WI).

3. Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd (artikel 35 WI).

De Participatieverordening 2009 was uitvloeisel van de hierboven genoemde opdrachten aan de gemeenteraad. Daarbij was overwogen dat beide hoofdtaken (re-integratie en inburgering) dusdanig met elkaar vervlochten zijn dat het gezamenlijk oppakken van deze beide taken de effectiviteit enkel ten goede kan komen. Extra argument daarbij vormde de bundeling van middelen voor re-integratie en inburgering op grond van de Wet op het Participatiebudget, waardoor een geïntegreerde aanpak op dit vlak ook meer dan wenselijk zal worden. Wetswijzigingen op beleidsterrein re-integratie en inburgering

Inmiddels is er zowel op het terrein van re-integratie als inburgering een aantal ontwikkelingen geweest, die nopen tot aanpassing van de Participatieverordening 2009. Het betreft de volgende wijzigingen: * Inwerkingtreding van de Wet Stimulering arbeidsparticipatie (Wet STAP), die het mogelijk maakt om uitkeringsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt participatieplaatsen aan te bieden. De gemeenteraad is verplicht om bij verordening regels te stellen over het verstrekken van een premie en het aanbieden van scholing (artikel 8, eerste lid, onderdeel e en f WWB, artikel 38a IOAW en artikel 38a IOAZ);

* Inwerkingtreding van de Wet van 29 december 2008 tot wijziging van de Wet inburgering (inburgeringsvoorzieningen voor alle inburgeringsplichtigen gericht op het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal). Met ingang van 1 januari 2009 is de Wet inburgering (WI) gewijzigd. Het gaat daarbij om de volgende wijzigingen:

o Het college van burgemeester en wethouders krijgt de bevoegdheid om aan iedere inburgeringsplichtige een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Deze wijziging heeft terugwerkende kracht tot en met 1 november 2007.

o Het college krijgt de mogelijkheid om een inburgeringsprogramma aan te bieden dat gericht is op het staatsexamen Nederlands als tweede taal. Deze wijziging heeft terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2008.

o Het college krijgt de bevoegdheid om in plaats van een inburgeringsvoorziening een taalkennisvoorziening aan te bieden aan een inburgeringsplichtige die een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 volgt of gaat volgen. Deze wijziging werkt terug tot en met 1 september 2008.

o De gemeenteraad kan bij verordening bepalen dat het college een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan vaststellen, zonder dat daar een procedure van aanbieden van een inburgeringsvoorziening door het college en aanvaarding daarvan door de inburgeringsplichtige aan vooraf hoeft te gaan. De inburgeringsplichtige is direct verplicht medewerking te verlenen aan de uitvoering van de vastgestelde voorziening.

Participatieplaatsen

In overeenstemming met de Wet STAP is ervoor gekozen om participatielaatsen als re-integratieinstrument in te voeren. Op een participatieplaats kan een uitkeringsgerechtigde, met behoud van uitkering, minimaal 6 maanden en maximaal 4 jaar additionele arbeid verrichten. In deze verordening wordt vastgelegd dat daarvoor een premie van € 300 per zes maanden wordt verstrekt bij een 32-urige werkweek en navenant lagere premie bij een kortere werkweek, die minimaal 20 uur beslaat. Indien de uitkeringsgerechtigde voldoende heeft meegewerkt aan de arbeidsinschakeling. Bovendien wordt geregeld dat na een half jaar onder voorwaarden scholing beschikbaar wordt gesteld. Wijzigingen Wet inburgering

Met betrekking tot de wijzigingen in de Wet Inburgering is besloten om naast inburgeringsvoorzieningen ook taalkennisvoorzieningen beschikbaar te stellen, zowel voor inburgeringsplichtigen als voor vrijwillige inburgeraars. In een aantal artikelen van deze verordening is dat verwerkt. Van de wettelijk vastgelegd bevoegdheid om iedere inburgeringsplichtige een voorziening aan te bieden wordt reeds gebruik gemaakt. De bevoegdheid om een inburgeringsprogramma aan te bieden, gericht op het staatsexamen Nederlands als tweede taal, is verwerkt in deze verordening. De mogelijkheid ten slotte, om een inburgeringsvoorziening ‘vast te stellen’ in plaats van aan te bieden, is niet benut. De huidige praktijk voldoet. Daarnaast is, vooruitlopend op de invoering van de Wijziging van de Wet inburgering (vrijwillige inburgering, persoonlijk inburgeringsbudget en harmoniseren handhavingstermijnen, kortweg: Wet Vrijwillige inburgering, TK 31 791, EK 2008-2009, A) een aantal wijzigingen in deze verordening opgenomen. Het betreft: * het opnemen van de mogelijkheid om een persoonlijk inburgeringsbudget aan de inburgeraar toe te kennen en dat budget rechtstreeks aan het inburgeringsbedrijf te betalen (art. 19, tweede lid en 24a, tweede lid WI nieuw);

* het afzien van de mogelijkheid om een eigen bijdrage te vragen voor het inburgeringstraject aan de vrijwillige inburgeraar (art. 24e, tweede lid WI nieuw);

* het vaststellen van regels over de informatievoorziening aan vrijwillige inburgeraars over hun rechten en plichten, de niet-nakoming van de inburgeringsovereenkomst en het vaststellen van de identiteit van de inburgeraar (art. 24f WI nieuw);

* de procedure en de criteria die gelden voor het doen van een aanbod inburgerings- of taalkennisvoorziening (art. 24a, vijfde lid, onderdeel a WI nieuw);

* de wijze waarop het college tot een aanbod komt (art. 24a, vijfde lid, onderdeel b WI nieuw).

Naar verwachting wordt wetsvoorstel 31 791 binnenkort aangenomen en treedt deze in werking met ingang van 1 januari 2010. Voor zover de wijzigingen betrekking hebben op de vrijwillige inburgering, zijn deze vastgelegd in afdeling 4a van de Participatieverordening 2010. Doelgroepen De verordening kent regelingen voor een vijftal groepen binnen de samenleving: * uitkeringsgerechtigden in de zin van de WWB, IOAW en IOAZ;

* Anw-ers;

* nuggers;

* inburgeringsplichtigen, en

* vrijwillige inburgeraars

Uit oogpunt van overzichtelijkheid zullen de taakvelden re-integratie en inburgering afzonderlijk van elkaar in deze toelichting worden besproken. Re-integratie Volgens de WWB krijgt het college van burgemeester en wethouders de opdracht voor de re-integratie van uitkeringsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers zorg te dragen. Gekozen is voor een participatieverordening waarin alleen wordt vastgelegd op welke wijze in de gemeente het beleid bepaald wordt en hoe de verhouding tussen raad en college is. Er zijn enkele algemene artikelen opgenomen over de opdracht aan het college, de aanspraak op voorzieningen, subsidie- en budgetplafonds, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de cliënt e.d.. In dat kader is aandacht besteed aan participatieplaatsen. Al het overige wordt vastgelegd in een Uitvoeringsbesluit en een vierjaarlijks Beleidsplan. In hoofdstuk 1 “Algemene bepalingen”, worden de begripsomschrijvingen gegeven van wat in deze verordening onder de betreffende begrippen moet worden verstaan. In hoofdstuk 2, afdeling 1 (Beleid en financiën) wordt de opdracht aan het college beschreven om in een Uitvoeringsbesluit vast te leggen op welke wijze de zorg voor ondersteuning en voorzieningen aan leden van de doelgroep wordt geregeld. Het college dient vierjaarlijks een beleidsplan vast te stellen en kan hierin voorzieningen- en subsidieplafonds opnemen. In afdeling 2 (Aanspraken van de doelgroep) zijn de aanspraken op ondersteuning en voorzieningen opgenomen, alsmede de mogelijkheden om de doelgroep uit te breiden met adreslozen en personen die een uitkering ontvangen via het UWV. In afdeling 3 (Verplichtingen en premies) zijn de verplichtingen die op de leden van de doelgroep rusten opgenomen en is de mogelijkheid gecreëerd om werkgevers te stimuleren een persoon uit de doelgroep duurzaam in dienst te nemen door middel van een premie. Inburgering Op basis van de WI is het aan de gemeente om een drietal taken op het vlak van inburgering uit te voeren: 1. de informerende -;

2. de handhavende -; en

3. de faciliterende taak (aanbieden van inburgeringsvoorzieningen). De wet bepaalt dat regels met betrekking tot deze taken zonder meer bij verordening moeten worden getroffen. Hoofdstuk 3 van deze verordening geeft invulling aan deze wettelijke plicht. Afdeling 1 van hoofdstuk 3 stelt regels met betrekking tot de informerende taak. Artikel 8 WI bepaalt wat dit betreft dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen. Het gaat dan om informatie over de rechten en plichten uit hoofde van de WI en informatie over het aanbod van inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen en de toegang tot die voorzieningen. Na inwerkingtreding van de Wet Vrijwillige inburgering geldt dit ook ten aanzien van vrijwillige inburgeraars (artikel 24f WI nieuw). Afdeling 2 en 3 van hoofdstuk 3 gaan in op de faciliterende taak. Het uitgangspunt van de wet is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige om te bepalen hoe hij zich voorbereidt op het inburgeringexamen. Bij een tweetal groepen stelt de wet echter verplicht dat de gemeente een aanbod doet. Het gaat dan om:

• asielgerechtigde nieuw- en oudkomers; en

• nieuw- en oudkomers die werkzaam zijn als geestelijke bedienaar.

Het aanbod behelst een inburgeringvoorziening die toe leidt naar het inburgeringexamen en het eenmaal gratis afleggen van dat examen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal. Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen bestaat een inburgeringsvoorziening ook uit maatschappelijke begeleiding. Daarnaast kan aan die groep ook een taalkennisvoorziening worden verstrekt. Met een taalkennisvoorziening wordt bedoeld een ondersteunende voorziening, die is gericht op de verwerving van de Nederlandse taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een beroepsopleiding op mbo 1 of 2 niveau. De WI draagt de gemeenteraden verder op om met betrekking tot een aantal specifieke aspecten van de aanbodverlening bij verordening regels te stellen. Meer specifiek gaat het dan om: * De procedure die door het college wordt gevolgd voor het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI;

* De criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI);

* De vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en de samenstelling van de inburgeringsvoorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI;

* De rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is vastgesteld. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, WI).

Tenslotte ziet afdeling 4 op de handhavende taak. Artikel 35 van de WI draagt gemeenten wat dit betreft op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. Artikel 34 van de wet bepaalt het bedrag dat ten hoogste als bestuurlijke boete kan worden opgelegd. In afdeling 4a zijn de regels vastgelegd die gelden voor vrijwillige inburgeraars. Zoals hierboven reeds aangegeven komen deze regels grotendeels overeen met die voor inburgeringsplichtigen, mede gelet op de wens van het parlement om beide groepen zoveel mogelijk identiek te regelen. In afdeling 5 zijn tenslotte de algemene bepalingen met betrekking tot het Uitvoeringsbesluit en het beleidsplan zoals deze zijn opgenomen in het hoofdstuk dat ziet op re-integratie van overeenkomstige toepassing verklaart. Staatssteun

De Europese regelgeving over staatssteun kan een beperking van de mogelijkheden voor het gemeentelijke re-integratiebeleid en inburgering opleveren. Van belang is dat per 1 januari 2009 de Europese vrijstellingsverordening werkgelegenheidssteun (Nr. 2204/2002) is komen te vervallen. Wel van toepassing zijn de Verordening de minimis-steun (Verordening (EG) Nr. 69/2001) en de Algemene groepsvrijstellingsverordening (nr. 800/2008). Vraag is of bepalingen uit de Participatieverordening in strijd zijn met deze Europese regelingen. Die strijdigheid kan er echter slechts zijn als sprake is van niet-generieke steunverlening, dwz. steun die specifiek gericht is op één of enkele ondernemingen, daarmee andere ondernemingen uitsluit en dus een discriminatoir karakter heeft. Uit de verordening kan dit echter niet worden afgeleid. De strekking van de verordening is ook niet op ondersteuning van één of meerdere ondernemingen. Ze schept slechts de randvoorwaarden waarbinnen met ondernemingen (bijv. re-integratiebedrijven) afspraken over dienstverlening kunnen worden gemaakt. In de praktische uitwerking zal echter terdege rekening moeten worden gehouden met de Europese regelgeving. Het college dient steunverlening aan ondernemingen achterwege te laten.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

In lid 1 wordt bij het beschrijven van de begrippen die in de verordening voorkomen zoveel als mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet Werk en Bijstand (WWB) en de Wet Inburgering (WI). Daar waar mogelijk wordt naar de betreffende artikelen in de WWB of WI verwezen. Aan de begripsomschrijving van ‘uitkeringsgerechtigde’ in artikel 1, eerste lid, onderdeel b is toegevoegd dat het om personen jonger dan 65 jaar moet gaan. Zowel voor re-integratie als inburgering wordt deze leeftijdsgrens (nog) gehanteerd.

 

In artikel 1, eerste lid, onderdeel d is de begripsomschrijving ‘inburgeringsbehoeftige’ gewijzigd in ‘vrijwillige inburgeraar’, conform artikel 1, eerste lid, onderdeel r van de komende Wet Vrijwillige inburgering. 

 

De begrippen ‘CWI’ (voorheen: onderdeel l) en ‘belanghebbende’ (voorheen: onderdeel n) zijn geschrapt. Voor het CWI geldt dat dit orgaan sinds 1 januari 2009 door een fusie met het UWV tot UWV-WERKbedrijf niet meer bestaat. Voor het begrip ‘belanghebbende’ geldt dat de betekenis daarvan overduidelijk en onomstreden is, t.w. degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (art. 1:2, eerste lid, Awb). Het is, mede gelet op Aanwijzing 20 van de Decentrale Aanwijzingen voor de regelgeving, niet gewenst dit begrip opnieuw te definiëren.

 

M.b.t. de Anw’er (onderdeel e) moet nog worden opgemerkt dat de toevoeging dat deze ingeschreven moet staan bij het CWI is komen te vervallen. Die voorwaarde is met de inwerkingtreding van de Wet op het Participatiebudget vervallen. Het is niettemin mogelijk aan de Anw’er de verplichting op te leggen om zich bij het UWV-WERKbedrijf in te doen schrijven, als dit aangewezen wordt geacht (zie artikel 9, vierde lid van deze verordening).

 

Toegevoegd ten opzichte van de vorige Participatieverordening ten slotte is het begrip ‘vrijstellend examen’. Door het behalen van een dergelijk examen wordt ook aan de inburgeringsplicht voldaan. De inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan daarop afgestemd worden.

 

Lid 2 bepaalt dat de begripsomschrijvingen van de WWB en WI van toepassing zijn als deze niet in de begripsomschrijvingen in de verordening zijn opgenomen.

 

De benaming van Hoofdstuk II is gewijzigd. Om te verduidelijken dat de bepalingen in dit hoofdstuk ook van toepassing zijn op IOAW- en IOAZ-gerechtigden, zijn naast de WWB ook de IOAW en IOAZ genoemd.

 

Artikel 2. Opdracht college

Artikel 2, lid 1.

De WWB, IOAW en IOAZ geven aan het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning en een voldoende gevarieerd aanbod van voorzieningen aan de doelgroep. De leden van de doelgroep moeten in Vlaardingen woonachtig zijn.  Hoewel leden van de doelgroep aanspraak kunnen maken op ondersteuning is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals belanghebbende het zich bij voorkeur zou wensen.

 

Artikel 2, lid 2.

Het college kan bij het bepalen van het aanbod van voorzieningen prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

 

Artikel 3. Beleidsplan

Artikel 3, lid 1.

De doelstellingen en de daarmee beoogde resultaten worden vierjaarlijks in een Beleidsplan vastgelegd. In het kader van het duale stelsel wordt dit Beleidsplan vastgesteld door het college.

 

Artikel 3, lid 2.

Het tweede lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. De WWB geeft aan dat het college elk jaar een definitief verslag over de uitvoering (VODU) naar het rijk zendt. Dit verslag dient vergezeld te gaan met een verklaring van de gemeenteraad. Daarom is ervoor gekozen expliciet op te nemen dat er een verantwoordingsverslag aan de raad moet worden gezonden. Het ligt voor de hand dat bij de vormgeving van het verslag op grond van deze verordening wordt aangesloten bij de inhoud van het VODU.

 

Artikel 4. Subsidie- of budgetplafonds en plafonds betreffende voorzieningen

Artikel 4, lid 1 en 2.

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het beleidsplan gebeuren (zie artikel 4 van deze verordening). Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Het tweede lid creëert daarom tevens de mogelijkheid om een plafond in te stellen voor het aantal personen dat in aanmerking kan komen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het maximeren van het aantal re-integratie- en participatiebanen. Een subsidieplafond dient wel bekend gemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).

 

Artikel 4, lid 3.

De WWB, IOAW en IOAZ geven geen aanknopingspunt voor de stelling dat het ontbreken van financiële middelen een reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er op een ander vlak aan de aanvrager wel ondersteuning kan worden geboden.

Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het uitvoeringsbesluit of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

 

Artikel 5. Aanspraak op ondersteuning

Artikel 5, lid 1.

De WWB, IOAW en IOAZ stellen niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen in het eerste lid.

 

Artikel 5, lid 2.

In het tweede lid wordt de reikwijdte van de ondersteuning aangegeven. Deze kan zowel preventief (behoud van arbeid) als curatief (verwerven van arbeid) van aard zijn. Dit houdt in dat het college ook ondersteuning kan inzetten om (terug)val in de bijstand te voorkomen.

 

Ondersteuning wordt geboden door het aanbieden van een traject, waarbij zo nodig voorzieningen worden ingezet of door het bieden van praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties.

 

Artikel 6. Voorzieningen

Artikel 6, lid 2.

In het tweede lid wordt wederom de reikwijdte van het palet aan voorzieningen aangegeven.

 

Onderdeel a.spreekt zowel over het verwerven als behouden van arbeid, waarmee wordt aangegeven dat ook voorzieningen kunnen worden ingezet in de preventieve sfeer.

Onderdeel b.spreekt over voorzieningen ter verbetering of behouden van de positie op de arbeidsmarkt of binnen de maatschappij. Onder meer kan dan gedacht worden aan leerwerktrajecten en scholingen, maar ook aan een resocialisatie traject, wanneer een sociaal isolement dreigt.

Onderdeel c.meldt voorzieningen om belemmeringen weg te nemen. Daarbij kan onder meer worden gedacht aan een schuldhulpverleningstraject, voor zover is vastgesteld dat de schulden een belemmering binnen de verdere arbeidintegratie van betrokkene vormen.

Onderdeel d.biedt de mogelijkheid om wachtlijsttrajecten voor Wsw-geïndiceerden die tot de doelgroep behoren vorm te geven en onderdeel e. spreekt voor zich. In de WWB zijn t.a.v. gesubsidieerde arbeid verder geen specifieke eisen opgenomen.

 

Artikel 6, lid 3.

Tenslotte wordt in het derde lid het palet aan voorzieningen nog uitgebreid met voorzieningen die bepaalde met de arbeidsinschakeling noodzakelijk verbandhoudende kosten kunnen dekken.

 

Onderdeel a.ziet daarbij vooral op de kosten die de betrokkene moet maken om deel te kunnen nemen aan de voorziening. Denk daarbij aan reiskosten, kosten voor kinderopvang of zelfs - indien noodzakelijk – verhuiskosten.

Onderdeel b.ziet op de kosten die noodzakelijkerwijs moeten worden gemaakt om de aard en omvang van de eventueel in te zetten voorziening te bepalen. Denk hierbij onder meer aan een assessment.

Onderdeel c.ziet tenslotte op kosten in verband met de loonvormende arbeid. Gedacht moet dan worden aan de werkgeverskosten die rechtstreeks verband hebben met de arbeidsinschakeling activiteiten van een persoon uit de doelgroep.

 

Artikel 6a. Scholing bij onbeloonde additionele arbeid

In artikel 8, eerste lid, onderdeel e WWB is vastgelegd dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de scholing of opleiding die krachtens artikel 10a, vijfde lid WWB moet worden aangeboden, als een bijstandsgerechtigde onbeloonde additionele arbeid verricht op een participatieplaats. Het college is in beginsel verplicht om scholing of opleiding aan te bieden, zodra de belanghebbende zes maanden werkzaam is op onbeloonde additionele basis. Deze verplichting is echter niet absoluut. In artikel 10a wordt reeds aangegeven dat geen scholing wordt aangeboden als dit niet bijdraagt aan vergroting van de kans op arbeidsinschakeling. Het is aan de raad om daarover verder regels te stellen. In overeenstemming met artikel 10a, vijfde lid, is bepaald dat binnen zes maanden de beoordeling plaatsvindt en dat daarbij betrokken wordt de krachten en bekwaamheden van de belanghebbende, diens scholingswens en het standpunt van degene onder wiens verantwoordelijkheid belanghebbende werkzaam is. Dit artikel geldt ook voor personen met een IOAW- of IOAZ-uitkering die onbeloonde additionele arbeid verrichten

 

Artikel 7. Uitbreiding doelgroep

Dit artikel biedt de mogelijkheid om de doelgroep voor een aantal specifiek te benoemen voorzieningen uit te breiden met:

a.         personen die een uitkering ontvangen van het UWV; en

b.         adreslozen.

Voor de groep onder a. biedt artikel 7, derde lid van de WWB het college de mogelijkheid afspraken te maken met het UWV. Effectuering van die afspraken verlangt echter wel uitbreiding van de doelgroep. Voor de groep onder b. heeft de gemeente wettelijk gezien een re-integratietaak, omdat de doelgroep van de verordening echter op dit moment is omschreven als personen die hun woonplaats hebben in Vlaardingen is een specifieke uitbreiding met adreslozen wel noodzakelijk.

 

Artikel 8. Uitvoeringsbesluit

Dit artikel geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.

 

De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn. Dit is ook met zoveel woorden terug te vinden in de Nota naar aanleiding van het verslag van de WWB.

 

Artikel 9. Verplichtingen

Voor nuggers, Anw-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vijfde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten bij de betrokken persoon in rekening kan brengen.

 

Artikel 10. Premies

Dit artikel biedt in het eerste lid de ruimte om  al dan niet via het Uitvoeringsbesluit regels vast te leggen in welke situaties premies aan werkgevers verstrekt kunnen worden. Tevens is in dit artikel een maximum opgenomen. Dit maximum ligt hoger dan de huidige premie. Het biedt daardoor het college de mogelijkheid de hoogte van de premie in de komende jaren zo nodig aan te passen wanneer dit vanwege inflatie of andere factoren noodzakelijk is geworden, zonder dat hiervoor een wijziging van de verordening noodzakelijk wordt.

 

In het tweede lid is vastgelegd dat bijstandsgerechtigden die onbeloonde additionele arbeid verrichten, recht hebben op een premie die maximaal € 300,- per zes maanden bedraagt. In artikel 10a, zesde lid WWB is vastgelegd dat aanspraak op een premie bestaat als de belanghebbende naar het oordeel van het college gedurende de achterliggende zes maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op de arbeidsmarkt. De gemeenteraad is o.g.v. artikel 8, eerste lid, onderdeel f WWB verplicht ter zake regels te stellen. Gekozen is voor de benadering, conform de bedoelingen van de wetgever, om een premie te verstrekken, tenzij uitdrukkelijk wordt vastgesteld, dat belanghebbende onvoldoende heeft meegewerkt. De premie bedraagt € 300,- op basis van een 32-urige werkweek en wordt naar evenredigheid verminderd bij een kortere werkweek, die minimaal 20 uur moet bedragen. De premie is overigens onbelast. Een premie dient ook verstrekt te worden aan personen met een IOAW- en IOAZ-uitkering en aan personen met een UWV-uitkering die op een onbeloonde additionele participatieplaats werkzaam zijn, op grond van een daartoe strekkende afspraak tussen gemeente en UWV (vijfde lid).

 

Artikel 11. De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de WI. De wet laat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen wordt georganiseerd. Wel bepaalt artikel 8 van de WI dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen. Dit artikel in de verordening vormt de uitwerking van deze verplichting.

 

In het eerste lid wordt de opdracht tot informatievoorziening bij het college neergelegd. Het college is belast met de organisatie van de informatieverstrekking.

 

In het tweede en derde lid worden daarnaast kaders gesteld met betrekking tot de vorm van de informatievoorziening.

 

In het vierde lid is tenslotte gekozen voor een tweejaarlijkse verantwoordingscyclus. Hierbij is rekening gehouden met het feit dat de effecten van een informatiebeleid in hoge mate eerst meetbaar zullen zijn na de eerste met dit informatiebeleid doorlopen inburgeringprocessen. Gezien de gemiddelde te verwachten looptijd van een inburgeringproces is daarom gekozen voor een cyclus van twee jaar.

 

Artikel 12. Aanbod aan de inburgeringsplichtige

Op basis van de Wet van 28 december 2008  is het gemeenten toegestaan om met terugwerkende kracht tot 1 november 2007  aan iedere inburgeringsplichtige een aanbod te doen. Daarbij blijven wel de verdere wettelijke kaders gelden. Zo blijft de inburgeringsplichtige die een aanbod aanvaardt een eigen bijdrage verschuldigd, dient de inburgeringsvoorziening te worden gecombineerd met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling voor zover het een arbeidsplichtige uitkeringsgerechtigde betreft en blijft het college verplicht aan asielgerechtigden en gebedsdienaren een aanbod te doen.

 

Het doen van een aanbod is een taak van het college, de raad is echter wettelijk verplicht om bij verordening regels te stellen met betrekking tot de criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI). Daarbij gaat het specifiek om kaderstelling richting het college.

 

Kaderstelling

Zoals reeds in het beleidsplan is aangegeven, is ervoor gekozen om daar waar mogelijk de inburgeringsplichtige met een aanbod te ondersteunen en de mogelijkheid van een aanbod evenzo – zij het ten dele – open te stellen voor de vrijwillige inburgeraar (dat is thans geregeld in artikel 19b).

 

Voor het geval er een gecombineerde voorziening inburgering en re-integratie moet worden aangeboden (zie artikel 19, derde lid, WI) kan deze mede bestaan uit de voorzieningen, die beschikbaar zijn voor de re-integratie, als genoemd in artikel 6.

 

In het (nieuwe) derde lid is vastgelegd dat de inburgerings- of taalkennisvoorziening ook kan worden verstrekt in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget. Dat is een budget dat de gemeente ter beschikking stelt ten behoeve van het sluiten van een overeenkomst met een inburgeringsbedrijf. Het persoonlijk inburgeringsbudget (PIB) is een instrument waarmee invulling gegeven wordt aan meer maatwerk en meer eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige en de vrijwillige inburgeraar bij de vormgeving en invulling van inburgeringsvoorzieningen. De regels die gelden voor een PIB moeten bij verordening worden vastgesteld (art. 19, vijfde lid WI nieuw). Een inburgeringsplichtige of een vrijwillige inburgeraar kan niet zonder meer aanspraak maken op een PIB. Hij dient daartoe een verzoek aan de gemeente te doen. Als de gemeente met het toekennen van het PIB heeft ingestemd, gaat hij in beginsel zelf op zoek naar een inburgeringsbedrijf dat een inburgeringsprogramma kan bieden dat past bij zijn voorkeur en ambities. De gemeente kan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars hierbij behulpzaam zijn. De gemeente beoordeelt het uiteindelijke programma, omdat het programma geschikt moet zijn om voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgeringsexamen. De inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar krijgt geen geld in handen. Het geld voor het betalen van de inburgeringscursus gaat rechtstreeks van de gemeente naar het inburgeringsbedrijf. Zekerheidshalve is dit nog eens vastgelegd in het vierde lid.

Ten slotte is in het vijfde lid vastgelegd dat als de IB-groep een persoonsvolgend budget verstrekt, het college geen aanbod doet. Een dergelijk budget wordt verstrekt aan de asielzoeker of degene die in aanmerking is gekomen voor de Pardonregeling.

Artikel 13.  De samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

Het samenstellen van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening ligt als taak bij het college. Het is echter aan de raad om bij verordening kaders te stellen met betrekking tot de samenstelling (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI). Daarbij is in hoge mate bepalend welke visie de gemeente kent op integratie, alsmede de rol van inburgering daarbinnen. Gestreefd wordt naar volwaardige participatie. De integratie is eerst geslaagd als de inburgeringsplichtige  participeert aan de samenleving op een niveau dat in overeenstemming is met zijn/haar talenten, capaciteiten en ambities.

 

Dit laatste wil niet zeggen dat de gemeente een beleid voert dat zich richt op het volledig realiseren van deze situatie. De volle ontplooiing van mensen is immers vooral afhankelijk van hun eigen inspanningen (lees ook: eigen verantwoordelijkheid). Wel voert de gemeente een beleid dat zich richt op het zo sterk mogelijk stimuleren van participatie. Daarbij wil zij daar waar mogelijk de inburgeringsplichtige de mogelijkheid bieden van ondersteuning in het op participatie gerichte proces.

 

Naast bovenstaand streefdoel (volwaardige participatie) zijn in de WI zelf enkele extra criteria opgenomen waaraan de inburgeringsvoorziening dient te voldoen. Ten eerste dient een inburgeringsvoorziening in ieder geval te bestaan uit een cursus die toe leidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal en het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen (artikel 19, derde lid, WI). Daarnaast is wettelijk bepaald dat de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (re-integratievoorziening) als deze wordt aangeboden aan een inburgeringsplichtige die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op basis van een andere bij AMvB aangewezen wet of regeling én die verplicht is om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid, WI). Indien in deze specifieke situatie geen re-integratievoorziening wordt aangeboden, kan de gemeente derhalve geen inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aanbieden. Op gelijke wijze is bepaald dat in het verplichte aanbod aan asielzoekers zonder meer een component maatschappelijke begeleiding dient te zijn opgenomen (artikel 19, zesde lid, WI). Daar al deze eisen met betrekking tot de samenstelling van de voorziening reeds in de wet zijn opgenomen, zijn zij niet in de verordening herhaald. 

 

Opgemerkt zij tenslotte nog dat de samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.

 

Artikel 14.  De eigen bijdrage

In de verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage van de inburgeringsplichtige door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, WI). De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt € 270. Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid, WI). Alleen de inburgeringsplichtigen die een aanbod van de gemeente hebben geaccepteerd zijn voor deze inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening een eigen bijdrage schuldig. De overige inburgeringsplichtigen dienen hun inburgering volledig zelf te financieren. Zij kunnen hiertoe een lening afsluiten bij de Informatie Beheer Groep (IBG). Wordt het inburgeringsexamen binnen drie jaren met succes afgerond, dan volgt een gedeeltelijke vergoeding van de kosten.

 

Bij de inning van de eigen bijdrage wordt gewerkt met een enkele termijn. Daarbij is er voor gekozen om de eigen bijdrage eerst na beëindiging van de voorziening te stellen. Dit houdt verband met het feit dat in het derde lid het college de mogelijkheid wordt geboden een vergoeding te verstrekken bij het succesvol afronden van het inburgeringstraject. Deze vergoeding kan dan eventueel worden verrekend met de nog openstaande eigen bijdrage. In het Uitvoeringsbesluit participatie 2010 is geregeld dat een bonus kan worden verstrekt aan de inburgeringsplichtige (art. 24). 

 

Artikel 15. Uitzonderingen bij de inning van de eigen bijdrage

De mogelijkheid bestaat dat de eenmalige invordering van € 270 de inburgeringsplichtige voor financiële problemen plaatst. Op basis van het eerste lid kunnen dan afspraken worden gemaakt om in afwijking van artikel 14 betaling in meerdere termijnen mogelijk te maken. Daarbij zal veelal aansluiting worden gezocht bij de voor een bijstandsgerechtigde vastgestelde aflossingscapaciteit.

 

Artikel 24, eerste lid, WI maakt het daarnaast bij inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. In het tweede lid is daarom in afwijking van bovenstaande bepaald dat wanneer verrekening met een WWB uitkering mogelijk is, het aantal termijnen afhankelijk wordt gesteld van de aflossingscapaciteit van de inburgeringsplichtige. Voor de bepaling van de aflossingscapaciteit wordt verwezen naar hetgeen hierover is opgenomen in artikel 1 van de verordening.

 

Opgemerkt zij nog dat indien de inburgeringsplichtige een uitkering van het UWV ontvangt, het college het UWV kan verzoeken de eigen bijdrage te verrekenen met of in te houden op de uitkering van het UWV (artikel 24, tweede lid, WI). In dit geval int het UWV de eigen bijdrage ten behoeve van de gemeente. Deze wijze van verrekening geschiedt door het UWV en niet door de gemeente, en wordt dus niet in deze verordening geregeld.

 

Artikel 16.  Opleggen van verplichtingen

Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, van de WI dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is vastgesteld. De raad delegeert in dit artikel de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de toekenning van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening deze verplichtingen vast.

 

Opgemerkt zij dat de genoemde verplichtingen alleen kunnen worden opgelegd aan de inburgeringsplichtige die een aanbod van gemeentezijde heeft gehad en dit ook heeft geaccepteerd. Aan inburgeringsplichtigen die zonder aanbod van de gemeente hun inburgeringsplicht vorm geven, kan het college geen verplichtingen opleggen. Daarnaast kan het college vanuit de WI weliswaar de verplichting opleggen om een gemeentelijk aanbod te accepteren, van die optie is geen gebruik gemaakt in het gemeentelijk beleid. Het is in beginsel de vrije keuze van de inburgeringsplichtige. Daar waar sprake is van bijstandgerechtigheid kan het weigeren van het aanbod in het kader van het WWB-verlagingen beleid wel gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering.

 

Artikel 17. De procedure van het doen van een aanbod

Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze geschiedt. Dit is van belang omdat zo’n aanbod de start is van een procedure die – als het goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening. In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat het college het aanbod aan de inburgeringsplichtige op schriftelijke wijze doet en dat het aanbod wordt gedaan bij het gesprek naar aanleiding van het inburgeringsonderzoek. 

 

Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking. Hierdoor kan de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot toekenning van de inburgeringvoorziening (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd). Deze beschikking moet dan wel dezelfde inhoud hebben als het aanbod (het vijfde lid). De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt dat als de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt of weigert, hij of zij dit duidelijk kenbaar maakt. In beginsel zal de inburgeringsplichtige conform de huidige praktijk worden verzocht het aanbod te ondertekenen zo hij er mee instemt. Het niet ondertekenen houdt dan in principe in dat hij het aanbod weigert.

 

Het kan verder natuurlijk voorkomen dat een inburgeringsplichtige aan de gemeente meldt dat hij wel een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening wil, maar dat hij gelet op zijn situatie bepaalde wijzigingen aangebracht zou willen zien in het aanbod van de gemeente. Als de gemeente hierop positief reageert, zal ze het gedane aanbod moeten aanpassen. Een inburgeringsplichtige hoeft een aanbod niet te accepteren. Weigert de inburgeringsplichtige het aanbod, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen. Gaat het om een oudkomer, dan is er geen termijn vastgesteld waarbinnen de betreffende persoon het inburgeringsexamen moet hebben behaald. Het college zal in een dergelijke situatie een handhavingbesluit nemen: een besluit op grond van artikel 26 van de WI waarmee de termijn van start gaat waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald (3,5 jaar na aanvang van deze termijn). Het college zal deze handelwijze vastleggen in de eerder reeds aangehaalde richtlijnen voor de uitvoering en dit evenzo opnemen in de brief waarin het aanbod wordt gedaan, zodat tevoren voor de betrokkenen duidelijk is (of zou kunnen zijn) wat de gevolgen zijn van het weigeren van een aanbod voor een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening.

 

Artikel 18. De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

Artikel 35 van de WI draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 van de WI zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd.

 

In de verordening is bij de vaststelling van de hoogte van de boete zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de hoogte van (vergelijkbare) gedragingen uit de WWB-maatregelenverordening. Dit is hieronder weergegeven.

 

afbeelding binnen de regeling

De boetebedragen die in de verordening zijn opgenomen zijn maximumbedragen en géén gefixeerde bedragen. Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zo nodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 38, tweede lid, WI). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.

 

In het kader van de uitvoering van een gecombineerde re-integratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, WWB) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere sociale zekerheidswet of – regeling. Artikel 37 van de WI bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval géén bestuurlijke boete kan opleggen.

 

Artikel 19. Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding een hogere boete op te leggen dan op grond van artikel 18 mogelijk is. De verhoogde boetebedragen in geval van herhaling van de overtreding mogen uiteraard niet hoger zijn dan de maximumbedragen die in artikel 34 van de WI worden genoemd.

 

In dit artikel is sprake van een herhaling van een overtreding indien de overtreding zich binnen twaalf maanden na de vorige overtreding voordoet.

 

Artikel 34, onderdeel d, van de WI biedt de mogelijkheid voor gemeenten om de bestuurlijke boete te verhogen naar maximaal € 1000 in het geval dat de inburgeringsplichtige bij herhaling niet voldoet aan de verplichting binnen de gestelde termijn het inburgeringsexamen te behalen. De gemeente heeft gekozen voor een opbouw waarbij bij het tweede maal niet behalen binnen de gestelde termijn een boete van maximaal € 400 kan worden opgelegd en bij de derde en daarop volgende keren een boete van maximaal € 1000. Dit is geregeld in het derde en vierde lid van artikel 19.

 

Ook bij de verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding is aansluiting gezocht bij de WWB-maatregelenverordening. Dit is hieronder weergegeven.

 

afbeelding binnen de regeling

Afdeling 5. Vrijwillige inburgering

 

Artikel 20. informatieverstrekking aan de vrijwillige inburgeraar

Evenals dat ten aanzien van inburgeringsplichtigen geldt, heeft het college een informatieplicht aan de vrijwillige inburgeraar, zodra de Wet Vrijwillige inburgering in werking treedt. Vanuit het uitgangspunt van de wetgever dat inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars zoveel mogelijk gelijk benaderd en behandeld moeten worden, kunnen de bepalingen die op inburgeringsplichtigen t.a.v. de informatievoorziening overeenkomstig worden toegepast, nu er ook geen redenen zijn om op dit punt een afwijkende regeling te treffen.

 

Artikel 21. Aanbod aan de vrijwillige inburgeraar

In het eerste lid is het gemeentelijk beleidsuitgangspunt verwoord, zoals dat onder de ‘oude’ Participatieverordening ten aanzien van inburgeringsvoorzieningen reeds was vastgesteld (zie artikel 12, tweede lid (oud) Participatieverordening). M.b.t. het aanbod geldt evenzeer als voor inburgeringsplichtigen dat de re-integratievoorzieningen onderdeel kunnen uitmaken van een gecombineerde voorziening en dat desgevraagd een persoonlijk inburgeringsbudget kan worden aangeboden. Het vijfde lid kan niet van overeenkomstige toepassing worden verklaard omdat een persoonsvolgend budget slechts kan worden verstrekt aan inburgeringsplichtigen.

 

Artikel 22. Samenstelling van het aanbod

Er zijn geen redenen ten aanzien van vrijwillige inbugeraars andere regels te stellen dan ten aanzien van inburgeringsplichtigen.

 

Artikel 23. Procedure van het doen van een aanbod

Met betrekking tot de procedure van het doen van een aanbod heeft de wetgever beoogd, juist vanwege het vrijwillige karakter ervan, dat dit zorgvuldig gebeurt. Op deze plaats is vastgelegd dat, alvorens een aanbod wordt samengesteld, er voorafgaand een gesprek plaatsvindt over de wensen en ideeën van de vrijwillige inburgeraar m.b.t. het aanbod. Nadat dit gesprek heeft plaatsgevonden verloopt de procedure identiek aan dat voor de inburgeringsplichtige.

 

Artikel 24. De eigen bijdrage

Hoewel de wetgever de mogelijkheid heeft geschapen om ook de vrijwillige inburgeraar een eigen bijdrage op te leggen, is het gemeentelijk beleid om dit niet te doen. Omdat ter zake iets geregeld moet worden in de verordening (zie artikel 24e, tweede lid WI nieuw) is op deze plaats vastgelegd dat geen eigen bijdrage wordt gehanteerd.

 

Artikel 25. Niet nakoming inburgeringsovereenkomst

Om gemeenten toch een instrument in handen te geven waarmee de vrijwillige inburgeraar die gebruik maakt van een voorziening te wijzen op zijn verantwoordelijkheid om zich in te spannen die voorziening te benutten en af te ronden, is het instrument van de inburgeringsovereenkomst in het leven geroepen (artikel 24d, tweede lid, WI nieuw). Voldoet de inburgeraar niet aan de daarin opgenomen verplichtingen, dan kunnen sancties volgen, mits dat in de verordening is vastgelegd. In artikel 19f is daarom bepaald dat de voorziening kan worden ingetrokken en de kosten kunnen worden teruggevorderd. Dat zijn reparatoire maatregelen. Het opleggen van een boete, zoals dat bij inburgeringsplichtigen mogelijk is, is niet in de WI geregeld voor vrijwillige inburgeraars en kan daarom niet worden toegepast. .

 

Artikel 26. Vaststellen identiteit

In artikel 24f is vastgelegd dat de identiteit van de vrijwillige inburgeraar moet worden vastgesteld, alvorens hem een aanbod wordt gedaan. Conform wat er ten opzichte van inburgeringsplichtigen reeds is vastgelegd in artikel 26 WI is hier bepaald dat dit aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht zal geschieden.

 

Artikel 27. Bepalingen hoofdstuk 2

Door middel van deze koppelingsbepaling zijn de algemene bepalingen met betrekking tot het uitvoeringsbesluit en het beleidsplan zoals deze zijn opgenomen in het hoofdstuk dat ziet op re-integratie van overeenkomstige toepassing verklaart.

 

Artikel 28. Hardheidsclausule

Dit artikel geeft de mogelijkheid tot individualiserend handelen als strikte toepassing van de verordening tot onbillijkheden leidt. Bij het afwijken van de bepalingen kunnen de rechten van belanghebbenden op basis van deze verordening niet worden aangetast.

 

Artikel 29. Situaties waarin de verordening niet voorziet

Mocht zich een situatie voordoen waarin deze verordening niet voorziet, dan beslist het college met inachtneming van het doel en de overwegingen die aan deze verordening ten grondslag liggen.

 

Artikel 30. Intrekking oude regeling

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 31. Inwerkingtreding

In het tweede lid is bepaald dat de inwerkingtreding van een aantal artikelen is gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Wet Vrijwillige inburgering (EK 31 791, 2008-2009, A). Het gaat dan om de bepalingen die betrekking hebben op vrijwillige inburgering en uitvloeisel zijn van de verordeningsplicht ten aanzien van deze doelgroep.

In het derde lid is bepaald dat de bepalingen die betrekking hebben op de participatieplaatsen terugwerken tot 1 april 2009, zijnde de datum waarop uiterlijk e.e.a. geregeld moest zijn.

 

Artikel 32. Citeertitel

Deze bepaling spreekt voor zich.