Regeling vervallen per 01-01-2014

Participatieplan 2012-2013 Wet werk en bijstand

Geldend van 05-01-2012 t/m 31-12-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Participatieplan 2012-2013 Wet werk en bijstand

HOOFDSTUK 1 BIJZONDERE BIJSTAND EN CATEGORIALE BIJZONDERE BIJSTAND

Algemene context

De gemeente is grotendeels zelf verantwoordelijk voor de bijzondere bijstandsverlening en heeft daarom een grote mate van beleidsvrijheid. De algemene uitkering uit het Gemeentefonds is de bron van financiering.

De begrippen algemene en bijzondere bijstand worden in artikel 5 en 35 Wwb nader gedefinieerd. Algemene bijstand wordt verstrekt voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Hierin wordt voorzien door een landelijk vastgestelde bijstandsnorm, die in een aantal situaties kan worden verhoogd met een gemeentelijke toeslag voor personen van 27 jaar en ouder (zie: de verordening verhoging en verlaging algemene bijstand).

Bijzondere bijstand wordt verstrekt indien bijzondere omstandigheden in een individueel geval leiden tot noodzakelijke kosten waarin de algemene bijstand niet voorziet en waarvoor men zelf onvoldoende draagkracht heeft. Het kan hierbij gaan om zowel bijzondere als algemene kosten.

Bij de invulling van de beleidsvrijheid, is rekening gehouden met een aantal wettelijke randvoorwaarden. Zo is er geen sprake van volledige vrijheid. De bijzondere bijstandsverlening blijft een rechtsplicht van het college van burgemeester en wethouders.

Ook het individualiseringsprincipe, zoals verwoord in artikel 18 Wwb, is onverkort van toepassing. Dit houdt in dat burgemeester en wethouders de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen dienen af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokken persoon en/of het gezin. Het betreft hier bij uitstek een kwestie van maatwerk. Afwijking van de algemene uitgangspunten van beleid blijft dus mogelijk.

De bijzondere situatie waarin belanghebbende verkeert, is het uitgangspunt bij de bijzondere bijstandsverlening. Dit betekent echter niet dat de bijzondere bijstandsverlening in strijd mag zijn met het landelijke inkomensbeleid. Dat blijft voorbehouden aan het Rijk.

Tevens geldt dat het beleid met betrekking tot voorliggende voorzieningen niet mag worden doorkruist. Dit houdt in dat in het algemeen geen bijstand mag worden verstrekt voorzover er - buiten de bijstandswet om - voorzieningen zijn waarop de persoon of het gezin aanspraak kan maken, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven. Indien bepaalde kosten uitdrukkelijk buiten de werkingssfeer van een voorliggende voorziening zijn gelaten, of hiervoor in het geheel geen vergoeding wordt toegekend, mag hiervoor geen bijstand worden toegekend, tenzij er zeer dringende redenen aanwezig zijn.

Categoriale bijzondere bijstand

De Wwb, geeft de gemeente de bevoegdheid om mensen bijzondere bijstand te verlenen die behoren tot een bepaalde categorie. De gemeente Vlagtwedde heeft dit uitgewerkt in artikelen 8 en 9 van de richtlijnen.

Artikel 1 - Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze richtlijnen worden dezelfde begripsbepalingen gehanteerd als in de Wet werk en bijstand (Wwb), met uitzondering van:

  • a.

    wet: de Wet werk en bijstand (Wwb)

  • b.

    vermogen: het vermogen als bedoeld in de wet met uitzondering van het vermogen genoemd in artikel 34 tweede lid en derde lid van de wet;

  • c.

    inkomen: het inkomen als bedoeld in de wet, uitgezonderd de inkomensbestanddelen genoemd in artikel 31 tweede lid Wwb en artikel 36 Wwb;

  • d.

    draagkracht: het deel van het vermogen en de inkomsten, dat in aanmerking wordt genomen bij de beoordeling van de aanvraag om bijstand;

  • e.

    collectieve verzekering de overeenkomst tussen de gemeente en Menzis inzake de collectieve ziekteverzekering: kostenverzekering waar belanghebbende gerechtigd is om aan deel te nemen;

  • f.

    tijdige aanvraag: een aanvraag is tijdig ingediend wanneer de kosten nog niet zijn betaald en, de nota of de beschikking van een (gedeeltelijke) voorliggende voorziening niet ouder is /zijn dan 2 maanden.

  • h.

    zelfstandige huishouden: Er is sprake van een zelfstandige huishouden als:

    • de woonruimte een eigen toegang heeft en,

    • de zogenaamde ‘wezenlijke voorzieningen’, zoals keuken,douche/badkamer en toilet, achter deze toegang aanwezig zijn en niet hoeven te worden gedeeld,

    • er huur betaald moet worden (en geen kostgeld),

    • er geen sprake is van inwonend zijn of kamerbewoning.

Artikel 2 – Draagkracht in inkomen

  • 1.

    Wel tot de draagkracht in het inkomen wordt gerekend het inkomen boven 110% van de relevante bijstandsnorm plus toeslag of verlaging als bedoeld in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wwb.

  • 2.

    Van het inkomen dat de in het eerste lid genoemde grens overschrijdt wordt 100% tot de draagkracht gerekend

  • 3.

    In afwijking van het gestelde in lid 1 en 2 wordt al het inkomen tot de draagkracht gerekend dat de relevante bijstandsnorm plus toeslag of verlaging als bedoeld in paragraaf 3.2 en 3.3 overschrijdt, indien de bijzondere bijstand betrekking heeft op woonkosten, alsmede bijstand voor levensonderhoud aan jongeren van 18 t/m 20 jaar.

Artikel 3 - Vermogen

Op grond van artikel 35 Wwb worden bij de bijzondere bijstandsverlening vermogensbestanddelen in aanmerking genomen die bij de algemene bijstandsverlening buiten beschouwing blijven. Het gaat daarbij om artikel 34 tweede lid:

  • a.

    algemeen gebruikelijke goederen;

  • b.

    het vrij te laten vermogen;

  • c.

    tijdens de bijstandsverlening opgebouwd vermogen;

  • d.

    in de eigen woning gebonden vermogen minder dan de geldende vermogensvrijlating;

  • e.

    vergoedingen voor immateriële schade.

De onderdelen a. tot en met d. worden vrijgelaten bij de vaststelling van het vermogen. Het overige vermogen wordt volledig als financiële draagkracht aangemerkt. Indien er al een krediethypotheek is gevestigd geldt dat bijzondere bijstand daar ook onder valt. Indien er nog geen krediethypotheek is gevestigd wordt deze alleen gevestigd als de hoogte van de bijzondere bijstand gerekend over 12 maanden meer bedraagt dan de bijstandsnorm van artikel 21, sub c Wwb.

In tegenstelling tot artikel 35, lid 1 Wwb geldt dat bij de verstrekking van de bijzondere bijstand artikel 31, tweede lid wel van toepassing is.

Artikel 4 - Draagkrachtperiode

  • 1.

    De draagkracht wordt telkens vastgesteld voor een periode van 12 maanden, beginnend op de eerste dag van de maand waarin de bijstandsaanvraag is ingediend of dat de bijstand is toegekend.

  • 2.

    Bij periodieke bijzondere kosten kan de draagkracht naar evenredigheid worden toegerekend aan de maanden van het jaar, waarop deze kosten betrekking hebben, zulks met inachtneming van het gestelde onder lid 1.

  • 3.

    De draagkracht wordt binnen de vastgestelde periode van een jaar herzien, indien wijziging van de omstandigheden daartoe aanleiding geeft.

Artikel 5 - Geldlening

Bijzondere bijstand wordt verstrekt in de vorm van een geldlening wanneer het bijstand betreft voor:

  • a.

    duurzame gebruiksgoederen (indien borgtocht niet mogelijk is);

  • b.

    levensonderhoud, waarbij er op korte termijn aanspraak is op voldoende middelen betreffende dezelfde periode;

  • c.

    kosten waarbij er sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

  • d.

    een waarborgsom;

  • e.

    schulden (indien borgtocht niet mogelijk is).

Artikel 6 – Geldlening voor duurzame gebruiksgoederen (leenbijstand)

Bijstand voor duurzame gebruiksgoederen in de vorm van een geldlening wordt verleend met inachtneming van de navolgende bepalingen:

  • 1.

    de geldlening wordt afgelost met een bedrag gelijk aan tenminste 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (inclusief vakantie-uitkering) en voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar met 90% van het van toepassing zijnde aflossingsbedrag voor een alleenstaande ouder; af te ronden op hele euro’s;

  • 2.

    indien het inkomen uitgaat boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm (inclusief vakantie-uitkering), wordt het overeenkomstig punt 1 bepaalde aflossingsbedrag verhoogd met een gedeelte van de draagkrachtruimte in het inkomen, te berekenen op de wijze als bij de bijstandsverlening voor de overige bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan;

  • 3.

    indien tenminste gedurende 36 maandelijkse termijnen volledig aan de aflossingsverplichtingen is voldaan, wordt het resterende bedrag van de lening omgezet in bijstand om niet tenzij bijzondere omstandigheden dit in de weg staan.

Artikel 7 – Maximale borgtocht of geldlening voor volledige inrichting van een woning

  • 1.

    Indien een belanghebbende in de bijzondere omstandigheid verkeert en buiten eigen toedoen niet kan beschikken over een eigen woninginrichting en hiervoor redelijkerwijs niet heeft kunnen reserveren kan maximaal borgtocht of een geldlening worden verstrekt tot:

    • a.

      € 3.000,00 voor een alleenstaande of alleenstaande ouder in een zelfstandige woning;

    • b.

      € 1.800,00 wanneer er sprake is van een onzelfstandige woonruimte (bv. een kamer);

    • c.

      € 4.500,00 voor een echtpaar (met of zonder kinderen).

  • 2.

    De hoogte van de borgtocht of geldlening wordt afgestemd op de persoonlijke omstandigheden van de persoon of het gezin.

  • 3.

    In afwijking van artikel 34, derde lid, Wwb bedraagt de vermogensvrijlating voor borgtocht of geldlening voor de inrichting van een woning € 500,00.

CATEGORIALE BIJZONDERE BIJSTAND

Artikel 8 – categoriale bijzondere bijstandvoor duurzame gebruiksgoederen

  • 1.

    Voor categoriale bijzondere bijstand komen personen van 65 jaar en ouder in aanmerking die een zelfstandige huishouding voeren en voorafgaand aan het moment van aanvraag drie jaar lang een inkomen hebben gehad dat lager of gelijk was aan 110% van de relevante bijstandsnorm (in geval van gehuwd/samenwonen geldt dat beiden 65 jaar of ouder dienen te zijn).

  • 2.

    De hoogte van de categoriale bijzondere bijstandsverlening bedraagt € 500,00 per zelfstandig huishouden per 3 jaar.

COLLECTIEVE ZIEKTEKOSTENVERZEKERING

Artikel 9 – Collectieve ziektekosten verzekering

  • 1.

    Het inkomen voor deelname aan de collectieve kostenverzekering mag op het moment van toetreding niet meer bedragen dan 110% van de relevante bijstandsnorm plus toeslag of verlaging als bedoeld in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wwb,

  • 2.

    Voor deelname aan de collectieve verzekering wordt het vermogen, zoals bedoeld in artikel 34 Wwb, buiten beschouwing gelaten.

  • 3.

    Het recht op deelname aan de collectieve ziektekostenverzekering eindigt indien de belanghebbende niet meer in de gemeente Vlagtwedde woont.

  • 4.

    Het recht op deelname aan de collectieve ziektekostenverzekering eindigt indien de belanghebbende een premieschuld van meer 2 maanden heeft opgebouwd en geen toestemming verleent om de verschuldigde premie, inclusief de ontstane premieachterstand, in te houden op de uitkering ingevolge de Wwb, Ioaz en Ioaw.

  • 5.

    Het recht op deelname aan de collectieve verzekering voor belanghebbende eindigt na controle wanneer het inkomen sinds de toetreding of een vorige controle is gestegen boven de 110% van de relevante bijstandsnorm plus toeslag of verlaging als bedoeld in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wwb.

Artikel 10 – Verhouding bijzondere bijstand en collectieve ziektekostenverzekering

Voor de bijzondere bijstand geldt de ziektekostenverzekering als voorliggende voorziening. Indien men er zelf voor kiest om zich niet te verzekeren tegen een algemeen aanvaard risicopakket komen deze kosten volgens vaste jurisprudentie niet voor verlening van bijzondere bijstand in aanmerking. Bij de verlening van bijzondere bijstand wordt er vanuit gegaan dat er een verplichte basisverzekering is afgesloten en de collectieve ziektekosten-verzekering.

  • 1.

    De collectieve ziektekostenverzekering wordt als een passende en toereikende voorliggende voorziening beschouwd voor iedereen die verzekerd is bij Menzis.

  • 2.

    Wanneer de belanghebbende buiten eigen toedoen niet deelneemt aan de collectieve ziektekostenverzekering wordt lid 1 niet toegepast. De hoogte van de eventueel te verstrekken bijzondere bijstand is dan gelijk aan de het bedrag van de vergoeding volgens de collectieve verzekering.

  • 3.

    Het niet collectief verzekerd kunnen zijn vanwege schulden is geen verschoonbare reden om toch bijzondere bijstand te verstrekken.

Artikel 11 – Eigen risico zorgverzekering

1. Voor het verplichte bedrag aan eigen risico zorgverzekering wordt geen bijzondere bijstand toegekend.

Artikel 12 – tandartskosten

Voor tandartskosten geldt dat de zorgverzekeraar kan worden beschouwd als een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de Wwb. De eigen bijdragen of andere nota’s die voor eigen rekening komen, komen daarom niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Dit geldt ook zo voor de reiskosten.

Artikel 13 - Brillen en contactlenzen

1. De collectieve ziektekostenverzekering wordt als een passende en toereikende voorliggende voorziening beschouwd voor iedereen die verzekerd is bij Menzis. Hierin zit een vergoeding voor de kosten van brillen en contactlenzen.

2. Wanneer de belanghebbende buiten eigen toedoen niet deelneemt aan de collectieve ziektekostenverzekering kan er bijzondere bijstand worden verleend voor deze kosten indien de bijzondere omstandigheden hiertoe aanleiding geven. De hoogte van de eventueel te verstrekken bijzondere bijstand is dan gelijk aan de het bedrag van de vergoeding volgens de collectieve verzekering. Hierbij wordt wel beoordeeld of er geen bril is aangeschaft die duurder is dan gebruikelijk; bijvoorbeeld gekleurde glazen. In dat geval wordt contact opgenomen met de opticien om te informeren wat de bril zonder deze extra’s zou hebben gekost. Dit wordt dan vergoed.

Artikel 14 - Eigen bijdrage Wet Maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en/of eigen bijdrage

Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) zorg zonder verblijf

  • 1.

    Voor een aantal individuele Wmo-verstrekkingen, zoals hulp bij het huishouden geldt een eigen bijdrage. Dit is tevens van toepassing voor zorg zonder verblijf in het kader van de AWBZ. De eigen bijdrage Wmo en AWBZ wordt inkomensafhankelijk berekend. Ook voor inkomens op sociaal minimum wordt een eigen bijdrage gerekend. De eigen bijdrage thuiszorg wordt vergoed door de collectieve verzekering en komt daarom in principe niet in aanmerking voor bijzondere bijstand. Zie verder artikel 10, lid 2 van deze beleidsregels.

  • 2.

    Er kan wel bijzondere bijstand worden verstrekt voor de eigen bijdragen zorg zonder verblijf in het kader van de AWBZ.

  • 3.

    De bijzondere bijstand is gelijk aan de inkomensafhankelijke (periodieke) eigen bijdrage.

OVERIGE KOSTEN

Artikel 15 - Woonkostentoeslag

  • 1.

    Woonkostentoeslag kan worden verstrekt indien:

    • a.

      een (huur)woning wordt bewoond waarvan de woonkosten niet hoger zijn dan de maximale huurgrens genoemd in de huurtoeslag, en;

    • b.

      er geen sprake is van inwonenden met eigen inkomsten, en;

    • c.

      er geen aanspraak bestaat op huurtoeslag van de belastingdienst, of;

    • d.

      er aanspraak bestaat op minder huurtoeslag dan waarop op grond van de huidige omstandigheden recht zou bestaan.

  • De woonkostentoeslag kan worden verstrekt tot de eerstvolgende datum dat wel huurtoeslag wordt verstrekt. De toeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag, die volgens de huurtoeslag zou worden ontvangen, verminderd met de aanspraak op huurtoeslag.

  • 2.

    Indien een eigen woning wordt bewoond, waarvan de woonkosten niet hoger zijn dan de maximale huurgrens genoemd in de huurtoeslag, kan een woonkostentoeslag worden verstrekt gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag, die volgens de belastingdienst voor de woonkosten per maand zou worden ontvangen.

  • 3.

    Indien de woonkosten hoger zijn dan de maximale huur ingevolge de huurtoeslag, kan gedurende maximaal één jaar een woonkostentoeslag worden verleend waarbij de berekening van de huurtoeslag dient te worden gehanteerd.

  • 4.

    De onder lid 3 genoemde toeslag kan telkens ten hoogste met één jaar worden verlengd, indien betrokkene, buiten eigen toedoen nog niet kan beschikken over huisvesting, waarvan de woonkosten lager zijn dan het in de huurtoeslag genoemde maximum huurbedrag.

  • 5.

    Aan de onder lid 3 en 4 genoemde toeslagen wordt de verplichting verbonden tot het aanvaarden van woonruimte welke dan op de omstandigheden en mogelijkheden van persoon en gezin is afgestemd.

  • 6.

    Indien de onder lid 5 genoemde verplichting wordt opgelegd, wordt bijstand om niet verleend in de noodzakelijke kosten van verhuizing (transport) en de noodzakelijke kosten van stoffering op de goedkoopste manier.

Artikel 16 - Reiskosten

  • 1.

    Bijzondere bijstand voor reiskosten kan worden verstrekt indien de reiskosten als bijzonder noodzakelijk worden aangemerkt en de kosten het gevolg zijn van bijzondere omstandigheden.

  • 2.

    De vergoeding is gelijk aan de hoogte van de kosten van het openbaar vervoer.

  • 3.

    Indien reizen met openbaar vervoer niet mogelijk is (bijv. op medische indicatie), bedraagt de vergoeding € 0,19 per kilometer (dan wel het bedrag dat de belastingdienst onbelast accepteert).

  • 4.

    Indien de vergoeding wordt aangevraagd voor meerdere personen die met dezelfde auto reizen is de vergoeding € 0,19 per kilometer (dan wel het bedrag dat de belastingdienst onbelast accepteert).

  • 5.

    Bijzondere bijstand voor zittend ziekenvervoer wordt niet verstrekt omdat hiervoor een voorliggende voorziening bestaat; namelijk de zorgverzekering. Deze voorliggende voorziening wordt geacht passend en toereikend te zijn.

  • 6.

    Bij een aanvraag voor bijzondere bijstand voor reiskosten voor schoolgaande kinderen dient eerst onderzocht te worden of er een bijdrage kan worden verkregen van de Stichting Provinciaal Groninger Studiefonds.

  • 7.

    Reiskosten in verband met medische behandelingen (bv tandarts, ziekenhuis, huisarts) worden niet vergoed.

  • 8.

    Reiskosten door bezoek van gezinsleden die in het ziekenhuis verblijven wordt alleen verstrekt als geldt voor terminaal, intensive care, psychiatrische opname, hospice (palliatieve zorg) op basis van 1 bezoek per dag. In overige situaties geldt bij ziekenhuisopname een vergoeding van reiskosten voor maximaal 2 maal per week.

  • 9.

    Voor reiskosten i.v.m. bezoek huisgenoten in detentie en de overige reiskosten wordt verwezen naar de toelichting op dit artikel.

Artikel 17 - Verf en behang

  • 1.

    Bijzondere bijstand voor verf en behang wordt verleend indien sprake is van een noodzakelijke verhuizing of herinrichting.

  • 2.

    De bijzondere bijstand bedraagt maximaal € 150,00.

Artikel 18 – Begrafeniskosten

De voor bijstandsverlening in aanmerking te nemen uitvaartkosten worden vastgesteld op de goedkoopste noodzakelijke begrafeniskosten dan wel crematiekosten. Kosten die niet als noodzakelijk worden beschouwd komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

Artikel 19 - Toeslagen voor jongeren van 18 t/m 20 jaar

  • 1.

    Een toeslag op grond van de bijzondere bijstand wordt slechts verleend aan een persoon van 18, 19 of 20 jaar met inachtneming van de bepalingen ingevolge artikel 12 Wwb. Van de omstandigheid bedoeld in artikel 12, sub b van de Wwb is in ieder geval sprake indien:

    • a.

      de ouder of ouders zijn overleden of in het buitenland wonen;

    • b.

      belanghebbende in het kader van de Wet op de jeugdhulpverlening buiten het gezinsverband van zijn ouder of ouders is geplaatst;

    • c.

      het op individuele gronden niet verantwoord is dat de jongere bij zijn ouders woont.

  • 2.

    De in lid 1 genoemde toeslag bedraagt voor de jongere die zelfstandig woont en die niet meer in het gezinsverband van zijn ouder of ouders leeft, het verschil tussen de norm van voor een 21-jarige (incl. gemeentelijke toeslag) en de voor de jongere zelf van toepassing zijnde norm.

Artikel 20 - Toeslagen voor jongeren van 18 t/m 20 jaar in een inrichting

  • 1.

    Een toeslag in de vorm van bijzondere bijstand aan personen van 18 t/m 20 jaar, die in een inrichting verblijven, kan slechts worden verstrekt indien redelijkerwijs geen beroep kan worden gedaan op degene die onderhoudsplichtig is op grond van artikel 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2.

    De hoogte van de in lid 1 bedoelde toeslag is afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende, doch bedraagt ten hoogste het van toepassing zijnde bedrag genoemd in artikel 20 Wwb.

  • 3.

    De in lid 1 genoemde toeslag wordt verhaald overeenkomstig het gemeentelijk verhaalsbeleid.

Artikel 21 – Prijswijzigingen

  • 1.

    Binnen het draagkrachtjaar wordt de hoogte van de toegekende periodieke bijzondere bijstand ambtshalve gewijzigd bij prijswijzigingen van kostensoorten waarvoor bijzondere bijstand is toegekend.

  • 2.

    Deze wijziging bedraagt maximaal 20% van het toegekende bedrag.

Artikel 22 – overbruggingsuitkering

  • 1.

    Wanneer een belanghebbende een periode moet overbruggen voordat de volledige uitkering (cq. Inkomensvoorziening) wordt betaald en dit financieel niet mogelijk is kan een overbruggingsuitkering worden verstrekt in de vorm van bijzondere bijstand.

  • 2.

    De hoogte van de overbruggingsuitkering bedraagt € 200,00 per week voor een alleenstaande ouder/echtpaar en € 150,00 per week voor een alleenstaande.

  • 3.

    De overbruggingsuitkering is mede bedoeld voor het betalen van vaste lasten. Indien er vaste lasten zoals huur en energie al in het voren zijn betaald dient dit bedrag van de totale overbruggingsuitkering in mindering worden gebracht evenals aanwezige spaargeld.

Artikel 23 – overbruggingsuitkering voormalig alleenstaande ouders

  • 1.

    Wanneer het jongste kind van een alleenstaande ouder 18 jaar is geworden en hierdoor de norm wijzigt naar die van een alleenstaande kan aan de voormalige alleenstaande ouder een overbruggingsuitkering worden verstrekt

  • 2.

    De hoogte van de overbruggingsuitkering bedraagt een bepaald percentage van het bedrag dat het verschil vormt tussen de norm (ook inkomensvoorziening) voor een alleenstaande ouder en de norm voor een alleenstaande en wel:

    • -

      gedurende de eerste 2 maanden 75%

    • -

      gedurende de volgende 2 maanden 50%

    • -

      gedurende de laatste 2 maanden 25%

Artikel 24 – Bewassing- en kleding slijtagekosten

Kleding- en schoeiselslijtage kunnen het gevolg zijn van het gebruik van prothesen, stoornissen van houding en bewegingsapparaat, het evenwicht, het bewustzijn of het coördinatievermogen.

Extra waskosten kunnen voortkomen uit incontinentie, gebruik medicatie zoals zalf, bedlegerigheid, gebruik van een stoma of overmatig transpireren.

  • 1.

    In bijzondere omstandigheden kan voor de kosten van bewassing- en/of kleding slijtage bijzondere bijstand worden verleend.

  • 2.

    De noodzaak voor het verlenen van bijzondere bijstand wordt vastgesteld door middel van een medisch advies. In het medisch advies wordt aangegeven wat de meerkosten zijn voor bewassing en/of de aanschaf van extra kleding/beddengoed.

  • 3.

    De bijzondere bijstand voor bewassingkosten en/of kledingslijtage wordt verstrekt in de vorm van een forfaitair bedrag. Bij de hoogte van de forfaitaire vergoeding is aangehaakt bij de bedragen die zijn opgenomen in het handboek WWB van Schulinck. Voor 2011 waren dit de volgende bedragen (per kalenderjaar):

Deze bedragen worden jaarlijks geïndexeerd. Dit zijn de meest gebruikte bedragen. Verder wordt verwezen naar het GMD tabel. Indien uit bewijsstukken wordt aangetoond dat de kosten meer bedragen dient er maatwerk te worden geleverd.

Artikel 25 – Eigen bijdrage rechtsbijstand

Per 1 juli 2011 zijn de regels over de eigen bijdrage voor de kosten van rechtsbijstand veranderd. Mensen die eerst naar het Juridisch Loket gaan in plaats van een advocaat betalen € 50 minder aan eigen bijdrage. Mensen die direct naar een advocaat gaan, betalen dus 50 euro meer aan eigen bijdrage.

  • 1.

    In het geval dat men niet naar het juridisch loket is gegaan maar direct naar de advocaat en daardoor niet de verlaging van €€ 50,00 krijgt wordt bijzondere bijstand verstrekt als ware deze korting wel toegekend.

  • 2.

    Alleen in de situatie waarin het Juridisch Loket niet doorverwijst en de Raad voor de Rechtsbijstand toch toestemming geeft, is vergoeding van de hogere eigen bijdrage aan de orde.

Artikel 26 Bewindvoeringskosten

Er dient een onderscheid te worden gemaakt in de bewindvoeringskosten tussen vrijwillige- en verplichte bewindvoeringskosten.

  • 1.

    Als de kantonrechter op grond van artikel 1:431 e.v. Burgerlijk Wetboek de noodzaak tot onderbewindstelling heeft beoordeeld en vastgesteld, bestaat er voor het college geen vrijheid meer de onderbewindstelling te beoordelen en evenmin om te bezien of er andere oplossingen mogelijk zouden zijn. De met bewindvoering samenhangende kosten komen in deze situatie in aanmerking voor bijzondere bijstand. Als bewijs dient een beschikking van de kantonrechter te worden overgelegd.

  • 2.

    Als de rechtbank een bewindvoerder benoemt in het kader van de WSNP is er sprake van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35 lid 1 WWB.

  • 3.

    Wanneer er bijzondere bijstand wordt gevraagd voor het salaris van de WSNP-bewindvoerder voor zover dit niet uit de boedel kan worden voldaan dient onderzocht te worden of dit niet uit de boedel kan worden voldaan. Wanneer het salaris niet uit de boedel kan worden betaald, doen de kosten zich niet voor en is er daarom geen ruimte voor het verstrekken van bijzondere bijstand. Doen de kosten zich wel voor maar is de boedel onvoldoende om deze te kunnen betalen kan worden beoordeeld of deze kosten voor bijstand in aanmerking komen (zie ook de toelichting).

  • 4.

    Bij vrijwillige bewindvoering zal er moeten worden beoordeeld of men geen gebruik kan maken van andere voorliggende oplossingen zoals budgetbeheer via de GKB

Artikel 27 – Aanvraagformulier bijzondere bijstand en categoriale bijzondere bijstand

1. Het indienen van een aanvraag bijzondere bijstand en categoriale bijzondere bijstand is mogelijk middels een door de gemeente beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

Artikel 28 – Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1.

    In alle gevallen waarin dit plan niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in dit hoofdstuk, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

HOOFDSTUK 2 LANGDURIGHEIDSTOESLAG EN MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE SCHOOLGAANDE KINDEREN

Algemene context

De wettelijke grondslag van langdurigheidstoeslag ligt in artikel 36 Wwb. De doelgroep van de toeslag wordt in dit artikel geformuleerd evenals de hoogte en overige voorwaarden van de toeslag.

Per 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gewijzigd. Het is nu opgenomen in artikel 5 van de Wwb, wat inhoudt dat de toeslag nu onder de bijzondere bijstand valt.

Tevens dienen gemeenten de voorwaarden van de langdurigheidstoeslag in een verordening vast te leggen.

Voor het beleid van de langdurigheidstoeslag voor aanvragen die betrekking hebben op de periode vóór 1 januari 2009 wordt verwezen naar het participatieplan 2008-2011 wet werk en bijstand gemeente Vlagtwedde, hoofdstuk 2.

De verordening langdurigheidstoeslag geeft in grote lijnen aan wanneer men recht heeft op de langdurigheidstoeslag. Daarom is de tekst van deze verordening in dit beleidsplan opgenomen. Tevens zijn er nadere beleidsregels opgenomen.

Voor de bijzondere bijstand voor schoolgaande kinderen dienen nog nadere beleidsregels te worden vastgesteld.

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de begrippen wordt verwezen naar de wet of naar de algemene wet bestuursrecht.

In deze verordening wordt specifiek verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders van Vlagtwedde

  • b.

    wet: de Wet werk en bijstand

  • c.

    WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

  • d.

    WSF 2000: Wet Studiefinanciering

  • e.

    bijstandsnorm: de norm bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet

  • f.

    peildatum: de datum waarop in enig jaar het recht op de langdurigheidstoeslag

    ontstaat.

  • g.

    Inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de Wwb

  • h.

    Referteperiode: een periode van 36 aanééngesloten maanden voorafgaand aan

  • de

    peildatum.

  • i.

    kind; een ten laste komend kind als bedoeld in artikel 4, lid 1, sub e Wwb dat onderwijs of een beroepsopleiding volgt.

  • j.

    maatschappelijke participatie: het deelnemen aan activiteiten met een sportief, educatief, sociaal dan wel cultureel karakter door schoolgaande kinderen van ouders met een laag inkomen.

  • k.

    voorziening: een vorm van financiële ondersteuning, gericht op de maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen van ouders met een laag inkomen, ter bevordering van maatschappelijke participatie.

HOOFDSTUK I DE LANGDURIGHEIDSTOESLAG

Artikel 2 Langdurig, laag inkomen en geen uitzicht op inkomensverbetering

  • 1)

    Aan de in artikel 36, eerste lid van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende de referteperiode het inkomen per maand niet uitkomt boven 110% van de relevante bijstandsnorm;

  • 2)

    Als gedurende drie jaar aan het inkomenscriterium voldaan wordt, is automatisch sprake van geen uitzicht op inkomensverbetering.

  • 3)

    Het college kan nadere regels vaststellen om de begrippen langdurig, laag inkomen en geen uitzicht op inkomensverbetering nader in te vullen indien dit in de toekomst nodig mocht zijn.

Artikel 3, geen recht op de langdurigheidstoeslag

  • 1)

    Niet voor de langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die op de peildatum referteperiode een opleiding volgt/volgde als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000.

  • 2)

    Niet voor de langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die op de peildatum in een inrichting woont.

  • 3)

    Het college heeft de mogelijkheid andere doelgroepen uit te sluiten van het recht op de langdurigheidstoeslag.

Artikel 4 Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1)

    De langdurigheidstoeslag bedraagt:

    • a)

      € 400,00 voor een gezin;

    • b)

      € 350,00 voor alleenstaande ouders;

    • c)

      € 300,00 voor alleenstaanden.

  • 2)

    Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de pijldatum bepalend.

  • 3)

    Indien één van de gezinsleden/samenwonenden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag op grond van artikel 11 of artikel 13, lid 1 van de wet komt/komen de wel rechthebbende gezinsleden in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem/hen zou gelden;

  • 4)

    Het college heeft de mogelijkheid het bedrag van de langdurigheidstoeslag gewijzigd vast te stellen.

HOOFDSTUK II CATEGORIALE BIJZONDERE BIJSTAND MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE SCHOOLGAANDE KINDEREN

Artikel 5

  • 1.

    De gemeenteraad beschouwt het als zijn taak om de maatschappelijke participatie te bevorderen en het aantal schoolgaande kinderen dat belemmeringen ondervindt in die participatie door de financiële positie van hun ouders, terug te dringen als bedoeld in artikel 35, lid 5 van de wet.

  • 2.

    Met betrekking tot de in het eerste lid genoemde taak draagt de raad het college op om:

    • a.

      beleidsregels op te stellen voor de uitvoering;

    • b.

      de wijze van invulling van die beleidsregels voor belanghebbenden inzichtelijk te maken.

  • 3.

    De bijzondere bijstand is met name bedoeld voor kinderen die:

    • a.

      hun woonplaats hebben in de gemeente Vlagtwedde. b. op de datum van de aanvraag jonger zijn dan 18 jaar.

  • 4.

    De bijstand wordt uitsluitend verstrekt aan een belanghebbende met een inkomen tot 110% van de relevante bijstandsnorm en waarbij het vermogen niet meer bedraagt dan de normen als bedoeld in artikel 34 van de wet.

  • 5.

    De bijstand is uitsluitend bedoeld voor een voorziening die naar het oordeel van het college bijdraagt aan maatschappelijke participatie voor schoolgaande kinderen.

Artikel 6. Vorm van de voorziening

  • 1.

    Tenzij de gemeenteraad anders heeft bepaald, stelt het college de vorm van de voorziening vast.

  • 2.

    Bij het bepalen van de vorm van de voorziening kiest het college voor de vorm die naar zijn oordeel het meest doeltreffend is om de maatschappelijke participatie te bevorderen.

  • 3.

    Voorzover in een andere gemeentelijke regeling reeds is voorzien in een wettelijke grondslag voor ondersteuning van de maatschappelijke participatie, wordt die regeling geacht mede uitvoering te geven aan de opdracht, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel g, van de wet.

  • 4.

    Regelingen als bedoeld in het eerste lid zijn:

    • a.

      De participatieregeling

    • b.

      Participatieplan 2012 e.v. (bijvoorbeeld bijzondere bijstand voor reiskosten naar school).

Artikel 7 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college. Het college kan dan ook nadere beleidsregels vaststellen voor de uitvoering van deze regeling.

Artikel 8 hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening leidt tot onredelijkheid en onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 9 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2012.

Gelijktijdig met de inwerkingtreding van de deze verordening, vervalt de "Verordening langdurigheidstoeslag ".

Artikel 10 Citeertitel

Deze verordening kan aangehaald worden als : Verordening bijzondere bijstand .

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van december 2011

L.A.M. Kompier, K. Willems

voorzitter, plv. griffier

HOOFDSTUK 3 REGELING CHRONISCH ZIEKEN, GEHANDICAPTEN EN OUDEREN

In dit hoofdstuk worden puntsgewijs de beleidsregels aangaande de regeling chronisch zieken, gehandicapten en ouderen uiteengezet.

  • 1.

    Belanghebbenden die aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming categoriale bijzondere bijstand voor chronisch zieken, gehandicapten en ouderen zijn:

    • a.

      Personen van 18 jaar en ouder die langdurig gebruik maken van de thuiszorg;

    • b.

      Personen van 18 jaar en ouder die langdurig gebruik maken van een persoonsgebonden budget;

    • c.

      Personen van 18 jaar en ouder die hulpmiddelen voor wonen, werk en/of vervoer gebruiken;

    • d.

      Personen ouder dan 18 jaar en jonger dan 65 jaar die voor 80-100% arbeidsongeschikt zijn;

    • e.

      Personen van 68 jaar en ouder

    • f.

      Overige personen die een chronische ziekte of aandoening hebben en niet behoren tot onder a tot en met e genoemde categorieën.

  • 2.

    Het inkomen van de belanghebbende als bedoeld in beleidsregel 1 mag op het moment van de aanvraag niet meer bedragen dan 110% van de relevante bijstandsnorm.

  • 3.

    Het vermogen van de belanghebbende als bedoeld in beleidsregel 1 mag op het moment van de aanvraag niet meer bedragen dan vermogensgrenzen genoemd in artikel 34, derde lid, Wet werk en bijstand.

  • 4.

    In beleidsregel 1, aanhef, onder a en b wordt onder langdurig verstaan: minimaal 6 maanden.

  • 5.

    Per zelfstandig huishouden bedraagt de hoogte van de categoriale bijzondere bijstand voor chronische zieken, gehandicapten en ouderen € 150,00 per kalenderjaar.

  • 6.

    Een minderjarig kind dat gebruik maakt van de voorzieningen zoals genoemd beleidsregel 1 aanhef, onder a, b, c of het minderjarige kind dat valt onder beleidsregel 1, aanhef onder f komt in aanmerking voor categoriale bijstand voor chronisch zieken, gehandicapten en ouderen, mits het inkomen en het vermogen van de wettelijke verzorgers voldoen aan beleidsregels 2 en 3.

  • 7.

    De belanghebbende als bedoeld in beleidsregel 1, aanhef, onder c, d en f en beleidsregel 6 is verplicht mee te werken aan een medische keuring, voorzover dit naar oordeel van het college van burgemeester wethouders noodzakelijk wordt geacht, om het recht op bijstand te kunnen vaststellen.

  • 8.

    In alle gevallen waarin bovenstaande beleidsregels niet voorzien, beslist het college. Het college kan in individuele gevallen wegens bijzondere omstandigheden afwijken van het bovenstaande gestelde als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 9.

    Met een zelfstandig huishouden wordt geen kamerbewoning of inwoning/medebewoning bedoeld.

HOOFDSTUK 4 PARTICIPATIEREGELING

Algemene context

De Participatieregeling Minimabeleid biedt de mogelijkheid mensen met een laag besteedbaar inkomen reductie te verlenen op onder anderen betaalde abonnementen, contributies, cursusgelden en ouderbijdragen voor (plaatselijke) voorzieningen.

Voor de definitie van minima is aangesloten bij de draagkracht van bijzondere bijstand (hoofdstuk 1): 110% van de relevante bijstandsnorm.

Artikel 1: Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    gezinslid: aanvrager, diens echtgeno(o)t(e)/partner en kinderen tot 18 jaar zonder eigen inkomen;

  • b.

    reductiejaar: een kalenderjaar van 1 januari tot en met 31 december;

  • c.

    inkomen: op grond van de bepalingen in de Wet werk en bijstand in aanmerking te nemen inkomen.

  • d.

    relevante norm: de voor aanvrager geldende norm op grond van de Wet werk en bijstand, vermeerderd met de relevante gemeentelijke toeslag.

  • e.

    Zelfstandig huishouden: hiermee wordt bedoeld het huren van een woning of het wonen in een woning in eigendom. (geen zelfstandige huishouden is bijvoorbeeld inwonend zijn, kamerbewoning of wonen in een inrichting).

Artikel 2: Personenkring

Voor deze regeling komen in aanmerking inwoners van de gemeente Vlagtwedde vanaf 21 jaar en ouder die een zelfstandige huishouding voeren en waarvan het besteedbaar inkomen lager of gelijk is aan 110% van de relevante norm.

Artikel 3: Voorzieningen

De vergoeding wordt gegeven voor plaatselijke- en regionale voorzieningen zoals:

  • a.

    cursusgelden ten behoeve van zwemles, tekenles, muziekonderwijs, e.d.;

  • b.

    contributies ten behoeve van organisaties gericht op sport, zang, toneel, muziek en volkstuinen, alsmede organisaties ten behoeve van gehandicapten, jeugd-, jongerenwerk en peuterspeelzaalwerk (zoals scouting, jeugdclubs, etc.), e.d.;

  • c.

    abonnementen ten behoeve van openbare bibliotheek, volkstuinvereniging, zwembad, schouwburg, musea, krant, e.d.;

  • d.

    entreegelden voor theater, bioscoop, dierentuin, e.d.;

  • e.

    abonnementsgelden vaste telecommunicatie (telefoon, internet, kabel);

  • f.

    overige uitgaven in het kader van sociale, culturele en sportieve activiteiten.

Artikel 4: Hoogte van de reductie

De vergoeding bedraagt 100% van de in artikel 3 genoemde kosten tot een maximum van € 120,= per gezinslid per reductiejaar.

Artikel 5: Aanvraagprocedure en betaalbaarstelling

De aanvraag wordt ingediend middels een volledig ingevuld formulier, voorzien van bewijsstukken van het inkomen en de kosten waarvoor de reductie wordt aangevraagd. Bij honorering van de aanvraag wordt het uit te betalen bedrag zo snel mogelijk overgemaakt op bank- of girorekening. Daarna vindt jaarlijks een automatische toekenning plaats.

Jaarlijks wordt middels steekproeven gecheckt of de vergoeding juist is verstrekt. Dan worden bonnetjes/nota’s opgevraagd. Is dat niet het geval, dan wordt het teveel verstrekte vergoeding in mindering gebracht op de vergoeding van het jaar erop.