Regeling vervallen per 31-12-2011

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlagtwedde 2011

Geldend van 25-08-2011 t/m 30-12-2011

Intitulé

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlagtwedde 2011

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1.

In dit besluit wordt verstaan onder:

Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 2

  • 1.

    Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager of diens wettelijke vertegenwoordiger.

  • 2.

    Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

    • a.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

    • b.

      de gevraagde voorziening reeds eerder in natura of in vorm van een persoons gebonden budget is verstrekt en waarbij de normale afschrijvingstermijn nog niet is verstreken.

Artikel 3.

Voor algemene voorzieningen wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt.

Artikel 4.

De hoogte van het persoonsgebonden budget is gekoppeld aan de tegenwaarde van de te verstrekken goedkoopst compenserende voorziening.

Artikel 5.

  • Het

    persoonsgebonden budget wordt beëindigd in de volgende gevallen:

    • a.

      permanente opname van de budgethouder in een AWBZ-instelling;

    • b.

      opname van twee maanden of langer van de budgethouder in een AWBZ-instelling of ziekenhuis;

    • c.

      de budgethouder houdt zich niet aan de verplichtingen van gebruik, verantwoording en administratie van het persoonsgebonden budget;

    • d.

      bij overlijden van de budgethouder;

    • e.

      wanneer de budgethouder het persoonsgebonden budget de voortzetting van de voorziening wil omzetten in een verstrekking in natura;

    • f.

      de budgethouder het hoofdverblijf heeft buiten de gemeente Vlagtwedde.

Artikel 6.

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget voor langdurige hulp bij het huishouden wordt maandelijks uitbetaald.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget voor een tegemoetkoming of vergoeding in de kosten van het gebruik van een bruikleen-auto, eigen auto, taxi en een rolstoel-taxi wordt maandelijks uitbetaald.

  • 3.

    Het persoonsgebonden budget voor niet-periodieke kosten van diensten of voorzieningen wordt ineens uitbetaald.

Artikel 7.

  • 1.

    De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt steekproefsgewijs plaats, waarbij de steekproef minimaal een omvang heeft van 5 % van de verstrekte persoonsgebonden budgetten, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar.

  • 2.

    De budgethouder is verplicht alle documenten aan het college te overleggen die het college noodzakelijk acht om het verantwoordingsonderzoek te kunnen uitvoeren.

  • 3.

    De budgethouder aan wie een hulpmiddel is toegekend is in ieder geval verplicht de volgende documenten te overleggen:

    • a.

      de huur- of koopovereenkomst van het hulpmiddel;

    • b.

      een betalingsbewijs van de huur- of koopovereenkomst;

    • c.

      indien van toepassing het verzekeringsbewijs van de wettelijke aansprakelijkheidsverzekering;

    • d.

      indien van toepassing het onderhoudsrapport of serviceboek.

  • 4.

    De budgethouder aan wie hulp in de huishouding is toegekend is in ieder geval verplicht de volgende documenten te overleggen:

    • a.

      de arbeidsovereenkomst met de zorgverlener;

    • b.

      nota’s van de zorgverlener en betalingsbewijzen aan de zorgverlener.

Artikel 8.

Een gedeelte van 1,5% van het persoonsgebonden budget is vrij besteedbaar, met een minimum van € 250,- en een maximum van € 1.250,-.

Hoofdstuk 3. Eigen bijdragen

Artikel 9.

  • 1.

    Bij verstrekking van een voorziening in het kader van de maatschappelijke ondersteuning is een eigen bijdrage dan wel een eigen aandeel in de kosten verschuldigd voor hulp bij het huishouden.

  • 2

    Geen eigen bijdrage is verschuldigd voor woonvoorzieningen, (sport)rolstoelen en vervoersvoorzieningen.

  • 3

    Het bedrag aan eigen bijdrage dat personen dienen te betalen voor hulp bij het huishouden bedraagt voor:

    • a.

      voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar € 17,80 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 22 636 het bedrag van € 17,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 22 636;

    • b.

      voor de ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder € 17,80 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan €15 838 het bedrag van € 17,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 15 838;

    • c.

      voor de gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar € 25,40 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 27 902 het bedrag van € 25,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 27 902;

    • d.

      voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn € 25,40 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 22 100 het bedrag van € 25,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 22 100.

  • 4.

    De eigen bijdrage overstijgt niet de kostprijs van de voorziening.

Hoofdstuk 4. Hulp bij het huishouden

Artikel 10

De hoogte van het persoonsgebonden budget voor Hulp bij het Huishouden onder eigen regie (HH1) als bedoeld in artikel 11 onder c. van de Verordening wordt vastgesteld op €15,32 per uur. De betaling vindt plaats zoals aangegeven in artikel 6 van dit Besluit, waarbij een jaar beschouwd wordt als een tijdseenheid van 52 weken.

De hoogte van het persoonsgebonden budget voor Hulp bij het Huishouden waarbij men zelf niet volledig de regie meer heeft (HH2) als bedoeld in artikel 11 onder c. van de Verordening wordt vastgesteld op €17,44 per uur. De betaling vindt plaats zoals aangegeven in artikel 6 van dit Besluit, waarbij een jaar beschouwd wordt als een tijdseenheid van 52 weken.

Hoofdstuk 5. Woonvoorzieningen

Artikel 11. Soorten woonvoorzieningen

  • 1.

    De te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit een financiële tegemoetkoming of vergoeding in de kosten van verhuizing en/of herinrichting en woningaanpassing.

  • 2.

    Onder woningaanpassing als bedoeld in lid 1 wordt verstaan de uitvoeringskosten voor het treffen van voorzieningen van bouwkundige of woontechnische aard waarbij zijn inbegrepen:

  • a.

    de loon- en materiaalkosten;

  • b.

    de kosten voor demontage, opslag en revisie bij hergebruik van hulpmiddelen, apparatuur en installaties in dezelfde woning;

  • c.

    indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, dan vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten als subsidiabel aangemerkt;

  • d.

    het architectenhonorarium voorzover het college dit noodzakelijk acht

  • e.

    het architectenhonorarium wordt subsidiabel geacht tot ten hoogste 10% van de uitvoeringskosten exclusief B.T.W; met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA;

  • f.

    de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien het college dit noodzakelijk acht, tot een maximum van 2% van de uitvoeringskosten;

  • g.

    de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • h.

    de verschuldigde en niet-verrekenbare- of terugvorderbare omzetbelasting;

  • i.

    de kosten van bouwrijpe grond indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden;

  • j.

    de door het college goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • k.

    de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • l.

    de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

  • m.

    de administratie- en begeleidingskosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gerechtigde voorzover de kosten, bedoeld onder a tot en met l:

    • minder bedragen dan € 1.000,- een bedrag van € 25,-;

    • meer bedragen dan € 1.000,- 10 % van de kosten met een maximum van € 350,-.

  • 3.

    Onder woningaanpassing als bedoeld in lid 1 wordt mede verstaan de uitvoeringskosten voor het treffen van woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard waarbij zijn inbegrepen:

    • a.

      onderhoud, keuring en reparatie;

    • b.

      tijdelijke huisvesting;

    • c.

      huurderving.

    • 4.

      Het college kan de in het tweede en derde lid genoemde voorziening ook als voorziening in natura verstrekken.

Artikel 12.

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

  • 2.

    Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 16 onder b, c en d van de Verordening en die leiden tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding de meerwaarde te worden terugbetaald volgens het afschrijvingsschema:

    • a.

      0 tot 1 jaar : 100% van de meerwaarde

    • b.

      1 tot 3 jaar : 80% van de meerwaarde

    • c.

      3 tot 5 jaar : 60% van de meerwaarde

    • d.

      5 tot 7 jaar : 40% van de meerwaarde

    • e.

      7 tot 9 jaar : 20% van de meerwaarde

    • f.

      9 tot 10 jaar: 5% van de meerwaarde

Artikel 13

  • 1.

    Na de voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een voorziening als bedoeld in artikel 11 lid 2, maar uiterlijk binnen 15 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming, verklaart de woningeigenaar aan burgemeester en wethouders dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2.

    De gereedmelding als bedoeld in lid 1 gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend.

  • 3.

    De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

  • 4.

    Degene aan wie de financiële tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 11 lid 2 wordt uitbetaald, dient gedurende een periode van 5 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

Artikel 14

Een financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget wordt slechts verleend indien:

  • 1.

    niet al een begin met de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget betrekking heeft, is gemaakt zonder toestemming van het college van burgemeester en wethouders;

  • 2.

    de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht;

  • 3.

    aan de onder lid 2 genoemde personen inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

  • 4.

    de onder lid 2 genoemde personen de gelegenheid wordt geboden tot het controleren van de woningaanpassing.

Artikel 15.

Het bedrag voor de verhuis- en herinrichtingskosten als genoemd in artikel 19 onder a van de Verordening bedraagt €1.625,-

Artikel 16.

Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken als genoemd in artikel 23 lid 2 tot en met 5 van de Verordening bedraagt € 9076,-.

Artikel 17.

De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud en keuring en reparatie van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 11 lid 3, onder a wordt bepaald door de werkelijk gemaakte kosten.

Artikel 18.

De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 11 lid 3, onder b. bedraagt:

  • a.

    de werkelijke kosten met een maximum van € 455,- per maand, gedurende maximaal 6 maanden, als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte;

  • b.

    de werkelijke kosten met een maximum van € 230,- per maand, gedurende maximaal 6 maanden, ter tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte.

Artikel 19.

  • 1.

    De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van een voorziening als bedoeld in artikel 11 lid 3, onder c. wordt bepaald door de werkelijke huur van de woonruimte (exclusief het verbruik van gas, water en elektra) die aan de laatste bewoner in rekening is gebracht, vermeerderd met de jaarlijkse huuraanpassing per 1 juli, indien deze datum valt in de periode van leegstand.

  • 2.

    De maximale termijn waarover de financiële tegemoetkoming als bedoeld in het vorige lid kan worden verleend is 6 maanden.

Artikel 20.

Het aantal m2 extra te verwerven grond waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 11 lid 2 onder i kan worden verleend, zal het aantal m2 als bedoeld in bijlage I niet te boven gaan.

Hoofdstuk 6. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 21.

  • De

    door het college te verstrekken vervoersvoorziening kan bestaan uit:

  • 1.

    een algemene voorziening waaronder een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer;

  • 2.

    een voorziening in natura, al dan niet in bruikleen, in de vorm van:

    • a.

      een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

    • b.

      een open elektrische buitenwagen;

    • c.

      een ander verplaatsingsmiddel;

  • 3.

    een tegemoetkoming of vergoeding in de kosten van:

    • a.

      aanpassing van een eigen auto;

    • b.

      gebruik van een bruikleen-auto;

    • c.

      gebruik van een eigen auto;

    • d.

      gebruik van een taxi;

    • e.

      gebruik van een rolstoel-taxi;

    • f.

      aanschaf en gebruik van een ander verplaatsingsmiddel;

    • g.

      medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer.

Artikel 22.

Bij het gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer (RegioTaxiplus) kan per rit maximaal 27 kilometer worden gereisd tegen het RegioTaxiplus pashouderstarief.

Artikel 23.

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen kan worden verstrekt in de vorm van huur of aankoop.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen in huur wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopst compenserende voorziening, zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald.

  • 3.

    Het persoonsgebonden budget voor aankoop van vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de aanschafprijs van de goedkoopst compenserende voorziening.

Artikel 24.

De hoogte van een door het college te verlenen gemaximeerde vervoerskostenvergoeding als bedoeld onder artikel 21 lid 3 onder b tot en met e wordt als volgt vastgesteld:

  • a.

    Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een (eigen) auto bedraagt € 720,-, zijnde 2000 km à € 0,36;

  • b

    Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een bruikleen auto bedraagt € 360,- , zijnde 2000 km à € 0,18;

  • c.

    Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een taxi bedraagt € 720,- ,zijnde 2000 km à € 0,36;

  • e.

    Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt € 1.330,- ;

Hoofdstuk 7. Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 25.

  • De

    door het college te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een rolstoel voor verplaatsing binnen, dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte, dan wel een aanpassing aan een dergelijke rolstoel;

    • b.

      een sportrolstoel;

    • c.

      onderhoud, gebruik en reparatie;

    • d.

      geïndiceerde accessoires.

Artikel 26.

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel kan worden verstrekt in de vorm van huur of aankoop.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel in huur wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopst compenserende voorziening, zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald.

  • 3.

    Het persoonsgebonden budget voor aankoop van een rolstoel wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de aanschafprijs van de goedkoopst compenserende voorziening.

Artikel 27.

De hoogte van de forfaitaire vergoeding bij de aanschaf en het onderhoud van een sportrolstoel als bedoeld in artikel 44 van de Verordening bedraagt € 2452,-, welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

Hoofdstuk 8. Advisering en samenhangende afstemming

Artikel 28. Samenhangende afstemming.

  • Om

    de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 6 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning indien van toepassing aandacht besteed aan de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

    • a.

      de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

    • b.

      de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

    • c.

      de psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

    • d.

      de sociale omstandigheden van de aanvrager.

  • Bij

    de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Hoofdstuk 9 Citeertitel en inwerkingtreding

Artikel 29

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college op 16 augustus 2011 .
de heer J.M. de Vos, mevrouw L.A.M. Kompier,
secretaris burgemeester