Regeling vervallen per 13-06-2012

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlagtwedde 2011

Geldend van 01-02-2011 t/m 12-06-2012

Intitulé

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlagtwedde 2011

De raad van de gemeente Vlagtwedde;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 9 december 2010, gelet op de artikelen 4 en 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en artikel 149 van de Gemeentewet;

besluit:

Vast te stellen de volgende

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlagtwedde 2011

HOOFDSTUK 1 - ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze Verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Algemeen gebruikelijke voorziening:

  • een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking , dus ook door anderen gebruikt wordt, gewoon in de winkel te koop is en niet – aanzienlijk – duurder is dan vergelijkbare producten;

  • b.

    Algemene voorziening:

  • een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

  • c.

    Beleidsregel:

  • Naast de Verordening en het Besluit kan bij de uitvoering van de Wmo- gewerkt worden met specifieke uitvoeringsregels/uitvoeringsbeleid, die door het College zijn vastgesteld. Deze Beleidsregels bevatten een nadere uitwerking van de Verordening en van het Besluit.

  • d.

    Beperkingen:

  • moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten;

  • e.

    Besluit:

  • Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlagtwedde;

  • f.

    Budgethouder:

  • een persoon aan wie ingevolge deze Verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het College verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

  • g.

    Collectieve voorziening:

  • een voorziening die individueel wordt verstrekt maar die door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt;

  • h.

    College:

  • College van burgemeester en wethouders.

  • i.

    Compensatiebeginsel:

  • De plicht van het College aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Daarbij legt artikel 4 van de Wet het College de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is. Naast Compensatiebeginsel wordt daarom ook het begrip compensatieplicht gebruikt.

  • j.

    Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten:

  • een door het College vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura (een eigen bijdrage), een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het geldende Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlagtwedde van toepassing zijn;

  • k.

    Financiële tegemoetkoming:

  • een (gemaximeerd) bedrag als tegemoetkoming in de kosten van een voorziening, dat vanwege de aard van de verstrekking of omdat de vergoeding niet aan de aanvrager kan worden uitbetaald, niet kan worden aangemerkt als persoonsgebonden budget;

  • l.

    Gebruikelijke zorg:

  • de zorg die op het gebied van het voeren van het huishouden voor alle meerderjarige leden van een leefeenheid geldt om gezamenlijk voor het huishouden te zorgen;

  • m.

    Gemeenschappelijke ruimte:

  • gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorend tot de onderscheiden woningen,bestemd en noodzakelijk om de woning van de persoon met beperkingen vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken;

  • n.

    Hoofdverblijf:

  • de woonruimte waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfsplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal worden ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres;

  • o.

    Individuele voorziening:

  • een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening of een collectieve voorziening geen adequate oplossing biedt;

  • p.

    Inkomen:

  • het inkomen uit arbeid en/of uitkering van alle personen (niet zijnde kinderen), die samen met de aanvrager een leefeenheid vormen;

  • q.

    Leefeenheid:

  • alle personen die duurzaam gemeenschappelijk een huishouden voeren op één adres waarbij er geen sprake is van een kostgangerrelatie;

  • r.

    Maatschappelijke participatie:

  • normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen, het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen, het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

  • s.

    Mantelzorger:

  • een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de Wet (Dit begrip wordt in de toelichting gebruikt);

  • t.

    Meerkosten:

  • kosten van een mogelijk krachtens de Wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

  • u.

    Norminkomen:

  • de relevante bijstandsnorm als genoemd in hoofdstuk 3 paragraaf 2 en 3 van de Wet werk en bijstand (WWB) , of de relevante norm van de inkomensvoorziening bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet investeren in jongeren (WIJ) , omgerekend tot een netto bedrag per maand exclusief vakantietoeslag;

  • v.

    Persoon met beperkingen:

  • een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning, bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

  • w.

    Persoonsgebonden budget:

  • een geldbedrag waarmee de aanvrager één of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze Verordening en het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlagtwedde te stellen regels van toepassing zijn;

  • x.

    Uitraasruimte:

  • een ruimte die ten behoeve van een persoon met een aantoonbare gedragsstoornis noodzakelijk is om hem of haar tot rust te laten komen;

  • y.

    Voorliggende voorziening:

  • elke voorziening buiten deze Wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen;

  • z.

    Voorziening in natura:

  • een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • Wet:

  • Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • Zelfredzaamheid:

  • het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

Artikel 2 Toekenning en weigering van voorzieningen

  • 1.

    Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen;

    • b.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 2.

    Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      Wanneer de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      Wanneer de aanvrager niet zijn hoofdverblijf in de gemeente Vlagtwedde heeft, tenzij verhuizing uit een andere gemeente afhankelijk is van realisatie van voorzieningen in de te betrekken woning in de gemeente Vlagtwedde;

    • c.

      voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • d.

      voor zover de aangevraagde voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • e.

      voor zover er voor de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • f.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van aanvragen heeft gemaakt;

    • g.

      wanneer een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft, reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlagtwedde 2007, dan wel de aan deze Verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;

    • h.

      voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of enige privaatrechtelijke overeenkomst of verbintenis aanspraak op de voorziening bestaat.

  • 3.

    Bij het compenseren van beperkingen die een aanvrager ondervindt in zijn maatschappelijke participatie, wordt rekening gehouden met de keuzes die de aanvrager maakt in het leven, waarbij verwacht mag worden dat een aanvrager geschikte keuzes maakt, rekening houdend met de beperkingen die horen bij de individuele omstandigheden van de aanvrager.

HOOFDSTUK 2 – COMPENSATIEPLICHT

Artikel 3 Reikwijdte compensatieplicht gemeente

Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 4 van de Wet wordt iedere belanghebbende door het College gefaciliteerd om in alle redelijkheid te komen tot het behalen van de volgende resultaten:

  • 1.

    Iedere burger kan wonen in een schoon en leefbaar huis

  • 2.

    Iedere burger kan wonen in een voor hem of haar geschikt huis

  • 3.

    Iedere burger kan beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

  • 4.

    Iedere burger kan beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

  • 5.

    Iedere burger kan thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

  • 6.

    Iedere burger kan zich verplaatsen in, om en nabij het huis

  • 7.

    Iedere burger kan zich lokaal verplaatsen per vervoersmiddel

  • 8.

    Iedere burger heeft de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Artikel 4 Individueel maatwerk

Het College gaat in gesprek met belanghebbenden die het niet alleen redden en gaat samen met die belanghebbende op zoek naar een vorm van ondersteuning die recht doet aan de situatie waarin hij of zij zich bevindt. Het gaat daarbij niet alleen om individuele Wmo-voorzieningen, maar tevens om algemene voorzieningen en algemene Wmo-voorzieningen.

Bij het bepalen van de voorzieningen houdt de gemeente rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen en financiële capaciteit van de aanvrager om zelf in maatregelen te voorzien. Omdat elke situatie anders is levert de gemeente zo nodig maatwerk, echter binnen de gestelde kaders.

Artikel 5 Begrenzingen compensatieplicht

  • 1.

    Er bestaat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning als er een voorliggende voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat. Andere wet- en regelgeving waarmee kan worden voorzien in een oplossing is daarmee voorliggend aan de Wmo.

  • 2.

    Wat iemand zelf kan (laten) doen of geacht wordt te doen, valt buiten de gemeentelijke compensatieplicht.

  • 3.

    Als het Rijk of de zorgverzekeraar besloten heeft om bepaalde functies of voorzieningen te laten vervallen en geen overheveling heeft plaatsgevonden naar de Wmo, valt de desbetreffende voorziening buiten de gemeentelijke compensatieplicht.

HOOFDSTUK 3 – VORM VAN TE VERSTREKKEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN

Artikel 6 Keuzevrijheid

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het College stelt vast in welke situaties de bij Wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget niet wordt geboden, aan de hand van de in artikel 9 en het Besluit neergelegde criteria.

Artikel 7 Voorziening in natura

Wanneer een voorziening in natura wordt verstrekt, zijn de voorwaarden voor de verstrekking opgenomen in de beschikking, tenzij uit de aard van de verstrekking volgt dat een overeenkomst tussen gemeente of leverancier en aanvrager noodzakelijk is.

Artikel 8 Financiële tegemoetkoming

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden, zoals genoemd in het Besluit, in de beschikking opgenomen.

Artikel 9 Persoonsgebonden budget

  • 1.

    Op het persoonsgebonden budget, zoals genoemd in artikel 6 van de Wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt voor individuele voorzieningen;

    • b.

      de omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor aanvullende kosten, zoals vastgelegd in het Besluit.

    • c.

      lid b geldt niet voor het persoonsgebonden budget voor vergoeding van een arbeidsverhouding als bedoeld artikel 5 lid 2 van de Wet op de loonbelasting 1964.

    • d.

      de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, wordt door het College vastgelegd in het geldende Besluit.

    • e.

      het College kan om zwaarwegende redenen een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget afwijzen.

  • 2.

    De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan, worden bij beschikking vastgesteld.

  • 3.

    Bij de beschikking wordt een programma van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen.

  • 4.

    Na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget ter beschikking gesteld door storting op de rekening van de aanvrager. Afhankelijk van de aard van de voorziening betreft dit een maandelijkse of een eenmalige storting.

  • 5.

    Het College gaat steekproefsgewijs na of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht de daarvoor noodzakelijke stukken, zoals genoemd in het geldende Besluit, op verzoek van het College per omgaande te verstrekken.

  • 6.

    Na ontvangst van de in het vorige lid bedoelde bescheiden, wordt door het College beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Artikel 10 Eigen bijdragen en eigen aandeel

Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de Wet, kan de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd zijn en/of wordt de financiële tegemoetkoming afgestemd op het inkomen. Het College legt in het Besluit de omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel vast.

HOOFDSTUK 4 – HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 11 Vormen van hulp bij het huishouden

De door het College, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening, waaronder algemene hulp bij het huishouden;

  • b.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget, te besteden aan hulp bij het huishouden.

Artikel 12 Primaat van de algemene hulp bij het huishouden

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, onderdelen 4, 5 en 6 van de Wet kan voor de in artikel 11 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht, wanneer:

    • a.

      sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek of

    • b.

      als gevolg van problemen bij het uitvoeren van mantelzorg het zelf uitvoeren van één of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1 onderdelen 4, 5 en 6 van de Wet kan voor de in artikel 11 onder b. en c. vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht als de in artikel 11 onder a. genoemde voorziening

    • a.

      een onvoldoende oplossing biedt of

    • b.

      niet beschikbaar is.

Artikel 13 Gebruikelijke zorg

In afwijking van het gestelde in artikel 11 komt een persoon als bedoeld in artikel 1, onderdelen 4, 5 en 6 van de Wet niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt, één of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijke werk te verrichten. Dit op basis van het meest recente ‘Protocol gebruikelijke zorg’ van het CIZ.

Artikel 14 Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van de Hulp bij het Huishouden wordt uitgedrukt in uren, afgerond naar decimalen, per week.Dit op basis van het meest recente ‘Protocol van indicatiestelling voor huishoudelijke verzorging naar indicatiestelling voor hulp bij het huishouden’ van het CIZ.

Artikel 15 Omvang van het persoonsgebonden budget

Het bedrag per uur dat in de vorm van een Persoonsgebonden Budget wordt verstrekt, wordt door het College vastgesteld en vastgelegd in het Besluit.

HOOFDSTUK 5 - WOONVOORZIENINGEN

Artikel 16 Vormen van woonvoorzieningen

De door het College, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene woonvoorziening;

  • b.

    een woonvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget, te besteden aan een woonvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 17 Primaat algemene woonvoorzieningen

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, onderdelen 5 en 6 van de Wet kan voor de in artikel 16, onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2.

    De in lid 1 genoemde beperkingen staan in een direct oorzakelijk verband met de bouwkundige of woontechnische staat van de woning zelf, waaronder begrepen de toegankelijkheid van de woning.

Artikel 18 Recht op individuele woonvoorzieningen

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, onderdelen 5 en 6 van de Wet kan voor de in artikel 16, onder b., c. en d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer de in artikel 17 genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

  • 2.

    De in artikel 17 lid 1 genoemde beperkingen staan in een direct oorzakelijk verband met de bouwkundige of woontechnische staat van de woning zelf, waaronder begrepen de toegankelijkheid van de woning.

Artikel 19 Soorten individuele woonvoorzieningen

De in artikel 16, onder b., c. en d. genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • c.

    een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

  • d.

    een uitraasruimte.

Artikel 20 Primaat van verhuizing

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, onderdelen 5 en 6 van de Wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 19, onder a. in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, onderdelen 5 en 6 van de Wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 19, onder b. c. en d. in aanmerking worden gebracht wanneer de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

Artikel 21 Primaat losse woonunit

Wanneer een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning die niet het eigendom is van een verhuurder, die bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek behoefte hebben aan een dergelijke woning, kan het College een herplaatsbare losse woonunit verstrekken op voorwaarde dat daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

Artikel 22 Uitsluitingen

  • 1.

    De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, bejaardenoorden, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

  • 2.

    Uitzondering op lid 1 vormt de aanvrager die permanent in een recreatiewoning of vakantiewoning verblijft en hiervoor een ontheffing heeft. In deze situatie wordt geen traplift of uitbouw verstrekt en zijn de overige woonvoorzieningen beperkt tot maximaal € 5.000,- per aanvraag.

Artikel 23 Hoofdverblijf

  • 1.

    Een woonvoorziening wordt slechts verleend wanneer de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte wanneer de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

  • 3.

    De relatie tussen de aanvrager en de bezoeker is beperkt tot aanvrager en kind, dan wel aanvrager en partner, zoals bedoeld in artikel 1 lid 2 van de Wet.

  • 4.

    De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 5.

    De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een door het College in het Besluit vast te leggen maximumbedrag.

Artikel 24 Beperkingen rechten op woonvoorzieningen

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd wanneer:

  • 1.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • 2.

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het College;

  • 3.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, extra trapleuningen en gemeenschappelijke berging;

  • 4.

    de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • 5.

    de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, uitsluitend voor zover de aanvraag een verhuiskostenvergoeding betreft;

  • 6.

    de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;

  • 7.

    de aanvrager verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling, gericht op het verstrekken van zorg;

  • 8.

    in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden;

  • 9.

    de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

Artikel 25 Het verwerven van grond

Voor zover het treffen van voorzieningen, als bedoeld in artikel 16, onder c. en d., betreft het uitbreiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kan het College een bijdrage verlenen voor een bepaald aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, zoals vermeld in het Besluit.

Artikel 26 Woningaanpassingen van gemeenschappelijke ruimten

Het College kan voorzieningen in natura verstrekken of een persoonsgebonden budget / financiële tegemoetkoming verlenen, voor het treffen van bepaalde voorzieningen in een gemeenschappelijke ruimte, wanneer zonder deze woningaanpassing de woonruimte voor de persoon als bedoeld in artikel 1, onderdelen 5 en 6 van de Wet ontoegankelijk blijft.

Artikel 27 Aanpassen woonwagens

Het College kan voorzieningen in natura verstrekken of een persoonsgebonden budget / financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten aan woonwagens, wanneer:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

  • c.

    de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond;

  • d.

    de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Woningwet.

Artikel 28 Aanpassen woonschepen

Het College kan een voorziening in natura verstrekken of een persoonsgebonden budget / financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonschip slechts,wanneer:

  • a.

    de technische levensduur van het woonschip ten tijde van indiening van de aanvraag nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    het woonschip ten tijde van indiening van de aanvraag nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

Artikel 29 Levensduur woonwagens en woonschepen

Als de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip ten tijde van indiening van de aanvraag, minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet ten minste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, bepaalt het College of er sprake is van een compensatieplicht, dan wel in hoeverre sprake is van een compensatieplicht.

Artikel 30 Aanpassen binnenschepen

Het College kan een voorziening in natura verstrekken of een persoonsgebonden budget / financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een binnenschip slechts, wanneer de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit (Stb. 1987, 466) [ dit besluit is vervallen ], van een binnenschip, dat:

  • a.

    in het register, bedoeld in artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek[ dit artikel is vervallen ]als zodanig te boek is gesteld op de wijze, omschreven in de Maatregel teboekgestelde schepen 1992;

  • b.

    bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor het vervoer van goederen, daarbij blijkens de meetbrief bedoeld in het Metingbesluit binnenvaartschepen 1978 een laadvermogen van ten minste vijftien ton hebbend, of voor het vervoer van meer dan twaalf personen buiten de in de aanhef bedoelde.

Artikel 31 Vergoeding verhuis- en inrichtingskosten

Het College kan een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten, als bedoeld in artikel 16, verstrekken aan:

Artikel 32 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

Het College verleent slechts een persoonsgebonden budget voor de kosten van onderhoud, keuring en reparatie, als:

  • a.

    de woonvoorziening in het kader van deze Verordening, dan wel de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlagtwedde 2007, de Verordening Wet Voorzieningen Gehandicapten, het Besluit Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten (BGSHG) of de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten (RGSHG) is verleend;

  • b.

    de woonvoorziening betrekking heeft op:

    • -

      stoelliften;

    • -

      rolstoel- of sta-plateauliften;

    • -

      woonhuisliften;

    • -

      hefplateauliften;

    • -

      balansliften;

    • -

      plafondliften;

    • -

      mechanische of waterdrukbadliften;

    • -

      toiletten met onderspoel- en föhninrichting;

    • -

      de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

    • -

      elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren;

    • -

      door gemeente aangekochte en in bruikleen verstrekte voorzieningen (zoals losse douchestoel)

  • c.

    de aanvrager ten tijde van het onderhoud, de keuring of reparatie de woonruimte als hoofdverblijf bewoont.

Artikel 33 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

  • 1.

    Het College kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting verlenen, die door de aanvrager moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

    • a.

      de huidige woonruimte van de aanvrager;

    • b.

      de door de aanvrager nog te betrekken woonruimte;

    • c.

      de financiële tegemoetkoming, als bedoeld onder a. en b., wordt verleend uitsluitend voor de periode, dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de aanvrager als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan, met een maximum van zes maanden.

  • 2.

    Het College verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten in verband met tijdelijke huisvesting, als de aanvrager redelijkerwijs niet had kunnen voorkomen dat hij deze dubbele woonlasten heeft.

  • 3.

    In de onder lid 1 sub a. bedoelde gevallen kan alleen een financiële tegemoetkoming in de kosten worden verleend, als deze kosten gemaakt werden in verband met het:

    • a.

      tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte;

    • b.

      tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte of

    • c.

      langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

Artikel 34 Kosten in verband met huurderving

In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, kan het College een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal zes maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.

Artikel 35 Terugbetaling bij verkoop

  • 1.

    De eigenaar-bewoner,die krachtens deze Verordening een financiële vergoeding in de kosten voor het treffen van een voorziening heeft ontvangen en die binnen een periode van tien jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte, het College hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan, moet volgens het in het Besluit door het College vastgelegde afschrijvingsschema worden terugbetaald.

  • 2.

    Het College is bevoegd af te zien van hetgeen bepaald is in lid 1, indien de uitvoeringskosten van de gemeente hoger of gelijk zijn aan de in lid 1 genoemde meerwaarde.

HOOFDSTUK 6 - LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL

Artikel 36 Vormen van vervoersvoorzieningen

De door het College, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene vervoersvoorziening;

  • b.

    een collectieve vervoersvoorziening;

  • c.

    een individuele vervoersvoorziening in natura;

  • d.

    een persoonsgebonden budget, te besteden aan een vervoersvoorziening;

  • e.

    een combinatie van de onder a., b., c. en d. genoemde voorzieningen;

  • f.

    aanpassing, onderhoud en verzekering van de door de gemeente verstrekte vervoersvoorziening.

Artikel 37 Het recht op een algemene vervoersvoorziening en een collectieve vervoersvoorziening

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, onderdelen 5 en 6 van de Wet kan voor de in artikel 36, onder a. en b. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht, wanneer aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek

    • a.

      het gebruik van het openbaar vervoer of

    • b.

      het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken.

  • 2.

    Bij de toepassing van lid 1 wordt van de persoon als bedoeld in artikel 1, onderdelen 5 en 6 van de Wet, een betaling gevraagd op basis van het door contractpartners vast te stellen vervoertarief.

  • 3.

    Bij de toepassing van lid 1 kan een verstandelijke handicap, wanneer de individuele omstandigheden daartoe aanleiding geven, worden aangemerkt als een aantoonbare beperking op grond van ziekte of gebrek.

Artikel 38 Het recht op een individuele vervoersvoorziening in natura

  • 1.

    Een individuele vervoersvoorziening in natura zoals bedoeld in artikel 36, onder c, kan toegekend worden in plaats van een collectieve voorziening zoals bedoeld in artikel 36, onder b, wanneer een persoon als bedoeld in artikel 1, onderdelen 5 en 6 van de Wet in verband met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek geen gebruik kan maken van een collectieve vervoersvoorziening.

  • 2.

    Een individuele vervoersvoorziening in natura zoals bedoeld in artikel 36, onder c, kan toegekend worden als aanvulling op een collectieve voorziening zoals bedoeld in artikel 36, onder b, wanneer een persoon als bedoeld in artikel 1, onderdelen 5 en 6 van de Wet in verband met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek onvoldoende gecompenseerd kan worden met een collectieve vervoersvoorziening.

  • 3.

    Bij de toepassing van lid 1 en 2 zijn aanpassing, onderhoud en verzekering van de door de gemeente verstrekte vervoersvoorziening inbegrepen, voor zo ver die vanuit het compensatiebeginsel noodzakelijk worden geacht .

Artikel 39 Het recht op een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening

  • 1.

    Een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 36, onder d, kan, met inachtneming van artikel 9, toegekend worden in plaats van een collectieve voorziening zoals bedoeld in artikel 36, onder b, of een individuele vervoersvoorziening in natura, zoals bedoeld in artikel 36, onder c, of aanpassing, onderhoud en verzekering van de door de gemeente verstrekte vervoersvoorziening, zoals bedoeld in artikel 36, onder f.

  • 2.

    Een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 36, onder d, dat dient als een alternatief voor het collectief vervoer, als bedoeld in artikel 36, onder b, wordt toegekend als een forfaitaire vergoeding in de kosten op jaarbasis, zoals vastgelegd in het Besluit

  • 3.

    Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen meer bedraagt dan 1,5 maal het Norminkomen, wordt geen persoonsgebonden budget voor vervoerskosten toegekend zoals bedoeld in artikel 36, onder d, dat dient als een alternatief voor het collectief vervoer, als bedoeld in artikel 36, onder b, indien een persoon als bedoeld in artikel 1, onderdelen 5 en 6 van de Wet ondanks beperkingen op grond van ziekte of gebrek wel gebruik kan maken van een collectieve vervoersvoorziening.

  • 4.

    Een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 36, onder d, kan toegekend worden in plaats van een individuele vervoersvoorziening in natura zoals bedoeld in artikel 36, onder c, wanneer een persoon als bedoeld in artikel 1, onderdelen 5 en 6 van de Wet in verband met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek geen gebruik kan maken van een collectieve vervoersvoorziening.

  • 5.

    Een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 36, onder d, kan toegekend worden in plaats van een individuele vervoersvoorziening in natura zoals bedoeld in artikel 36, onder c, als aanvulling op een collectieve voorziening zoals bedoeld in artikel 36, onder b, wanneer een persoon als bedoeld in artikel 1, onderdelen 5 en 6 van de Wet in verband met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek onvoldoende gecompenseerd kan worden met een collectieve vervoersvoorziening.

  • 6.

    Een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 36, onder d, kan toegekend worden voor aanpassing, onderhoud en verzekering van een vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 36, onder f, voor zo ver die vanuit het compensatiebeginsel noodzakelijk worden geacht.

  • 7.

    Indien een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 36, onder d, dat dient als een alternatief voor het collectief vervoer, als bedoeld in artikel 36, onder b, wordt aangevraagd door een echtpaar en de behoeften van de echtgenoten vallen niet samen, dan wordt niet meer dan anderhalf maal een enkele forfaitaire vergoeding, zoals vastgelegd in het Besluit, verstrekt.

Artikel 40 Omvang in gebied en kilometers

  • 1.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt voor de vervoersbehoefte gericht op maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon/ en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 2.

    Het College heeft de bevoegdheid de te verstrekken vervoersvoorziening voor maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen mogelijk te maken met een maximaal aantal kilometers op jaarbasis en dit in het Besluit vast te leggen.

Artikel 41 Frequentie van auto-aanpassingen

  • 1.

    Het College kan een persoonsgebonden budget in de kosten van aanpassingen aan de auto verlenen, wanneer deze:

    • a.

      redelijk is aan te passen;

    • b.

      in goede staat verkeert en

    • c.

      in beginsel niet ouder is dan vijf jaar.

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming voor auto-aanpassingen wordt voor een periode van zeven jaar toegekend.

  • 3.

    Het gestelde in het tweede lid is niet van toepassing in geval van een calamiteit.

  • 4.

    Een auto-aanpassing, zoals genoemd in het tweede lid, kan na zeven jaar opnieuw worden aangevraagd, indien deze aantoonbaar niet meer naar behoren functioneert.

HOOFDSTUK 7 – VERPLAATSEN IN EN ROND DE WONING

Artikel 42 Vormen van rolstoelvoorzieningen

De door het College, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning, dan wel voor sportbeoefening te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een collectieve (sport)rolstoelvoorziening

  • b.

    een rolstoelvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget, te besteden aan een rolstoelvoorziening;

  • d.

    een forfaitaire vergoeding in de kosten voor de aanschaf van een sportrolstoel.

Artikel 43 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoelgebruik en sportrolstoel

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor de in artikel 42, onder a vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek incidenteel zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling een onvoldoende adequate oplossing bieden.

  • 2.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, onderdelen 5 en 6 van de Wet kan voor de in artikel 42, onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het incidenteel sporten zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

  • 3.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, onderdelen 5 en 6 van de Wet, heeft individueel recht op een rolstoel, als de voorziening op grond van artikel 42 onder a niet aanwezig of geschikt is en geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

Artikel 44 Individueel recht op een (sport)rolstoel

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, onderdelen 5 en 6 van de Wet kan voor de in artikel 42, onder b., c. en d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht, wanneer de aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken, de loopafstand beperkt is en blijft tot maximaal honderd meter en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) of een andere wettelijke regeling een onvoldoende adequate oplossing bieden.

  • 2.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, onderdelen 5 en 6 van de Wet kan voor de in artikel 42, onder d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het regelmatig sporten zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

  • 3.

    De verstrekking van een sportrolstoel vindt plaats in de vorm van een forfaitair bedrag, waarmee voor een periode van drie jaar een rolstoel aangeschaft en onderhouden kan worden.

Artikel 45 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

In uitzondering op het gestelde in artikel 43, lid 1 komt een persoon, die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling, uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking als hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

HOOFDSTUK 8 - HET VERKRIJGEN VAN VOORZIENINGEN EN HET MOTIVEREN VAN BESLUITEN

Artikel 46 Aanvraagprocedure Wmo

Het College bepaalt de wijze van indiening van de aanvraag.

Artikel 47 Bijzondere bepalingen

  • 1.

    Wanneer een financiële tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft.

  • 2.

    Wanneer een periodieke financiële tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking tevens vermeld: de geldigheidsduur, de uitkeringsmaatstaf, alsmede de voorschriften waaraan de rechthebbende dient te voldoen alvorens tot uitbetaling van de tegemoetkoming kan worden overgegaan.

Artikel 48 Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

  • 1.

    Het College kan een door hun daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen wanneer dit voor het bepalen van de wijze waarop gecompenseerd dient te worden noodzakelijk wordt geacht.

  • 2.

    Een aanvrager is verplicht aan het College of de door hun aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 3.

    De adviesinstantie dient te beschikken over personeel met kennis op de volgende gebieden:

    • a.

      medische kennis op het niveau van een arts;

    • b.

      sociale kennis;

    • c.

      ergonomische kennis;

    • d.

      technische kennis.

  • 4.

    Bij de advisering, zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruikgemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF-classificatie.

  • 5.

    De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

  • 6.

    Aan een besluit tot verlening van een voorziening kunnen door het College voorwaarden worden verbonden welke verband houden met de aard en/of doel van de te verstrekken voorziening dan wel overigens verband houden met het gestelde in de Wet, deze Verordening en/of op het hierop gebaseerde Besluit en de Beleidsregels voor zo ver van toepassing.

Artikel 49 Samenhangende afstemming

  • 1.

    In artikel 5 is bepaald op welke wijze het College compenseert op grond van de Verordening en de Wet in samenhang met voorliggende voorzieningen.

  • 2.

    Het College beoordeelt een bepaalde compensatie in samenhang met de totale leefsituatie van de persoon als bedoeld in artikel 1, onderdelen 5 en 6 van de Wet

Artikel 50 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze Verordening een voorziening is verstrekt, dan wel de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlagtwedde 2007, is verplicht aan burgemeester en wethouders mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 51 Intrekking van een voorziening

  • 1.

    Het College kan een besluit, genomen op grond van deze Verordening, dan wel de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlagtwedde 2007, geheel of gedeeltelijk intrekken als:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden, gesteld bij of krachtens deze Verordening;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

    • c.

      sprake is van oneigenlijk gebruik van een verstrekte voorziening.

  • 2.

    Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken als blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor dit was verleend.

Artikel 52 Terugvordering

  • 1.

    Als een voorziening is ingetrokken, kan het College een op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of vergoeding geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

  • 2.

    Het College kan een in bruikleen, huur of eigendom verstrekte voorziening, verstrekt in natura, terugvorderen. Betrokkene is dan gehouden de voorziening terug te geven om niet.

HOOFDSTUK 9 - SLOTBEPALINGEN

Artikel 53 Hardheidsclausule

Het College kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager of de woningeigenaar afwijken van de bepalingen in deze Verordening, als toepassing van de Verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 54 Indexering

Het College kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze Verordening en het op deze Verordening berustende Besluit bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 55 Onvoorziene omstandigheden

In de gevallen waarin deze Verordening niet voorziet beslist het College.

Artikel 56 Evaluatie

Het College brengt jaarlijks verslag uit aan de gemeenteraad over de uitvoering van deze Verordening.

Artikel 57 Nadere regels

Het College kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van deze Verordening en het Besluit in de vorm van Beleidsregels.

Artikel 58 Inwerkingtreding

Artikel 59 Citeertitel

Deze Verordening wordt aangehaald als “Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlagtwedde 2011”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 21 december 2010.
De raad voornoemd,
mevrouw L.A.M. Kompier,de heer K. Willems
voorzitter, plv griffier