Regeling vervallen per 01-01-2014

Beleidsregels voorziening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Vlagtwedde 2013

Geldend van 02-01-2013 t/m 31-12-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Beleidsregels voorziening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Vlagtwedde 2013

inleiding

Achtergrond

Deze nieuwe beleidsregels vormen met de nieuwe verordening een trendbreuk met de oude regels (ooit verstrekkingenboek geheten), zoals die gehanteerd werden onder de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en sinds 2007 onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Was onder de Wvg sprake van een zorgplicht en tamelijk nauwkeurig omschreven voorzieningen, de compensatieplicht van de Wmo vraagt om een andere aanpak. Die andere werkwijze heeft de VNG samen met CG-Raad en CSO ontwikkeld. Kernbegrippen zijn nu het leveren van maatwerk, uitgaan van te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid. Tijdens het gesprek voorafgaand aan de aanvraag, komt eerst het resultaat dat bereikt moet worden aan de orde, daarna passeren de verschillende oplossingen de revue, en niet alleen de individuele op indicatie. Omdat maatwerk nodig is vindt een uitgebreid gesprek plaats ter verkenning van de mogelijkheden, ook de eigen mogelijkheden. Art 4 van de Wmo geeft allereerst aan op welke terreinen resultaten bereikt dienen te worden. Daarnaast geeft dit artikel aan dat het in de Wmo gaat om maatwerk.

Eigen verantwoordelijkheid

De Wmo is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen. Ook die eigen verantwoordelijkheid komt tijdens het gesprek aan de orde.

Een oplossing van problemen kan bijvoorbeeld al aanwezig zijn in die zin dat deze feitelijk al jaren behoort tot iemands normale levenspatroon. Bij problemen met het schoonhouden van het huis zijn er talloze mensen die gewend zijn daar iemand voor in te huren, zoals tweeverdieners of mensen met voldoende inkomen. In deze situatie hoeft niets te veranderen, als men op basis van leeftijd of een ongeval beperkingen krijgt. Door voort te zetten wat men had ontstaat er geen probleem dat om een oplossing vraagt. Dat zou anders kunnen zijn als door het ontstaan van de beperking het inkomen daalt. Het kan dan zijn dat iemand de eerder ingehuurde schoonmaakhulp niet meer kan betalen. Dat zou aanleiding kunnen zijn wel te compenseren. Daarvoor zal een zorgvuldig onderzoek verricht moeten worden, met name naar de eerdere situatie, zowel wat betreft hulp als wat betreft inkomen, en de veranderde situatie.

Het kan ook zijn dat er (veel) meer hulp in de huishouding nodig is. Dan zou het kunnen zijn dat er wel sprake is van meerkosten en dat er daardoor gecompenseerd moet worden.

Eigen verantwoordelijkheid betekent daarnaast bijvoorbeeld ook de aanschaf en het gebruik van zoveel mogelijk strijkvrije kleding om onnodig beroep op een hulp te voorkomen. Ook nieuwe technische mogelijkheden, zoals een robotstofzuiger, kunnen bekeken worden. Mogelijk is dat een hulpmiddel waardoor iemand meer zelf kan gaan doen in huis.

Een ander voorbeeld is het vervoer. Heel veel mensen zijn op dit moment gewend al bijna hun hele leven gebruik te maken van een auto. Als zij een beperking krijgen, door leeftijd of door een ongeval, hoeft er in feite niets te veranderen, als zij met diezelfde auto in staat blijven hun verplaatsingen te maken. Er hoeft dan niet gecompenseerd te worden. Dat zou anders kunnen zijn als zij door hun beperking veel meer verplaatsingen moeten gaan maken, of als de auto voor hun handicap aangepast zou moeten worden. In het eerste geval kan onderzoek verricht worden naar de aard van de extra ritten en de kosten daarvan, in relatie tot het eerdere verplaatsingspatroon en zou compensatie mogelijk zijn als er blijkt dat er sprake is van meerkosten. In het tweede geval, waarin sprake is van noodzakelijke autoaanpassingen, is er sprake van meerkosten: zonder beperking waren de autoaanpassingen niet nodig geweest.

Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Als iemand 65 is en zijn badkamer gaat renoveren mag een gemeente veronderstellen dat hij - ook al zijn er nog geen beperkingen - rekening houdt met het gegeven dat hij een dagje ouder wordt. Dat betekent dat de persoon in kwestie aan een douche moet denken in plaats van uitsluitend een bad. Daar spelen allerlei individuele factoren natuurlijk in mee, zoals: is er plaats voor, wat is de rol van het bad voor therapie e.d.

Mantelzorgers en vrijwilligers

Een bijzondere groep onder de Wmo vormen de mantelzorgers en vrijwilligers. De mantelzorger en vrijwilliger kan aanspraak maken op individuele voorzieningen op naam van de persoon waarvoor de mantelzorger en vrijwilliger zorgt, in dit geval is er sprake van afgeleide aanspraken en wordt er uitgegaan van een afgeleid recht op voorzieningen. Beschikkingen zullen dan ook op naam staan en gericht zijn tot degene die de (mantel)zorg ontvangt.

Regelgeving

De beleidsregels volgen de verordening qua volgorde van de te behandelen onderdelen. Dit betekent dat de te bereiken resultaten uitgangspunt zijn. Beleidsregels vinden hun basis in de Algemene wet bestuursrecht en zijn voor gemeenten evenzeer bindend als de verordening. Bij de beoordeling van geschillen is het ook de rechter die toetst of de gemeente de eigen regels, zoals neergelegd in verordening en beleidsregels wel correct heeft gehanteerd.

De beleidsregels die er nu liggen moeten bevorderen dat de doelstellingen van de compensatieplicht, zoals die door de wetgever in de Wmo geformuleerd zijn, te weten zelfredzaamheid en participatie door burgers met beperkingen, ook daadwerkelijk gerealiseerd wordt. Een goed gesprek, heldere resultaten en oplossingen op maat zijn daartoe nodig.

Hoofdstuk 1. Beoordeling van de te bereiken resultaten

Resultaat 1: Een schoon en leefbaar huis

Inleiding

Tot een schoon en leefbaar huis behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk, zoals voor 2007 benoemd onder de AWBZ. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen.

Deze ruimten zijn die ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken.

Afwegingskader

Ÿ Het gaat om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, schoon en leefbaar te houden.

Ÿ Het college beoordeelt of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld het gebruik van de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant.

Ÿ Het college beoordeelt of er andere eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen. Is sprake van een latrelatie, dan zal de gemeente nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.

Ÿ Het college beoordeelt of er sprake is van gebruikelijke zorg. Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken.

Ÿ Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college compenseren.

Ÿ De hulp kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Bij een persoonsgebonden budget wordt het bedrag van dit pgb vastgesteld op basis van de geïndiceerde activiteiten die nodig zijn om het resultaat te bereiken. Ook hier is een andere vorm van toekennen mogelijk, bijvoorbeeld met speciale hulpmiddelen. Daarbij moet altijd vast staan dat het te bereiken resultaat gerealiseerd zal worden, zodat er sprake is van compensatie.

Ÿ Bij huishoudelijke hulp in natura kent het college hulp toe in uren.

Daarbij moet altijd vast staan dat het te bereiken resultaat bereikt zal worden, zodat er sprake is van compensatie.

Ÿ Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een schoon huis. Dit is een afgeleid recht van de verzorgde, zodat geen zelfstandig recht ontstaat.

Dit kan in twee situaties het geval zijn. Bij de eerste situatie komt de mantelzorger aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van de verzorgde.

Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Dan kan op naam van de

verzorgde hulp plaats vinden. De tweede situatie betreft het niet toekomen aan het schoonmaken van het eigen huis. Dan zou de verzorgde i.p.v. naturahulp een pgb kunnen aanvragen en dat kunnen gebruiken om de mantelzorger te betalen, die op zijn beurt met dat geld hulp in eigen huis kan bekostigen.

Resultaat 2: Wonen in een geschikt huis

Inleiding

In de Wmo is in artikel 4 lid 1 geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen resultaten die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning. De term ‘voeren van een huishouden’ geeft daar geen duidelijkheid over. Daarbij is er één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning wordt uiteraard rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening wordt gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is kan het college compenseren.

Afwegingskader

Ÿ Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst.

Een woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning.

Ÿ Het college beoordeelt allereerst of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing.

Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.

Ÿ Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor hebben van een woning.

Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.

Ÿ Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit.

Ÿ Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning zal het college allereerst beoordelen wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in de compenserende voorziening te voorzien.

Als het mogelijk is deze aanbouw zelf te financieren zal eerst naar deze mogelijkheid gekeken worden.

Ÿ Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.

Ÿ Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden.

Ÿ Het aanpassen van doelgroepengebouwen zal gebeuren conform de afspraken zoals die door het college gemaakt zijn of worden met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen.

Ÿ Een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt ingevolge artikel 7 lid 2 Wmo door het college uitbetaald aan de eigenaar van de woning, als financiële tegemoetkoming. De beschikking wordt verstuurd aan de aanvrager/belanghebbende met een afschrift aan de eigenaar.

Ÿ Een niet-bouwkundige aanpassing aan de woning kan door het college in natura en als persoonsgebonden budget worden verstrekt aan de aanvrager/belanghebbende.

Ÿ Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

Ÿ Bij het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen verhuiskostenvergoeding toegekend.

Ÿ Wanneer als gevolg van beperkingen besloten wordt om de eigen woning te verkopen, kunnen de verkregen middelen ingezet worden om zelf in de kosten van verhuizen te voorzien. De belanghebbende kan daarmee, ook in financieel opzicht, zelf het te bereiken resultaat verwezenlijken.

Resultaat 3: Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Inleiding

In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatieplicht is beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Niet hieronder vallen de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.

Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Daar kan de Wmo bij aansluiten. Indien mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van boodschappendiensten.

Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaat. In sommige situaties kan van een maaltijdservice gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop in de supermarkt die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden.

Afwegingskader

Ÿ Onder dit resultaat worden gerekend de boodschappen inzake levens- en schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn en zo nodig de bereiding van maaltijden.

Ÿ Het college beoordeelt of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan het gebruik van een boodschappenservice, zowel die beschikbaar gesteld zijn door supermarkten, als die zijn opgezet door de gemeente of door vrijwilligersorganisaties. Als het gaat om het bereiden van maaltijden kan bekeken worden of vormen van maaltijdvoorziening of het gebruik maken van kant en klare maaltijden mogelijk en bruikbaar zijn.

Ÿ Het college beoordeelt of er andere eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat in de omgeving wonende bekenden en/of kinderen gewend of bereid zijn deze boodschappen te doen.

Ÿ Het college beoordeelt of er sprake is van gebruikelijke zorg. Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden van maaltijden is niet-uitstelbare hulp. Hier kan wel voor geïndiceerd kunnen worden.

Ÿ Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.

Ÿ Bij boodschappen is het uitgangspunt: één maal in de week boodschappen doen. Een uitzondering wordt door het college alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet in één maal per week mogelijk is.

Ÿ Voor (deel)activiteiten worden in beginsel de normtijden zoals opgenomen onder hoofdstuk drie gehanteerd.

Resultaat 4: Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Inleiding

De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo weinig mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.

Afwegingskader

Ÿ Het college beoordeelt of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan het gebruik van een wasserij als dat in de lijn ligt. Een was- en strijkservice kan eveneens een afdoende oplossing bieden.

Ÿ Het college beoordeelt of er andere eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden. Hierbij kan gedacht worden aan de aanschaf door betrokkene van een wasmachine en/of droger.

Ÿ Het college beoordeelt of er sprake is van gebruikelijke zorg. Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding zal het over het algemeen gaan om uitstelbare taken. Alleen als de was niet kan blijven liggen zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijke gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd kunnen worden.

Ÿ Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.

Ÿ De inhoud van het resultaat schone en doelmatige kleding bestaat uit het wassen en drogen daarvan en eventueel licht verstelwerk, zoals het vastzetten van een naadje of het aanzetten van een knoop.

Ÿ Wat betreft het strijken van kleding worden er geen lakens, theedoeken, zakdoeken en ondergoed etc. gestreken. Wat betreft de kleding wordt uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding, die in principe niet hoeft te worden gestreken..

Ÿ Er zal met de mantelzorger rekening worden gehouden met het oog op dreigende overbelasting. Als er een indicatie wordt gesteld, gebeurt dat als afgeleide van de verzorgde op zijn of haar naam.

Resultaat 5: Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Inleiding

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppasoma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.

De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet tijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.

Afwegingskader

Ÿ Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang, opvang door grootouders enz.

Ÿ Ook beoordeelt het college de mogelijkheden van ouderschapsverlof.

Ÿ Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.

Ÿ Bij tijdelijke opvang gaat het om die tijden dat de partner vanwege werkzaamheden niet thuis is.

Ÿ Bij de toekenning stelt het college bij beschikking vast om welke tijdelijke periode het gaat en op welke wijze gezocht dient te worden naar een definitieve oplossing.

Resultaat 6: Zich verplaatsen in en om de woning

Inleiding

Verplaatsing in en om de woning werd onder de Wvg aangeduid als: de rolstoel. Onder de Wvg werd met de rolstoel aanvankelijk bedoeld: de rolstoel die iemand nodig heeft voor dagelijks zittend gebruik. Daarnaast werd een sportrolstoel als - bovenwettelijke - voorziening verstrekt, over het algemeen in de vorm van een bedrag ineens. Onder de Wmo is er een andere omschrijving. Het gaat dan om het zich verplaatsen in en om de woning.

Afwegingskader

Ÿ Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om belanghebbenden die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.

Ÿ Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Ÿ Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking.

Ÿ Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.

Ÿ Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verschaft kan worden.

Resultaat 7: Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Inleiding

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot en met 22 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het boven-regionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.

Een collectief vervoersysteem kan de prioriteit hebben, zodat de keuze voor een persoonsgebonden budget beperkt kan worden, mits men rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager.

Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.

Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.

Afwegingskader

Ÿ Om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of in het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld. Dat kunnen ook fietsen in bijzondere uitvoering zijn, zoals fietsen met trapondersteuning en dergelijke.

Ÿ Als het college dient te compenseren zal allereerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de aanvrager/betrokkene uit bestaat.

Ÿ Aan de hand van de vervoersbehoefte zal het college beoordelen of de behoefte bij een persoon ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager/betrokkene.

Ÿ Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere individuele voorziening kan mogelijk een afstand van 2000 km per jaar worden afgelegd. Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere, verstrekte, voorziening zoals een scootermobiel, meegenomen worden hetgeen invloed kan hebben op het aantal kilometers.

Ÿ Bij personen met een korte loopafstand zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de (zeer) korte afstand.

Ÿ Indien collectief vervoer niet mogelijk of niet beschikbaar is, kan het college een individuele voorziening in de vorm van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget te besteden aan vervoer verstrekken.

Ÿ Wanneer als gevolg van beperkingen besloten wordt om een vervoermiddel te

verkopen, kunnen de verkregen middelen ingezet worden om een vervangend

vervoermiddel aan te schaffen. De belanghebbende kan daarmee (ook in financieel

opzicht) zelf het te bereiken resultaat verwezenlijken.

Ÿ Bij het verstrekken van voorzieningen die af te leiden zijn van de auto, beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen dan komt men in aanmerking voor een individuele voorziening.

Ÿ Individuele voorzieningen kunnen door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Ÿ Bij een persoonsgebonden budget is de voorziening die de aanvrager/betrokkene als voorziening in natura zou ontvangen voor het college uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag.

Ÿ Met de positie van mantelzorgers kan rekening worden gehouden bij het bepalen van de vervoersvoorziening. Zo kan het noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de noodzaak tijdens het vervoer in te grijpen) zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider tijdens de reis gratis plaats vindt.

Resultaat 8: De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten

Inleiding

Het laatste op grond van artikel 4 lid 1 Wmo genoemde resultaat is een heel algemene. Het gaat daarbij om de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten, dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag.

Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Afwegingskader

Ÿ Het college beoordeelt altijd eerst of andere, algemeen gebruikelijke, voorliggende en andere gemakkelijk zelf te realiseren voorzieningen mogelijk zijn.

Ÿ Als het gaat om een vervoerprobleem zal het college eerst beoordelen of dit via het zevende resultaat opgelost kan worden.

Hoofdstuk 2. Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming. Eigen bijdrage en eigen aandeel.

Inleiding

Artikel 6 van de Wmo bepaalt in lid 1 het volgende: “Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”

Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie vormen van verstrekking mogelijk om het resultaat dat bereikt moet worden: het compenseren van problemen die een aanvrager ondervindt, te bereiken.

De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt. En met de voorziening die betrokkene in natura krijgt moet het probleem voldoende gecompenseerd zijn.

De tweede mogelijkheid is een alternatief in de vorm van een persoonsgebonden budget. Na een wetswijziging die sinds 1 januari 2010 van kracht is, zijn er voor het persoonsgebonden budget als het gaat om hulp bij het huishouden twee mogelijkheden om dit in te vullen.

De derde mogelijkheid van verstrekking is de financiële tegemoetkoming. Als het gaat om bouwkundige woonvoorzieningen is de gemeente verplicht om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden in sommige situaties geen persoonsgebonden budget zijn. Dat gaat immers rechtstreeks naar de aanvrager/belanghebbende. Ook is soms sprake van een financiële tegemoetkoming bij een (rolstoel)taxikostenvergoeding op declaratiebasis.

Het onderscheid tussen de begrippen financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget is niet altijd even duidelijk. Dat wordt nog ingewikkelder gemaakt, doordat soms een financiële tegemoetkoming als forfaitaire financiële tegemoetkoming verstrekt wordt. De verschillen tussen een financiële tegemoetkoming, een forfaitaire financiële tegemoetkoming en een persoonsgebonden budget zijn het beste als volgt aan te geven.

Een financiële tegemoetkoming is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee te realiseren. Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de wet gebruikt in artikel 7 lid 2 waar gesproken wordt over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte. Een financiële tegemoetkoming kan afhankelijk worden gesteld van het inkomen van de aanvrager. De aanvrager betaalt dan mee en dat wordt een eigen aandeel genoemd. Samen met dit eigen aandeel zal een financiële tegemoetkoming kostendekkend zijn, tenzij er nog een algemeen gebruikelijk deel in het bedrag zit.

Een forfaitaire financiële tegemoetkoming is een bedrag dat los van de werkelijke kosten en meestal los van het inkomen wordt vastgesteld. Het is dus geen kostendekkend bedrag en zal meestal niet op het inkomen van de aanvrager worden afgestemd, te denken valt aan een verhuiskostenvergoeding. Ook hier kan eventueel wel rekening worden gehouden met een algemeen gebruikelijk deel, zoals bijvoorbeeld het tarief van het collectief vervoer.

Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag bedoeld om zelf een voorziening, bijvoorbeeld hulp bij het huishouden, mee aan te schaffen of te betalen, dit als alternatief voor een voorziening in natura. Het verschil tussen een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming zit in de vorm van de te verstrekken voorziening en in de wijze van uitbetaling. Het verschil tussen een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming is klein. Helder is wel dat bij een bouwkundige woningaanpassing niet gesproken kan worden van een persoonsgebonden budget, omdat die aan de eigenaar moet worden uitbetaald.

Afwegingskader

1. De voorziening in natura.

Ÿ Het college verstrekt een voorziening in natura om het gewenste resultaat te bereiken.

Wordt een voorziening verstrekt in natura dan zal de toekenning bij beschikking plaatsvinden. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder de verstrekking plaatsvindt.

Ÿ Bij een voorziening in natura wordt een eigen bijdrage worden gevraagd. Er geldt dat een eventueel te betalen eigen bijdrage door de gemeente meestal slechts aangekondigd kan worden aangezien de berekening en inning door het CAK wordt uitgevoerd.

2. Een persoonsgebonden budget.

Ÿ Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag bedoeld om zelf hulp bij het huishouden of een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Het college bepaalt of een persoonsgebonden budget wordt toegekend. Er kan eventueel met een algemeen gebruikelijk deel rekening worden gehouden, met uitzondering van de rolstoel.

Ÿ In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn op deze keuzevrijheid. Het college heeft bepaald dat er geen persoonsgebonden budget wordt verstrek aan personen waarvan verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan.

Er is inmiddels bepaald dat collectief vervoer een individuele voorziening is (als de gebruiker een indicatie nodig heeft), waarvoor in principe het verplichte alternatief van een persoonsgebonden budget bestaat. Daar mag in individuele gevallen vanaf worden geweken als duidelijk is dat het collectief vervoer ook in de situatie van betrokkene leidt tot een adequate compensatie. Ook aantoonbare efficiency-overwegingen mogen een rol spelen. De afweging of daar sprake van is zal altijd gemaakt moeten worden.

Ÿ Naast deze uitzonderingen komt het voor dat bij een aanvrager met een zeer progressief ziektebeeld al op voorhand vast staat dat binnen korte tijd vervanging van de voorziening nodig is, wellicht daarna weer. Het is dan ook de vraag of deze situatie zich wel leent voor een persoonsgebonden budget. In deze gevallen kan het college besluiten geen persoonsgebonden budget toe te kennen.

Ÿ Het college verstrekt een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van individuele voorzieningen.

Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. Voor deze voorzieningen geldt ook de eigen bijdragen systematiek niet. Daarbij is er een alternatieve mogelijkheid: indien de aanvrager van mening is dat de algemene voorziening zijn problemen niet voldoende compenseert en daarom een persoonsgebonden budget verstrekt moet worden, dan kan hij een aanvraag indienen, die volgens de reguliere regels van de Algemene wet bestuursrecht wordt afgehandeld.

Ÿ Het college bepaalt de omvang van het persoonsgebonden budget.

Hierbij dienen twee mogelijkheden te worden onderscheiden: enerzijds het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, anderzijds het persoonsgebonden budget voor voorzieningen, zoals hulpmiddelen, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. Bij diensten gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. De uitbetaling zal dan ook plaats vinden per uur of een gedeelte daarvan. Het uurbedrag wordt door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld en wordt aangepast aan de economische ontwikkelingen. Het bedrag wordt vastgelegd in het besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning. Bepaald is dat het uurbedrag vergelijkbaar met zorg in natura moet zijn en bovendien toereikend. Dat betekent dat het bedrag tenminste het minimumloonbedrag zal moeten zijn.

Ÿ Wat betreft de voorzieningen maakt het college per toekenning een berekening. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus de bestaande problemen voldoende te compenseren.

De kosten van de voorziening als de voorziening in natura zou worden verstrekt zijn daarbij uitgangspunt. Dat kan afgeleid worden van bijvoorbeeld een offerte. Daarbij kunnen bedragen geteld worden voor het onderhoud en de reparaties van de voorziening, voor zover daar sprake van kan zijn. Deze bedragen zijn ofwel bij verstrekking in eigen beheer bekend vanuit het verleden, ofwel kunnen bij verstrekking via een leverancier bij de leverancier worden opgevraagd. Bij het bepalen van het bedrag van de voorziening wordt uitgegaan van het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten. Daarbij zal veelal sprake zijn van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget. Het is in beginsel niet de bedoeling dat een persoonsgebonden budget meer geld gaat kosten dan verstrekking in natura. Over het algemeen zal er van uitgegaan kunnen worden dat ook met een persoonsgebonden budget een voorziening met korting zal kunnen worden aangeschaft. Is dat niet het geval dan zal beoordeeld moeten worden of niet het volledige bedrag zonder korting vergoed zal moeten worden omdat anders het te bereiken resultaat onbereikbaar wordt. Verder zal worden uitgegaan van de situatie die er zou zijn als de voorziening in natura zou worden verstrekt. Het bedrag wordt derhalve bepaald op een nieuwe voorziening, met korting.

Ÿ Uitbetaling persoonsgebonden budget. Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de aanvrager bekend. In deze beschikking vermeldt het college wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget bedoeld is. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd.

Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid omtrent de eisen die aan de voorziening gesteld moeten worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat wil zeggen een voorziening waarmee het beoogde resultaat niet bereikt kan worden. Dat zou tot inadequate voorzieningen kunnen leiden, waardoor het te bereiken resultaat, het compenseren van problemen, niet bereikt wordt, wat op zich weer aanleiding tot nieuwe aanvragen zou kunnen zijn. Dit is uitsluitend te voorkomen door een programma van eisen onderdeel uit te laten maken van de beschikking. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat programma van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking.

Ÿ Het college neemt in de beschikking ook op dat er een eigen bijdrage/eigen aandeel in de kosten verschuldigd is.

Omdat die eigen bijdrage vastgesteld en geïnd zal worden door het CAK, zal in de meeste gevallen uitsluitend een aankondiging opgenomen kunnen worden.

Ÿ Zodra de beschikking door het college is verzonden, wordt het persoonsgebonden budget beschikbaar gesteld.

Dat kan in één keer, indien daar aanleiding voor is (een aan te schaffen voorziening zal ook in één keer betaald moeten worden), maar zou ook in termijnen kunnen, bijvoorbeeld bij een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden. Om de betaling overzichtelijk te houden is het mogelijk dit persoonsgebonden budget per kwartaal of per half jaar beschikbaar te stellen. Daarbij wordt er rekening mee gehouden dat bij betaling over een lange periode uitsluitend betaling achteraf problemen kan opleveren. Betaling per voorschot, of aan het begin van de periode, ligt dan voor de hand.

Ÿ Als de betaling via een serviceorganisatie gaat (de thuiszorginstelling of een andere organisatie) zal het college alleen op basis van daadwerkelijke uitgaven het persoonsgebonden budget overmaken.

Het college stort dan op uitdrukkelijk verzoek van de cliënt het geld op rekening van de serviceorganisatie, die tot betaling van de hulp overgaat na ontvangst van een werkbriefje van de cliënt. Het college betaalt dan niet te veel en de cliënt hoeft niets terug te betalen. Namens de cliënt verzorgt de serviceorganisatie ook de verantwoording.

Ÿ Om in aanmerking te komen voor het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden moet de (thuiszorg)instelling voldoen aan de volgende kwaliteitseisen:

  • a.

    beschikken over tenminste twee jaar ervaring in het betreffende vakgebied;

  • b.

    beschikken over een door een onafhankelijke derde afgegeven certificaat waaruit blijkt dat wordt voldaan aan onafhankelijke (Europese) kwaliteitsnormen zoals ISO, HKZ of vergelijkbare norm;

  • c.

    voldoet aan en past de Kwaliteitswet zorginstellingen toe;

  • d.

    draagt zorg voor continuering van de dienstverlening aan de betreffende cliënt;

  • e.

    past bij de uitvoering van de dienstverlening de Wet klachtrecht cliënten zorgsector toe;

  • f.

    borgt bij de uitvoering van de dienstverlening de medezeggenschap van cliënten conform de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen;

  • g.

    legt bij aanvang van de dienstverlening de met de (vertegenwoordiger van) cliënt overeengekomen afspraken over dienstverlening vast in een individueel plan Hulp bij het Huishouden;

  • h.

    garandeert de deskundigheid van de medewerkers.

Ÿ De controle van het persoonsgebonden budget vindt als volgt plaats. Iedere budgethouder dient de volgende stukken te bewaren en op verzoek te verstrekken: de nota/factuur van de aangeschafte voorziening; een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen. Het college zal controleren of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het college overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.

Ÿ De verordening regelt wanneer bij een persoonsgebonden budget een eigen bijdrage verschuldigd is.

Deze eigen bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de belastingdienst, te kunnen beschikken. In 2012 doet men bijvoorbeeld aangifte over 2011, dus dat jaar is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2010 in 2012 gebruikt wordt. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Het in mindering brengen van eigen bijdragen of een eigen aandeel zal daardoor vaak niet mogelijk zijn. Al deze activiteiten zullen door het CAK worden uitgevoerd. Een eigen bijdrage voor een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) mag elke 4 weken gevraagd worden, maar mag nooit de grens die in het besluit is vastgelegd, te boven gaan. Ook mag een eigen bijdrage de kostprijs van de voorziening niet te boven gaan. Wordt een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) verstrekt voor een voorziening die in eigendom van de aanvrager wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage niet meer dan 39 perioden van 4 weken worden gevraagd. Gaat het om een pgb voor een doorlopende zaak die niet in eigendom wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage worden gevraagd zo lang als de voorziening wordt gebruikt.

3. De financiële tegemoetkoming.

Ÿ Naast het persoonsgebonden budget kan ook een financiële tegemoetkoming worden toegekend.

Het aantal mogelijkheden voor een financiële tegemoetkoming is beperkt: het kan gaan om een (bouwkundige) woonvoorziening, een verhuiskostenvergoeding of een financiële tegemoetkoming voor gebruik van een vervoersvoorziening. De financiële tegemoetkoming zal zo groot zijn dat de aan te schaffen voorziening hiermee aangeschaft kan worden. Dit kan onder aftrek van een zogenaamd eigen aandeel, te vergelijken met de eigen bijdrage. Ook bij een financiële tegemoetkoming zal de beschikking waarin dit bedrag wordt toegekend voorwaarden kunnen bevatten over de besteding van de financiële tegemoetkoming. En ook bij een financiële tegemoetkoming moet verantwoording afgelegd worden over de besteding van de tegemoetkoming, tenzij het om een forfaitair bedrag gaat: een forfaitair bedrag voor een verhuizing kan vrij worden besteed, mits er daadwerkelijk verhuisd wordt.

Hoofdstuk 3. bepalingen rond onderzoek, advies, besluitvorming, intrekking en terugvordering

Inleiding

Bij toekenning van voorzieningen op grond van de Wvg of bij indicatiestelling ten behoeve van de functie Huishoudelijke Verzorging AWBZ was het begrip ‘medische noodzaak’ doorslaggevend. Uit de jurisprudentie op beide terreinen blijkt dat die medische noodzaak aanwezig moet zijn om voorzieningen te verstrekken. Dit heeft – als dit uitgangspunt ook onder de Wmo geldt - tot gevolg dat een medisch advies van een onafhankelijk sociaal medisch adviseur, van cruciaal belang is.

Onder de Wmo, waar het ook kan gaan om psychische of psychosociale problemen, kan een advies van een andere deskundige dan een medicus noodzakelijk zijn. Dit gold onder de Wvg al bij de “uitraasruimte” waar soms het advies van een psycholoog of (ortho)pedagoog werd gevraagd. Onder de Wmo zal dit vaker nodig kunnen zijn. Maar of het nu een medicus of een andere deskundige is, het deskundigenadvies is in bepaalde situaties van groot belang.

Criteria:

Ÿ Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager, wordt bij het onderzoek inzake het advies aandacht besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Ÿ Lid 1 van artikel 25 van de verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak.

Indien een aanvrager geen medewerking verleent mag de aanvraag afgewezen worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.

Ÿ In lid 2 van artikel 25 van de verordening wordt een aantal situaties genoemd waarin het college de door haar aangewezen adviesinstantie om advies kan vragen, met andere woorden wanneer vraagt de gemeente (medisch) advies.

In de eerste situatie betreft het een aanvrager die nog niet eerder een aanvraag heeft ingediend, dus niet bekend is bij het college, én die een voorziening aanvraagt die een bepaald bedrag te boven gaat. Het belang van deze regel is dat er voor het college een uitgangssituatie geschapen wordt, waarin (medisch) geobjectiveerd is vastgesteld wat er met de aanvrager (medisch) aan de hand is, welke problemen ervaren worden en wat de prognose is. Met deze vaststelling is een kader geschapen vanuit welk kader een verantwoorde compensatie van beperkingen plaats kan vinden. Het bedrag waarvan sprake is dat door het college is te bepalen, is niet al te hoog vastgesteld. Het verstrekken van voorzieningen zonder een medische scan van de huidige (uitgangs-) situatie houdt het risico in dat in situaties waarbij vanuit medisch oogpunt beter geen compensatie plaats had kunnen vinden (bijvoorbeeld omdat compensatie anti-revaliderend werkt, of zelfs afhankelijk maakt) toch compenserende voorzieningen worden verstrekt. Om die reden is het bedrag vastgesteld op 10.000 Euro.

Boven dit bedrag zal bij aanvragers altijd (medisch) advies worden gevraagd. Het gaat hier om een aanschafbedrag van een voorziening en/of een geschat bedrag dat de gemeente denkt per jaar kwijt te zijn aan hulp bij het huishouden.

Daarnaast wordt steeds als te verwachten is dat een aanvraag om medische reden zal worden afgewezen de medisch adviseur om een advies gevraagd. Zonder een medisch advies is in deze situatie het besluit onvoldoende gemotiveerd. De rechter kan een dergelijk besluit vernietigen als onvoldoende gemotiveerd. Tot slot kan het college altijd aanleiding zien om (medisch) advies te vragen. Dat zal bijvoorbeeld plaatsvinden bij een progressief ziektebeeld, maar zeker ook bij medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen. Per situatie zal dit beoordeeld worden. Bij twijfel wordt altijd een medisch advies gevraagd.

Ÿ Een belanghebbende moet die gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag aan het college verschaffen.

Hierbij kan gedacht worden aan medische, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de AWBZ. Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan – zeker als dit schriftelijk moet - geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de aanvrager vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, met name indien de aanvrager aangeeft welk (grote) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur. Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de aanvrager. Daarbij dient in de verklaring opgenomen te worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.

Ÿ Bij de medische advisering wordt de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie, gebruikt.

De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken, en in een zinvolle ordening geplaatst. Van de zeer uitgebreide ICF zijn met name de lijsten met ‘functies’ en ‘activiteiten en participatie’ van belang.

De adviseur dient van de ICF gebruik te maken op de volgende wijze. Door de adviseur wordt allereerst aangegeven om welke stoornissen het bij de aanvrager gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen). Het gaat daarbij met name om de zogenaamde classificatie op het tweede niveau, en dan met name in de vorm van de op het tweede niveau aangegeven functies. Hierbij dienen alleen die functies genoemd te worden die relevant zijn voor de aanvraag, omdat een volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Indien dat wel het geval is moeten ook niet direct relevante functies worden aangegeven. Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de Wmo plaats zal moeten vinden. Ook bij de vermelding van deze stoornissen in ‘activiteiten en participatie’ zal gebruik gemaakt worden van het begrippenkader van de ICF. Samengevat betekent dit dat de medisch adviseur in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen evenals de mate van die beperkingen dient te vermelden, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt.

Ÿ Het college beoordeelt het medisch advies en besluit tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde compensatie/voorziening.

Ÿ De omvang van de Hulp bij het Huishouden wordt uitgedrukt in uren, afgerond naar decimalen, per week. Dit op basis van (deel)activiteiten zoals vermeld in onderstaande tabel tijdnormering voor huishoudelijke hulp.

Tabel tijdnormering huishoudelijke hulp  

Activiteiten HH

Alleenstaande in een woning

Twee personen in een woning

Meer personen in een woning

Normale huishoudelijke activiteiten

deelactiviteiten

genormeerde tijd in minuten per week

Boodschappen doen

60

60

60

samenstellen boodschappenlijst

 

 

 

boodschappen inkopen

 

 

 

boodschappen opslaan

 

 

 

Verzorgen broodmaaltijd

105

105

105

klaarzetten broodmaaltijd

 

 

 

tafel dekken en opruimen

 

 

 

koffie/thee zetten

 

 

 

Licht huishoudelijk werk

60

60

90

afwassen

15

15

25

hand- en spandiensten

15

15

25

opruimen, stof afnemen, bed opmaken

30

30

40

Zwaar huishoudelijk werk

90

120

180

stofzuigen

20

30

45

schrobben, dweilen, soppen (sanitair, keuken)

50

65

105

bed verschonen

10

15

20

ramen lappen

10

10

10

Was doen

60

90

90

wasgoed sorteren en wassen

10

15

15

drogen

5

5

5

ophangen en afhalen

15

20

20

 

vouwen en opbergen

15

25

25

 

strijken

15

25

25

Warme maaltijd

210

210

210

voorbereiden

55

55

55

Koken, afwassen

105

105

105

opslaan en beheer levensmiddelen

50

50

50

Maaltijd opwarmen

 

 

 

 

 

opwarmen

105

105

105

Aanvullende huishoudelijke activiteiten (alleen HH2)

Anderen helpen met: zelfverzorging bereiden van maaltijden

maximaal 2400

maximaal 2400

maximaal 2400

wassen en aankleden

hulp bij het eten en/of drinken

maaltijden voorbereiden

sfeer scheppen en spelen

opvoedingsactiviteiten

Dagelijkse organisatie huishouden

30

30

30

organisatie huishouden

plannen/beheren middelen

administratieve werkzaamheden

 

 

 

 

 

Extra tijd kan worden geïndiceerd in de volgende situaties

Ö¾ Kind(eren) jonger dan 16 jaar in het huishouden

Ö¾ Meer dan 4 personen in het huishouden

Ö¾ Allergie of ernstige longaandoening

Ö¾ Ernstige beperking aan armen en handen

Ö¾ Bedlegerigheid, overmatige transpiratie, speekselvloed of incontinentie

Ö¾ Communicatieproblemen

Ö¾ Psychosociale problematiek meerdere personen in het huishouden

Tabel extra tijd huishoudelijke hulp

extra tijd HH

Activiteit waarvoor extra tijd kan worden geïndiceerd

situatie

aantal minuten extra tijd (max)

Boodschappen doen

kind(eren) jonger dan 4 jaar in het huishouden

60

kind(eren) tussen 4 en 12 jaar in het huishouden

meer dan 4 personen in het huishouden

30

Verzorgen broodmaaltijd

kind(eren) jonger dan 4 jaar in het huishouden

70

kind(eren) tussen 4 en 12 jaar in het huishouden

Licht huishoudelijk werk

kind(eren) jonger dan 4 jaar in het huishouden

90

kind(eren) tussen 4 en 12 jaar in het huishouden

allergie of ernstige longaandoening

90

ernstige beperkingen aan armen en handen

90

Zwaar huishoudelijk werk

kind(eren) jonger dan 4 jaar in het huishouden

60

meer dan 4 personen in het huishouden

60

allergie of ernstige longaandoening

60

Was doen

kind(eren) jonger dan 4 jaar in het huishouden

180

kind(eren) tussen 4 en 12 jaar in het huishouden

30

kind(eren) tussen 12 en 16 jaar in het huishouden

bedlegerigheid, overmatige transpiratie, speekselvloed of incontinentie

30

Warme maaltijd

kind(eren) jonger dan 4 jaar in het huishouden

140

kind(eren) tussen 4 en 12 jaar in het huishouden

Dagelijkse organisatie huishouden

kind(eren) jonger dan 4 jaar in het huishouden

30

kind(eren) tussen 4 en 12 jaar in het huishouden

kind(eren) tussen 12 en 16 jaar in het huishouden

Communicatieproblemen

30

psychosociale problematiek meerdere personen in het huishouden

30

Advies, instructie, voorlichting

Communicatieproblemen

30

Schoonmaken trap, overloop e.d.

Schoonmaken trap, overloop e.d. indien gebruik bovenverdieping noodzakelijk is i.v.m. douche en/of slaapkamer op de bovenverdieping

30

Hoofdstuk 4. slotbepalingen

Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking per 1 januari 2013.

Met de inwerkingtreding worden de “Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlagtwedde 2012”, vastgesteld op 5 juni 2012, ingetrokken.

Overgangsbepaling

Aanvragen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van de “Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlagtwedde 2013”, worden behandeld op basis van de voorafgaande beleidsregels.

Citeertitel

Deze Beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlagtwedde 2013”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college op 11 december 2012 .
de heer J.M. de Vos, mevrouw L.A.M. Kompier,
secretaris burgemeester