Regeling vervallen per 19-02-2010

Maatregelenverordening IOAW en IOAZ

Geldend van 29-07-2010 t/m 18-02-2010 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2010

Intitulé

Maatregelenverordening IOAW en IOAZ

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

Als de belanghebbende naar het oordeel van het college een verplichting als bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ of een op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd. Daarnaast wordt tevens een maatregel opgelegd indien belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de grondslag zoals die van toepassing is op het moment dat het besluit wordt genomen.

Artikel 4. Hoogte en duur van de maatregel

  • 1.

    Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 2.

    Tenzij in de verordening anders is bepaald bedraagt de duur van de maatregel een maand.

  • 3.

    De duur van de maatregel als bedoeld in het tweede lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 7, tweede lid.

Artikel 5. Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd, en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 6. Horen van belanghebbende

  • 1.

    Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan; of

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of een door haar ingeschakelde derde, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 13 van IOAW/IOAZ.

Artikel 7. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan 6 maanden vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte een uitkering is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht met teveel verstrekte uitkering tot gevolg, wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3.

    Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

  • 4.

    Van een maatregel wordt eveneens afgezien:

    • a.

      zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

    • b.

      zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

Artikel 8. Ingangsdatum en tijdvak

  • 1.

    De maatregel wordt opgelegd over de uitkering van de maand die nog uitbetaald moet worden op het moment dat het besluit tot het opleggen van de maatregel wordt genomen. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald.

Artikel 9. Samenloop van gedragingen

  • 1.

    Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de IOAW/IOAZ genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 4, eerste lid, niet verantwoord is.

Hoofdstuk 2 Indeling in categorieën

Artikel 10 Gedragingen

Gedragingen van de belanghebbende waardoor de verplichtingen op grond van artikel 37 van de IOAW/IOAZ, (al dan niet in combinatie met onze reïntegratieverordening) niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    eerste categorie:

    • a.

      het niet, onvoldoende of niet binnen een door het college gestelde termijn nakomen van inlichtingen- en medewerkingspicht bedoeld in artikel 13 van de wet, voor zover dit niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag ontvangen van uitkering:

    • b.

      het niet als werkzoekende geregistreerd zijn of blijven bij het UWV werkbedrijf (of de organisatie bedoeld in artikel 37, lid 1, sub b IOAW/IOAZ);

    • c.

      te laat komen voor een afspraak met het doel het recht op uitkering vast te stellen of een onderzoek naar de arbeidsverplichtingen dan wel reïntegratieactiviteiten;

    • d.

      het niet nakomen van onze verzuimprotocol, onze huisregels, en computer- en internetgebruik, al dan niet tijdens de training.

  • 2.

    tweede categorie:

    • a.

      het niet ondertekenen van het opgestelde re-integratieplan;

    • b.

      het niet tonen van een identiteitsbewijs;

    • c.

      het te laat terugkomen van de toegestane vakantieduur.

  • 3.

    derde categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen;

    • b.

      het niet of onvoldoende nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 13, lid 2, van de wet;

    • c.

      het onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van geboden reïntegratie-instrumenten, waaronder begrepen het onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige maatschappelijke participatie waaronder begrepen sociale activering en vrijwilligerswerk;

    • d.

      onvoldoende inzet tonen ten aanzien van reïntegratie;

    • e.

      een dusdanige houding en gedrag vertonen dat dit de reïntegratie belemmert.

  • 4.

    vierde categorie:

    • a.

      het door eigen toedoen niet behouden van arbeid in dienstbetrekking;

    • b.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • c.

      het zich zodanig gedragen tijdens een gesprek met een werkgever dat een baan die beschikbaar was niet meer wordt aangeboden.

  • 5.

    vijfde categorie: het niet, onvoldoende of niet binnen een door het college gestelde termijn nakomen van inlichtingen- en medewerkingspicht bedoeld in artikel 13 van de wet, als dit heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag ontvangen van uitkering, waarbij het benadelingsbedrag lager dient te liggen dan de aangiftegrens van het Openbaar Ministerie, tenzij het Openbaar Ministerie afziet van vervolging.

Artikel 11. De hoogte en duur van de maatregel

  • 1.

    Onverminderd artikel 4, eerste lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

    • a.

      vijf procent bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      vijftien procent bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      dertig procent bij gedragingen van de derde categorie;

    • d.

      honderd procent bij gedragingen van de vierde categorie van het door dit gedrag verloren inkomen bij een part-time dienstverband, voor onbepaalde duur. Indien het gaat om een full-time baan dan bedraagt de maatregel 100% van de uitkering voor onbetaalde duur.

    • e.

      10% van het benadelingsbedrag, met dien verstande dat deze ten minste op € 50,00 wordt vastgesteld en wordt afgerond op een veelvoud van € 10,00, met een maximum van 100% van de uitkering gedurende 1 maand bij gedragingen van de vijfde categorie.

  • 2.

    Het college kan, in afwijking van het eerste lid, sub a tot en met d, het percentage van de verlaging hoger of lager vaststellen een maximum van honderd procent, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

  • 3.

    Indien sprake is van meerdere verwijtbare gedragingen, zoals bedoeld in artikel 10 van deze verordening, die zich tegelijk voordoen, worden de percentages bij elkaar opgeteld, tenzij er bijzondere individuele omstandigheden zijn om hier van af te wijken.

Artikel 12 Zeer ernstige misdragingen

Indien de belanghebbende een uit de wet voortvloeiende verplichting niet of onvoldoende is nagekomen en deze zich daarnaast zich zeer ernstig heeft misdragen tegenover het college en de in zijn opdracht werkende ambtenaren en medewerkers, wordt het gedrag onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      verbaal geweld (schreeuwen, schelden)

    • b.

      discriminatie;

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

    • b.

      zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      mensgericht fysiek geweld;

    • b.

      combinatie van agressievormen.

  • 4.

    Onverminderd artikel 10 en 11 worden er een maatregel opgelegd van:

    • a.

      20% gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie

    • b.

      50% gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      100% gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie.

  • 5.

    Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.

Hoofdstuk 5 Hardheidsclausule

Artikel 13. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1.

    In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 14. De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2010.

Artikel 15. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Maatregelenverordening IOAW en IOAZ.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 6-7-2010 De raad voornoemd,
L.A.M. Kompier, mevr. M.J.H. Penning- van Loon,
voorzitter plv. griffier