Regeling vervallen per 01-01-2012

Maatregelverordening Wet Investeren in Jongeren

Geldend van 09-10-2009 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-10-2009

Intitulé

Maatregelverordening Wet Investeren in Jongeren

De raad van de gemeente Vlagtwedde;

gezien het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 10 september 2010, no.15 afdeling Samenleving;, no. ZA. 10-8255/D-29

gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet, en de artikelen 12, eerste lid, onderdeel b en 41, eerste lid, van de Wet investeren in jongeren;

overwegende dat het noodzakelijk is het verlagen van de inkomensvoorziening van jongeren van 18 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar bij wijze van sanctie bij verordening te regelen;

BESLUIT

vast te stellen de volgende:

Maatregelenverordening Wet Investeren in Jongeren.

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijving

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet:

    • de Wet investeren in jongeren (WIJ);

    • b.

      WIJ-norm:

    • de op grond van hoofdstuk 4 van de wet op de jongere van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

    • c.

      maatregel:

    • de verlaging van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41, eerste lid WIJ;

    • d.

      benadelingsbedrag:

    • het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als inkomensvoorziening of werkleeraanbod op grond van de wet;

    • e.

      college:

    • het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlagtwedde

  • 2.

    In deze verordening wordt mede verstaan onder benadelingsbedrag: de kosten van het werkleeraanbod.

Artikel 2. Afstemming

  • 1.

    Onverminderd artikel 41 van de wet, verlaagt het college, overeenkomstig deze verordening, het bedrag van de aan de jongere toegekende inkomensvoorziening, indien de jongere naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet, of de uit artikel 30c, tweede lid of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen, niet of onvoldoende nakomt, dan wel zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

  • 2.

    Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde maatregelen.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de voor de jongere van toepassing zijnde WIJ-norm.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5. Horen van belanghebbende

  • 1.

    Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de jongere in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van de jongere kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de jongere reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de jongere niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 11, vierde lid, van de wet, werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 44 van de wet; of

    • d.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel en waarschuwing

  • 1.

    Onverminderd artikel 41, tweede lid, van de wet, ziet het college af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      de gedraging meer dan één halfjaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte inkomensvoorziening is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden;

    • b.

      het college dringende redenen aanwezig acht.

  • 2.

    Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de jongere daarvan schriftelijk mededeling gedaan. Omstandigheden die het rechtstreekse gevolg zijn van een als verwijtbaar aan te merken gedraging, zijn geen zeer dringende redenen.

  • 3.

    Het college kan afzien van een maatregel en volstaan met een schriftelijke waarschuwing, als de verwijtbare gedraging niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening en/of de kosten van de werk/leeraanbod en de gedraging niet plaatsvindt binnen een periode van één jaar na de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 7. Ingangsdatum

  • 1.

    De maatregel wordt opgelegd met ingang van de kalendermaand welke nog uitbetaald dient te worden.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voorzover de ingangsdatum daardoor niet voor de datum van de gesanctioneerde gedraging komt te liggen.

Artikel 8. Samenloop

  • 1.

    Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Hierbij worden de percentages bij elkaar opgeteld.

  • 2.

    Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 2, tweede lid, niet verantwoord is.

Artikel 9. De duur van de maatregel

  • 1.

    De duur van de maatregel wordt vastgesteld op één maand.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de duur van de maatregel worden verdubbeld, indien de jongere binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw één van de verplichtingen bedoeld in artikel 45 van de wet schendt. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid, en een waarschuwing als bedoeld in artikel 6, derde lid.

  • 3.

    Het college kan bij een derde en een volgende verwijtbare gedraging binnen 12 maanden na de als laatste verwijtbare gedraging een maatregel opleggen van 3 maanden of meer, rekening houdend met de ernst van het feit, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de persoon.

  • 4.

    Indien de inkomensvoorziening tijdens de maatregel wordt beëindigd (of ingetrokken), dan kan deze maatregel weer aanvangen indien de belanghebbende binnen 6 maanden na stopzetten weer een beroep doet op de WIJ.

HOOFDSTUK 2. HET NIET NAKOMEN VAN DE VERPLICHTINGEN BEDOELD IN ARTIKEL 45 VAN DE WET

Artikel 10. De hoogte van de maatregel

Bij een gedraging inhoudende schending van een verplichting als bedoeld in artikel 45 van de wet wordt de maatregel vastgesteld op 20 procent van de WIJ-norm.

HOOFDSTUK 3. NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHT

Artikel 11. Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

  • 1.

    Indien het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet, niet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt een maatregel opgelegd van 5 procent van de WIJ-norm,

Artikel 12. Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    De maatregel bedoeld in het eerste lid wordt op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1000,-: 10 procent van de WIJ-norm;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1000,- tot € 2000,-: 20 procent van de WIJ-norm;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2000,- tot € 4000,-: 40 procent van de WIJ-norm;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4000,- of meer: 100 procent van de WIJ-norm.

  • 3.

    De duur van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op één maand.

  • 4.

    Van een maatregel volgens dit artikel wordt afgezien:

    • a.

      wanneer ter zake van de gedraging strafvervolging wordt ingesteld en aangifte zal worden gedaan bij de officier van justitie

    • b.

      zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

HOOFDSTUK 4. ZEER ERNSTIGE MISDRAGINGEN

Artikel 13. Zeer ernstige misdragingen

  • 1.

    Indien de jongere zich tegenover het college of in zijn opdracht werkende ambtenaren en medewerkers zeer ernstig misdraagt als bedoeld in artikel 41, eerste lid van de wet, wordt het gedrag onderscheiden in de volgende categorieën:

  • Eerste categorie:

    • a.

      verbaal geweld (schreeuwen, schelden)

    • b.

      discriminatie;

  • Tweede categorie:

    • c.

      intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

    • d.

      zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

  • Derde categorie:

    • e.

      mensgericht fysiek geweld;

    • f.

      combinatie van agressievormen.

  • De hoogte van de maatregel bedraagt:

    • a.

      20% van de WIJ-norm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie

    • b.

      50% van de WIJ-norm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      100% van de WIJ-norm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een maatregel worden opgelegd van 100 procent van de WIJ-norm, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, tweede en derde lid.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 14 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1.

    In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 15. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 2009.

Artikel 16. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Maatregelenverordening WIJ.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 22 september 2009
L. Kompier, F. Wilts
voorzitter, griffier