Regeling vervallen per 01-07-2015

verordening, houdende regels omtrent de verdeling van woonruimte en de wijziging van de samenstelling van de woonruimtevoorraad.

Geldend van 27-12-2001 t/m 30-06-2015

Intitulé

verordening, houdende regels omtrent de verdeling van woonruimte en de wijziging van de samenstelling van de woonruimtevoorraad.

De raad der gemeente Vlieland;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders, d.d. 6 december 2001;

gelet de Huisvestingswet, in het bijzonder de artikelen 2 en 30 en artikel 149 van de Gemeentewet;

B E S L U I T:

vast te stellen de volgende verordening, houdende regels omtrent de verdeling van woonruimte en de wijziging van de samenstelling van de woonruimtevoorraad.

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a wet: de Huisvestingswet;

b besluit: het Huisvestingsbesluit;

c huishouden: een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een gemeenschappelijke huishouding voeren of willen gaan voeren;

d woonruimte: het daaromtrent in artikel 1, sub 1.b van de wet bepaalde;

e eigenaar: het daaromtrent in artikel 1, lid 2 van de wet bepaalde;

f huisvestingsvergunning: de vergunning, bedoeld in artikel 7 van de wet;

g standplaats: een standplaats op een centrum als bedoeld in artikel 2 van de Woonwagenwet (Stb. 1968,98), of een standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h van de Woningwet (Stb. 1991, 439);

h woonwagen: een woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder e van de Woonwagenwet;

i onttrekkingsvergunning: de vergunning als bedoeld in artikel 30, eerste lid van de wet;

j onttrekken van woonruimte: het gebruiken, in gebruik geven of doen gebruiken van een tot bewoning bestemde woonruimte als tweede woning of voor andere recreatieve doeleinden en/of andere doeleinden, niet zijnde bewoning;

k gebruik als tweede woning: het beschikbaar hebben, geven of houden van woonruimte ten behoeve van zichzelf of een ander, zonder dat men of die ander de desbetreffende woonruimte gebruikt voor bewoning;

l bewoning: het permanent hoofdverblijf houden in een woonruimte, zoals bedoeld in de Wet gemeentelijke basisadministratie.

Als criterium voor de vaststelling of iemand de bedoelde woonruimte gebruikt voor permanente bewoning geldt dat hij de woonruimte tenminste 2/3 van de tijd als woonruimte in gebruik heeft, in een aaneengesloten periode van 180 dagen en minimaal 50 overnachtingen in de maanden december, januari en februari.

Als permanente bewoning wordt tevens gezien het hebben van een pand voor bewoning door personeel, volgens een (langdurige) huurovereenkomst voor minimaal 4 dagen per week. De duur van deze overeenkomst moet voor minimaal 1 jaar worden aangegaan.

m inkomen:onder "inkomen" wordt verstaan het rekeninkomen zoals bedoeld in artikel 3 van de Huursubsidiewet

n ingezetene: degene die zowel in het bevolkingsregister van de gemeente is opgenomen als daadwerkelijk in de gemeente hoofdverblijf heeft in een voor bewoning aangewezen woonruimte;

HOOFDSTUK 2 Verdeling van woonruimte

Artikel 2.1 Huurprijs- en koopprijsgrens

Het bepaalde in dit hoofdstuk is uitsluitend van toepassing op:

a woonruimten met een huurprijs beneden de maximale huurprijs genoemd in artikel 13, lid 1a van de Huursubsidiewet en

b woonruimten met een koopprijs beneden ƒ 600.000,--.

Artikel 2.2 Nadere afperking

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.1 is het bepaalde in dit hoofdstuk niet van toepassing op:

a woonruimten, zoals pensions en woonruimten als bedoeld in artikel 6, eerste lid van de wet;

b woonruimten, die krachtens het bestemmingsplan zijn bestemd voor zomerhuizen, recreatieverblijven en recreatieve appartementen;

c woonruimten, in eigendom van een instelling, toegelaten krachtens artikel 70 of 72 van de Woningwet (Stb. 1991, 439);

d woonruimten, in eigendom van een eigenaar waarmee een overeenkomst is gesloten, als bedoeld in artikel 2.11.

Artikel 2.3 Vergunningsvereiste

  • 1. Het is verboden zonder een huisvestingsvergunning een woonruimte, aangewezen in artikel 2.1 in gebruik te nemen voor bewoning.

  • 2. Het is verboden de in het vorige lid bedoelde woonruimte voor bewoning in gebruik te geven aan een huishouden dat niet beschikt over een huisvestingsvergunning.

Artikel 2.4 Aanvragen van een huisvestingsvergunning

  • 1. 1De aanvraag voor een huisvestingsvergunning geschiedt door indiening van een daartoe door of namens het college van burgemeester en wethouders verkrijgbaar te stellen en door de aanvrager in te vullen formulier.

    De aanvrager dient, ter beoordeling van de aanvraag, gegevens te overleggen omtrent zijn identiteit, zijn huidige woonsituatie, zijn gewenste woonsituatie en zijn economische en/of maatschappelijke binding met de gemeente.

    Het overleggen van deze gegevens geschiedt door invulling van het door burgemeester en wethouders te verstrekken formulier alsmede, voorzover van toepassing, door indiening van de in dat formulier aangegeven bewijsstukken.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders besluiten de aanvraag niet verder te behandelen, indien de aanvrager niet aannemelijk kan maken dat hij, indien hij een huisvestingsvergunning voor de in de aanvraag aangegeven woonruimte krijgt, die woonruimte ook daadwerkelijk in gebruik zal kunnen nemen, één en ander echter met uitzondering van de gevallen, genoemd in artikel 23, derde lid van de wet (medehuurderschap).

  • 3. Op of bij de huisvestingsvergunning vermelden burgemeester en wethouders de volgende informatie:

    a de mededeling dat binnen twee maanden van de huisvestingsvergunning gebruik gemaakt moet worden;

    b de namen van de personen die als vergunninghouder worden aangemerkt.

Artikel 2.5 Criteria voor vergunningverlening

Het college van burgemeester en wethouders verlenen de huisvestingsvergunning, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a het huishouden dat de huisvestingsvergunning aanvraagt behoort tot de ingevolge artikel 2.7, artikel 2.8 en 2.9 aangewezen categorieën van woningzoekenden die voor het verkrijgen van een huisvestingsvergunning in aanmerking komen;

b de woonruimte wordt met toepassing van het bepaalde in paragraaf 2.10 passend geacht voor het huishouden dat de huisvestingsvergunning aanvraagt.

Artikel 2.6 Vruchteloze aanbieding

  • 1. In afwijking van het in artikel 2.5 bepaalde wordt de vergunning altijd verleend, indien de woonruimte door de eigenaar overeenkomstig de in de leden 2 en 3 weergegeven procedure gedurende dertien weken vruchteloos is aangeboden aan de woningzoekenden die ingevolge het eerste lid van artikel 2.5 voor die woonruimte in aanmerking komen.

  • 2. huurwoningen

    De huurwoningen, behorende tot het Gemeentelijk Woningbedrijf Vlieland, worden door middel van de daarvoor ingestelde toewijzingscommissie toegewezen;

    De eigenaren van overige huurwoningen moeten binnen de in het eerste lid genoemde termijn tenminste tweemaal door middel van een advertentie, geplaatst in een op Vlieland verschijnend huis-aan-huisblad, te huur hebben aangeboden.

    De advertentie moet in ieder geval bevatten:

    • a.

      het adres van de woonruimte;

    • b.

      de huurprijs van de woonruimte die

      • 1.

        indien de Huurprijzenwet op die woonruimte van toepassing is, niet hoger is dan de ingevolge die wet geldende maximaal redelijke huurprijs voor de betrokken woonruimte;

      • 2.

        indien de Huurprijzenwet op die woonruimte niet van toepassing is, niet hoger is dan redelijk is, gelet op de huurprijs die in het economisch verkeer voor vergelijkbare woonruimte wordt overeengekomen.

    • c.

      de mededeling dat degene die voldoen aan het bepaalde in artikel 2.5, eerste lid de voorkeur genieten.

      De in het eerste lid genoemde termijn begint te lopen op de datum van de plaatsing van de eerste advertentie die voldoet aan het hier bepaalde.

  • 3. koopwoningen

    De eigenaar moet de woonruimte in de in het eerste lid genoemde termijn ten minste drie maal door middel van een advertentie, geplaatst in een op Vlieland verschijnend huis-aan-huisblad te koop hebben aangeboden.

    Deze advertentie moet in ieder geval bevatten:

    a het adres van de woonruimte;

    b de overeenkomstig artikel 26, tweede lid, onder c van de wet bepaalde koopprijs van de woonruimte;

    c de mededeling dat degenen die voldoen aan het bepaalde in artikel 2.5, eerste lid, de voorkeur genieten.

    De in het eerste lid genoemde termijn begint te lopen op de datum van plaatsing van de eerste advertentie die voldoet aan het hier bepaalde.

  • 4. Indien de eigenaar aan burgemeester en wethouders aannemelijk kan maken, dat hij de woonruimte op andere, gelijkwaardige wijze vruchteloos heeft aangeboden aan de in het eerste lid genoemde woningzoekenden, wordt eveneens toepassing gegeven aan het in het eerste lid bepaalde.

Artikel 2.7 Leeftijd

Ten minste één der leden van het huishouden moet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt.

Artikel 2.8 Economische en maatschappelijke binding

Ten minste één der volwassen leden van het huishouden moet maatschappelijk of economisch gebonden zijn aan de gemeente Vlieland, dan wel in een positie verkeren als aangegeven in artikel 6 van het besluit.

Artikel 2.9 Verblijfsstatus

De leden van het huishouden moeten of de Nederlandse nationaliteit bezitten of over een geldige verblijfstitel in Nederland beschikken.

Artikel 2.10 Verhouding inkomen-huurprijs

a. De huurprijs van de toe te wijzen woning moet in een redelijke verhouding staan tot het inkomen van het huishouden waaraan de woning wordt toegewezen.

Bij het verhuren van woningen wordt zoveel mogelijk voorrang gegeven aan woningzoekenden die een beroep kunnen doen op huursubsidie, voor woningen met een rekenhuur als bedoeld in artikel 5, eerste lid van de Huursubsidiewet, die gelijk is of lager dan de aftoppingsgrens.

b. Voor de bepaling van het inkomen wordt het rekeninkomen gehanteerd zoals is bepaald in artikel 3 van de Huursubsidiewet;

c. De gemeente kan het meest recente inkomen van de woningzoekende betrekken bij het bepalen van het rekeninkomen.

Artikel 2.11 Overeenkomsten

Burgemeester en wethouders kunnen met eigenaren overeenkomsten sluiten over het in gebruik geven van woonruimte, welke overeenkomsten voor het bezit van deze eigenaren in de plaats treden van hoofdstuk 2 van deze verordening. De overeenkomsten dienen een evenwichige en rechtvaardige verdeling van woonruimte te bevorderen.

De overeenkomsten worden ter goedkeuring aan de gemeenteraad voorgelegd. De inhoud van de overeenkomsten wordt in ruime mate bekendgemaakt aan de inwoners van de gemeente Vlieland en aan andere belanghebbenden.

Artikel 2.12 Intrekking huisvestingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen een huisvestingsvergunning intrekken indien:

  • a.

    de vergunninghouder de in de vergunning vermelde woonruimte niet binnen de bij de verlening van die vergunning gestelde termijn van twee maanden in gebruik heeft genomen;

  • b.

    de vergunning is verleend op grond van door vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs diende te weten/kon vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

HOOFDSTUK 3 Wijziging van de samenstelling van de woningruimte-voorraad

Artikel 3.1 Werkingsgebied

Het bepaalde in dit hoofdstuk is van toepassing op alle woonruimte binnen de gemeente met uitzondering van de woningen die krachtens het bestemmingsplan zijn bestemd voor zomerhuizen, recreatiewoonverblijven en recreatieve appartementen.

Artikel 3.2 Vergunningvereiste

1.Het is verboden om zonder een onttrekkingsvergunning een woonruimte, als bedoeld in artikel 3.1, geheel of gedeeltelijk aan de bestemming tot bewoning te onttrekken.

Artikel 3.3 Aanvragen van een onttrekkingsvergunning

De aanvraag voor een onttrekkingsvergunning wordt schriftelijk ingediend bij het college van burgemeester en wethouders en gaat vergezeld van de volgende informatie en bewijsstukken:

  • -

    naam en adres van de eigenaar;

  • -

    aanduiding van het perceel;

  • -

    huidige bewoner(s);

  • -

    uitreksel van het bevolkingsregister waar men staat ingeschreven;

  • -

    motivering van de aanvraag;

  • -

    periode waarvoor de vergunning wordt gevraagd.

Artikel 3.4 Criteria voor vergunningverlening

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan de vergunning verlenen, indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders het met de onttrekking gediende belang groter is dan het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan een vergunning verlenen voor maximaal drie jaar, als de betreffende woonruimte na de vergunning permanent bewoond zal worden.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om de termijn, genoemd in het tweede lid, te verlengen met dezelfde periode. Dit besluit wordt aan de raad ter kennisneming aangeboden.

  • 4. In geval van overlijden van degene aan wie de vergunning is verleend, wordt de vergunning in het voorkomende geval geacht te zijn verleend aan diens echtgenoot of geregistreerde partner.

Artikel 3.5 Verplichte vergunningverlening

Het college van burgemeester en wethouders is gebonden, op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek, vergunning te verlenen aan de eigenaar, die zijn recht op de woning heeft verkregen door erfopvolging in de rechte lijn en in de eerste graad van degene, die in de woning zijn hoofdverblijf had, voor de duur van ten hoogste drie jaar.

Artikel 3.6 Intrekking en vervallen vergunning

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan een onttrekkingsvergunning intrekken, indien:

    • a.

      niet binnen één jaar, nadat de beschikking onherroepelijk is geworden, is overgegaan tot onttrekking;

    • b.

      de vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens, waarvan deze wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

  • 2. De geldigheid van de onttrekkingsvergunning vervalt, zodra:

    • a.

      de woonruimte weer permanent wordt bewoond;

    • b.

      de woonruimte wordt verkocht;

    • c.

      bij het overlijden van de eigenaar en artikel 3.4, lid 4 niet van toepassing is.

Artikel 3.7 Verzegeling

Indien sprake is van het gebruik van woonruimte zonder onttrekkingsvergunning anders dan door permanente bewoning, kan het college van burgemeester en wethouders de woonruimte verzegelen. Deze verzegeling wordt opgeheven op het moment dat de woonruimte in gebruik genomen wordt voor permanente bewoning, of dat de woonruimte door verhuur of verkoop opnieuw voor permanente bewoning wordt bestemd, of indien alsnog een onttrekkingsvergunning wordt verleend.

HOOFDSTUK 4 Verdere bepalingen

Artikel 4.1 Hardheidsclausule

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.

Artikel 4.2 Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met het bepaalde in artikel 2.3 en artikel 3.2 wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste vier maanden of een geldboete van de derde categorie. De genoemde strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Artikel 4.3 Handhaving

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachten deze verordening bepaalde alsmede met de opsporing van de daarin strafbaar gestelde feiten zijn belast de daartoe door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.

  • 2. Met de opsporing van de in artikel 3.2 strafbaar gestelde gestelde feiten zijn, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren, ook de in lid 1 bedoelde ambtenaren belast, voor zover zij tevens buitengewoon opsporingsambtenaren zijn.

  • 3. De in het eerste lid genoemde ambtenaren hebben de bevoegdheid als genoemd in artikel 76, 77 en 78 van de wet.

Artikel 4.4 Restbepaling

In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslissen burgemeester en wethouders, waarbij zij zich uitsluitend zullen laten leiden door overwegingen betrekking hebbende op de evenwichtige rechtvaardige verdeling van schaarse woonruimte.

Artikel 4.5 Overleg bij wijziging

Bij de voorbereiding van een besluit tot wijziging van deze verordening pleegt het college van burgemeester en wethouders overleg met alle in de gemeente werkzame, ingevolge artikel 70, eerste lid, of artikel 72, eerste lid, van de Woningwet toegelaten instelling en met anderen daarvoor naar hun oordeel in aanmerking komende organisaties die binnen de gemeente op het gebied van de woonruimteverdeling werkzaam zijn.

HOOFDSTUK 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 5.1 Overgangsbepalingen

  • 1. Het in artikel 3.2 genoemde verbod geldt niet ten aanzien van woonruimte die op het tijdstip van het in werking treden van deze verordening rechtens in gebruik is als tweede woning of voor andere recreatieve doeleinden.

  • 2. Burgemeester en wethouders houden aantekening van een lijst van woningen als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het bepaalde in de artikelen 3.1 en 3.2 is van toepassing ten aanzien van woonruimte vermeld op de lijst als bedoeld in het tweede lid, indien deze woonruimte na het in werking treden van deze verordening weer in gebruik wordt genomen voor permanente bewoning.

  • 4. De eigenaar van de woonruimte wordt hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld door burgemeester en wethouders

Artikel 5.2 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als "Huisvestingsverordening Vlieland 2001".

Artikel 5.3 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die, waarop zij is afgekondigd.

  • 2.

    Op de datum van inwerkingtreding vervalt de "Huisvestingsverordening Vlieland 2000"

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad der gemeente Vlieland in openbare
vergadering bijeen op 17 december 2001
,voorzitter
,secretaris