Lozingsverordening riolering 1994

Geldend van 06-05-1994 t/m heden

Intitulé

Lozingsverordening riolering 1994

De raad van de gemeente Vlielandgezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d.overwegende dat het door de inwerkingtreding van de Algemene wet noodzakelijk is de "Lozingsverordening riolering 1992" aan te passen aan deze wetgelet op de Algemene wet bestuursrecht, de GemeentewetBESLUITvast te stellen de Lozingsverordening riolering 1994.

Hoofdstuk I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    afvalwater: te lozen water, waarin al dan niet afvalstoffen als bedoeld onder d voorkomen;

  • b.

    afvalstoffen: afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, in welke vorm ook, als bedoeld in artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

  • c.

    riolering: het gemeentelijk rioolstelsel, met inbegrip van de daartoe behorende rioolgemalen en persleidingen en andere openbare werken en installaties van overeenkomstige aard, uitgezonderd straatkolken en particuliere aansluitingen;

  • d.

    waterbeheerder: de beheerder van een rioolwaterzuiveringsinstallatie of van enig ander werk waarop de riolering is aangesloten, dan wel het gezag dat bevoegd is tot het verlenen, weigeren, wijzigen of intrekken van een vergunning als bedoeld in artikel 1 van de Wet verontreinging oppervlaktewateren, tot het brengen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in het oppervlaktewater waarop de riolering uitkomt;

  • e.

    werk: vast aanwezige voorziening, waarmee stoffen direct of indirect in de riolering kunnen worden gebracht;

  • f.

    inrichting: elke door de mens bedrijfsmatig of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen activiteit die binnen zekere begrenzing pleegt te worden verricht.

Artikel 2 Verbod te lozen op een straatkolk

  • 1. Het is verboden afvalwater of afvalstoffen met gebruikmaking van een straatkolk of een inspectieput te lozen op de riolering.

  • 2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op de lozing op een straatkolk die in het kader van normaal huishoudelijk gebruik op een straat- kolk plaatsvindt.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.

Hoofdstuk II BEPALINGEN TER UITVOERING VAN DE DOOR DE WATER- BEHEERDER AAN DE GEMEENTE GEGEVEN VOORSCHRIFTEN

Afdeling 1 Verbod zonder vergunning afvalwater of afvalstoffen te lozen

Artikel 3 Vergunningplicht

  • 1. Het is verboden een inrichting die door middel van een werk afvalwater of afvalstoffen op de riolering kan lozen of loost zonder een daartoe verleende vergunning van burgemeester en wethouders:

    • a.

      op te richten of in werking te hebben;

    • b.

      uit te breiden of te wijzigen voor zover dit kan leiden tot een wijziging van de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheden van het te lozen afvalwater of de te lozen afvalstoffen, dan wel tot een wijziging van de tijdsduur van de lozingen.

  • 2. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor inrichtingen die behoren tot een door burgemeester en wethouders aangewezen categorie, waarvoor door burgemeester en wethouders nadere regels zijn gesteld. Van het oprichten, het in werking hebben of het uitbreiden dan wel wijzigen geeft degene die de inrichting drijft kennis volgens de regels van artikel 4.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor inrichtingen waarvan de lozing uitsluitend bestaat uit met huishoudelijk afvalwater overeenkomend bedrijfsafvalwater.

  • 4. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor inrichtingen die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen op grond van artikel 1, tweede lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

Afdeling 2 Lozen overeenkomstig nadere regels na kennisgeving

Artikel 4 Kennisgevingsplicht

  • 1. Degene die voornemens is een inrichting op te richten, behorende tot een door burgemeester en wethouders krachtens artikel 3, tweede lid, aangewezen categorie, moet hiervan 8 weken voor het oprichten aan burgemeester en wethouders schriftelijk kennisgeven met inachtneming van hetgeen hierna daaromtrent bepaald is.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het uitbreiden of wijzigen van een inrichting behorende tot een door burgemeester en wethouders krachtens artikel 3, tweede lid aangegeven categorie voor zover dit kan leiden tot een wijziging van de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid van het te lozen afvalwater of de te lozen afvalstoffen, dan wel een wijziging van de tijdsduur van de lozing.

  • 3. Een kennisgeving als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt ondertekend en ingediend door degene die de inrichting drijft.

  • 4. Kennisgevingen als bedoeld in het eerste en tweede lid worden schriftelijk ingediend in ..-voud en bevatten in elk geval:

    • a.

      naam en adres van degene die de inrichting drijft;

    • b.

      een opgave van de wijze van lozen waaronder een nauwkeurige opgave van de hemel- en afvalwaterstromen binnen de inrichting alsmede een nauwkeurige karakterisering van het te lozen afvalwater of de te lozen afvalstoffen naar samenstelling, eigenschappen en hoeveelheden;

    • c.

      de maatregelen die zijn of zullen worden getroffen om de belasting van het milieu die de lozing kan veroorzaken, te voorkomen of te beperken.

  • 5. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere regels te stellen met betrekking tot de inhoud van zijn kennisgeving en de daarbij over te leggen bescheiden.

  • 6. Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voor inrichtingen die b algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen op grond van artikel 1, tweede lid van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

Artikel 5 Nadere regels en voorschriften

  • 1. Voor inrichtingen waarvoor de kennisgevingsplicht als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid van toepassing is, gelden de nadere regels opgenomen in het besluit van burgemeester en wethouders, krachtens artikel 3, tweede lid.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen met betrekking tot inrichtingen als bedoeld in het eerste lid, voorschriften opleggen ter uitvoering van de door de waterbeheerder aan de gemeente gegeven voorschriften.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen een lozing vanuit een inrichting, als bedoeld in het eerste lid, verbieden indien voorschriften redelijkerwijze de uitvoering van de door de waterbeheerder aan de gemeente gegeven voorschriften niet kunnen waarborgen.

Artikel 6 Verbodsbepalingen

Het is degene bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, verboden een inrichting die door middel van een werk afvalwater of afvalstoffen op de riolering kan lozen of loost op te richten, in werking te hebben of uit te breiden of te wijzigen, voor zover dit kan leiden tot een wijziging van de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid van het te lozen afvalwater of de te lozen afvalstoffen, dan wel een wijziging van de tijdsduur van de lozing:

  • a.

    zonder de kennisgeving gedaan op grond van artikel 4;

  • b.

    in afwijking van de bij de kennisgeving verstrekte gegevens;

  • c.

    in strijd met de nadere regels die krachtens artikel 5, eerste lid, van toepassing zijn;

  • d.

    in strijd met de voorschriften die burgemeester en wethouders krachtens artikel 5, tweede lid, hebben opgelegd.

Afdeling 3 Overige bepalingen ter uitvoering van de door de waterbeheerder aan de gemeente gegeven voorschriften

Artikel 7 Vangnetbepaling

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 6 is het verboden op de riolering op enigerlei wijze afvalwater te lozen dat, of afvalstoffen te lozen die door samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid:

  • a.

    gevaar, schade of hinder kunnen opleveren voor de rioolwaterzuiveringsinstallatie of enig ander werk dat de waterbeheerder in beheer heeft en waarop de riolering is aangesloten of voor de goede werking daarvan;

  • b.

    schadelijk of verontreinigend kunnen zijn voor het ontvangende oppervlaktewater.

Hoofdstuk III BEPALINGEN TER BESCHERMING VAN DE RIOLERING EN DE GOEDE WERKING DAARVAN

Artikel 8 Algemene regels

  • 1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 7 is het verboden op de riolering op enigerlei wijze afvalwater te lozen of afvalstoffen te lozen die door samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid:

    • a.

      gevaar, schade of hinder kan (kunnen) opleveren voor de riolering, dan wel de goede werking daarvan, of voor de daarop aangeslotenen;

    • b.

      een nadelige invloed kan (kunnen) hebben op de verwerking van het uit het riool te verwijderen slib.

  • 2. Het is in het bijzonder verboden op de riolering afvalwater of afvalstoffen te lozen:

    • a.

      met een temperatuur van meer dan 30°C;

    • b.

      met een zuurgraad, uitgedrukt in waterstofionenexponent (pH) lager dan 6,5 of hoger dan 10,0, alsmede zuren en basen die niet in water zijn opgelost;

    • c.

      met een sulfaatconcentratie van meer dan 300 mg per liter;

    • d.

      dat (die) verstopping of beschadiging van de riolering of daarmee verbonden installaties kan (kunnen) veroorzaken;

    • e.

      dat (die) worden versneden door middel van versnijdende apparatuur, tenzij het stoffen betreft die ook zonder te zijn versneden geloosd mogen worden;

    • f.

      dat (die) brand- of explosiegevaar kan (kunnen) veroorzaken;

    • g.

      dat (die) stankoverlast kan (kunnen) veroorzaken;

    • h.

      dat (die) voorafgaande aan de lozing door een beerput, rottingsput of septictank is (zijn) geleid.

  • 3. Het is verboden op een regenwaterriool op enigerlei wijze ander afvalwater te lozen dan niet-verontreinigd hemelwater.

  • 4. Ten behoeve van controle op lozingen dienen een of meer doelmatige controlevoorzieningen te zijn aangebracht.

  • 5. Het in het tweede lid, sub a tot en met c en vierde lid bepaalde geldt niet voor het lozen van afvalwater of afvalstoffen in het kader van het normale huishoudelijke gebruik dat van een woonruimte wordt gemaakt.

  • 6. Burgemeester en wethouders kunnen voorschriften opleggen ter bescherming van de kwaliteit van het rioolslib, van de riolering, en de goede werking daarvan.

  • 7. Het is verboden afvalwater of afvalstoffen op de riolering te lozen in strijd met de voorschriften als bedoeld in het zesde lid.

Hoofdstuk IV ALGEMENE BEPALINGEN BETREFFENDE ONTHEFFING, VERGUNNING EN VOORSCHRIFTEN

Artikel 9 Aanvraag vergunning of ontheffing

Een aanvraag om vergunning of ontheffing kan mondeling worden ingediend, indien in verband met het spoedeisend karakter van de zaak, het schriftelijk indienen hiervan niet kan worden gevergd.

Artikel 10 Advisering van de waterbeheerder over de vergunningsaanvraag

  • 1. Tenzij burgemeester en wethouders reeds bij een eerste beoordeling van de aanvraag menen dat de vergunning behoort te worden geweigerd, stellen zij, onder overlegging van de aanvraag en de daarop betrekking hebbende bescheiden, de waterbeheerder in de gelegenheid hen van advies te dienen omtrent de aanvraag.

  • 2. Indien met het oog op het geheel of gedeeltelijk inwilligen van de aanvraag een wijziging of aanvulling van de aan de gemeente gegeven voorschriften voor het brengen van het rioolwater in oppervlaktewater of naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie of enig ander werk waarop de riolering is aangesloten noodzakelijk is, dienen burgemeester en wethouders binnen 4 weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen, onderscheidenlijk na de dag waarop de in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde aanvulling of verbetering is ontvangen, een daartoe strekkend verzoek schriftelijk in bij de waterbeheerder.

  • 3. Van de indiening als bedoeld in het tweede lid geven burgemeester en wethouders kennis aan de aanvrager van de vergunning.

Artikel 11 Beslissingstermijn vergunning

  • 1. Burgemeester en wethouders beslissen over een aanvraag om vergunning binnen 17 weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is, onderscheidenlijk na de dag waarop de in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde aanvulling of verbetering is ontvangen.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid beslissen burgemeester en wethouders binnen 4 weken na het van kracht worden van de beslissing van de waterbeheerder als bedoeld in artikel 10, derde lid of van een daarvoor in de plaats getreden beslissing in beroep indien deze beslissing genomen wordt later dan 13 weken na de dag waarop de aanvraag in behandeling is genomen.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen hun beslissing voor ten hoogste 8 weken verdagen. Van het besluit tot verdaging wordt vóór de afloop van de in het eerste en tweede lid bedoelde termijn schriftelijk mededeling gedaan aan de aanvrager en aan de waterbeheerder.

  • 4. In afwijking van het eerste, tweede en derde lid kunnen burgemeester en wethouders, indien een gecoördineerde behandeling van de lozingsvergunning en de milieuvergunning op grond van de Wet milieubeheer naar het oordeel van de burgemeester en wethouders noodzakelijk is, de procedure van de totstandkoming van de milieuvergunning uit hoofdstuk 13 Wet milieubeheer van overeenkomstige toepassing verklaren. Zij geven de aanvrager en de waterbeheerder binnen twee weken hiervan bericht

Artikel 12 Toezending beschikking

Burgemeester en wethouders zenden een afschrift van de beslissing tot aanvraag, intrekking of wijziging aan de waterbeheerder en de regionale inspecteur van het staatstoezicht op de volksgezondheid, belast met het toezicht op de hygfêne van het milieu. Indien de vergunning wordt verleend, wordt bij de beschikking een gewaarmerkt exemplaar van de op de vergunning betrekking hebbende aanvraag gevoegd.

Artikel 13 Anticipatie op toekomstige ontwikkelingen

Burgemeester en wethouders houden bij hun beslissing op de aanvraag om vergunning rekening met de te verwachten ontwikkelingen in de lozingen op de riolering en in het bijzonder met die welke veroorzaakt kunnen worden door:

  • a.

    redelijkerwijze binnen afzienbare tijd te verwachten wijzigingen in de lozing waarvoor vergunning wordt gevraagd;

  • b.

    voorgenomen lozingen van derden.

Artikel 14 Tijdsduur vergunning

  • 1. De vergunning kan voor een bepaalde termijn worden verleend indien:

    • a.

      de lozing een tijdelijk karakter zal hebben;

    • b.

      een aan de gemeente verleende vergunning voor het brengen van het rioolwater in oppervlaktewater of naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie of enig ander werk waarop de riolering is aangesloten, tot het verlenen van een vergunning voor een bepaalde termijn noopt.

  • 2. Na het verstrijken van de termijn als bedoeld in het eerste lid blijft de vergunning van kracht zo lang op een tijdig ingediende aanvraag om verlenging niet is beslist.

Artikel 15 Zakelijk karakter vergunning

  • 1. De vergunning geldt zowel voor de aanvrager als voor zijn rechtsverkrijgende.

  • 2. Van de rechtsovergang geeft de rechtsverkrijgende binnen 26 weken na datum daarvan schriftelijk kennis aan burgemeester en wethouders.

Artikel 16 Weigering vergunning

De vergunning wordt in ieder geval geweigerd indien: - het verlenen van de vergunning in strijd zou zijn met de voorschriften welke door de waterbeheerder aan de gemeente zijn gegeven, een verzoek van de gemeente tot wijziging van deze voorschriften is afgewezen en de afwijzing onherroepelijk is geworden; - het rioolstelsel niet over voldoende capaciteit beschikt om de aangevraagde hoeveelheid afvalwater of afvalstoffen te kunnen lozen.

Artikel 17 Intrekking of wijziging van vergunning

1.De vergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens blijken te zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning verbonden voorschriften niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijnstelling, binnen of gedurende een redelijke termijn;

  • e.

    indien de vergunninghouder of zijn rechtsverkrijgende hiertoe een aanvraag indient;

  • f.

    indien de rechtsverkrijgende niet binnen de in artikel 15, tweede lid gestelde termijn van de rechtsovergang schriftelijk kennis heeft gegeven aan burgemeester en wethouders.

2. Een besluit tot intrekking of wijziging op grond van het eerste lid, sub a en b wordt niet genomen dan nadat de waterbeheerder in de gelegenheid is gesteld binnen een door burgemeester en wethouders te bepalen termijn zijn oordeel kenbaar te maken omtrent het voornemen tot het nemen van dit besluit.

Artikel 18 Procedure ontheffing

Voor het verkrijgen van een ontheffing als bedoeld in artikel 2, derde lid, is het bepaalde in da artikelen 11 tot en met 17 en artikel 20 van toepassing met dien verstande dat de in artikel 11, eerste lid, genoemde termijn drie weken bedraagt.

Artikel 19 Bepalingen betreffende nadere voorschriften

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen voorschriften als bedoeld in artikel 5, tweede lid en artikel 8, zesde lid al dan niet voor een bepaalde termijn opleggen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen, spoedeisende gevallen uitgezonderd, voorschriften niet opleggen dan nadat degene aan wie deze voorschriften zullen worden opgelegd in de gelegenheid is gesteld binnen een door burgemeester en wethouders te stellen termijn zijn oordeel hierover kenbaar te maken.

  • 3. Alvorens burgemeester en wethouders op grond van artikel 5, tweede lid voorschriften opleggen, stellen zij de waterbeheerder in de gelegenheid hen daarover van advies te dienen.

  • 4. Het bepaalde in de artikelen 12, 13, 15 en 17 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20 Termijnen

Met betrekking tot de in deze verordening genoemde termijnen is het bepaalde in de Algemene termijnwet van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk V STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 21 Verstrekken van inlichtingen en dergelijke

Een ieder is verplicht aan de ambtenaren belast met de zorg voor de naleving van een of meer bepalingen van deze verordening alle medewerking te verlenen en op eerste vordering alle inlichtingen te verstrekken, inzage te verschaffen in bescheiden en hen in de gelegenheid te stellen daarvan afschrift te nemen, een en ander voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

Artikel 22 Kennisgeving van bijzondere omstandigheden

  • 1. Indien wordt vastgesteld of het vermoeden bestaat dat door bijzondere omstandigheden zoals storing in het produktieproces afvalwater wordt geloosd of zal worden geloosd dat door samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid:

    • a.

      gevaar, schade of hinder oplevert voor de rioolwaterzuiveringsinstallatie of enig ander werk waarop de riolering is aangesloten of voor de goede werking daarvan;

    • b.

      schadelijk of verontreinigend is voor het ontvangende oppervlaktewater;

    • c.

      gevaar, schade of hinder oplevert voor de riolering, dan wel de goede werking daarvan of voor de daarop aangeslotenen;

    • d.

      een nadelige invloed heeft op de verwerking van het uit de riolering verwijderde slib, is degene die afvalwater op de riolering loost verplicht kennis te geven aan burgemeester en wethouders of een daartoe door hen aangewezen ambtenaar en onmiddellijk alle maatregelen te nemen die gevaar, schade of hinder kunnen beperken.

  • 2. Burgemeester én wethouders dan wel de krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaar doen van de in dat lid bedoelde kennisgeving terstond melding aan de waterbeheerder, indien de bijzondere omstandigheden, als bedoel in het eerste lid, onder a en b, gevaar, schade of hinder kunnen opleveren voor de rioolwaterzuiveringsinstallatie of het ontvangende oppervlaktewater.

Artikel 23 Strafbepaling

Overtreding van artikel 2, eerste lid, artikel 3, eerste lid, artikel 5, derde lid, artikel 6, artikel 7, artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde en zevende lid, artikel 21, artikel 22, eerste lid en de krachtens deze artikelen gegeven voorschriften wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 24 Opsporingsambtenaren

  • 1. De opsporing van de in artikel 23 strafbaar gestelde feiten is, naast in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het de feiten betreft, die in de aanwijzing zijn vermeld.

  • 2. De krachtens het eerste lid aangewezen personen leggen in handen van de burgemeester of met machtiging van deze in handen van de chef van het korps, de volgende eed of belofte af: "Ik zweer (beloof) dat ik mijn functie als opsporingsambtenaar met alle ijver en zonder aanzien des persoons zal vervullen. Zo waarlijk helpe mij God almachtig. (Dat beloof ik.)".

Artikel 25 Betreden dan wel binnentreden van gebouwen en terreinen

  • 1. Zo dikwijls de zorg voor de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde dit vereist, wordt hierbij de last verstrekt al dan niet besloten ruimten en plaatsen - woningen en schepen daaronder begrepen - desnoods tegen de wil van de rechthebbende bewoner of gebruiker, te betreden:

    • a.

      aan hen, die en voor zover zij door het bevoegd gezag belast met de uitvoering van bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      aan hen, die en voor zover zij door het bevoegd gezag belast zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening;

    • c.

      aan de opsporingsambtenaren, die en voor zover zij belast zijn met de opsporing van overtredingen van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde last is te allen tijde uitvoerbaar.

  • 3. Voor zover de in het eerste lid bedoelde last woningen betreft, wordt deze verstrekt met inachtneming van de Wet van 31 augustus 1853, Staatsblad 83, en uitsluitend indien de zorg voor de naleving een voorschrift betreft dat strekt tot bescherming van het leven of de gezondheid van personen.

  • 4. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet ten aanzien van de ruimten waarvan het betreden dan wel binnentreden, buiten het gevat van ontdekking op heterdaad, voor het opsporen van een strafbaar feit ingevolge het bepaalde in artikel 123 van het Wetboek van Strafvordering niet is toegelaten.

Artikel 26 Nemen van monsters

De in artikel 21 en artikel 24 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd de lozing van afvalwater of afvalstoffen in de riolering te meten, alsmede monsters daarvan te nemen, een en ander voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. De resultaten van de metingen, alsmede de uitslag van het onderzoek van de monsters worden ten spoedigste ter kennis van de betrokken lozers gebracht.

Artikel 27 Overgangsbepaling

  • 1. Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens de lozingsverordening riolering van 1991 blijven - voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende 0,5 ja(a)r(en) na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 2. Algemene regels opgelegd krachtens de Lozingsverordening 1991 blijven voor zover van toepassing op categorieën inrichtingen die ook krachtens deze verordening zijn aangewezen, nog gedurende 0,5 ja(a)r(en) van toepassing.

  • 3. Voor zover krachtens deze verordening categorieën inrichtingen worden aangewezen op grond van artikel 3, tweede lid, die niet reeds in de Lozingsverordening 1991 waren aangewezen, gelden de nadere voorschriften als bedoeld in artikel 3, tweede lid, en artikel 5, eerste lid, pas na 0,5 ja(a)r(en) na inwerkingtreding van deze verordening.

  • 4. Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de Lozingsverordening riolering van 1991 blijven, voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en beperkingen zijn opgelegd, ook vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken, nog gedurende 0,5 ja(a)r(en) na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 5. Degene als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van deze verordening is vrijgesteld van de in het eerste en tweede lid van dat artikel vervatte verplichting tot schriftelijke kennisgeving, voor zover voor de onderwerpelijke lozingen vergunning of ontheffing is verleend dan wel een kennisgeving is verricht krachtens de Lozingsverordening riolering van 1991.

  • 6. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing - hoe dan ook genaamd - op grond van de Lozingsverordening riolering van 1991 is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van deze verordening toegepast.

  • 7. Op een aanhangig beroep- of bezwaarschrift, betreffende een vergunning, ontheffing, voorschrift of beperking, bedoeld in het eerste of tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 32, eerste lid is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de Lozingsverordening riolering van 1991.

  • 8. Deze vergunning, ontheffing, het voorschrift of de beperking, bedoeld in het eerste of tweede lid blijft, onverminderd het in het eerste en tweede lid bepaalde, van kracht totdat onherroepelijk is beslist op een beroep- of bezwaarschrift, als bedoeld in het vijfde lid.

Artikel 28 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald onder de titel "Lozingsverordening riolering 1994".

  • 2. Zij treedt in werking op de derde dag na bekendmaking.

  • 3. Gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de voorgaande, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 3 mei 1993, sedert dien gewijzigd, behoudens overgangsrecht.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad der gemeente Vlieland in zijn openbare vergadering van 25 april 1994,voorzitter ,secretaris