Erfgoedverordening gemeente Vlieland 2010

Geldend van 01-10-2010 t/m heden

Intitulé

Erfgoedverordening gemeente Vlieland 2010

Hoofdstuk 1. Wettelijke verankering

Deze verordening is ingesteld op grond van de Gemeentewet, artikel 147

Op de verordening zijn de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Hoofdstuk 2 Algemene Bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

:

  • a.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • b.

    monument

    • 1.

      zaak die van algemeen belang is wegens schoonheid, betekenis voor de wetenschap, ecologische of cultuurhistorische waarde of

    • 2.

      terrein dat van belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1;

  • c.

    beschermd rijksmonument

    onroerend monument, dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;

  • d.

    kerkelijk monument

    monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat tevens uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst

  • e.

    beschermd stads- en dorpsgezicht;

stads- en dorpsgezicht dat door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer als zodanig ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet 1988 is aangewezen;

f.monumentencommissie

de op basis van artikel 15, lid 1 van de Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college van burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de verordening en het monumentenbeleid;

g.bouwhistorisch onderzoek

een in een schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument;

  • h.

    landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden: landelijke kaart met een schaal van 1:50.000, die op basis van geomorfologische gegevens de kans weergeeft op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen, waarbij onderscheid wordt gemaakt in hoge, middelhoge, lage en zeer lage trefkans;

  • i.

    provinciale Archeologische Monumentenkaart: topografische kaart van (delen van) het provinciale grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische gebieden zijn aangegeven;

  • j.

    archeologisch verwachtingsgebied: gebied, aangegeven op de archeologische waardekaart, waarvan is aangegeven dat in bepaalde mate archeologische vondsten of sporen te verwachten zijn;

  • k.

    hoge verwachtingswaarde: grote kans op archeologische vondsten of informatie;

  • l.

    middelhoge verwachtingswaarde: gemiddelde kans op archeologische vondsten of informatie;

  • m.

    lage verwachtingswaarde: kleine kans op archeologische vondsten of informatie;

  • n.

    plan van aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen denkt te gaan beantwoorden;

  • o.

    omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2 Gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Artikel 3 t/m 12 zijn vervallen

Artikel 13 Vergunning voor wijziging, afbraak of verwijdering van een rijksmonument

  • 1. het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om een (omgevings)vergunning aan de monumentencommissie.

  • 2. De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen 8 weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3. Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de monumentencommissie geacht geadviseerd te hebben.

Artikel 14 instandhouding van archeologische terreinen

  • 1. Het is verboden om in een archeologisch monument, bedoeld in artikel 1, onder a, sub 2 of een archeologisch verwachtingsgebied, bedoeld in artikel 1, onder j, de bodem dieper dan 50 cm onder de oppervlakte te verstoren.

  • 2. Het verbod in lid 1 is niet van toepassing indien:

    • a.

      het een verstoring betreft van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de provinciale Archeologische Monumentenkaart of de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden, en waarbij die verstoring plaatsvindt:

      • ·

        in een gebied met lage archeologische verwachtingswaarde

      • ·

        in een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 20 m2, of;

      • ·

        in een gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan10 m2.

    • b.

      in het geldend bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent archeolo-gische monumentenzorg.

    • c.

      in een vrijstellingsbesluit als bedoeld in art. 3.6, 3.22 en 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;

    • d.

      het college nadere regels stelt met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op gemeentelijke archeologische waardenkaart of de gemeentelijke beleidsadvieskaart, dan wel bij het ontbreken daarvan,de provinciale Archeologische Monumentenkaart of de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden;

    • e.

      een rapport is overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

      • ·

        het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of

      • ·

        de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of

      • ·

        in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 15 opgravingen en begeleiding

  • 1. Indien binnen het grondgebied van de gemeente Vlieland onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 sub h Monumentenwet 1988, dient, onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

    • a.

      het college een programma van eisen vast te stellen als bedoeld in artikel 1 onder n, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek.

    • b.

      de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoel in artikel 1 onder n van deze verordening ter goedkeuring aan het college te overleggen.

  • 2. In de nadere regels neemt het college bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het college in acht te worden genomen.

  • 3. Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere regels voldoet, vraagt het college advies aan een deskundige, zoals omschreven in de Wet op de Archeologische monumentenzorg.

Artikel 16 tegemoet in schade

Het college kiest voor een civielrechtelijke procedure voor schadevergoedingbij een onrechtmatige overheidsdaad, Boek 6 artikel 126 BW.

Artikel 17 strafbepaling

Verwezen wordt naar de artikelen 56 t/m 58 van de Monumentenwet.

Artikel 18 opsporingsbevoegdheid

De opsporing van de in artikel 16 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaar, opgedragen aan hen die door het bevoegd gezag met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

Artikel 19 binnentreden

Zo dikwijls de zorg van de naleving van deze verordening dit vereist, wordt hierbij machtiging verstrekt al dan niet besloten ruimten en plaatsen, met uitzondering van woningen, desnoods tegen de wil van de rechthebbende bewoner of gebruiker, te betreden aan hen die en voor zover zij door het bevoegd gezag belast zijn met het toezicht op de naleving van deze verordening.

Artikel 20 inwerkingtreding

  • 1. Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid van de Monumentenwet 1988

  • 2. De monumentenverordening gemeente Vlieland 2006, vastgesteld bij besluit van de raad van 18 september 2006, vervalt op de datum, waarop het eerste lid toepassing vindt

  • 3. Aanvragen om vergunning die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in het tweede lid ingetrokken verordening.

Artikel 21 citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Erfgoedverordening gemeente Vlieland 2010

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raad van de gemeente Vlieland
in zijn openbare vergadering van 30 augustus 2010
de griffier, de voorzitter,
Mr. R.A. Lanting Y.J. Haan