Regeling vervallen per 29-06-2015

Huisvestingsverordening 2013 van de gemeente Vlissingen

Geldend van 24-10-2013 t/m 28-06-2015

Intitulé

De raad van de gemeente Vlissingen;

gezien het voorstel van het college van 25 september 2013;

gelet op artikel 30, 31 en 32 van de Huisvestingswet;

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende verordening "Huisvestingsverordening 2013 van de gemeente Vlissingen":

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

a.

wet

de Huisvestingswet;

b.

besluit

het Huisvestingsbesluit;

c.

ingezetene

degene die in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Vlissingen is opgenomen en feitelijk in de gemeente Vlissingen hoofdverblijf heeft in een voor permanente bewoning aangewezen woonruimte;

d.

woonruimte

besloten ruimte die, al dan niet te samen met één of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden;

e.

zelfstandige woonruimte

woonruimte welke een eigen toegang heeft en welke door een huishouden kan worden bewoond, zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;

f.

onzelfstandige woonruimte, kamer

een verblijfsruimte die door de aard van de inrichting en gebruik het privédomein is van een bewoner en is aangewezen op het gebruik van gemeenschappelijke voorzieningen;

g.

gemeenschappelijke voorzieningen

ruimten, opstelplaatsen, aansluitingen, installaties, apparatuur en dergelijke die gebruikt kunnen worden door de bewoners van twee of meer kamers;

h.

gebruiksoppervlakte

De oppervlakte van een woonruimte zoals omschreven staat in NEN 2580 van het Nederlands normalisatie instituut

i

 

kamerverhuur

de verhuur van een deel van al dan niet zelfstandige woonruimte ten behoeve van (langdurige) bewoning aan personen voor welke bewoning inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie noodzakelijk is;

j.

kamerverhuurpand

een gebouw of een deel van een gebouw met of geschikt te maken voor 3 of meer woonvertrekken, niet vallend onder begrip logiesgebouw en/of logiesverblijf als bedoeld in het Bouwbesluit en niet zijnde een zelfstandige woonruimte als bedoeld in de Huisvestingswet, waarin (ongeacht de duur van het verblijf) (aan) drie of meer personen (al dan niet tegen betaling) nachtverblijf wordt verschaft (hebben);

k.

huishouden

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een onderlinge verbondenheid met elkaar hebben, al dan niet in familieverband en een zekere mate van continuïteit hebben in de samenstelling daarvan;

l.

huurprijs

de prijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woonruimte, uitgedrukt in een bedrag per maand, dan wel, indien het betreft een standplaats voor een woonwagen of een ligplaats voor een woonschip, het bedrag dat is verschuldigd voor het innemen van die standplaats, onderscheidenlijk ligplaats, uitgedrukt in een bedrag per maand;

m.

bewoning

met bestemming tot bewoning wordt bedoeld dat men daar permanent woont en daar zijn hoofdverblijf heeft, zoals bedoeld in de Wet gemeentelijke basisadministratie;

n.

hoofdverblijf

het verblijf waar men zijn centrale levensplaats heeft en ingeschreven staat in de gemeentelijke basis administratie (GBA);

o.

short stay

 

het structureel aanbieden van een zelfstandige woonruimte voor tijdelijke bewoning aan een huishouden of woongroep voor een aaneensluitende periode van tenminste één week en maximaal 4 maanden;

p.

omzetting

het omzetten van zelfstandige woonruimte in een onzelfstandige woonruimte

q.

 

omzettingsvergunning

 

de vergunning als bedoeld in artikel 30, eerste lid sub c, van de wet;

r.

splitsen

het bouwkundig horizontaal of verticaal splitsen van een tot bewoning geschikt gebouw, waarbij twee of meerdere zelfstandige woonruimten ontstaan;

s.

splitsingsvergunning

de vergunning als bedoeld in artikel 33 van de wet;

t.

onttrekken

het geheel of gedeeltelijk ontrekken, te gebruiken, in gebruik te geven, of te laten gebruiken van een woning voor een ander doel dan permanente bewoning;

u.

onttrekkingsvergunning

de vergunning als bedoeld in artikel 30, eerste lid, sub a, en b van de wet;

v.

exploitant

persoon die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een pand als bedoeld onder g exploiteert;

w.

straat

straat of straatdeel, zoals voorkomt in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG)

x.

postcode

De postcode zoals deze voorkomt in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG)

y.

bouwtechnisch rapport

een bouwtechnisch rapport betreffende het gebouw en de tot afzonderlijke woonruimte bestemde gedeelten van het gebouw. Dit rapport bevat in elk geval mede een beschrijving en een beoordeling van de onderhouds-toestand van het gebouw;

z.

 

woningcomplex

 

samengesteld geheel van tenminste drie gestapelde woningen;

aa.

 

woongroep

een samenlevingsverband bestaande uit ten minste 2 personen tussen wie geen familierechtelijke relatie bestaat;

ab.

Bouwverordening

de Bouwverordening van de gemeente Vlissingen;

ac.

 

het college

 

het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen.

ad.

CBS

Centraal Bureau voor de Statistiek

ae.

privédomein

een afzonderlijk en afsluitbaar deel van een woning of woonruimte, exclusief door ene persoon te gebruiken;

Artikel 1.2 Opschorting

  • 1.

    Het college kan, uitsluitend met toestemming van de gemeenteraad, voor 1 of meerdere hoofdstukken van deze verordening bepalen dat de werking hiervan in tijd en plaats wordt opgeschort, indien het van oordeel is dat door de werking van de verordening er ontwrichting ontstaat van de woningmarkt, dan wel ontwrichting dreigt van een geordend woon- en leefklimaat.

  • 2.

    Alle ingediende aanvragen worden na dit besluit buiten behandeling gelaten, tot het moment dat de verordening of delen daarvan weer in werking zijn getreden.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van het besluit als bedoeld in artikel 1 worden conform de verordening afgehandeld.

Hoofdstuk 2.1 Omzetting

Artikel 2.1.1 Werkingsgebied

  • 1.

    Het bepaalde in deze paragraaf is van toepassing op alle bestaande gebouwen die woonruimte bevatten in de gemeente Vlissingen.

  • 2.

    Gebouwen die eigendom zijn van een toegelaten instelling en waarmee een convenant is afgesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over woningomzetting.

Artikel 2.1.2. Vergunningsvereiste

Het is verboden een woonruimte als bedoeld in artikel 2.1.1 met het oog op het behoud of samenstelling van de woningvoorraad zonder vergunning van het college van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte om te zetten ten behoeve van kamerverhuur en in te richten als een kamerverhuurpand.

Artikel 2.1.3. Procedure aanvraag omzettingsvergunning

  • 1.

    De aanvraag dient de volgende gegevens te bevatten:

    • a.

      naam en (correspondentie) adres van de aanvrager;

    • b.

      naam en adres van de eigenaar of diens gemachtigde;

    • c.

      de straat, het huisnummer en de kadastrale ligging van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft en het jaar van totstandkoming;

    • d.

      de aard en het huidig gebruik van de woonruimte(n) waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • e.

      de namen en adressen van de bestaande woonruimte(n) waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2.

    De aanvraag van een omzettingsvergunning wordt ingediend bij het college en gaat vergezeld van de volgende stukken:

    • a. gegevens over de huidige situatie:

      - aantal kamers;

      • -

        woonoppervlak;

      • -

        woonlaag;

      • -

        een door een deskundige opgemaakt bouwtechnisch rapport betreffende het gebouw en de tot afzonderlijke woonruimte bestemde gedeelten van het gebouw. Dit rapport bevat in elk geval mede een beschrijving en een beoordeling van de onderhoudstoestand van het gebouw.

      b. gegevens van de beoogde situatie:

    • - bestemming;

    • - bouwtekening met vermelding van functie / bouwvergunning;

    • - tekening met gevelaanzichten;

    • - kadastrale kaart;

    • - aantal onzelfstandige woonruimten, kamers;

    • - details die verband houden met de geluidwering en de brandveiligheid.

  • 3.

    Het college is bevoegd met betrekking tot de in dit artikel bedoelde bescheiden nadere regels te stellen of aanvullende gegevens op te vragen over inhoud, uitvoering en vorm van indiening. Het college kan een aanvraagformulier vaststellen.

  • 4.

    Het college stelt de bewoners van het gebouw, waarop de aanvraag betrekking heeft, zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis van de aanvraag. Deze kennisgeving bevat informatie over de procedure van de aanvraag en wijst de bewoners op de mogelijkheid hun zienswijzen met betrekking tot de aanvraag aan het college kenbaar te maken.

Artikel 2.1.4 Weigeringsgronden

  • 1.

    Het college weigert een vergunning indien het belang dat de aanvrager bij de omzetting heeft niet opweegt tegen het belang van het behoud van de woonruimtevoorraad. Bij de beoordeling van het belang van het behoud van de woonruimtevoorraad worden mede de ligging en de te verwachten vraag naar het type woonruimte waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft betrokken.

  • 2.

    Het college weigert een vergunning indien:

  • a.  vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat verlening van de vergunning zou leiden tot een ontoelaatbare inbreuk op het woon- en leefmilieu van de woonruimte dan wel de omgeving van de woonruimte waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • b. Het college weigert de vergunning in ieder geval indien:

    1. door het besluit een zelfstandige woonruimte direct aansluitend komt te liggen tussen panden met onzelfstandige woonruimte.

  • 2.  door het besluit meer dan 5% van de tot bewoning bestemde gebouwen in de straat met dezelfde postcode wordt gebruikt voor huisvesting als bedoeld in artikel 2.1.2. Als zelfde postcode wordt de code gehanteerd met 4 cijfers en 2 letters.

  • c. de aanvraag betrekking heeft op nader door het college aan te wijzen wijken of straten waar het met het oog op een geordend woon- en leefmilieu ongewenst is dat er sprake is van een toename van onzelfstandige woonruimte.

  • d. Indien het quotum is bereikt als bedoeld in artikel 2.1.8.

  • 3.

    Het college weigert de omzetting in verband met de toestand van het gebouw indien:

    a. de toestand van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft, uit een oogpunt van indeling of de staat van onderhoud geheel of ten dele zich daartegen verzet.

  • b. de desbetreffende gebreken niet door het treffen van voorzieningen of het aanbrengen van verbeteringen kunnen worden opgeheven, dan wel onvoldoende verzekerd is, dat die gebreken zullen worden opgeheven.

  • c. van gebreken als bedoeld in het voorgaande lid is in ieder geval sprake, indien een handhavingsbesluit ingevolge artikel 1b, tweede lid van de Woningwet is genomen of is aangeschreven ingevolge de artikelen 13 of 13a van de Woningwet.

  • 4.

    Het college kan de vergunning eveneens weigeren als de omvang van het huishouden of woongroep na omzetting niet passend is bij de grootte van de woonruimte.

  • 5.

     Het college hanteert de volgende parameters:

  • a.  Per persoon dient ten minste 12 m2 gebruiksoppervlakte als privédomein aanwezig te zijn.

    b. De gebruiksoppervlakte kan over meerdere ruimten verspreid zijn, maar 1 ruimte mag nooit minder dan 6 m2 bedragen.

Artikel 2.1.5. Woningcomplex

Het college kan in afwijking van artikel 2.1.4, tweede lid, een aanvraag omzettingsvergunning verlenen, wanneer de aanvraag een woningcomplex, als bedoeld onder artikel 1 onder s betreft en het college van mening is dat geen ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in een straat of buurt ontstaat en de aanvraag alle ruimten van het woningcomplex betreft.

Artikel 2.1.6. Aanhouding van de omzettingsaanvraag.

  • 1.

    Het college kan de beslissing op een aanvraag om een omzettingsvergunning aanhouden, indien de aanvrager aannemelijk kan maken dat hij binnen een daarvoor redelijke termijn de gebreken, als bedoeld in artikel 2.1.4, lid 3 met het oog op de voorgenomen omzetting zal opheffen.

  • 2.

    Indien het college de beslissing op een aanvraag om een omzettingsvergunning overeenkomstig het bepaalde in het vorige lid aanhoudt, wordt in het besluit tot aanhouding verwezen naar het handhavingsbesluit ingevolge artikel 1b, tweede lid van de Woningwet of het aanschrijvingsbesluit ingevolge artikel 13 of 13a van de Woningwet.

  • 3.

    Nadat door het college is vastgesteld dat de gebreken als bedoeld in artikel 2.1.4, lid 3 zijn hersteld, dan wel de noodzakelijke voorzieningen zijn getroffen binnen de daarvoor aangegeven termijn, wordt met in achtneming van de Bouwverordening binnen 6 weken de omzettingsvergunning verleend.

 

Artikel 2.1.7. Beslissing op de aanvraag omzettingsvergunning

  • 1.

    Het college beslist op een aanvraag als bedoeld in artikel 2.1.3 binnen twaalf weken na de datum waarop de aanvraag ontvankelijk is.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het college zijn beslissing eenmaal voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

  • 3.

    Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing.

  • 4.

    Van de in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde bevoegdheid om de aanvraag wegens onvolledigheid niet te behandelen, kan slechts gebruik worden gemaakt indien de aanvrager binnen vier weken na de ontvangst van de aanvraag in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen. De door het college ingevolge dat artikel te stellen termijn bedraagt vier weken.

  • 5.

    Op of bij de omzettingsvergunning vermeldt het college in elk geval de volgende informatie:

    • a.

      de mededeling dat binnen één jaar van de omzettingsvergunning gebruik moet worden gemaakt;

    • b.

      de woonruimte waarop de vergunning betrekking heeft;

    • c.

      het aantal kamers.

  • 6.

    Het college kan indien een aanvraag voor een omzettingsvergunning wordt gedaan in samenhang met een bouwplan al dan niet in het kader van een complexgewijze aanpak of waarvoor een omgevingsvergunning ingevolge artikel 2.1, lid 1a Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend, de vergunning verlenen onder de opschortende voorwaarde dat het betreffende bouwplan is uitgevoerd.

  • 7.

    In afwijking van het tweede lid van artikel 2.1.6, derde lid kan het college een zekerheidstelling eisen, waardoor de uitvoering van het door hen goedgekeurde maar nog niet uitgevoerde bouwplan, dan wel het opheffen van de bouwkundige gebreken aan het gebouw verzekerd wordt.

  • 8.

    In geval van toepassing van het zesde lid, wordt binnen acht weken na verlening van de omzettingsvergunning een aanvang gemaakt met de werkzaamheden.

  • 9.

    De gereedmelding van de werkzaamheden wordt binnen een door het college bepaalde termijn bij hen gedaan.

  • 10.

    Het college kan op een door aanvrager tijdig gedaan schriftelijk verzoek een van het negende lid afwijkende termijn vaststellen.

Artikel 2.1.8. Quotum

  • 1.

    Het college kan op een nader te bepalen gebiedsdeel een quotum vaststellen voor het aantal te verlenen vergunningen per jaar.

  • 2.

    Een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt genomen voor 1 september van het kalenderjaar.

Artikel 2.1.9 Het vervallen van de omzettingsvergunning

  • Een vergunning als bedoeld in artikel 2.1.2 vervalt van rechtswege indien:

  • 1.

    Het gebouw, waarvoor de vergunning geldt, uiterlijk twee jaren nadat het door brand of een vergelijkbare calamiteit is verwoest, vernield of beschadigd, niet zodanig is hersteld dat weer voldaan wordt aan de vergunningsvereisten.

  • 2.

    De vergunninghouder het gebruik van het gebouw, waarvoor de omzettingsvergunning is verleend, beëindigt.

Artikel 2.1.10. Intrekken van de omzettingsvergunning

  • 1.

    Het college trekt de omzettingsvergunning in indien:

  • a. De vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat deze onjuist of onvolledig waren.

  • b. De aan de vergunning verbonden voorwaarden en voorschriften niet worden nagekomen.

  • c. De vergunninghouder een jaar na onherroepelijk worden van de vergunning daarvan nog geen gebruik heeft gemaakt.

  • d. Vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat handhaving van de vergunning zou leiden tot een verstoring van de openbare orde, veiligheid of gezondheid, dan wel een verstoring van een geordend woon- en leefmilieu van het gebouw waarop de vergunning betrekking heeft.

  • e. Wanneer is gebleken dat het kamerverhuurpand niet voldoet aan de eisen voor brandveiligheid op grond van het Bouwbesluit.

  • f. Als het aantal onzelfstandige woonruimten en/of het aantal bewoners afwijkt van het in de aanvraag vermelde aantal.

  • 2.

    Het college gaat niet eerder tot intrekking over, voordat degene te wiens aanzien het besluit tot intrekking wordt genomen bij aangetekende brief is gewaarschuwd dat het de vergunning zal intrekken, indien vóór een nader te bepalen datum niet zodanige maatregelen en / of voorzieningen zijn getroffen, dat alsnog aan de betreffende bepalingen van deze verordening wordt voldaan en betrokkene in de gelegenheid is gesteld zich door of namens het college te doen horen.

Hoofdstuk 2.2. Splitsing

Artikel 2.2.1. Werkingsgebied

  • 1.

    Het bepaalde in hoofdstuk 2.2. is van toepassing op alle bestaande gebouwen die woonruimte bevatten in de gemeente Vlissingen.

  • 2.

    Uitgezonderd van de aanwijzing in het eerste lid zijn:

    • a.

      Gebouwen die eigendom zijn van een coöperatieve flatexploitatievereniging en waarvan het eigendom gesplitst is of wordt in een zelfde aantal appartementsrechten, als het aantal lidmaatschapsrechten van de flatexploitatievereniging onder voorwaarde dat de lidmaatschapsrechten daadwerkelijk zijn uitgegeven.

    • b.

      Gebouwen waarin meerdere woonruimten aanwezig zijn, die allen samen in één appartementsrecht zijn of worden ondergebracht.

    • c.

      Gebouwen die eigendom zijn van een toegelaten instelling en waarmee een convenant is afgesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over woningsplitsing.

Artikel 2.2.2. Vergunningvereiste

  • 1.

    Het is verboden een recht op een gebouw dat behoort tot de in artikel 2.2.1. aangewezen werkingsgebied, met het oog op het behoud van de samenstelling van de woonruimtevoorraad en al dan niet voor verhuur bestemd, dan wel voor verhuur of verkoop zal worden bestemd, zonder vergunning van het college te splitsen in appartementsrechten als bedoeld in artikel 106, eerste en vierde lid, boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, indien één of meer appartementsrechten bevoegdheid omvatten tot het gebruik van één of meer gedeelten van het gebouw als woonruimten.

  • 2.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het verlenen van deelnemings- of lidmaatschapsrechten of het aangaan van een verbintenis daartoe door een rechtspersoon met betrekking tot een gebouw als bedoeld in het eerste lid.

 

Artikel 2.2.3. Precedure aanvraag splitsingsvergunning

  • 1.

    De aanvraag dient de volgende gegevens te bevatten:

    • a.

      naam en (correspondentie) adres van de aanvrager;

    • b.

      naam en adres van de eigenaar of diens gemachtigde;

    • c.

      de straat, het huisnummer en de kadastrale ligging van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft en het jaar van totstandkoming;

    • d.

      de aard en het huidig gebruik van de woonruimte(n) waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • e.

      de namen en adressen van de bewoners van de bestaande woonruimte(n) waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2.

    De aanvraag van een splitsingsvergunning wordt ingediend bij het college en gaat vergezeld van de volgende stukken:

    • a.

      Een splitsingsplan dat voldoet aan de vereisten als neergelegd in artikel 109 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek en het krachtens dat artikel vastgestelde Besluit betreffende splitsing in appartementsrechten.

    • b.

      Een door een deskundige opgemaakt bouwtechnisch rapport betreffende het gebouw en de tot afzonderlijke woonruimte bestemde gedeelten van het gebouw. Dit rapport bevat in elk geval mede een beschrijving en een beoordeling van de onderhoudstoestand van het gebouw.

    • c.

      Details die verband houden met de geluidwering en de brandveiligheid.

  • 3.

    Het college is bevoegd met betrekking tot de in dit artikel bedoelde bescheiden nadere regels te stellen of aanvullende gegevens op te vragen over inhoud, uitvoering en vorm van indiening. Het college kan een aanvraagformulier vaststellen.

  • 4.

    Het college stelt de bewoners van het gebouw, waarop de aanvraag betrekking heeft, zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis van de aanvraag. Deze kennisgeving bevat informatie over de procedure van de aanvraag en wijst de bewoners op de mogelijkheid hun zienswijzen met betrekking tot de aanvraag aan het college kenbaar te maken.

Artikel 2.2.4. Weigeringsgronden

    • 1.

      Het college weigert de splitsingsvergunning met het oog op de woonruimtevoorraad indien:

  • 1.

    Het belang dat de aanvrager heeft bij splitsing niet opweegt tegen het belang van het behoud van de woonruimtevoorraad.

  • a.

    De aanvraag betrekking heeft op nader door het college aan te wijzen wijken of straten waar het met het oog op een geordend woon- en leefmilieu ongewenst is dat er sprake is van meer woonruimte.

  • b.

    Het gebouw of het gedeelte van het gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, één of meer woonruimten bevat die worden verhuurd of die laatstelijk verhuurd zijn geweest.

  • c.

    Het gebouw of gedeelte van een gebouw is bewoond, in strijd met de regels van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1. Wet ruimtelijke ordening dan wel een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 of 3.28 Wet ruimtelijke ordening of met enig wettelijk voorschrift, geheel of gedeeltelijk voor een ander doel dan voor bewoning in gebruik is genomen.

  • d.

    Niet gewaarborgd is dat die woonruimte(n) na de voorgenomen splitsing bestemd blijft of blijven voor verhuur ter bewoning.

  • e.

    Indien het quotum is bereikt als bedoeld in artikel 2.2.7

    • 2.

      Het college weigert de splitsing in verband met de toestand van het gebouw indien:

      • a.

        De toestand van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft, uit een oogpunt van indeling of de staat van onderhoud geheel of ten dele zich daartegen verzet.

      • b.

        De desbetreffende gebreken niet door het treffen van voorzieningen of het aanbrengen van verbeteringen kunnen worden opgeheven, dan wel onvoldoende verzekerd is, dat die gebreken zullen worden opgeheven.

      • c.

        Niet geregeld is dat er een onderhoudsreserve is gevormd met een daaraan gekoppelde Meerjarenonderhoudsplanning.

      • d.

        Van gebreken als bedoeld in het voorgaande sub b is in ieder geval sprake, indien een handhavingsbesluit ingevolge artikel 1b, tweede lid van de Woningwet is genomen of is aangeschreven ingevolge de artikelen 13 of 13a van de Woningwet.

Artikel 2.2.5. Aanhouding van de splitsingsaanvraag

  • 1.

    Het college kan de beslissing op een aanvraag om een splitsingsvergunning aanhouden, indien de aanvrager aannemelijk kan maken dat hij binnen een daarvoor redelijke termijn de gebreken, als bedoeld in artikel 2.2.4, lid 2 met het oog op de voorgenomen splitsing zal opheffen.

  • 2.

    Indien het college de beslissing op een aanvraag om een splitsingsvergunning overeenkomstig het bepaalde in het vorige lid aanhoudt, wordt in het besluit tot aanhouding verwezen naar het handhavingsbesluit ingevolge artikel 1b, tweede lid van de Woningwet of het aanschrijvingsbesluit ingevolge artikel 13 of 13a van de Woningwet.

  • 3.

    Nadat door het college is vastgesteld dat de gebreken als bedoeld in artikel 2.2.4, lid 1 en lid 2 zijn hersteld, dan wel de noodzakelijke voorzieningen zijn getroffen binnen de daarvoor aangegeven termijn, wordt met in achtneming van de Bouwverordening binnen 6 weken de splitsingsvergunning verleend.

 

Artikel 2.2.6. Beslissing op de aanvraag splitsingsvergunning

  • 1.

    Het college beslist op een aanvraag als bedoeld in artikel 2.2.3 binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvankelijk is.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het college zijn beslissing eenmaal voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

  • 3.

    Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing.

  • 4.

    Van de in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde bevoegdheid om de aanvraag wegens onvolledigheid niet te behandelen, kan slechts gebruik worden gemaakt indien de aanvrager binnen vier weken na de ontvangst van de aanvraag in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen. De door het college ingevolge dat artikel te stellen termijn bedraagt vier weken.

  • 5.

    Op of bij de splitsingsvergunning vermeldt het college in elk geval de volgende informatie:

    • a.

      De mededeling dat binnen een jaar nadat de splitsingsvergunning is afgegeven daarvan gebruik gemaakt moet worden.

    • b.

      De gebouwde onroerende zaak waarop de splitsing betrekking heeft.

    • c.

      De compensatie.

  • 6.

    Het college kan indien een aanvraag voor een splitsingsvergunning wordt gedaan in samenhang met een bouwplan al dan niet in het kader van een complexgewijze aanpak of waarvoor een omgevingsvergunning ingevolge artikel 2.1, lid 1a Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend, de vergunning verlenen onder de opschortende voorwaarde dat het betreffende bouwplan is uitgevoerd.

  • 7.

    In afwijking van artikel 2.2.5, derde lid kan het college een zekerheidstelling eisen, waardoor de uitvoering van het door hen goedgekeurde maar nog niet uitgevoerde bouwplan, dan wel het opheffen van de bouwkundige gebreken aan het gebouw verzekerd wordt.

  • 8.

    In geval van toepassing van het zevende lid, wordt binnen acht weken na verlening van de splitsingsvergunning een aanvang gemaakt met de werkzaamheden.

  • 9.

    De gereedmelding van de werkzaamheden wordt binnen een door het college bepaalde termijn bij hen gedaan.

  • 10.

    Het college kan op een door aanvrager tijdig gedaan schriftelijk verzoek een van het negende lid afwijkende termijn vaststellen.

Artikel 2.2.7. Quotum

  • 1.

    Het college kan op een nader te bepalen gebiedsdeel een quotum vaststellen voor het aantal te verlenen vergunningen per jaar.

  • 2.

    Een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt genomen voor 1 september van het kalenderjaar.

Artikel 2.2.8. Het vervallen van de splitsingsvergunning

Een vergunning als bedoeld in artikel 2.2.2 vervalt van rechtswege indien:

  • 1.

    Het gebouw, waarvoor de vergunning geldt, uiterlijk twee jaren nadat het door brand of een vergelijkbare calamiteit is verwoest, vernield of beschadigd, niet zodanig is hersteld dat weer voldaan wordt aan de vergunningsvereisten;

  • 2.

    De vergunninghouder het gebruik van het gebouw, waarvoor de splitsingsvergunning is verleend, beëindigt.

Artikel 2.2.9. Intrekken vergunning

  • 1.

    Het college trekt een splitsingsvergunning in indien:

    • a.

      Niet binnen een jaar nadat de beschikking onherroepelijk is geworden, is overgegaan tot overschrijving in de openbare registers van de akte van splitsing in appartementsrechten, bedoeld in artikel 109 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, of tot het verlenen van deelnemings- of lidmaatschapsrechten.

    • b.

      Niet binnen een jaar nadat de beschikking onherroepelijk is geworden, is overgegaan tot splitsing.

    • c.

      De vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

    • d.

      De aan de vergunning verbonden voorwaarden en voorschriften niet worden nagekomen.

    • e.

      De vergunninghouder een jaar na onherroepelijk worden van de vergunning daarvan nog geen gebruik heeft gemaakt.

    • f.

      Vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat handhaving van de vergunning zou leiden tot een verstoring van de openbare orde, veiligheid of gezondheid, dan wel een verstoring van een geordend woon- en leefmilieu van het gebouw waarop de vergunning betrekking heeft.

  • 2.

    Het college gaat niet eerder tot intrekking over, voordat degene te wiens aanzien het besluit tot intrekking wordt genomen bij aangetekende brief is gewaarschuwd dat het de vergunning zal intrekken, indien vóór een nader te bepalen datum niet zodanige maatregelen en / of voorzieningen zijn getroffen, dat alsnog aan de betreffende bepalingen van deze verordening wordt voldaan en betrokkene in de gelegenheid is gesteld zich door of namens het college te doen horen.

 

Artikel 2.2.10. Compensatie

  • 1.

    Bij het verlenen van een splitsingsvergunning wordt een bedrag aan compensatie in rekening gebracht voor bovenwijkse voorzieningen. Het bepaalde in titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht ( Bestuursrechtelijke geldschulden) is van toepassing.

  • 2.

    De compensatie bedraagt € 12.500,-- per toegevoegde woning. 

  • 3.

    Dit bedrag wordt jaarlijks verhoogd met het consumentenprijsindexcijfer, zoals gepubliceerd door het CBS.

 

Hoofdstuk 2.3 Onttrekking

Artikel 2.3.1. Werkingsgebied

  • 1.

    Het bepaalde in hoofdstuk 2.3. is van toepassing op alle bestaande gebouwen die woonruimte bevatten in de gemeente Vlissingen.

  • 2.

    Uitgezonderd van de aanwijzing in het eerste lid zijn:

    • a.

      Gebouwen met woonruimte die op grond van een bestemmingsplan zijn bestemd voor zomerhuizen, recreatiewoonverblijven, recreatieve appartementen.

    • b.

      Gebouwen met woonruimte die op grond van de CBS-registratie zijn aangemerkt als recreatieve woningen blijkend uit de Gemeentelijke Basis Administratie.

    • c.

      Gebouwen die eigendom zijn van een toegelaten instelling en waarmee een convenant is afgesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over woningonttrekking.

 

Artikel 2.3.2. Vergunningsvereiste

  • 1.

    Het is verboden een woonruimte die behoort tot de in artikel 2.3.1. aangewezen werkingsgebied, zonder vergunning van het college geheel of gedeeltelijke te onttrekken aan bewoning, te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken voor een ander doel dan permanente bewoning.

  • 2.

    Onder permanente bewoning wordt hier verstaan het hebben van een vaste woonplaats in de gemeente Vlissingen blijkend uit het ingeschreven staan in de Gemeentelijk Basis Administratie (GBA).

 

Artikel 2.3.3. Procedure aanvraag onttrekkingsvergunning

  • 1.

    De aanvraag dient de volgende gegevens te bevatten:

    • a.

      naam en (correspondentie) adres van de aanvrager;

    • b.

      de straat, het huisnummer en de kadastrale ligging van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft en het jaar van tot standkoming;

    • c.

      de aard en het huidig gebruik van de woonruimte(n) waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • d.

      de namen en adressen van de bewoners van de bestaande woonruimte(n) waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2.

    De aanvraag van een onttrekkingsvergunning wordt ingediend bij het college en gaat vergezeld van de volgende informatie:

    • a.

      de beoogde bestemming;

    • b.

      de periode dat de woonruimte zal zijn onttrokken voor permanente bewoning;

    • c.

      indien de onttrekking betrekking heeft op een appartementengebouw waarvoor een privaatrechtelijke regeling bestaat, het standpunt van het bestuur van de Vereniging van Eigenaren, inzake de onttrekking.

  • 3.

    Indien het college dat nodig acht, kan overlegging van andere stukken verzocht worden.

Artikel 2.3.4. Weigeringsgronden

  • 1.

    Het college weigert de onttrekkingsvergunning met het oog op de woonruimtevoorraad indien:

    • a.

      de woonruimte is gelegen buiten de rode en het blauwe gebied, zoals dat is aangegeven op de bij deze verordening behorende kaart. (Bijlage A)

    • b.

      de woonruimte is gelegen in het blauwe gebied, zoals dat is aangegeven op de bij deze verordening behorende kaart, (Bijlage A) en door onttrekking, een permanent bewoonde woonruimte direct aansluitend komt te liggen tussen niet permanent bewoonde woonruimten.

    • c.

      de woonruimte is gelegen in het blauwe gebied, zoals is aangegeven op de bij deze verordening behorende kaart (Bijlage A) en door het onttrekken van de woonruimte meer dan 25% van de tot bewoning bestemde gebouwen in de straat niet meer behoort tot de permanente woningvoorraad.

    • d.

      de woonruimte onderdeel uitmaakt van een woningcomplex gelegen in het rode gebied, zoals is aangegeven op de bij deze verordening behorende kaart (Bijlage A) en door onttrekking minder dan 50% permanente woonruimten in het complex resteren.

    • e.

      zij van oordeel is dat met het oog op een geordend woon- en leefmilieu, het ongewenst is dat er sprake is van niet voor permanente bewoning aanwezige woonruimte.

    • f.

      Het belang dat de aanvrager heeft bij de onttrekking niet opweegt tegen het belang van het behoud van de woonruimtevoorraad.

    • g.

      De vergunning niet gebruikt zal worden door de eigenaar.

    • h.

      De onttrekking bedoeld is voor short stay.

    • i.

      Indien het quotum is bereikt als bedoeld in artikel 2.3.6.

  • 2.

    Het college weigert de onttrekking in verband met de toestand van het gebouw indien:

    • a.

      De toestand van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft, uit een oogpunt van indeling of de staat van onderhoud geheel of ten dele zich daartegen verzet.

    • b.

      De desbetreffende gebreken niet door het treffen van voorzieningen of het aanbrengen van verbeteringen kunnen worden opgeheven, dan wel onvoldoende verzekerd is, dat die gebreken zullen worden opgeheven.

  • 3.

    Van gebreken als bedoeld in het voorgaande lid is in ieder geval sprake, indien een handhavingsbesluit ingevolge artikel 1b, tweede lid van de Woningwet is genomen of is aangeschreven ingevolge de artikelen 13 of 13a van de Woningwet.

Artikel 2.3.5. Beslissing op de aanvraag onttrekkingsvergunning

  • 1.

    Het college beslist op een aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.2 binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvankelijk is.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het college zijn beslissing eenmaal voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

  • 3.

    Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing.

  • 4.

    Van de in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde bevoegdheid om de aanvraag wegens onvolledigheid niet te behandelen, kan slechts gebruik worden gemaakt indien de aanvrager binnen vier weken na de ontvangst van de aanvraag in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen. De door het college ingevolge dat artikel te stellen termijn bedraagt vier weken.

  • 5.

    Op of bij de onttrekkingsvergunning vermeldt het college in elk geval de volgende informatie:

    • a.

      De mededeling dat binnen een jaar nadat de onttrekkingsvergunning is afgegeven daarvan gebruik gemaakt moet worden.

    • b.

      De gebouwde onroerende zaak waarop de onttrekking betrekking heeft.

    • c.

      De mededeling dat de vergunning persoonsgebonden is en niet overdraagbaar.

    • d.

      De eventuele tijdsduur dat de vergunning zal gelden.

Artikel 2.3.6. Quotum

  • 1.

    Het college kan op een nader te bepalen gebiedsdeel een quotum vaststellen voor het aantal te verlenen vergunningen per jaar.

  • 2.

    Een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt genomen voor 1 september van het kalenderjaar.

Artikel 2.3.7. Intrekken vergunning

  • 1.

    Het college trekt een onttrekkingsvergunning in, indien:

    • a.

      Niet binnen een jaar nadat de beschikking onherroepelijk is geworden, is overgegaan tot onttrekking.

    • b.

      De vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

    • c.

      De aan de vergunning verbonden voorwaarden en voorschriften niet worden nagekomen.

    • d.

      Vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat handhaving van de vergunning zou leiden tot een verstoring van de openbare orde, veiligheid of gezondheid, dan wel een verstoring van een geordend woon- en leefmilieu van het gebouw waarop de vergunning betrekking heeft.

  • 2.

    Het college gaat niet eerder tot intrekking over, voordat degene te wiens aanzien het besluit tot intrekking wordt genomen bij aangetekende brief is gewaarschuwd dat het de vergunning zal intrekken, indien vóór een nader te bepalen datum niet zodanige maatregelen en / of voorzieningen zijn getroffen, dat alsnog aan de betreffende bepalingen van deze verordening wordt voldaan en betrokkene in de gelegenheid is gesteld zich door of namens het college te doen horen.

Hoofdstuk 3 Verdere bepalingen

Artikel 3.1. Hardheidsclausule

Het college is bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar zijn oordeel zou leiden tot ongekende hardheid voor de aanvrager, van deze verordening af te wijken.

Artikel 3.2. Bestuurlijke boete

    • 1.

      Het college is bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete voor de overtreding van artikel 2.1.2 , en 2.3.2.

    • 2.

      Het college legt een boete op:

      • a.

        Voor de eerste overtreding van de artikelen genoemd in eerste lid overeenkomstig kolom A van de tabel

      • b.

        Voor de tweede en volgende overtreding van de artikelen genoemd in het eerste lid binnen drie jaar na de eerste overtreding overeenkomstig kolom B van de tabel.

     

     

    Kolom A

    Kolom B

     

    Boetebedrag 1e keer

    Boetebedrag 2e en volgende keer binnen 3 jaar na de 1e keer

    Omzetten van zelfstandige woonruimte naar onzelfstandige woonruimte (artikel 2.1.2)

    niet bedrijfsmatige exploitatie

    € 6.000,--

    € 9.000,--

    Omzetten van zelfstandige woonruimte naar onzelfstandige woonruimte (artikel 2.1.2) bij bedrijfsmatige exploitatie

    € 12.000,--

    € 18.500,--

    Onttrekken van woonruimte

    (artikel .2.3.2)

    niet bedrijfsmatige exploitatie

    € 6.000,--

    € 9.000,--

    Onttrekken van woonruimte

    (artikel .2.3.2)

    bedrijfsmatige exploitatie

    €12.000,--

    € 18.500

     

Artikel 3.3 Handhaving

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast de daartoe door het college aangewezen ambtenaren.

  • 2.

    Met de opsporing van de bij artikel 3.2 strafbaar gestelde feiten zijn, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering en de in artikel 75 van de Huisvestingswet aangewezen ambtenaren, belast de in het eerste lid genoemde ambtenaren, voor zover zij door de minister van justitie daartoe zijn aangewezen.

  • 3.

    De in het eerste lid genoemde ambtenaren hebben de bevoegdheden als genoemd in artikel 77 van de Huisvestingswet.

 

Artikel 3.4 Leges

Voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omzettingsvergunning, een splitsingsvergunning of een onttrekkingsvergunning zijn leges verschuldigd. De leges staan opgenomen in de op het moment van indiening geldende legesverordening gemeente Vlissingen

Artikel 3.5. Restbepaling

In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college, waarbij het zich uitsluitend zal laten leiden door overwegingen betrekking hebbende op de evenwichtige en rechtvaardige verdeling van de schaarse woonruimte.

Artikel 3.6. Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van perso-nen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 4.1. Overgangsbepaling

  • 1.

    Aanvragen om verlening van, volgens deze verordening, gelijkgestelde vergunningen die vóór of op de datum van inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend, worden behandeld volgens het voordien geldende recht, indien dit voor de aanvrager gunstiger is.

  • 2.

    De voor de inwerkingtreding van deze verordening door het college verleende onttrekkingsvergunningen op grond van de “Verordening rekreatiewoningen 1994” worden geacht vergunningen te zijn als bedoeld in hoofdstuk 2.3.

  • 3.

    Vergunningen toegekend op grond van de Verordening rekreatiewoningen, vastgesteld 27 augustus 1976 en in werking getreden 9 december 1976 voor de panden, zoals voorkomen in bijlage B, behorende bij deze verordening, blijven in stand.

 

Artikel 4.2. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt met in achtneming van artikel 142 van de Gemeentewet in werking op de achtste dag na publicatie.

Artikel 4.3. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Huisvestingsverordening 2013 van de gemeente Vlissingen”.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Vlissingen op 3 oktober 2013.

de griffier, de voorzitter,

mr. F. Vermeulen A.M. Demmers

Bijlage A

Bijlage B

  • 1.

    Bouelvard Evertsen 282

  • 2.

    Boulevard de Ruijter 404

  • 3.

    Boulevard de Ruijter 394

  • 4.

    Boulevard de Ruijter 74

  • 5.

    Boulevard de Ruijter 78

  • 6.

    Boulevard de Ruijter 90

  • 7.

    Clijverstraat 5

  • 8.

    Clijverstraat 39

  • 9.

    Coosje Buskensstraat 19

  • 10.

    Duijvendrechtstraat 11

  • 11.

    Duijvendrechtstraat 37

  • 12.

    Hobeinstraat 3

  • 13.

    Sint Kruislaan 1

  • 14.

    Sint Kruislaan 11

  • 15.

    Simon de Vliegerlaan 16

  • 1.

    Toelichting op de Huisvestingsverordening van de gemeente Vlissingen

 

Algemeen

De huisvestingsverordening van de gemeente Vlissingen is voor een groot deel gebaseerd op het model van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Deze verordening vindt haar oorsprong in de Huisvestingswet en beoogt volkshuisvestingsbelangen te regelen.

In principe is de bestaande Huisvestingswet gericht op het behoud en de samenstelling van de woonvoorraad. Het doel is het voorkomen van schaarste op de woningmarkt en daarmee te voorkomen dat woningen binnen daarvoor aangewezen prijscategorieën onbetaalbaar en onbereikbaar worden voor bepaalde bevolkingsgroepen.

In de jurisprudentie wordt naast het primaire doel van schaarste het toelaatbaar geacht, dat het motief leefbaarheid wordt gebruikt, als hiermee schaarste voorkomen kan worden. Hiermee is leefbaarheid dus een afgeleide van het primaire doel.  

Inmiddels is sinds de inwerkingtreding van de Huisvestingswet in 1993, de woningmarkt in grote delen van Nederland veranderd van een “krappe” markt, naar een “ruime” markt.

Juist deze verandering brengt met zich mee dat een zekere mate van sturing op kwantiteit van de woningmarkt, is verschoven naar sturing op kwaliteit. Hiermee gaat het dan meer om behoud en verbetering van de leefbaarheid. Door de regering is deze behoefte van de lokale overheden erkend. Inmiddels is er een herziening van de Huisvestingswet in voorbereiding, waar de mogelijkheid van expliciete maatregelen ter verbetering van de leefbaarheid is opgenomen. Naar verwachting treedt de herziening van de Huisvestingswet in werking in 2014.

 

De verordening is opgebouwd op basis van het “nee, tenzij principe”. Dat wil zeggen dat er een verbodsbepaling geldt voor het totale grondgebied van de gemeente, waarop uitzonderingen zijn gemaakt voor bepaalde categorieën, of gebiedsdelen.

Wordt niet voldaan aan de daartoe gestelde eisen ten aanzien van deze categorieën of gebiedsdelen dan wordt de vergunning geweigerd. Indien de verbodsbepaling wordt overtreden kan handhavend opgetreden worden.

 

De Huisvestingswet wordt in het algemeen een gereedschapskist genoemd, op basis waarvan de gemeente bevoegdheden kan toepassen om in te grijpen in de lokale woningmarkt.

In deze verordening worden deze bevoegdheden aangereikt, gericht op de behoefte en het gewenste volkshuisvestingsbeleid.

 

Een belangrijk criterium in de verordening betreft het geordend woon- en leefklimaat.

Het vaststellen wat naar objectieve maatstaven hieronder moet worden verstaan is moeilijk te bepalen. Het college voert bij de beoordeling van een aanvraag een leefbaarheidtoets uit. Daarbij hanteert het college een aantal criteria. Het college kijkt daarbij naar de directe omgeving van het pand, maar ook op buurt- en wijkniveau.

Van een geordend woon- en leefklimaat kan sprake zijn direct in de omgeving van het pand waar vergunning wordt voor gevraagd, maar kan ook op buurt- en wijkniveau een te hanteren criterium zijn.

Een geordend woon- en leefklimaat kan een betekenis hebben in de zin van het ontbreken van voldoende voorzieningen, zoals parkeerplaatsen, fietsklemmen, capaciteit van ondergrondse vuilcontainers, of riolering. Maar er kan ook sprake zijn van een situatie, waarbij de sociaal- maatschappelijke status van de wijk onder druk staat, door overlast, criminaliteit, etc.

Met name het ontbreken van voldoende parkeergelegenheid kan van ingrijpende betekenis zijn op het woon- en leefklimaat.

 

Op basis van het reguliere “Lemononderzoek” kunnen conclusies worden getrokken dat een bepaalde buurt of wijk een zodanig leefbaarheidsniveau heeft, waardoor het ongewenst is om mee te werken aan woningomzetting.

Woningbouwcorporaties en de gemeente hebben uitgesproken om een keer in de 2 jaar een gezamenlijke monitoring (breed Lemononderzoek) te doen naar de leefbaarheid en veiligheid binnen de gemeentegrenzen. Aan de hand van de resultaten van deze monitoring stelt elke partner een eigen actieplan op om de leefbaarheid- c.q. de veiligheid in de gemeente daadwerkelijk te verbeteren en deze afgestemd met elkaar uit te voeren.

Daarnaast worden jaarlijks wijk/burgerschouwen georganiseerd, die informatie opleveren over het woon- en leefklimaat van een wijk of buurt. Ook ontvangt de gemeente rechtstreeks klachten.

De uit het Lemononderzoek, wijk/burgerschouw, of anderszins verkregen informatie kan worden gebruikt als argumentatie om een aanvraag af te wijzen met het oog op een geordend woon- en leefklimaat .

 

Deze toelichting is bedoeld om de kenbaarheid van de verordening te vergroten.

 

Hoofdstuk 1.

Het college heeft de mogelijkheid, om de werking van de verordening voor 1 of meerdere hoofdstukken in tijd en plaats op te schorten. Een dergelijk besluit kan voor het totale grondgebied van de gemeente gelden. In een ontspannen woningmarkt en met het oog op het te voeren volkshuisvestingsbeleid kan een dergelijk besluit worden genomen, maar ook indien in bepaalde buurten of wijken de leefbaarheid zodanig onder druk komt te staan, dat daarmee de leefbaarheid wordt aangetast en sprake is van dreigende verpaupering.

Aanvragen die zijn ingediend voor het opschortingsbesluit, maar waarop nog geen besluit is genomen worden afgehandeld conform de verordening.

Het college heeft besloten de periode “moratorium” Scheldebuurt, ingesteld op 15 juli 2008, te verlengen tot de herziene Huisvestingsverordening in werking is getreden.

Alle ingediende aanvragen gedurende deze opschortingperiode worden buiten behandeling gelaten

 

 

Hoofdstuk 2.1.

In hoofdstuk 2.1 wordt beoogd de groei van het aantal kamerverhuurpanden te reguleren. Doel van de regeling is te zorgen voor een spreiding van de kamerverhuurpanden en in buurten waar al te veel kamerverhuurpanden voorkomen uitbreiding daarvan tegen te gaan. Primair is het een volkshuisvestingsbelang dat regulering nodig maakt. Dat belang is gelegen in:

- het behoud van een redelijke voorraad (goedkope) koopwoningen;

- een redelijke geografische spreiding van de kamerverhuurpanden, zodat niet te veel druk op de leefbaarheid van bepaalde wijken, buurten en straten ontstaat;

- het belang van de kamerbewoning bij ordentelijke huisvesting.

 

Met de beleidsdoelstelling om te streven naar evenwichtige wijken is bezien of de in de vorige verordening gehanteerde 10% norm per postcodegebied nog gehanteerd kon blijven worden.

Gebleken is dat deze regeling een te grove werking had, waardoor het toch voorkwam dat in bepaalde straten 2 kamerverhuurpanden naast elkaar konden ontstaan. Door op te nemen dat een dergelijke situatie leidt tot een weigering van de vergunning  kan een dergelijke situatie niet meer ontstaan. Daarnaast heeft een aanscherping van de definitie van het postcode gebied plaatsgevonden, door middel van het toevoegen van de lettercombinatie van de postcode en het daarbij gelijktijdig verlagen van de norm naar 5% wordt een grotere geografische spreiding bereikt.

 

Voorts wordt gelet op de leefbaarheid van de omgeving van het pand. Het college kan de aanvraag afwijzen indien deze betrekking heeft op nader door het college aan te wijzen wijken of straten, waar het met het oog op een geordend woon- en leefmilieu ongewenst is dat er sprake is van onzelfstandige woonruimte.

Als weigeringsgrond geldt ook de technische staat van het pand, qua onderhoud en brandveiligheid.

 

Vanuit volkshuisvestelijk belang wordt ook gelet op de woonkwalitatieve eisen in de vorm van een minimale gebruiksoppervlakte per persoon, zodat overbevolking per pand kan worden tegen gegaan.

Om op basis van sociaal-maatschappelijke overwegingen de kwaliteit van wonen te garanderen, is in de Huisvestingsverordening in het hoofdstuk voor woningomzetting een minimaal niveau aangegeven van het aantal m2 gebruiksoppervlakte waarover men als persoon moet kunnen beschikken. In het Bouwbesluit 2012 is gekozen voor de personenbenadering van het inmiddels opgeheven Gebruiksbesluit. In lijn met het huidige Gebruiksbesluit is in artikel 7.11, lid 1, van het Bouwbesluit 2012 daarvoor een regeling opgenomen. In de praktijk betekent dit nieuwe principe dat waar tot voor de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012, bij de aanvraag van een omgevingsvergunning nog de bezettingsgraadklasse moest worden aangegeven, voortaan de hoeveelheid personen, uit een oogpunt van veiligheid, gezondheid en bruikbaarheid, moet worden aangegeven die maximaal gelijktijdig in de verblijfsgebieden en verblijfsruimten aanwezig zullen zijn.

 

De opgenomen bezettingsnorm bij woningomzetting in de Huisvestingsverordening wordt niet gegeven op basis van een van de uitgangspunten in het Bouwbesluit 2012, maar wordt geëist op basis van kwalitatieve sociaal-maatschappelijk overwegingen en heeft daarmee een ander oogmerk.

Met het Bouwbesluit 2012 is dus de regeling omtrent bezettingsgraad in het hoofdstuk omzetting, niet in strijd.

 

Hoofdstuk 2.2.

In dit hoofdstuk is een vergunningstelsel opgenomen voor splitsing van woonruimte. Het vergunningstelsel geldt voor het totale grondgebied van de gemeente. Doelstelling is om een ongebreidelde groei door splitsing van bestaande woningen tegen te gaan. Hierbij gelden met het oog op de leefbaarheid kwantitatieve overwegingen en kwalitatieve overwegingen.

 

In dit hoofdstuk is geen regeling opgenomen voor bezettingsnormen, omdat splitsing van woningen nieuwe woonruimte creëert. In het Bouwbesluit 2003 en het Bouwbesluit 2012 gelden voor nieuwbouw wel bezettingsgraad klassen. Het opnemen hiervan in de Huisvestingsverordening is hiermee in strijd.

Hoofdstuk 2.3.

In hoofdstuk 2.3. is de onttrekkingsvergunning opgenomen. Dit hoofdstuk vervangt de “Verordening recreatie woningen 1994”.

De “Verordening recreatiewoningen 1994” is vastgesteld met het oog op het voorkomen van een toename van tweede woningen binnen de bestaande woonvoorraad, die gedurende bepaalde periode van het jaar ongebruikt zijn.

Door maatschappelijke veranderingen zijn er diverse vormen van bewoning ontstaan. Naast het gebruik van woningen voor recreatieve doeleinden, is een vorm van deeltijd wonen ontstaan. Dat wil zeggen dat in een bepaalde tijdsperiode wordt gewoond op een plaats, terwijl men elders zijn hoofdverblijfplaats heeft. Deze vorm van niet permanente bewoning is een maatschappelijke ontwikkeling die verder toeneemt. Binnen de “ruime” woningmarkt die Vlissingen kent, kan het instrument ingezet worden om de aantrekkelijkheid van het wonen binnen Vlissingen te vergroten. Het vergunningstelsel is geografisch bepaald en betreft het gebied aan de zeezijde van de Boulevard, het nog te ontwikkelen stedelijk gebied in het Scheldkwartier waarin hoofdzaak het duurdere stedelijk wonen plaatsvindt en een deel van de binnenstad waarin veelal eigen woningen zijn gelegen.

 

Artikelsgewijze toelichting Huisvestingsverordening gemeente Vlissingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Onder i. wordt kamerverhuur gedefinieerd.

Kamerverhuur is geen:

• huisvesting voor seizoensarbeiders (dit is logies);

• gezinsvervangend tehuis;

• woning van een hospita met een beperkt aantal (maximaal 2) inwonende studenten;

• woning die ouders voor hun studerende kind kopen.

Onder j. wordt aangegeven wat onder kamerverhuurpanden moet worden verstaan. Kamerverhuurpanden komen in vele soorten en maten voor. Daarom worden aan kamerverhuurpanden waarin meer dan tien alleenstaanden gehuisvest kunnen worden extra eisen gesteld. Deze moeten worden voorzien van een ontruimingsinstallatie en een beheersplan. Een pand wordt aangemerkt als kamerverhuurpand wanneer dit wordt bewoond, of bewoond gaat worden door drie of meer alleenstaanden. Ongeacht de afmeting hebben kamerverhuurpanden de volgende kenmerken:

1. De aard van het verblijf.

Er wordt permanent gewoond. Als gevolg van de permanente bewoning staan de bewoners meestal ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres van het kamerverhuurpand, of behoren zij aldaar te worden ingeschreven. Maatgevend is dit echter niet.

  • 1.

    2. De aard van de inrichting en het gebruik.

Elke bewoner heeft de beschikking over een privédomein van één of meerdere ruimten. Daarbij maakt elke bewoner meestal gebruik van gemeenschappelijke voorzieningen, zoals toilet, badruimte, keuken en dergelijke.

 

3. De aard van de bewoning.

De bewoners leven niet in gezinsverband. Voor elke bewoner of groep van bewoners is sprake van een apart huurcontract, een onderhuursituatie of een andere civielrechtelijke overeenkomst dan wel onderlinge verhouding op grond waarvan de bewoner het exclusieve gebruiksrecht van één of meerdere ruimten heeft.

 

Een kamer of wooneenheid bestaat uit één of meerdere ruimten die het privédomein zijn van één bewoner. De kamer is daardoor vergelijkbaar met een kleine woning. Bij het beoordelen van wat het privédomein van een bewoner is, is met name de aard van het gebruik en de inrichting van de ruimten maatgevend. Meestal is er sprake van een zit-slaapsituatie en zullen de ruimten afsluitbaar zijn.

 

Onder e. en f. worden zelfstandige en onzelfstandige woonruimte gedefinieerd. Deze definities zijn opgenomen om een grens te kunnen trekken tussen onzelfstandige woonruimte (die wel onder de werking van de verordening valt) en voor inwoning bestemde woonruimte,zoals een hospita. (die niet onder de werking van de verordening valt). Dit heeft tot gevolg dat woningen die in hun geheel kamersgewijs worden verhuurd onder de vergunningplicht vallen.

 

Onder g. wordt de term gemeenschappelijke voorzieningen gedefinieerd. Gemeenschappelijke voorzieningen zijn bedoeld voor gemeenschappelijk gebruik door de bewoners van het kamerverhuurpand.

 

Onder  k. en aa. is een huishouden en een woongroep gedefinieerd in verband met de bezettingsgraad van een woonruimte. Volgens de jurisprudentie dient er bij een huishouden sprake te zijn van een band met een zekere continuïteit tussen bewoners, die het enkel gezamenlijk bewonen van een woning te boven gaat. Er is sprake van een samenlevingswens tussen personen die niet overwegend wordt bepaald door de beslissing om de betrokken woonruimte te delen. (ABRvS 5 oktober 2005, zaaknummer 200501342/1 LJN: Au3784)

 

Onder short stay onder o. wordt verstaan het structureel aanbieden van een zelfstandige woonruimte voor tijdelijke bewoning aan een huishouden of woongroep voor een aaneensluitende periode van tenminste één week en maximaal 4 maanden. Short stay is als een weigeringsgrond opgenomen in verordening met het oog op de leefbaarheid. Het begrip short stay is gericht op het voorkomen van een vorm van crisisopvang. Maar ook ter voorkoming van het aanbieden van de woning voor recreatief gebruik of als tijdelijke overbrugging in afwachting van andere woonruimte.

 

Verblijf korter dan een week wordt niet aangemerkt als short stay in verband met artikel 65 en artikel 66 Wet Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Op grond van deze artikelen is men verplicht zich te laten registreren binnen 5 dagen na verhuizing of aankomst in Nederland. Pas binnen een week is men in verzuim, vandaar dat gekozen is voor een ondergrens van 1 week.

 

Artikel 1.2

Het college heeft op basis van dit artikel de mogelijkheid om delen van de verordening op te schorten, of te wel een moratorium in te stellen. Dit artikel geeft het college een ingrijpende bevoegdheid indien blijkt dat er als gevolg van de toepassing van de verordening, ontwrichting ontstaat van de woningmarkt, dan wel ontwrichting dreigt van een geordend woon- en leefklimaat.  

Gelet op de verordenende bevoegdheid van de gemeenteraad en de ingrijpende bevoegdheid, die dit artikel biedt, is het college gehouden alvorens een besluit te nemen, eerst de gemeenteraad te horen.

 

Dit artikel vormt het sluitstuk als “ultimum remedium”, indien op basis van andere instrumenten die de verordening kent, adequate maatregelen niet meer mogelijk zijn. Opschorting van delen van de verordening biedt de mogelijkheid om eventuele maatregelen te nemen, die tot de geconstateerde ontwrichting hebben geleid.

 

Een dergelijk besluit kan voor het totale grondgebied van de gemeente gelden. In een ontspannen woningmarkt en met het oog op het te voeren volkshuisvestingsbeleid kan een dergelijk besluit worden genomen, maar ook indien in bepaalde buurten of wijken de leefbaarheid zodanig onder druk komt te staan, dat daarmee de leefbaarheid wordt aangetast en sprake is van dreigende verpaupering.

 

Reeds ingediende, maar nog niet vergunde aanvragen voor het opschortingsbesluit, worden conform de verordening afgehandeld.

 

Het college heeft besloten om het moratorium in stand te houden tot het moment dat deze huisvestingsverordening in werking is getreden.

 

Artikel 2.1.1 Werkingsgebied

Op het gehele grondgebied van de gemeente Vlissingen is voor gebouwen, waarin gewoond wordt, een omzettingsvergunning voorgeschreven. Gedachte hierachter is dat de praktijk hier voldoende zal filteren; er zullen geen omzettingsvergunningen worden gevraagd voor gebouwen die zich daartoe niet lenen. Geen omzettingsvergunning is vereist voor het splitsen van andere gebouwen. Niet-woongebouwen zullen immers naast juridische omzetting ook fysieke ingrepen behoeven voordat ze voor bewoning geschikt zijn. Zowel de functiewijziging als de verbouwing wordt dan getoetst aan onder andere planologische aanvaardbaarheid. Deze toetsing maakt dan al een regulering van gebruik door de gemeente mogelijk.

Woningen of gebouwen van toegelaten instellingen zijn niet uitgezonderd, tenzij met hun een convenant is afgesloten waarbij afspraken zijn gemaakt over woningomzettingen.

 

Artikel 2.1.2 Vergunningvereiste

Eerste lid: In dit artikel wordt bepaald dat zelfstandige woonruimten niet mogen worden omgezet in onzelfstandige woonruimten zonder vergunning van het college. Een zelfstandige woonruimte is een volledige woonvoorziening terwijl bij een onzelfstandige woonruimte er gemeenschappelijk gebruik van basisvoorzieningen als toilet etc. bestaat. Kenmerkend voor een onzelfstandige woonruimte is dat het niet over een eigen toegang beschikt.

 

Artikel 2.1.3 Procedure aanvraag omzettingsvergunning

 

Tweede lid: Het gevraagde bouwtechnisch rapport moet door een daarvoor geschikte deskundige worden opgemaakt. Het college kan op basis van lid 3 nadere regels te stellen aan de deskundigheid van de opsteller, dan wel aan het rapport zelf.

 

Met details voor geluidwering worden de bouwkundige maatregelen bedoeld om lucht en contactgeluid tegen te gaan, als bedoeld in afdeling 3.3. van het Bouwbesluit met in achtneming van de NEN 5077.

Voor de brandveiligheid dient voldaan te worden aan de eisen die zijn gesteld in het Gebruiksbesluit voor kamerverhuur.

 

Het college is bevoegd om voor de aanvraag een formulier vast te stellen.

 

Artikel 2.1.4 Weigeringsgronden  (omzettingsvergunning)

In dit artikel wordt aangegeven op welke gronden een vergunning kan worden geweigerd. Daarbij dient het college het belang dat de aanvrager heeft af te wegen tegen het behoud van de woonruimtevoorraad. Daarbij gaat het ook om de kwaliteit van de woningvoorraad.  Onvoldoende kwaliteit van woningen heeft ook gevolgen voor de kwantiteit. Bij kwaliteit gaat het niet alleen om de bouwkundige en woonkwalitatieve eisen van de woningen, maar ook de situatie in de straat speelt een rol.

 

Tweede lid:

In het algemene deel van deze toelichting is al ingegaan hoe het college om kan gaan met het criterium van een geordend woon- en leefklimaat en welke informatie hiervoor wordt gebruikt.

In principe is woningomzetting mogelijk binnen de gehele gemeente. Om overlast situaties te voorkomen is het ongewenst dat zelfstandige bewoonde panden komen te liggen tussen panden met onzelfstandige woonruimte. Door deze eis toe te passen moeten er altijd 2 zelfstandige bewoonde panden liggen tussen 2 kamerverhuurpanden.

Voorts wordt vanuit geografische overwegingen het criterium gehanteerd dat niet meer dan 5% van de aanwezige woonbebouwing per postcodegebied voor omzetting in aanmerking komt. Daarbij wordt als postcodegebied gehanteerd het gebied met dezelfde cijfer en lettercombinatie.

Het college kan in bepaalde buurten en wijken uitzonderen, waar geen omzettingen plaats kunnen vinden. Daarbij let het college op het algemeen buurtoordeel op grond van het Lemononderzoek, het straatbeeld, geregistreerde klachten, wetenschap van politie, het Maatschappelijk werk Walcheren/Porthos en de woningcorporaties.

 

Derde lid: Voorkomen moet worden dat er woningen worden omgezet die bouwkundig ongeschikt of in een slechte staat van onderhoud verkeren en na omzetting nog steeds in een slechte bouwkundige toestand verkeren. Daarnaast kan de indeling van de woning van zodanige aard zijn, dat het bouwkundig niet verantwoord is om mee te werken aan een omzetting, bijvoorbeeld omdat er onvoldoende ruimte is of de indeling van de woning van zodanige aard dat niet voldaan kan worden aan de eisen van brandveiligheid, of omdat de woning in een zodanige slechte onderhoudstoestand verkeert, dat verbouw in feite zinledig is.

Het opleggen van bouwkundige maatregelen voor extra geluideisen kunnen niet worden gebonden aan de huisvestingsvergunning. Op grond van het Bouwbesluit mag een gemeente alleen eisen stellen in het kader van een af te geven omgevingsvergunning aan die delen van het gebouw die door bouwkundige ingrepen daadwerkelijk worden geroerd. Voor bestaande muren en delen waar geen bouwwerkzaamheden aan plaatsvinden gelden de eisen van het Bouwbesluit voor bestaande bouw.

Vierde lid: Het gaat om de passendheid van de wooneenheid of kamer. Overbewoning is vanuit sociale- en maatschappelijke overwegingen ongewenst. Uitgangspunt is de gebruiksoppervlakte volgens de NEN 2580, zoals deze in het Bouwbesluit wordt gehanteerd. Daarbij zij opgemerkt dat de oppervlakte van een zolderkamer voor de bepaling van het aantal m2 wordt meegenomen als deze als kamer bereikbaar is door een vaste trap, de vloer begaanbaar is en het dak beschoten is en er sprake is van een redelijke lichttoetreding en deze anderszins voldoet aan de eisen in het Bouwbesluit. Niet als kamers worden beschouwd, badkamers, doucheruimte, kelders, bergingen, etc. Dit zijn kenmerkende gemeenschappelijk voorzieningen. Hiervoor gelden onverkort de eisen uit het Bouwbesluit.

 

De Huisvestingsverordening is een verordening die wordt geschreven met het oog op afstemming van vraag en aanbod op de woningmarkt. Bij de vergunning wordt getoetst wat de wijziging van het gebruik van woonruimte betekent voor de beschikbaarheid van woningen voor de locale woningmarkt. Het is dus een regeling die geldt voor bestaande gebouwen. Dit komt tot uitdrukking in artikel 30 lid 1, aanhef en onder c, van de Huisvestingswet waarin een verbod is opgenomen om een woonruimte, die behoort tot een door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening daartoe met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad aangewezen categorie, zonder vergunning van burgemeester en wethouders van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte om te zetten en in artikel 31 van de Huisvestingswet waarin wordt bepaald dat een vergunning als bedoeld in artikel 30, lid 1, verleend, tenzij het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het met het onttrekken aan de bestemming tot bewoning gediende belang en het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad niet door het stellen van voorwaarden en voorschriften voldoende kan worden gediend. De Huisvestingswet stelt volgens de considerans ervan, regels met het oog op een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte.

Een verbod in een huisvestingsverordening om zonder vergunning van het college bemiddeling te verlenen bij het verkrijgen van woonruimte of zich met dat doel te vestigen of op te treden als woning- en kamerbemiddelingsbureau acht de Afdeling bestuursrechtspraak aanvaardbaar omdat het geen onderwerp betreft, waarin al door of krachtens de Huisvestingswet is voorzien. De Verordening regelt aldus een ander onderwerp. Artikel 2 van de Verordening is dus niet onverbindend (ABRvS 21 september 2011, zaaknummer 201010093/1/H3, LJN: BT2130).

 

In artikel 2.1.4, lid 5 is geregeld dat per persoon 12 m2 gebruiksoppervlakte als onzelfstandige woonruimte (wooneenheid) aanwezig dient te zijn. Hierdoor is het mogelijk om een bed een stoel en een kast te plaatsen. De ter beschikking staande gebruiksruimte mag verspreid zijn over meerdere ruimten, waarbij in ieder geval in 1 kamer minimaal 6 m2 gebruiksruimte aanwezig moet zijn. De resterende 6 meter mag niet met andere personen worden gedeeld, zodat per persoon men exclusief kan beschikken over 12 m2 gebruiksruimte en in ieder geval over 1 kamer per persoon.

 

Artikel 2.1.5 Woningcomplex

Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van hetgeen beschreven in artikel 2.1.4 een aanvraag omzettingsvergunning in behandeling nemen wanneer de aanvraag een wooncomplex betreft. Wanneer het college van mening is dat er geen ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in een straat of buurt ontstaat met het verlenen van de omzettingsvergunning wordt de aanvraag in behandeling genomen.

 

Artikel 2.1.7 Beslissing op de aanvraag omzettingsvergunning

Derde lid: lex silencio positivo:

Met de invoering van artikel 28 van de Dienstenwet wordt paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht op vergunningenstelsels die onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn vallen automatisch van toepassing, tenzij in de regelgeving (bij wettelijk voorschrift) expliciet staat aangegeven dat er een dwingende reden van algemeen belang geldt en dat de LSP in dat geval niet van toepassing is. Het artikel kent voor vergunningen vallende onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn geen facultatief karakter. Vanaf 1 januari 2012 moet bij een geval van een dwingende reden van algemeen belang altijd de LSP uitdrukkelijk worden uitgesloten.

Er bestaan geen duidelijke bezwaren tegen een lex silencio positivo (LSP). Het is zelfs wenselijk dat het bestuur, op deze wijze aan haar beslistermijn wordt gebonden en dat bij niet tijdig beslissen de uitkomst in het voordeel van de aanvrager uitvalt.

Hiermee wordt ook vooruit gelopen op het wetsontwerp van de nieuwe Huisvestingswet, waarbij voor deze vergunning een lex silencio positivo wordt ingevoerd. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt daarom van toepassing verklaard.

 

In het zesde lid wordt de koppeling gelegd met het bouwplan, waarvan in de meeste situaties sprake zal zijn. Om te voorkomen dat het bouwplan niet wordt uitgevoerd, maar toch gebruik gemaakt wordt van de huisvestingsvergunning,  kan hierin als opschortende voorwaarde worden opgelegd dat het bouwplan daadwerkelijk wordt uitgevoerd, binnen een daartoe nader te bepalen termijn. Indien blijkt dat het bouwplan niet is of wordt gerealiseerd kan het college overgaan tot het intrekken van de vergunning op basis van artikel 2.1.10.

 

Artikel 2.1.8 Quotum

Het college kan met het oog op behoud en samenstelling van de woningvoorraad en daarmee de leefbaarheid van wijken, buurten of gebieden aanwijzen waar uitbreiding van het aantal kamerverhuurpanden ongewenst is, door het instellen van een quotum.

 

Artikel 2.1.10 Intrekken van een omzettingsvergunning

Dit artikel geeft het college de mogelijkheid een reeds verstrekte vergunning in te trekken. Met in achtneming van artikel 4:8 Abw stelt  het college degene wie het besluit aangaat, per aangetekende brief in kennis van het voorgenomen besluit en krijgt deze persoon ook een termijn om maatregelen te treffen om alsnog aan de bepalingen van de verordening te voldoen. Daarnaast wordt de persoon in de gelegenheid gesteld zich door of namens het college te doen horen.

 

Artikel 2.2.1 Werkingsgebied

Dit artikel geeft het werkingsgebied aan. Alle gebouwen in de gemeente Vlissingen die geschikt zijn voor woonruimte vallen onder het werkingsgebied. Op deze hoofdregel zijn enkele uitzonderingen gemaakt.

In lid b en c zijn gebouwen uitgezonderd waar sprake is van bestaande appartementsrechten of nog te vestigen rechten, maar dat niet tot gevolg heeft dat het aantal woonruimten toeneemt.

Gebouwen van de woningcorporaties in de gemeente Vlissingen zijn niet uitgezonderd, tenzij met deze toegelaten instellingen aparte afspraken zijn gemaakt over woningsplitsingen

 

Artikel 2.2.2 Vergunningvereiste

Dit artikel bepaalt dat het verboden is zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders een (eigendoms)recht op een gebouw dat is aangewezen in artikel 2.1.1 te splitsen in appartementsrechten. Geen splitsingsvergunning is vereist voor het splitsen van andere gebouwen. Niet woongebouwen zullen immers naast juridische splitsing ook fysieke ingrepen nodig hebben om het pand voor bewoning geschikt te maken. Een dergelijke functiewijzing, alsmede de verbouwing wordt getoetst aan planologische regels en de bouwregelgeving. Deze toetsing maakt dan al een regulering mogelijk, met in achtneming van het gemeentelijk beleid.

 

Artikel 2.2.3 Procedure aanvraag splitsingsvergunning

De aanvraag om een splitsingsvergunning moet worden ingediend bij het college van burgemeester en wethouders. Het college is bevoegd om een aanvraagformulier daarvoor vast te stellen. Een aanvraag mag meerdere gebouwen betreffen.

Tweede lid: Het gevraagde bouwtechnisch rapport moet door een daarvoor geschikte deskundige worden opgemaakt. Het college kan op basis van lid 3 nadere regels te stellen aan de deskundigheid van de opsteller, dan wel aan het rapport zelf.

 

Artikel 2.2.4 Weigeringsgronden (splitsingsvergunning)

De weigerings- en aanhoudingsgronden voor een aanvraag om een splitsingsvergunning zijn in de Huisvestingswet en het Huisvestingsbesluit vastgelegd. In dit artikel zijn de weigeringsgronden opgenomen. In deze verordening worden drie weigeringsgronden gehanteerd:

  • 1.

    gronden die verband houden met de samenstelling van de woonruimtevoorraad

  • 2.

    gronden met het oog op de toestand van het gebouw.

 

Ad 1

Sub a: Te denken valt hierbij aan woningen met een huur die binnen de grenzen valt van de huurtoeslag, of aan woningen die in het bijzonder geschikt zijn voor een bepaalde doelgroep, zoals senioren.

Sub b: In dit artikel wordt de link gelegd met het artikel 2.2.7.

Sub d: Voor gebouwen die volgens het bestemmingsplan niet als woonruimten zijn aangemerkt en in afwijking van het bestemmingsplan toch zijn bewoond, wordt een vergunning geweigerd.

 

Ad 2 Het gaat daarbij om de technisch bouwkundige toestand (sub a en b). van het gebouw. Voorkomen moet worden dat de woonvoorraad in een bouwkundig slechte staat komt te verkeren.

 

Artikel 2.2.5 Aanhouding van de splitsingsaanvraag

Dit artikel regelt wanneer een aanvraag kan worden aangehouden.

 

Artikel 2.2.6 Beslissing op de aanvraag splitsingsvergunning

De aanvraag om een splitsingsvergunning moet worden ingediend bij het college van burgemeester en wethouders. Het college kan een aanvraagformulier vaststellen. Een aanvraag mag meerdere gebouwen betreffen. Derde lid: Het beginsel van lex silencio positivo is eveneens van toepassing op de splitsingsvergunning.

 

Zesde tot en met tiende lid: Aan de bepaling ligt ten grondslag dat er geen kwalitatief slechte woningen gesplitst zullen worden.

 

Artikel 2.2.7 Quotum

Het college kan met het oog op behoud en samenstelling van de woningvoorraad en daarmee de leefbaarheid, wijken, buurten of gebieden aanwijzen waar uitbreiding van het aantal te splitsen woningen ongewenst is, door het instellen van een quotum. Dit besluit moet worden genomen voor 1 september van het kalenderjaar.

 

Artikel 2.2.9. Intrekken vergunning

Het artikel geeft de gronden waarop de vergunning kan worden ingetrokken. Dat kan als niet binnen één jaar de appartementsrechten zijn ingeschreven in het kadaster. Ook als er onjuiste, of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de vergunninghouder moest dit redelijkerwijs vermoeden, kan de vergunning worden ingetrokken. Het college neemt daarbij artikel 4:8 Abw in acht.

 

Artikel 2.2.10 Compensatie

Door splitsing van woonruimte ontstaat er druk op de openbare ruimte en op het voorzieningenniveau. Het gaat daarbij om voorzieningen die niet alleen betrekking hebben op het gebied waar de woonruimte is gelegen, maar ook om voorzieningen die buiten dat gebied liggen. Denk bijvoorbeeld aan een wijkcentrum. Bij voorzieningen die direct gerelateerd zijn aan de te splitsen woonruimte kan men denken aan parkeermogelijkheden, maar ook afvalvoorzieningen. Voorstelbaar is dat door financiële compensatie het mogelijk wordt dat een vergunning die in eerste instantie zou moeten worden geweigerd in verband met een geordend woon- en leefklimaat, door financiële compensatie wel verleend kan worden.

Extra druk op het voorzieningenniveau brengt extra kosten met zich mee voor de instandhouding en eventuele uitbreiding daarvan. Om de kwaliteit van de bestaande bebouwde omgeving en de kwaliteit van het voorzieningen niveau in stand te houden, is financiële compensatie gerechtvaardigd.

De bijdrage wordt toegevoegd in de begroting aan Programma 6 Bruikbaarheid openbare ruimte. De bijdragen worden ingezet voor:

  • 1.

    infrastructuur

  • 2.

    openbaar groen

  • 3.

    openbaar oppervlaktewater

  • 4.

    parkeergelegenheid (auto’s en fietsen)

  • 5.

    riolering

 

Volgens de Structuurvisie “Vlissingen een stad aan zee- een zee aan ruimte”, vastgesteld door de gemeenteraad 17 december 2009 zijn dit de voornaamste ontwikkelingen met een belang op stedelijk niveau. Uitwerking van deze ontwikkelingen vinden plaats in de vorm van projecten, waaraan afhankelijk van de aard van de ontwikkelingen in wisselende samenstelling voorzieningen worden verbonden.

 

Het bedrag zal jaarlijks worden verhoogd met het percentage van het consumentenprijsindexcijfers (cpi), zoals wordt gepubliceerd door het CBS en ook wordt gehanteerd voor de gemeentelijke begroting.

 

Artikel 2.3.1 Werkingsgebied

De Verordening recreatiewoningen 1994 en de daarbij behorende beleidsregel van 6 februari 2002 bood de mogelijkheid om woningen te ontrekken voor het niet permanent gebruik aan de sinds 1984 gerealiseerde of sinds die tijd gerealiseerde nieuwbouw in een beperkt gebied. Dit gebied betrof hoofdzakelijk het gebied gelegen aan de zeekant van de boulevards. Vanwege de toeristische functie van de boulevards is van uit het toeristisch beleid met terughoudendheid de mogelijkheid geboden om woningen te onttrekken die bestemd zijn voor permanente huisvesting. Buitenom dit gebied is een terughoudend beleid gevoerd om onttrekkingsvergunningen te verlenen.

 

Bestaande woningen die op grond van het bestemmingsplan zodanig zijn aangemerkt, zoals zomerhuizen, recreatiewoonverblijven, recreatieve appartementen en hotel- en logiesgebouwen zijn uitgezonderd. Ook woningen die op grond van het CBS zijn geregistreerd als tweede woningen blijkend uit de Gemeentelijke Basis Administratie zijn eveneens uitgezonderd.

 

Het gebied waar een onttrekkingsvergunning mogelijk is op basis van deze verordening, betreft globaal de boulevards, het stedelijk gebied in het nog te ontwikkelen Scheldekwartier. Appartementen in combinatie met een ligplaats in de (te ontwikkelen) marina zijn een aantrekkelijke combinatie van verblijf en vermaak. Door dit gebied van het Scheldekwartier nu al te betrekken bij deze verordening, is hiermee een belangrijke juridische basis gelegd voor de verdere uitwerking van het Scheldekwartier.

Daarnaast is een deel van de binnenstad aangewezen als een gebied waar woningonttrekking mogelijk is. Het betreft voornamelijk het gedeelte van het kernwinkelgebied met de daarom heen liggende woonbebouwing. De mogelijkheid van deeltijdwonen, vergroot de gebruiksmogelijkheden van de woningen. Hierdoor wordt de levendigheid van de binnenstad en daardoor de leefbaarheid versterkt. Het werkingsgebied voor de onttrekkingsvergunning is aangegeven op de bij deze verordening behorende kaart (bijlage A).

Het onttrekken van woonruimte voor een bedrijf of voor de uitoefening van een praktijk is niet gebonden aan een vergunning op basis van deze verordening, maar wordt getoetst aan de ruimtelijke- en milieu regelgeving.

 

Artikel 2.3.3. Procedure aanvraag onttrekkingsvergunning

De aanvraag om een onttrekkingsvergunning moet worden ingediend bij het college van burgemeester en wethouders. Het college kan daarvoor een formulier vaststellen. Een aanvraag mag meerdere gebouwen betreffen.

 

Er zijn Vereniging van Eigenaren (VVE) die in hun huisreglement bepalingen hebben opgenomen over deeltijd wonen. Indien hiervan sprake is wordt aan de aanvrager het standpunt van de VVE gevraagd. Het college neemt het standpunt van de VVE mee bij de afweging voor hun beslissing.

 

Artikel 2.3.4. Weigeringsgronden (onttrekkingsvergunning)

Op basis van de beleidsregel behorende bij de Verordening recreatiewoningen 1994 zijn afspraken gemaakt met Vereniging van eigenaren van diverse appartementengebouwen, waar het ontrekken van permanent woonruimten voor niet permanent gebruik, privaatrechtelijk is geregeld.

Deze afspraken worden met deze verordening gerespecteerd.

De in het verleden verleende onttrekkingsvergunningen zijn overdraagbare persoonsgebonden vergunningen geldig voor een periode van 10 jaar.

 

Als het een aanvraag betreft waarbij de woonruimte ligt buiten de op de kaart aangewezen gebieden in bijlage A wordt de vergunning in ieder geval geweigerd. Deze gebieden betreffen veelal rustige woonwijken, waar het gebruik van een woning voor deeltijd wonen ongewenst is.

 

Met het oog op de kwaliteit van de woonruimtevoorraad wordt de vergunning geweigerd als in een woningcomplex (rode gebied) een situatie ontstaat waarmee meer dan 50% van de woonruimten niet permanent zullen zijn bewoond.

Bij een woning gelegen in het blauwe gebied wordt de vergunning geweigerd als 25% van de woningen in de straat niet permanent bewoond zullen zijn. In ieder geval wordt de vergunning geweigerd, indien een permanent bewoonde woonruimte door het besluit direct aansluitend komt te liggen tussen 2 deeltijd bewoonde woningen.

 

De mogelijkheid voor short-stay is als weigeringsgrond opgenomen om te voorkomen dat er woningen gebruikt gaan worden als een vorm van crises opvang. Het voortdurend wisselen van bewoners in een pand heeft invloed op een geordend woon- en leefklimaat en is daarom niet in het belang van het behoud en de samenstelling van de woonruimtevoorraad. Voor tijdelijke huisvesting en crisisopvang kan een beroep worden gedaan op de toegelaten instellingen werkzaam binnen de gemeente Vlissingen.

 

Artikel 2.3.5 Beslissing op de aanvraag onttrekkingsvergunning

Derde lid: Het beginsel van lex silencio positivo is eveneens van toepassing op de onttrekkingsvergunning.

 

De vergunning is persoonsgebonden en niet zaaksgebonden en wordt op naam gesteld van natuurlijke personen. Hiermee wordt bereikt dat er een zekere mate van beweging ontstaat tussen permanente- en deeltijd bewoning en de woningmarkt in beweging blijft. De vergunning wordt op naam van de eigenaar gezet. Hierdoor wordt ook de handhaafbaarheid van de vergunning vergroot. Indien anderen dan de eigenaar verblijven in de deeltijd woning kan daartegen worden opgetreden.

Om de beweegbaarheid van de woningmarkt gaande te houden is de vergunning niet overdraagbaar.

Aan de vergunning kan eventueel een termijn worden verbonden. In principe geldt dat de persoonsgebonden vergunning bij overlijden van de natuurlijke persoon komt te vervallen. Er zijn omstandigheden denkbaar dat de vergunning naar tijd beperkt zou moeten worden, bijvoorbeeld vanwege veranderende beleidsinzichten.

Aan rechtspersonen wordt geen vergunning op naam afgegeven, omdat deze niet zelf de woning in deeltijd zullen bewonen.

 

Artikel 2.3.6 Quotum

Hoewel het werkingsgebied voor de onttrekkingsvergunning geografisch is beperkt kan het noodzakelijk zijn om beperkingen op te leggen aan het aantal af te geven vergunningen.

Op deze wijze heeft het college een instrument in handen om zo nodig in te kunnen grijpen, indien zich omstandigheden voordoen die het behoud en de samenstelling van de woonvoorraad zodanig onder druk zetten dat het nemen van maartregelen daartoe noopt. Met name op complexniveau kan het vanwege de leefbaarheid van het complex noodzakelijk zijn om het aantal vergunningen te quoteren.

 

Artikel 2.3.7 Intrekken vergunning

Op basis van informatie uit de Gemeentelijke Basis Administratie of controle ter plaatse, kan blijken dat de vergunning op onjuiste gronden is verleend.

 

Artikelen uit Hoofdstuk 3 en 4

Deze hoofdstukken bevatten de normale bepalingen om een verordening te handhaven alsmede een regeling van de inwerkingtreding.

 

Artikel 3.2 Bestuurlijke boete

De Bestuurlijke boete vindt zijn grondslag in titel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht en is bij  “Besluit van 25 juni 2009 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht en de Aanpassingswet vierde tranche Awb” in de wet opgenomen.

In artikel 85a van de Huisvestingwet wordt de gemeente de mogelijkheid geboden om een bestuurlijke boete op te leggen bij overtreding van de artikelen 7, eerste en tweede lid, 8, 18, eerste lid en 30, eerste lid. Het bedrag van de bestuurlijke boete dient bij verordening door de gemeenteraad te worden vastgesteld.

Artikel 3.2. van de Huisvestingsverordening kent de mogelijkheid om een hogere boete op te leggen ingeval er sprake is van recidive.

Indien binnen een termijn van 3 jaar “opnieuw dezelfde gedraging” plaatsvindt, wordt het boetebedrag verdubbeld.

Onder “opnieuw dezelfde gedraging” wordt het volgende verstaan:

  • 1.

    De eerste overtreding moet zijn beëindigd, wanneer het gaat om dezelfde woonruimte. Er kan niet tweemaal een boete worden opgelegd voor hetzelfde feit. Indien bij dezelfde woonruimte opnieuw dezelfde overtreding wordt begaan, nadat er sprake is van beëindiging van de eerste overtreding, dan geld dit als “opnieuw dezelfde gedraging”. Er is dan weer sprake van een nieuw feit.

  • 2.

    Wordt eenzelfde overtreding begaan bij een andere woonruimte, dan is er sprake van “opnieuw dezelfde gedraging”. De overtreder overtreedt tweemaal hetzelfde artikel en de daarin beschermde norm.

  • 3.

    Het moet uitdrukkelijk gaan om overtreding van hetzelfde artikel in de Huisvestingsverordening. Indien er sprake is van overtreding van een ander artikel is er geen sprake van “opnieuw dezelfde gedraging”.

 

Van een bedrijfsmatige exploitatie is in de volgende gevallen sprake:

  • 1.

    De overtreder verhuurt aantoonbaar meerdere woonruimten. Uit de omvang van de exploitatie blijkt het bedrijfsmatige aspect. Iemand die zich bedrijfsmatig bezig houdt met exploitatie behoort de regelgeving te kennen.

 

  • 1.

    De overtreder houdt zich beroepsmatig bezig met regelgeving omtrent huisvesting en exploitatie van onroerend goed. Hieronder vallen in ieder geval: vastgoedontwikkelaars, makelaars, woning- en kamerbemiddelingsbureaus en bedrijven die zich bezig houden met huisvesting van hun eigen werknemers. Het bedrijfsmatige aspect van de exploitatie vloeit voort uit de aard van het bedrijf of beroep van de overtreder.

 

  • 1.

    Uit de omvang van onzelfstandige bewoning kan ook een bedrijfsmatig karakter van de exploitatie blijken: bij meer dan vier personen, kan dit aangemerkt worden als kamerverhuur in de zin van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken. De exploitant dient bij een exploitatie van die omvang ook te zorgen voor een brandveilig gebruik en op de hoogte te zijn van de overige regelgeving.

 

  • 1.

    Onttrekking van woonruimte is enkel bedrijfsmatig indien dit vanuit commercieel oogpunt plaatsvindt. Onttrekking in het kader van het voeren van een bedrijf (opslag supermarkt, meelsilo voor een bakkerij, of een logiesfunctie), maar ook het in gebruik hebben van woonruimte met een hennepkwekerij, is als een onttrekking vanuit commercieel oogpunt te beschouwen.

 

Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de boete op een lager niveau worden vastgesteld. (artikel 5:46, lid 3 Awb) Het gaat hier om de antihardheidsclausule. Zie ook Memorie van Toelichting op het “Besluit van 25 juni 2009 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht en de Aanpassingswet vierde tranche Awb”, blz 143. In een concreet geval, kan er sprake zijn van bijzondere omstandigheden, waardoor de sanctie onbillijk werkt. De overtreder zal in beginsel zelf een voldoende onderbouwd beroep moeten doen op artikel 5:46, lid 3 Awb.

 

De Huisvestingsverordening van de gemeente Vlissingen kent alleen bepalingen die zijn gebaseerd op artikel 30 van de Huisvestingswet, namelijk omzetting (artikel 2.1.2) en onttrekking (artikel 2.3.2). Het splitsen van woningen (artikel 33 van de Huisvestingswet) wordt niet genoemd in artikel 85a van de wet. Het is dan ook niet mogelijk om bij overtreding van artikel 2.2.2 van de verordening een bestuurlijke boete op te leggen. Wel wordt op grond van artikel 84, lid 2 van de Huisvestingswet de mogelijkheid gegeven bij overtreding van dit artikel een straf bedreigd, door middel van een hechtenis van ten hoogste 4 maanden of een geldboete van de derde categorie.

 

 

 

Artikel 4.1 Overgangsbepaling

Vergunningen die zijn verleend op grond van de Verordening rekreatiewoningen 1976 blijven in stand. Deze vergunningen zijn gebonden aan het pand. Zolang de panden niet permanent worden bewoond blijft de vergunning hierop rusten. Zodra een inschrijving plaatsvindt in het GBA voor een dergelijk pand, komt daarmee de vergunning van rechtswege te vervallen.

Het aantal panden waarop nog een dergelijk vergunning rust en geen inschrijving in het GBA heeft plaatsgevonden, staat vermeld in bijlage B. In de loop van de tijd zullen deze vergunningen uiteindelijk verdwijnen, omdat uiteindelijk de woningen toch voor permanente bewoning weer worden aangewend.

 

Jurisprudentie

  • -

    Spelregels bij inrichten stelsel onttrekkingsvergunning; financiële compensatie. ABRS nr. 200203397/1; 30-07-2003; JG 03.0211.

De Afdeling doet enkele uitspraken over de mogelijkheden bij het inrichten van een vergunningstelsel voor onttrekkingen. Eerder was al duidelijk geworden dat de vergunningplicht kan worden ingevoerd voor de gehele woningvoorraad (JG 00.0198). De Afdeling bevestigt dit nog eens. Zowel de onderbouwing van deze aanwijzing als de manier waarop de gemeente komt tot een bedrag voor de financiële compensatie van het verloren gaan van woonruimte zijn illustratief. Een lastig punt betreft de regeling in de verordening van Gooi en Vechtstreek van de gronden waarop een vergunning moet worden verleend en de financiële compensatie bij vergunningverlening. De Huisvestingswet bepaalt in artikel 31 kort gezegd dat een onttrekkingsvergunning wordt verleend tenzij het belang van de woningvoorraad groter is dan het belang van de onttrekking en het belang van de woningvoorraad niet door het stellen van voorwaarden aan de vergunning kan worden gediend.

 

Uit deze en volgende bepalingen uit de wet is niet goed af te leiden of de bedoelde voorwaarden (bijvoorbeeld financiële compensatie) nu alleen kunnen worden gesteld wanneer het belang van de woningvoorraad groter is dan het belang van de onttrekking. Mogelijk laat de wet ruimte om die voorwaarden ook te stellen als het belang van de woningvoorraad kleiner dan of gelijk is aan het belang van de onttrekking. Het artikel 3.7 uit de gemeentelijke verordening geeft de indruk dat voor de laatste uitleg is gekozen, zodat bij elke vergunningverlening een financiële compensatie voor de gemeente wordt gevraagd. Nu de wet niet geheel duidelijk is, zal de rechter het verlossende antwoord moeten geven. De Afdeling lijkt in het onderhavige geval het uitgangspunt te huldigen dat de werkwijze in de verordening is te billijken. Deze rechtsregel kan echter niet klakkeloos worden aangenomen, daar de Afdeling in een uitspraak op 18 augustus 2000 (JG 00.0198, gemeente Zeist) is juist het tegenovergestelde beweerd: "Artikel 3.1.4 (van de gemeentelijke verordening….) is wegens strijd met artikel 31 van de (Huisvestingswet) onverbindend, voor zover daarbij de mogelijkheid wordt geboden compensatie te eisen indien het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad niet groter is dan het met het onttrekken aan de bestemming tot bewoning te dienen belang." De vraag is nu welke zienswijze de Afdeling in de toekomst zal huldigen. JB (2003) 261; LJN-nr. AI0538