Regeling vervallen per 01-01-2024

Algemene subsidieverordening Vlissingen 2018

Geldend van 31-05-2018 t/m 31-12-2023

Intitulé

Algemene subsidieverordening Vlissingen 2018

De raad van de gemeente Vlissingen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d.27 februari 2018, nr, 828914;

gelet op de artikelen 149 van de Gemeentewet en op titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Algemene subsidieverordening Vlissingen 2018

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. activiteitenplan: een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen, dat per activiteit de daarvoor benodigde personele en materiële middelen vermeldt;

b. college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen;

c. egalisatiereserve: een reserve die wordt gevormd uit exploitatieoverschotten om eventuele toekomstige tekorten op te vangen ten einde een gelijkmatige verdeling van lasten te realiseren;

d. incidentele subsidie: een subsidie die wordt verleend ten behoeve van eenmalige activiteiten;

e. investeringssubsidie: een subsidie die wordt verleend om een investering mogelijk te maken;

f. jaarsubsidies: verzamelterm voor per kalenderjaar te verlenen subsidies;

g. de-minimisverordening: verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van Europese Gemeenschappen van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L379/5), verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 337/35) en verordening (EG) nr. 875/2007 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 24 juli 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserijsector en tot wijziging van Verordening (EG) nr.1860/2004 (PbEU L 193/6), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

h. onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitvoert;

i. per kalenderjaar te verstrekken subsidie: subsidie aan rechtspersonen die wordt verleend voor voortdurende activiteiten ter uitvoering van gemeentelijk beleid;

j. prestatie: een geleverd product of activiteit tegen een vooraf afgesproken kostprijs, gericht op meetbare resultaten, die leiden tot een bijdrage aan het realiseren van een (beleids)doelstelling;

k. prestatieafspraken: aanvullende inhoudelijke en budgettaire afspraken in een overeenkomst, volgend op of horende bij de beschikking tot subsidieverlening;

l. subsidieregeling: door het college vast te stellen nadere regels, ter uitvoering van deze verordening:

m. verdrag: Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie;

n. wet: Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Reikwijdte

1. Deze verordening is van toepassing op de verlening van subsidies door het college, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de wet (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is).

2. Ten aanzien van subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is kan het college bepalen dat deze verordening geheel of gedeeltelijk van toepassing is.

Artikel 3. Bevoegdheden college

1. Ter uitvoering van deze verordening is het college bevoegd nadere regels, in het vervolg subsidieregeling genoemd, vast te stellen.

2. Het college legt in de subsidieregeling in ieder geval vast:

a. op welke beleidsterreinen de regeling betrekking heeft;

b. welke activiteiten voor subsidieverstrekking in aanmerking komen;

c. voor zover van toepassing, de aanwijzing van beoogde doel(en) en doelgroep(en);

d. welke aanvullende verplichtingen aan de subsidieverstrekking worden of kunnen worden verbonden;

e. overige voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om in aanmerking te komen voor een subsidie.

Artikel 4. Europees steunkader

1. Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kan het college bij subsidieregeling afwijken van deze verordening en deze aanvullen.

2. Bij subsidieregelingen waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees steunkader, verwijst de subsidieregeling naar het toepasselijke steunkader.

3. Bij subsidies waar een Europees steunkader op van toepassing is, verwijst de verleningsbeschikking naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader.

4. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

5. Bij subsidies waarop de de-minimisverordening van toepassing is, komen ondernemingen alleen in aanmerking voor subsidies die voldoen aan de voorwaarden van de de-minimisverordening.

HOOFDSTUK 2 SUBSIDIEPLAFOND EN BEGROTINGSVOORBEHOUD

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

1. Het college stelt jaarlijks de subsidieplafonds vast.

2. Het college kan een subsidieplafond verlagen:

a. als het wordt vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd; of

b. als de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden ingediend voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd.

3. Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat kan worden verlaagd overeenkomstig het vorige lid, wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging.

4. Het college kan een subsidieplafond verhogen als:

a. de raad besluit tot budgettaire dekking;

b. er binnen een programma voor een bepaald onderdeel nog budgettaire ruimte is.

5. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt verstrekt onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar worden gesteld. In de verleningsbeschikking wordt daarop gewezen.

6. Het college maakt jaarlijks, in het kader van de begrotingsbehandeling, zo mogelijk voor 1 mei voorafgaand aan het jaar waarop de subsidieaanvragen betrekking hebben, het op de subsidieverstrekking te hanteren indexpercentage bekend aan de professionele instellingen en de daaruit voortvloeiende maximaal te verstrekken subsidies. Eén en ander onder begrotingsvoorbehoud en voorbehoud betreffende de vaststelling van de subsidieplafonds.

HOOFDSTUK 3 DE AANVRAAG EN MEERJARIGE VERLENING

Artikel 6. Aanvraagtermijnen voor subsidies

1. Een aanvraag voor een jaarsubsidie wordt ingediend uiterlijk 1 juni voorafgaand aan het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft.

2. Aanvragen voor incidentele subsidies worden ingediend uiterlijk twaalf weken voordat de aanvrager voornemens is te beginnen met de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

3. Aanvragen voor een investeringssubsidie worden ingediend uiterlijk twaalf weken voordat de aanvrager voornemens is te beginnen met de investering waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, tenzij het gaat om een noodzakelijke investering, specifiek te verrichten door een sportvereniging, welke het subsidieplafond doet overschrijden. Die subsidie moet worden aangevraagd voor 1 juni voorafgaande van het jaar waarin de investering plaatsvindt.

4. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

5. Indien een aanvraag tot subsidieverstrekking niet op de in het eerste lid genoemde datum is ingediend zal het college besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Dit geldt eveneens ten aanzien van aanvragen die weliswaar tijdig, maar niet volledig zijn ingediend. Alvorens hiertoe te besluiten geeft het college de instelling een termijn waarbinnen men het verzuim kan herstellen. Indien daaraan binnen de gestelde termijn niet is voldaan, kan het college besluiten om de aanvraag niet in behandeling te nemen.

Artikel 7. Inhoud van de aanvraag

1. Een aanvraag om subsidie wordt schriftelijk ingediend bij het college met gebruikmaking van een daarvoor bestemd aanvraagformulier.

2. Tenzij in de subsidieregeling anders is bepaald, vermeldt een aanvraag voor subsidie in elk geval:

a. een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie is aangevraagd;

b. de doelen of resultaten die daarmee worden nagestreefd en hoe de activiteiten daaraan kunnen bijdragen;

c. een begroting van de kosten van de activiteiten en een dekkingsplan;

d. de financiële positie van de aanvrager;

e. indien ook subsidies bij andere bestuursorganen of fondsen worden aangevraagd: een overzicht daarvan.

3. Een rechtspersoon die voor het eerst subsidie aanvraagt, legt een exemplaar van zijn statuten over, een overzicht van de relaties met andere rechtspersonen, een opgaaf van de zittende bestuursleden alsmede een uittreksel uit het handelsregister waaruit blijkt welke personen de rechtspersoon kunnen vertegenwoordigen.

Artikel 8. Meerjarige verlening

Het college kan een subsidie anders dan een incidentele subsidie verlenen voor maximaal vier jaar, dit met inachtneming van artikel 5, vijfde lid. In voorkomend geval geeft het college bij verleningsbeschikking aan op welke wijze de subsidieontvanger tussentijds verantwoording dient af te leggen.

HOOFDSTUK 4 WEIGERING VAN DE SUBSIDIE, MELDINGSPLICHT EN OVERIGE VERPLICHTINGEN

Artikel 9 Weigeringsgronden

1. De aanvraag voor een subsidie wordt naast het in artikel 4:25, lid 2 en artikel 4:35 van de wet genoemde gronden geweigerd als:

a. de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt;

b. het een aanvrager betreft tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard;

c. de aanvraag niet past binnen het gemeentelijk beleid;

d. niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd;

e. in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

f. de aanvraag niet voldoet aan regels die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen;

g. de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift;

h. de aanvrager niet alle benodigde vergunningen, ontheffingen en/of vrijstellingen ten behoeve van de gesubsidieerde activiteit heeft gekregen;

i. de grootte van het vermogen van de subsidieontvanger, de (potentiële) eigen inkomsten dan wel de beschikbaarheid van middelen van derden, een instelling in staat stelt de activiteiten geheel of gedeeltelijk uit deze middelen te bekostigen;

j. het gaat om activiteiten van politieke, godsdienstige of levensbeschouwelijke aard;

k. de aangevraagde subsidie minder dan € 250,- bedraagt.

2. De structurele subsidieverlening aan een instelling kan op grond van algemene financiële of beleidsinhoudelijke overwegingen worden beëindigd of verminderd op grond van een door het college te nemen besluit bij vaststelling van het Subsidieprogramma.

3. Het college stelt de instelling schriftelijk in kennis van het voornemen zoals genoemd in tweede lid, met in achtneming van een redelijk termijn, voorafgaand aan het jaar waarop de beschikking betrekking heeft.

Artikel 10. Meldingsplicht

1. De subsidieontvanger doet het college onverwijld schriftelijke melding, zodra aannemelijk is dat:

a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel worden verricht;

b. niet of niet geheel aan de eisen van de beschikking tot subsidieverlening verbonden verplichtingen wordt voldaan;

c. relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden plaatsvinden.

2. Bij subsidies van meer dan € 5.000,- doet de ontvanger het college tevens melding, zodra aannemelijk is dat verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de begrote en de werkelijke uitgaven en inkomsten van de gesubsidieerde activiteiten, en dat hierdoor de uitvoering van de activiteiten in gevaar komt, onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.

Artikel 11. Overige verplichtingen ontvanger van een structurele subsidie

1. De ontvanger van een structurele subsidie behoeft toestemming van het college voor:

a. het oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon;

b. het wijzigen van statuten;

c. het in eigendom verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen, indien deze mede zijn verworven door middel van subsidiegelden, dan wel de lasten daarvoor mede worden bekostigd uit subsidiegelden;

d. het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur, onderverhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van de subsidie dan wel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit subsidie;

e. het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldleningen:

f. het aangaan van overeenkomsten waarbij de subsidieontvanger zich verbindt tot zekerheidsstelling met inbegrip van zekerheidsstelling voor schulden van derden of waarbij hij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;

g. het vormen van fondsen en reserveringen;

h. het doen van schenkingen;

i. het vaststellen of wijzigen van tarieven voor door de subsidieontvanger in de gewone uitoefening van zijn gesubsidieerde activiteiten te verrichten prestaties;

j. het ontbinden van de rechtspersoon;

k. het doen van aangifte tot zijn faillissement of het aanvragen van zijn surséance van betaling.

2. Opheffing en liquidatie:

a. Indien een instelling wordt opgeheven dient het bestuur het college daarvan onmiddellijk schriftelijk in kennis te stellen. Het zelfde geldt bij het door de instelling geheel of gedeeltelijk staken van de door het college te subsidiëren dan wel gesubsidieerde activiteiten;

b. Bij liquidatie zijn de voorschriften omtrent de verantwoording alsmede die betreffende de vaststelling van de subsidie van overeenkomstige toepassing;

c. Een met subsidie verworven batig liquidatiesaldo dient, met toepassing van het bepaalde in artikel 4:41 van de wet, zo spoedig mogelijk aan de gemeente te worden terugbetaald tot maximaal het bedrag dat in totaliteit over de laatste vijf jaren aan subsidie is verleend.

3. Het college beslist binnen twaalf weken omtrent de gevraagde toestemming bedoeld in lid 1.

4. De beslissing genoemd in het derde lid kan eenmaal voor ten hoogste vier weken worden verlengd.

Artikel 12. Verplichtingen ten aanzien van de administratie

1. De subsidieontvanger voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde informatie alsmede de betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan.

2. De administratie en de daartoe bescheiden worden gedurende zeven jaren bewaard.

HOOFDSTUK 5 RESERVEVORMING

Artikel 13. Maximaal eigen vermogen

1. Een instelling die in structurele zin subsidie aanvraagt mag over een eigen vermogen beschikken dat bestaat uit:

a. de boekwaarde van inventaris en onroerende zaken in eigen gebruik; en

b. bestemmingsreserve ten behoeve van zaken als genoemd in het derde lid; en

c. een egalisatiereserve van maximaal 10% van het totaal verleende gemeentelijk subsidiebedrag en de overige inkomsten, of een egalisatiereserve van maximaal 25% van het verleende gemeentelijk subsidiebedrag en de overige inkomsten ingeval van een subsidieaanvrager die een gebouw in eigendom exploiteert.

2. Bij het bepalen van de hoogte van het eigen vermogen worden uitsluitend voorzieningen geaccepteerd die concrete, geïdentificeerde verplichtingen of risico’s betreffen die hun oorsprong vinden in het verslagjaar of in voorafgaand boekjaar of strekken tot een gelijkmatige verdeling van de kosten over de jaren en die aantoonbaar redelijk zijn gekwalificeerd. Voorzieningen voor normale bedrijfsrisico’s zoals voornemens en plannen voor het verevenen van resultaten worden beschouwd als eigen vermogen.

3. Bij het bepalen van de hoogte van de bestemmingsreserves worden de volgende afschrijvingstermijnen gehanteerd:

a. onroerende zaken: 40 jaar;

b. automatisering: 5 jaar;

c. inventaris: 15 jaar;

d. goederen en zaken. Dit zijn goederen en zaken welke naar het oordeel van het college nodig zijn voor de uit te voeren activiteiten. Per soort stelt het college een afschrijvingstermijn vast.

4. Wanneer het eigen vermogen van een instelling groter is dan het maximaal toegestane bedrag als bedoeld in het eerste lid, wordt het verschil in mindering gebracht op de aangevraagde subsidie.

5. Het college kan bepalen dat de mindering wordt verspreid over maximaal drie jaar.

6. Het college kan bepalen dat het bedrag van het eigen vermogen dat het maximumbedrag als bedoeld in het eerste lid overstijgt, mag worden besteed voor zover deze activiteiten passen binnen het beleid van de gemeente Vlissingen.

7. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op binnen Vlissingen actieve onderwijsinstellingen voor primair, voortgezet en/of beroepsonderwijs.

Artikel 14. Doelgebonden verplichtingen ex artikel 4:38 van de wet

Onverminderd het bepaalde in artikel 4:37 van de wet kan het college de subsidieontvanger doelgebonden verplichtingen opleggen als bedoeld in artikel 4:38 van de wet, voor zover deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

HOOFDSTUK 6 VERLENINGS- EN VASTSTELLINGSBESCHIKKING, BESLISTERMIJN EN TERMIJN VAN INDIENING

Artikel 15. Inhoud van de verleningsbeschikking, beslistermijn

1. De beschikking tot subsidieverlening bevat naast de subsidiegrondslag in ieder geval:

a. een bedrag, dan wel de wijze van berekening van het bedrag;

b. de periode waarin de activiteiten plaatsvinden;

c. een omschrijving van de prestaties die door de subsidieontvanger gehaald moeten worden;

d. de met prestaties beoogde resultaten.

2. Het college beslist op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, uiterlijk op 31 december voorafgaand aan het jaar waarin de activiteiten worden uitgevoerd.

3. Het college beslist op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 6, tweede lid, binnen twaalf weken nadat de volledige aanvraag is ingediend.

4. Het college beslist op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 6, derde lid, binnen twaalf weken nadat de volledige aanvraag is ingediend, tenzij het een investering betreft, specifiek te verrichten door een sportvereniging welke het subsidieplafond doet overschrijden, een aanvraag voor budget bij de Kadernota in navolgende jaren moet worden aangevraagd. De beslistermijn is minimaal een half jaar na indiening van de aanvraag.

5. Het college kan de termijn als bedoeld in het derde en vierde lid met vier weken verlengen.

6. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

7. Het college geeft in de beschikking tot subsidieverlening aan op welke wijze tot bevoorschotting van de subsidie zal worden overgegaan. Als er sprake is van een voorschot worden structurele subsidies met bedragen boven de € 10.000,- in vier kwartaaltermijnen bevoorschot.

Artikel 16. Directe vaststelling van de subsidie

Bij subsidieregeling kunnen categorieën subsidieontvangers worden aangewezen waarvoor de subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat een aanvraag tot subsidievaststelling wordt ingediend.

Artikel 17. Termijn indiening vaststelling subsidie

1. Een aanvraag om vaststelling van een jaarsubsidie wordt ingediend uiterlijk 1 juni na afloop van het betrokken jaar.

2. Een aanvraag om vaststelling van een incidentele subsidie wordt ingediend uiterlijk twaalf weken nadat de laatste gesubsidieerde activiteit heeft plaatsgevonden.

3. Een aanvraag om vaststelling van een investeringssubsidie wordt ingediend uiterlijk twaalf weken nadat de investering daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

4. in het geval dat een aanvraag om vaststelling niet binnen de vastgestelde termijn is ingediend, stelt het college eenmalig een nieuw termijn vast.

5. Is de aanvraag niet binnen die termijn ingediend, dan kan het college de subsidie ambtshalve vaststellen.

6. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

Artikel 18. Subsidievaststelling

1. Bij subsidies tot € 10.000,- toont de subsidieontvanger aan dat de activiteiten hebben plaatsgevonden en legt hij rekening en verantwoording af over de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten.

2. Een aanvraag om vaststelling van een subsidie tussen € 10.000,- en € 200.000,- gaat vergezeld van:

a. een financieel verslag en

b. een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en in hoeverre de aangegeven doelen zijn gerealiseerd. Bij subsidieregeling kan worden bepaald dat op een andere manier wordt aangetoond in hoeverre de activiteiten zijn verricht.

3. Een aanvraag om vaststelling van een subsidie vanaf € 200.000,- gaat vergezeld van:

a. een financieel verslag en een controleverklaring en

b. een inhoudelijk verslag waaruit blijkt dat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en in hoeverre de doelen zijn gerealiseerd.

4. Bij subsidieregeling kunnen andere gegevens worden verlangd.

5. Het college kan bepalen dat de subsidieontvanger tussentijds een financieel en inhoudelijk verslag dient te overleggen.

6. Het college stelt de subsidie vast binnen 26 weken na de ontvangst van een volledige aanvraag tot subsidievaststelling, tenzij bij subsidieregeling anders is bepaald. Deze termijn kan eenmaal met ten hoogste acht weken worden verlengd.

HOOFDSTUK 7 OVERIGE BEPALINGEN, SLOTBEPALINGEN EN CITEERTITEL

Artikel 19. Hardheidsclausule

1. Het college kan een bij krachtens deze verordening gestelde bepaling, met uitzondering van artikel 2, 3 en 9 eerste lid van deze verordening, buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang van subsidieverstrekking zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

2. Toepassing van het vorige artikel wordt gemotiveerd in het besluit en hiervan wordt periodiek verslag gedaan aan de raad.

Artikel 20. Evaluatie en doeltreffendheid en effecten in de praktijk

Elke vier jaar vindt een evaluatie van de doeltreffendheid en effecten van subsidie- verstrekking in de praktijk plaats.

Artikel 21. Slotbepalingen

1. De Algemene subsidieverordening Vlissingen 2012 wordt ingetrokken.

2. Deze regeling treedt in werking op de eerste dag na die van bekendmaking.

3. Op subsidieaanvragen die zijn ingediend voor deze datum zijn van toepassing:

a. de bepalingen van de Algemene subsidieverordening Vlissingen 2012.

Artikel 22. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene subsidieverordening Vlissingen 2018.

Aldus besloten door de gemeenteraad van Vlissingen in zijn openbare vergadering

d.d. 31 mei 2018

Ondertekening