Regeling vervallen per 01-01-2015

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand

Geldend van 02-05-2013 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-03-2013

Intitulé

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004

De raad van de gemeente Voerendaal,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders,

gezien het advies van de commissie Samenleving,

gelet op artikel 8 lid 1 onderdelen b en h, artikel 9a lid 12 en artikel 18 lid 1, 2 en 3 van de WWB, artikelen 20 en 35 IOAW en IOAZ

BESLUIT:

  • ·

    Vast te stellen “Afstemmingsverordening WWB, IOAW, IOAZ en Bbz”;

  • ·

    In te trekken de “Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand” zoals vastgesteld op 17 juni 2010 en artikel III (wijziging Maatregelverordening WWB) van het Raadsbesluit Wet afschaffing huishoudinkomenstoets vastgesteld op 13 december 2012;

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1a.

    de wet: de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ); het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004);

  • b.

    dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband van de gemeenten Simpelveld, Nuth en Voerendaal;

  • c.

    uitkering: algemene bijstand op grond van de WWB, alsmede een uitkering op grond van de IOAW, de IOAZ en Bbz 2004;

  • d.

    bijstandsnorm: de toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onderdeel c WWB of, voor zover sprake is van een IOAW of IOAZ uitkering, de grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 IOAW respectievelijk artikel 5 IOAZ en Bbz 2004;

  • e.

    maatregel: het verlagen van de bijstand op grond van de wet;

  • f.

    de langdurigheidstoeslag: de toeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de WWB.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

Artikel 2 Het besluit tot opleggen van een verlaging

In het besluit tot het opleggen van een verlaging worden in ieder geval vermeld:

  • 1.
    • a.

      de reden van de verlaging;

    • b.

      de duur van de verlaging;

    • c.

      het percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd en als dit van toepassing is, de reden om af te wijken van de standaardverlaging en de wijze waarop het verzuim kan worden hersteld.

  • 2.

    Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Zienswijze

Voordat een uitkering wordt verlaagd, wordt de belanghebbende met toepassing van artikel 4:8 Awb in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

Artikel 4 Afzien van verlaging

  • 1.

    Het dagelijks bestuur ziet af van het toepassen van een verlaging indien:

  • a.

    elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt of;

  • b.

    de gedraging meer dan twee jaar vóór constatering van die gedraging door het dagelijks Bestuur heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Indien het dagelijks bestuur afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 5 Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging

De verlaging wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt.

Indien dit niet (meer) mogelijk is en tot het opleggen van een maatregel is besloten wordt de bijstand met terugwerkende kracht herzien indien niet de volledige bijstand wordt herzien en ingetrokken.

Artikel 6 Berekeningsgrondslag

De verlaging wordt toegepast op de van toepassing zijnde bijstandsnorm, dan wel de grondslag en

indien van toepassing op de bijzondere bijstand.

HOOFDSTUK 2 NIET NAKOMEN VAN DE VERPLICHTINGEN MET BETREKKING TOT DE ARBEIDSIN-SCHAKELING

Artikel 7 Gedragingen van de eerste categorie

  • 1. het zich niet als werkzoekende laten registreren bij het UWV Werkbedrijf, of het niet of het niet tijdig verlengen van de registratie leidt tot een waarschuwing.

  • 2. Het zich binnen een periode van twee jaar, na bekendmaking van het besluit waarin een waarschuwing is opgelegd, opnieuw niet als werkzoekende laten registreren bij het UWV-Werkbedrijf, dan wel de registratie niet of niet tijdig laten verlengen, leidt tot een verlaging van de uitkering met 10 procent voor de duur van één maand.

Artikel 8 Gedragingen van de tweede categorie

De volgende gedragingen leiden tot een verlaging van de uitkering met 20% voor de duur van een maand:

  • 1.

    het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden;

  • 2.

    het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de arbeidsinschakeling, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen in verband met:

    • a)

      de arbeidsinschakeling, b)

    • b)

      het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak voor zover het gaat om een persoon jonger dan 27 jaar, c)

    • c)

      de aan de ontheffing verbonden re-integratieverplichtingen op grond van artikel 9a WWB voor een alleenstaande ouder.

  • 3.

    het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding;

  • 4.

    het in onvoldoende mate nakomen van een of meerdere opgelegde verplichtingen zoals bedoeld in artikel 55 en 57 van de Wet werk en bijstand.

  • 5.

    Het indienen van een aanvraag voor algemene bijstand gedurende de termijn, genoemd in artikel 41, vierde lid, van de wet.

Artikel 9 Gedragingen van de derde categorie

De volgende gedragingen leiden tot een verlaging van de uitkering met 40% voor de duur van een maand:

  • 1.

    gedragingen die de inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;

  • 2.

    het in onvoldoende mate verrichten van noodzakelijke dan wel verplichte activiteiten gedurende de zoekperiode van 4 weken voor jongeren tot 27 jaar;

  • 3.

    het in onvoldoende mate meewerken aan:

    • a.

      een trajectplan;

    • b.

      een plan van aanpak voor jongeren onder de 27 jaar;

    • c.

      de re-integratie verplichtingen conform artikel 9a WWB voor alleenstaande ouders of;

    • d.

      een aangeboden voorziening waaronder begrepen een voorziening gericht op sociale activering;

    • e.

      opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden (tegenprestatie) als bedoeld in artikel 9 eerste lid onder c van de wet.

  • 4.

    het in onvoldoende mate nakomen van de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 WWB of artikel 55 WWB, voor zover het gaat om een persoon jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na de melding zoals bedoeld in artikel 43 lid 4 en 5 WWB.

  • 5.

    De volgende gedragingen leiden tot een verlaging van de uitkering met veertig procent voor de duur van twee maanden voor het niet meewerken aan:

    • a.

      een trajectplan of;

    • b.

      een plan van aanpak voor jongeren onder de 27 jaar;

    • c.

      de re-integratie verplichtingen conform artikel 9a WWB voor alleenstaande ouders;

    • d.

      een aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling waaronder begrepen een voorziening gericht op sociale activering;

    • e.

      opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden (tegenprestatie) als bedoeld in artikel 9 eerste lid onder c van de wet

Artikel 10 Gedragingen van de vierde categorie

De volgende gedragingen leiden tot een verlaging van de uitkering met 100% voor de duur van een maand:

  • 1.

    het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • 2.

    het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

HOOFDSTUK 3 OVERIGE GEDRAGINGEN

Artikel 11 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Indien een belanghebbende tekortschietend besef van verantwoordelijkheid aan de dag heeft gelegd door voorafgaande aan de aanvraag om bijstandsverlening, dan wel ten tijde van de bijstandsverlening zijn meer dan bescheiden vermogen op een onverantwoorde wijze in te teren, verlaagt het dagelijks bestuur de uitkering.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde verlaging wordt vastgesteld op twintig procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor de duur van het aantal maanden dat geen beroep op een uitkering nodig zou zijn geweest indien wel op een verantwoorde wijze zou zijn ingeteerd op het meer dan bescheiden vrij te laten vermogen.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde verlaging kan voor maximaal 36 maanden worden opgelegd.

Artikel 12 Maatregel bij verlies van een passende en toereikende voorliggende voorziening door toepassing van bestuurlijke boete

In afwijking van het bepaalde in artikel 11 wordt, indien belanghebbende(n) geen beroep meer kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete in het kader van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht, wordt de bijstand verlaagd met 50% gedurende de eerste drie maanden gerekend vanaf de start van de bijstandsverlening.

Artikel 13 Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Indien belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt jegens raadsleden, commissieleden dan wel jegens burgemeester en wethouders, dagelijks bestuur en/of hun medewerkers, wordt een maatregel opgelegd.

  • 2. Onder de term ‘zeer ernstig misdragen’ worden diverse vormen van agressie verstaan gerelateerd aan de bijstandsafhankelijkheid van de agressor. Met dien verstande dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.

  • 3. Misdragingen worden onderscheiden in de volgende twee categorieën:

    a) telefonische en schriftelijke agressie en agressief gedrag (zoals schelden, discrimineren, grof

    taalgebruik, grof veroordelen / in toelichting opnemen).

    b) bedreiging in elke vorm en fysiek geweld gericht op personen, gebouw of inventaris.

  • 4. Bij gedragingen als bedoeld in dit artikel wordt een maatregel opgelegd als volgt:

    • a)

      twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen als bedoeld in lid 3 sub a; b)

    • b)

      vijftig procent van de bijstandsnorm gedurende twee maanden bij gedragingen als bedoeld in lid 3 sub b.

Artikel 14 Samenloop

Bij samenloop van meerdere gedragingen die elk een maatregel tot gevolg hebben, wordt voor iedere gedraging afzonderlijk een maatregel opgelegd en worden de maatregelen bij elkaar opgeteld.

Artikel 15 Recidive

  • 1. Indien belanghebbende zich binnen 24 maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging wordt het percentage van de maatregel verdubbeld.

  • 2. Bij herhaalde recidive stelt het dagelijks bestuur de hoogte van de maatregel individueel vast. Waarbij tijdelijke uitsluiting van het recht op bijstand tot de mogelijkheden behoort.

  • 3. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 16 Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

  • 1. Het dagelijks bestuur kan in zeer bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien onverkorte toepassing daarvan aanleiding geeft of zou leiden tot disproportionele onredelijkheid of onbillijkheid.

  • 2. In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het dagelijks bestuur.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 maart 2013.

Artikel 18 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Afstemmingsverordening WWB, IOAW, IOAZ, Bbz 2004”.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 11 april 2013,

griffier, De voorzitter,

ALGEMENE TOELICHTING

Rechten en plichten in de WWB

De gemeenteraad heeft in de WWB een verantwoordelijkheid met betrekking tot de invulling van de rechten en plichten van bijstandsgerechtigden. Mede gelet op de rechtszekerheid van een bijstandsgerechtigde moet de gemeenteraad het eigen gemeentelijk beleid vastleggen in een verordening.

Rechten en plichten zijn twee kanten van één medaille. Het recht op algemene bijstand is altijd verbonden aan de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk te worden van de uitkering. Artikel 18 lid 1 WWB spreekt over het afstemmen van de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van een belanghebbende. In deze bepaling wordt benadrukt dat het vaststellen van de hoogte van de uitkering en de daaraan verbonden verplichtingen voor bijstandsgerechtigden maatwerk is. Daarbij moet recht worden gedaan aan de individuele situatie en de persoonlijke omstandigheden van bijstandsgerechtigden.

Artikel 18 lid 2 WWB legt een directe koppeling tussen de rechten en verplichtingen van uitkeringsgerechtigden: het recht op een uitkering is altijd verbonden aan de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk te worden van de uitkering. Dit betekent dat de vaststelling van de hoogte van de uitkering niet alleen afhangt van de toepasselijke uitkeringsnorm en de beschikbare middelen van de belanghebbende, maar ook van de mate waarin de verplichtingen worden nagekomen.

Het nieuwe artikel 18a WWB voorziet in het opleggen van een boete bij het niet nakomen van de inlichtingenverplichtingen. Maatregelen als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichtingen komen dus niet meer terug in deze verordening. Nieuw is daarentegen een artikel, gericht op het opleggen van een maatregel wanneer een belanghebbende zich meldt bij de gemeente omdat zijn voorliggende voorziening via UWV, SVB etc. niet tot uitbetaling komt in verband met een 100% boete en volledige verrekening met het recht op bijvoorbeeld de WW van het UWV als gevolg van het niet verstrekken van inlichtingen. Dit is opgenomen in artikel 12 van deze verordening.

Wanneer het dagelijks bestuur tot het oordeel komt dat een bijstandsgerechtigde zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate nakomt, verlaagt het de uitkering. Er is dus geen sprake van een bevoegdheid, maar van een verplichting. Alleen wanneer iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, ziet het dagelijks bestuur af van een dergelijke verlaging. Het dagelijks bestuur moet niettemin bij de vaststelling van de verlaging rekening houden met de persoonlijke omstandigheden en de individueel vastgestelde verplichtingen. Het dagelijks bestuur kan dan ook van een verlaging afzien indien het dagelijks bestuur daartoe zeer dringende reden aanwezig acht.

Is afgezien van een verlaging wegens het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid, dan is het niet mogelijk om bij toepassing van bepalingen ten aanzien van recidive deze gedraging mee te tellen.

Is vanwege de afstemming op grond van artikel 18 lid 1 WWB van een verlaging afgezien dan is daarin geen reden gelegen om de betreffende gedraging buiten beschouwing te laten in geval van recidive.

Een verlaging krachtens de afstemmingsverordening moet niet gezien worden als een strafrechtelijke sanctie. Indien een betreffende gedraging ook een strafbaar feit oplevert, kan belanghebbende hier strafrechtelijk voor vervolgd worden. Ondanks het feit dat de verlaging geen strafrechtelijke sanctie is, kunnen de verlaging en de strafvervolging niet naast elkaar bestaan als sprake is van hetzelfde rechtsfeit (bijvoorbeeld inlichtingenfraude). Het beginsel van ‘ne bis in idem’ staat daaraan in de weg.

Afstemmen in de IOAW en de IOAZ

Sinds 1 juli 2010 heeft het dagelijks bestuur de mogelijkheid een IOAW of IOAZ uitkering te verlagen of te weigeren indien een belanghebbende de aan het recht op uitkering verbonden verplichtingen niet of onvoldoende nakomt (artikel 20 IOAW en artikel 20 IOAZ). De gemeente moet het gemeentelijk beleid vastleggen in een verordening (artikel 35 lid 1 onderdeel b IOAW en artikel 35 lid 1 onderdeel b IOAZ).

Wijzigingen per 1 januari 2013

Tot 1 januari 2013 moesten gemeenten in de Afstemmingsverordening maatregelen opnemen voor zowel het niet (voldoende) nakomen van de inlichtingenverplichting als de medewerkingsverplichting. Het Rijk is echter van mening dat overtredingen van de inlichtingenverplichting door belanghebbenden zwaarder bestraft moeten worden dan tot nu toe gebeurd. Daarom treedt op 1 januari 2013 de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving in werking. In deze wet zijn voor wat betreft het aandachtsgebied Sociale voorzieningen artikelen ingevoegd dan wel gewijzigd in de WWB, de IOAW en de IOAZ. Deze ingevoegde of gewijzigde artikelen betreffen allen de invoering van de bestuurlijke boete bij het niet (voldoende) nakomen van de inlichtingenverplichting en de hieruit voortvloeiende gevolgen.

Dit betekent dat het niet (voldoende) nakomen van de inlichtingenverplichting niet langer opgenomen hoeft te worden in de Afstemmingsverordening. Wij moeten daarentegen juist wel een maatregel gaan beoordelen ten aanzien van personen, van wie de voorliggende uitkering niet tot uitbetaling komt als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichtingen ten aanzien van die voorliggende voorziening. Daarnaast is de gemeente nu verplicht een verordening te maken met betrekking tot het sanctioneren van recidive in geval van het niet (voldoende) nakomen van de inlichtingenverplichting. Deze nieuwe verordening wordt tezamen met de aangepaste Afstemmingsverordening aangeboden. Tenslotte moeten de beleidsregels terugvordering aangepast worden aan de gewijzigde wetgeving.

Overigens zal de Afstemmingverordening in 2013 naar verwachting opnieuw aangepast moeten worden. Naar alle waarschijnlijkheid treden op 1 juli 2013 de Wet huisbezoeken en de Wet beheersing Nederlandse taal in werking. Dit heeft directe gevolgen voor de Afstemmingsverordening.

Deze verordening wordt later dan 1 januari 2013, de ingangsdatum van de aangepaste WWB en de wet Boete bij recidive, vastgesteld. Desgevraagd geeft Stimulansz hierop als antwoord: Het is geen probleem dat de verordening later wordt vastgesteld. De maatregelenverordening is vanaf 1 januari 2013 op onderdelen in strijd met hogere wetgeving. Het gevolg daarvan is, dat de maatregelenverordening voor deze onderdelen onverbindend is. Door de komst van de bestuurlijke boete is een maatregel opleggen wegens schending van de inlichtingenplicht niet meer mogelijk als de overtreding van deze plicht is begaan na 1 januari 2013, ook niet als dit in de maatregelenverordening staat.

Het niet vaststellen van de verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive heeft enkel tot gevolg dat in geval van recidive de beslagvrije voet niet buiten werking kan worden gesteld. Deze zal volledig in acht genomen moeten worden. Aangezien het voor het buiten werking stellen van de beslagvrije voet noodzakelijk is dat een tweede boete op grond van de wet aanscherping handhaving is opgelegd, zal dit niet vaak voorkomen begin 2013. Zowel de eerste als de tweede gedraging moet namelijk in 2013 hebben plaatsgevonden. Om die reden is geen groot risico verbonden aan het te laat vaststellen van de gewijzigde verordening.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsbepalingen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Bbz 2004, IOAW, IOAZ, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de verordening moet worden gewijzigd. Onder de ‘bijstandsnorm’ wordt in deze verordening verstaan de in de situatie van belanghebbende geldende bijstandsnorm. Dit is de toepasselijke norm, vermeerderd met toeslagen, en verminderd met verlagingen, alles inclusief vakantietoeslag. Voor zover sprake is van een uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ wordt onder bijstandsnorm verstaan de toepasselijke grondslag zoals bedoeld in artikel 5 IOAW en artikel 5 IOAZ.

Artikel 2 Het besluit tot opleggen van een verlaging

Lid 1

Het verlagen van een uitkering op grond van deze verordening vindt plaats door middel van een besluit. Tegen dit besluit kan een belanghebbende bezwaar en beroep indienen. In artikel 2 van deze verordening is aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Awb en dan met name uit het motiveringsvereiste. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering is voorzien.

Lid 2

Het dagelijks bestuur dient een op te leggen maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken uitkeringsgerechtigde afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen.

Dit betekent dat bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:

  • ·

    Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.

  • ·

    Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid.

  • ·

    Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde.

Artikel 3

Dit spreekt voor zich.

Artikel 4 Afzien van verlaging

Lid 1

Het afzien van het opleggen van een verlaging “indien elke vorm van verwijtbaarheid” ontbreekt, is overgenomen uit artikel 18 lid 2 WWB (respectievelijk artikel 20 lid 3 IOAW en artikel 20 lid 3 IOAZ). Aangenomen moet worden dat hiervan uitsluitend sprake is bij evidente afwezigheid van verwijtbaarheid (zie CRvB 24-07-2001, nr. 99/1857 NABW, LJN AD4887). Het is aan het dagelijks bestuur te beoordelen of elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt aan het betreffende gedrag.

Is vanwege de afwezigheid van elke vorm van verwijtbaarheid afgezien van een verlaging, dan is het niet mogelijk om bij toepassing van recidive deze gedraging mee te tellen (zie artikel 15 van deze verordening). Is vanwege de afstemming op grond van artikel 18 lid 1 WWB van een verlaging afgezien dan is daarin geen reden gelegen om de betreffende gedraging buiten beschouwing te laten in geval van recidive. Een andere reden om af te zien van het opleggen van een verlaging is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (“lik op stuk”) is het nodig dat een verlaging spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden regelt artikel 4 lid 1 onderdeel b van deze verordening dat het dagelijks bestuur geen verlagingen oplegt voor gedragingen die langer dan twee jaar geleden hebben plaatsgevonden. Dit heeft tevens als voordeel dat een uitkeringsgerechtigde niet te lang in onzekerheid wordt gehouden over de vraag of de gemeente overgaat tot het opleggen van een verlaging.

Lid 2

In artikel 3 lid 2 van deze verordening is geregeld dat kan worden afzien van het opleggen van een verlaging indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. De verordening stelt een algemene verplichting tot het opleggen van een verlaging voorop. Uitzonderingen moeten echter mogelijk zijn indien voor de belanghebbende onaanvaardbare consequenties zouden optreden. Uit het woord "dringend" blijkt dat er wel iets heel bijzonders en uitzonderlijks aan de hand moet zijn, wil een afwijking van het algemene principe gerechtvaardigd zijn. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd. Er kan worden gedacht aan enerzijds een mindere mate van verwijtbaarheid ten aanzien van de gedraging en anderzijds aan de financiële of sociale gevolgen voor belanghebbende en/of diens gezin. Daarbij moet worden opgemerkt dat ernstige financiële gevolgen op zichzelf geen reden zijn om van een verlaging af te zien, aangezien dit inherent is aan het verlagen van een uitkering.

Het doen van een schriftelijke mededeling dat het dagelijks bestuur afziet van het opleggen van een verlaging wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive. Het opleggen van een verlaging bij recidive is geregeld in artikel 15 van deze verordening.

Artikel 5 Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging

Het opleggen van een maatregel vindt plaats door middel van verlaging van het uitkeringsbedrag in de eerstvolgende maand(en).

Het verlagen van de uitkering die in de nabij toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode. Om die reden is in dit artikel vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm. Indien zulks niet mogelijk is en er sprake is van financiële benadeling (van de gemeente) c.q. financieel voordeel (van belanghebbende) wordt afstemming met terugwerkende kracht toegepast. Het opleggen van een maatregel heeft voorrang op de korting van eventuele inkomsten. Dit volgt uit het systeem van de wet en is daarom niet apart in de verordening opgenomen.

Artikel 6 Berekeningsgrondslag

In dit artikel is het uitgangspunt vastgelegd dat een verlaging wordt berekend over de bijstandsnorm. Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag. Bij een uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ wordt gekeken naar de grondslag als bedoeld in artikel 5 IOAW/IOAZ.

In artikel 6 van deze verordening is bepaald dat een verlaging ook kan worden toegepast op de bijzondere bijstand indien aan een belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend. Personen tussen de 18 en 21 jaar ontvangen een lage jongerennorm, die indien noodzakelijk wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud. Als een verlaging uitsluitend op de lage jongerennorm wordt opgelegd, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de 21-jarigen. Daarom is de berekeningsgrondslag in dat geval de bijstandsnorm +/+ de verleende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 WWB.

Ook maakt dit artikel het mogelijk dat het dagelijks bestuur in incidentele gevallen een verlaging oplegt over de bijzondere bijstand. Er moet dan wel een verband bestaan tussen de gedraging van een belanghebbende en zijn recht op bijzondere bijstand. Een verlaging kan uitsluitend worden opgelegd indien daadwerkelijk bijzondere bijstand is verstrekt.

De verordening biedt geen ruimte om een verlaging toe te passen op een langdurigheidstoeslag.

Artikel 7 Gedragingen van de eerste categorie

Het zich voor de eerste keer niet (opnieuw) laten inschrijven als werkzoekende beschouwen wij weliswaar als een verwijtbare gedraging, maar één met dermate weinig gevolgen, dat wij willen volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing (lid 1).

Verricht een belanghebbende binnen 2 jaar opnieuw dezelfde verwijtbare gedraging, dan verlaagt het dagelijks bestuur de uitkering met tien procent. Dit alles om te een gedragsverandering te bewerkstelligen en de belanghebbende te wijzen op verplichte inschrijving als werkzoekende.

Artikel 8 Gedragingen van de tweede categorie

De verwijtbare gedragingen die zijn genoemd in artikel 8, kennen allen een verlaging van 20% voor de duur van één maand. Het betreft in alle gevallen verwijtbare gedragingen in het voortraject van een belanghebbende richting werk, maar die op zich een beperkte invloed hebben op de daadwerkelijke (arbeids)inschakeling van belanghebbende.

Artikel 9 Gedragingen van de derde categorie

De verwijtbare gedragingen die zijn genoemd in artikel 9, kennen allen een verlaging van 40% voor de duur van één maand. Het betreft in alle gevallen verwijtbare gedragingen die van invloed zijn of kunnen zijn op daadwerkelijke (arbeids)inschakeling van een belanghebbende.

In de derde categorie gaat het om gedragingen die direct een aanleiding vormen tot een beroep op bijstand of het zonder noodzaak langer voortduren daarvan. Het gaat hier om het stellen van niet verantwoorde beperkingen ten aanzien van de aanvaardbare arbeid en om gedragingen die de kansen op arbeidsinschakeling verminderen. Voorbeelden van deze categorie zijn negatieve gedragingen bij sollicitaties en onvoldoende meewerken aan het opgesteld participatietraject waaronder ook sociale activering verplicht kan worden gesteld. In de verzamelbrief d.d. 22 december 2010 verzocht de staatssecretaris van Werkgelegenheid en Sociale Zaken met klem expliciet regels te formuleren waarmee streng kan worden opgetreden tegen personen die hun feitelijke kansen op arbeidsinschakeling belemmeren door hun gedrag of kleding. Wij willen uiteraard niet tornen aan universele vrijheden zoals het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer (privacy), vrijheid van meningsuiting (of expressie), gelijke behandeling (non-discriminatie) en vrijheid van godsdienst. Dat neemt niet weg dat mensen zelf verantwoordelijk zijn voor hun bestaansvoorziening. Als dat verwijtbaar niet gebeurt is er sprake van maatregelwaardig gedrag als bedoeld in dit artikel. Het is praktisch onmogelijk om uiterlijkheden in al zijn verschijningsvormen te benoemen, laat staan om uitputtend aan te geven wat wel of niet  kan. Wij beoordelen dit daarom zowel individueel als situationeel.

Artikel 10 Gedragingen van de vierde categorie

De verwijtbare gedragingen die zijn genoemd in artikel 10, kennen allen een verlaging van 100% voor de duur van één maand. De vierde categorie betreft het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid alsmede door eigen toedoen voorafgaand aan de aanvraag algemeen geaccepteerde arbeid niet behouden dan wel tijdens de bijstand deeltijdarbeid niet behouden.

Artikel 11 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Aan de wet ligt het beginsel ten grondslag dat eenieder in eerste instantie in zijn eigen bestaan(skosten) dient te voorzien. Pas wanneer dat niet mogelijk is, kan men een beroep doen op bijstand. Dat betekent ook dat men volledig gebruik zal moeten maken van de bestaande voorliggende voorzieningen.

Op grond van artikel 11 van deze verordening kan een verlaging worden opgelegd wegens een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Hiervan is in ieder geval sprake bij de volgende gedragingen (als die er toe leiden dat belanghebbende eerder, langer of voor een hoger bedrag is aangewezen op bijstand):

• het door eigen schuld verliezen van het recht op een uitkering;

• het door eigen schuld te laat aanvragen van een voorliggende voorziening.

Lid 2 en 3

Ook het op een onverantwoorde wijze interen op eigen vermogen kan er toe leiden dat men (langer) een beroep op bijstandsverlening zal moeten doen. Met onverantwoord interen bedoelen wij het per maand meer uitgeven dan ongeveer 1.5 x de bijstandsnorm die geldt voor de persoon. Dit geldt zeker in situaties waarin de cliënt kon verwachten dat hij, als het vermogen (bijna) op zou zijn, een beroep zou moeten doen op bijstandsverlening. Voornoemde rekenmethode hanteert het dagelijks bestuur ook om vast te stellen over hoeveel maanden de cliënt geen bijstand nodig zou hebben gehad, als hij verantwoord met het geld om zou zijn gegaan. Voor iedere maand dat men daardoor een beroep doet op bijstandsverlening geldt een verlaging van 20%, met een maximum van 36 maanden.

Artikel 12 Maatregel bij verlies van een passende en toereikende voorliggende voorziening door toepassing van bestuurlijke boete

Vanaf 1 januari 2013 kan het voorkomen dat personen, die gebruik maken van een voorliggende uitkering, op die uitkering gesanctioneerd gaan worden in verband met het niet nakomen van de inlichtingenverplichtingen op basis van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving. Deze personen houden weliswaar recht op die voorliggende uitkering, maar het recht komt niet tot uitbetaling vanwege de sanctie. In deze situatie zullen deze mensen een beroep moeten en willen doen op de WWB om in het bestaan te kunnen voorzien. Echter, ook de gemeente is gehouden deze personen een maatregel op te leggen. Wel mag de gemeente de hoogte van die maatregel vaststellen, alsmede de randvoorwaarden.

Kompas kiest er voor om, in lijn met de verordening recidive bij boete, een maatregel op te leggen van 50% van de voor die persoon geldende bijstandsuitkering voor de duur van 3 maanden.

Door een maatregel van 50% op te leggen, blijft de belanghebbende in staat zijn vaste lasten (grotendeels) te voldoen. Hiermee voorkomen wij dat, omdat wij mensen aan de voorzijde een 100% maatregel opleggen, aan de achterkant een duur schuldhulpverleningstraject moeten starten. Want ook die verplichting ligt bij de gemeente.

Artikel 13 Zeer ernstige misdragingen

Een bijzondere situatie waarin sprake is van het niet nakomen van aan de uitkering verbonden

verplichtingen, is wanneer een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt jegens raadsleden,

commissieleden dan wel jegens burgemeester en wethouders, dagelijks bestuur of hun medewerkers. Onder de term ‘zeer ernstig misdragen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.

Artikel 14 Samenloop van gedragingen

Bij samenloop van meerdere verwijtbare gedragingen zijn er in beginsel 3 mogelijkheden: niet

cumuleren van verlagingen, uitgaan van de meest ernstige gedraging of de verlagingen gelijktijdig

toepassen (cumuleren). Gekozen is voor de laatste optie (cumulatie). Daarbij dient wel steeds een

zorgvuldige, op de persoon toegesneden, afweging te worden gemaakt.

Artikel 15 Recidive

Lid 1

Indien er binnen 24 maanden na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van herhaald

verwijtbaar gedrag wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht door verdubbeling van het percentage waarover deze maatregel wordt toegepast.

Onder eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een maatregel, ook indien de maatregel wegens dringende redenen niet is geëffectueerd.

Bij toepassing van recidive is niet altijd duidelijk van welk tijdstip moet worden uitgegaan, het tijdstip van de feitelijke gedraging of van het opleggen van de maatregel. Met “als verwijtbaar aangemerkte gedraging” wordt aangegeven dat een gedraging eerst beoordeeld dient te worden alvorens deze als verwijtbaar aangemerkt kan worden. Met andere woorden, bepalend is het tijdstip van het opleggen van de maatregel c.q. de verzenddatum van de beslissing.

Lid 2

Recidive wordt slechts een keer toegepast. Indien belanghebbende na een tweede verwijtbare gedraging wederom herhaald verwijtbaar gedrag vertoont, dient de verlaging in plaats van een verdubbeling van het percentage bij recidive, individueel vastgesteld te worden op basis van de ernst van het feit en de gedraging en de mate van de verwijtbaarheid individueel vastgesteld te worden. Een van de mogelijkheden is uitsluiten van het recht op bijstand.

feit en de gedraging en de mate van de verwijtbaarheid individueel vastgesteld te worden in plaats van een verdubbeling van de duur bij recidive. Een van de mogelijkheden is uitsluiten van het recht op bijstand.

Artikel 16 Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

Lid 1

In de afstemmingsverordening wordt op gemeentelijk niveau vastgelegd op welke wijze de

bijstand wordt afgestemd indien een belanghebbende een tekortschietend besef van

verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet

voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt. Voor die gevallen waarin onverkort

toepassen van de verordening zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid is de

hardheidsclausule opgenomen.

Lid 2

Deze bepaling is in de verordening opgenomen voor het geval zich een situatie mocht voordoen

die niet onder de bepalingen van de verordening te brengen is. In een dergelijk geval beslist het

dagelijks bestuur van Kompas.