Regeling vervallen per 01-01-2017

Nadere regels Wmo opvang en beschermd wonen gemeente Voerendaal 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2016

Intitulé

NADERE REGELS WMO OPVANG EN BESCHERMD WONEN –GEMEENTE VOERENDAAL 2015

Het college van Burgemeester en wethouders van Voerendaal,

overwegende,

dat het op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 zorg dient te dragen voor opvang en beschermd wonen;

dat de colleges van de gemeenten Brunssum, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Nuth, Onderbanken, Simpelveld en Voerendaal een gemeenschappelijke regeling zijn aangegaan, waarmee het college van Heerlen het mandaat gekregen heeft deze taak namens de colleges van deze acht gemeenten uit te voeren;

dat het op grond van de “Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voerendaal 2015” nadere regels dient vast te stellen;

gelet op:

het bepaalde in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

de artikelen 12, 13, 14, 15 en 16 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voerendaal 2015;

besluit:

vast te stellen de “Nadere regels Wmo opvang en beschermd wonen gemeente Voerendaal 2015”

HOOFDSTUK 1BEGRIPPEN EN ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    bijdrage:bijdrage, zoals bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet.

  • b.

    College:Het college van Burgemeester en wethouders van Voerendaal.

  • c.

    Verklaring omtrent het gedrag (VOG ): Verklaring omtrent het gedrag, zoals bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

  • d.

    verordening:Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voerendaal 2015.

  • e.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Algemene wet bestuursrecht en de verordening.

Artikel 2 Toepassingsbereik

Deze regeling is van toepassing op maatschappelijke ondersteuning, voor zover dit betrekking heeft op opvang en beschermd wonen.

HOOFDSTUK 2Procedureregels, melding en onderzoek

Artikel 3 Regionaal Team Opvang en Beschermd Wonen (TOBW)

Regionaal Team Opvang en Beschermd Wonen (TOBW)

Het Regionaal Team Opvang en Beschermd Wonen geldt exclusief, naast het regulier gemeentelijk loket, als voorziening voor het bieden van toegang in het kader van een melding van behoefte aan maatschappelijke ondersteuning in de vorm van opvang of beschermd wonen, zoals bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet. Het TOBW is in de bedoelde gevallen tevens namens het college belast met het onderzoek en de overige werkzaamheden zoals beschreven in de artikelen 4 tot en met 6.

Artikel 4 Melding behoefte aan opvang of beschermd wonen

  • 1.

    De behoefte aan opvang of beschermd wonen wordt door of namens de cliënt gemeld bij het college.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet betreffende beschermd wonen beslist het college na de melding onverwijld tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

  • 4.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet betreffende opvang verwijst het college naar de algemene voorzieningen voor opvang.

Artikel 5Onderzoek en indienen persoonlijk plan

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    Voor het gesprek in het kader van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 3.

    Als de cliënt genoegzaam bekend is bij het college, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4.

    Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding als bedoeld in artikel 2, lid 1, in de gelegenheid dit plan te overhandigen.

Artikel 6 Gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt, onder andere in een gesprek tussen deskundigen en cliënt dan wel diens vertegenwoordiger, en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie alsmede cliëntondersteuner, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

  • a.

    de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

  • b.

    het gewenste resultaat van het verzoek om opvang of beschermd wonen;

    • c.

      de mogelijkheden van de cliënt om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp, algemeen gebruikelijke voorzieningen, mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk, met algemene voorzieningen of met (een combinatie van) maatwerkvoorzieningen in het kader van ondersteuning bij zelfredzaamheid, gericht op participatie, maatwerkvoorzieningen, gericht op vervoer en maatwerkvoorzieningen gericht op wonen in zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning te voorzien.

  • d.

    de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

  • e.

    de mogelijkheden om een maatwerkvoorziening voor opvang of beschermd wonen te verstrekken;

  • 2.

    Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 5, vierde lid heeft overhandigd, wordt dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, betrokken.

  • 3.

    Bij het onderzoek wordt mededeling gedaan van de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget, waarbij de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 4.

    Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 5.
    • Als de behoefte aan opvang of beschermd wonen genoegzaam bekend is, kan, onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afgezien worden van een gesprek.

Artikel 7 Verslag

  • 1.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.

  • 2.

    Binnen 42 kalenderdagen na de melding verstrekt het college aan de cliënt een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 3.

    De cliënt tekent het verslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen vijf werkdagen wordt geretourneerd aan de contactpersoon waarmee hij het gesprek heeft gevoerd.

  • 4.

    Als de cliënt tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • 5.

    Als de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende verslag.

Artikel 8Aanvraag

  • 1.

    Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2.

    Een ondertekend verslag van het gesprek, als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven, kan hiervoor gebruikt worden.

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE VOORZIENINGEN EN Maatwerkvoorzieningen

Artikel 9 Algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Opvang gedurende de eerste zes weken is een algemene voorziening.

  • 2.
    • Vanaf de eerste werkdag na het verstrijken van zes weken is opvang een maatwerkvoorziening.

Artikel 10 Keuzevrijheid

  • 1.

    Een maatwerkvoorziening kan worden verstrekt in natura of als persoonsgebonden budget.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid wordt in spoedeisende gevallen, zoals bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet, in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet, en de aanvraag van de cliënt, alleen een maatwerkvoorziening in natura verstrekt.

Artikel 11 Maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget

  • 1.

    Verstrekking van een maatwerkvoorziening als een persoonsgebonden budget vindt plaats op basis van een gemotiveerd verzoek van de belanghebbende of diens vertegenwoordiger.

  • 2.

    Een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt, indien:

    • a.

      de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst te ontvangen;

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de onderdelen, die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

  • 3.

    Indien (onderdelen van) de maatwerkvoorziening uitgevoerd worden door een andere zorgaanbieder dan een persoon uit het sociaal netwerk dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan:

  • a.

    de organisatie of (zelfstandig) ondernemer dient ingeschreven te zijn bij de Kamer van Koophandel;

  • b.

    de organisatie of ondernemer voldoet aan de eisen t.a.v. de kwaliteit, zoals gesteld in hoofdstuk 3 van de wet alsmede in hoofdstuk 5 van de verordening;

  • c.

    de organisatie of ondernemer voldoet aan de normen voor verantwoorde zorg, zoals omschreven in het Kwaliteitskader verantwoorde zorg;

  • d.

    er wordt gebruik gemaakt van een zorgplan of plan van aanpak als onderdeel van verantwoorde zorg;

  • e.

    er is beleid t.a.v. systematische kwaliteitsbewaking;

  • f.

    de beroepskrachten en vrijwilligers beschikken over een verklaring omtrent het gedrag, die niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip, waarop betrokkene voor de organisatie of ondernemer ging werken;

  • g.

    de ingeschakelde “ervaringswerkers” beschikken, in afwijking van het onder g. gestelde, over een vergelijkbare verklaring.

  • h.

    de organisatie of ondernemer beschikt over een meldcode ten aanzien van huiselijk geweld en kindermishandeling;

  • i.

    de organisatie of ondernemer meldt alle calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening bij de door het college aangewezen toezichthoudend ambtenaar.

    • 5.

      Indien (onderdelen van) de maatwerkvoorziening uitgevoerd worden door een persoon uit het sociaal netwerk dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan:

  • a.

    deze persoon uit het sociaal netwerk beschikt over een verklaring omtrent het gedrag, die niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene start met de uitvoering van het betreffende onderdeel;

    • b.

      deze persoon uit het sociaal netwerk meldt alle calamiteiten en geweldsincidenten bij de door het college aangewezen toezichthoudend ambtenaar.

Artikel 12 Vaststelling hoogte persoonsgebonden budget

De hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld aan de hand van de onderdelen waaruit de zorg bestaat, door wie de zorg verleend wordt en de bedragen, die daarvoor gelden op grond van het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Voerendaal 2015.

Artikel 13 Uitbetaling persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget wordt na toekenning, op basis van declaratie, op grond van artikel 2.6.2 van de wet, uitgekeerd door de Sociale Verzekeringsbank.

Artikel 14 Controle persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van het persoonsgebonden budget.

  • 2.

    Een ieder die een persoonsgebonden budget heeft gekregen, kan gevraagd worden verantwoording af te leggen over de besteding en inzet van het budget.

  • 3.

    Het persoonsgebonden budget kent een vrij besteedbaar bedrag, waarover geen verantwoording noodzakelijk is. Dit bedraagt € 100,00 per jaar. Dit budget kan gebruikt worden voor bijkomende kosten, zoals telefoonkosten, kosten voor de VOG-verklaring en scholing.

  • 4.

    Op basis van een steekproef wordt bij minimaal 10% van de budgethouders een controle gehouden. De groep bestaat uit budgethouders waarbij de Sociale Verzekeringsbank bijzonderheden heeft gesignaleerd, aangevuld met een aselecte steekproef uit de budgethouders, die betalingen hebben ontvangen van de Sociale Verzekeringsbank en waarbij geen bijzonderheden zijn gesignaleerd.

  • 5.

    Indien uit de controle blijkt dat de budgethouder: a. niet heeft voldaan aan de voorwaarden en criteria zoals genoemd in artikel 12; b. het persoonsgebonden budget niet heeft besteed aan de ondersteuning waarvoor het bedoeld is; c. de gegevens van de Sociale Verzekeringsbank en de bij de controle overlegde gegevens niet overeen komen, volgt er bij het volgende verantwoordingsmoment een vervolgcontrole.

  • 6.

    Indien uit de vervolgcontrole blijkt dat het persoonsgebonden budget wederom onrechtmatig besteed en/of niet aan de voorwaarden en criteria zoals genoemd in artikel 11 wordt voldaan, zal de verstrekkingsvorm omgezet worden naar Zorg-in-Natura (ZiN).

  • 7.

    Als de budgethouder bij de controle het budget niet of niet volledig kan verantwoorden, wordt het niet verantwoorde deel teruggevorderd.

  • 8.

    Bij budgethouders, waarmee in het kader van toepassing van het zevende lid een terugbetalingsregeling is afgesproken, die langer duurt dan twaalf maanden, zal wederom een controle uitgevoerd worden.

    HOOFDSTUK 4 BIJDRAGEN VOOR OPVANG EN BESCHERMD WONEN

    Artikel 15 Bijdrage voor opvang

  • 1.

    Gedurende de eerste zes weken geldt voor opvang als algemene voorziening per maand een door de cliënt te betalen bijdrage, die gelijk is aan het verschil tussen de uitkering op grond van de Participatiewet, die voor cliënt geldt of zou gelden en de in die wet benoemde “normen in inrichting”;

  • 2.

    Daarna gelden voor opvang als maatwerkvoorziening, onverminderd het bepaalde in artikel 3.20 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, de volgende bijdragen:

    • a.

      Dag- en nachtopvang De Klomp (instelling: gemeente Heerlen):Het verschil tussen het inkomen van de cliënt en de in de Participatiewet benoemde “normen in inrichting”;

  • b.

    Pension Mijnzicht (instelling: Koraalgroep, Stichting Gastenhof):Een bedrag van € 10 per dag;

  • c.

    Heugderlicht Landgraaf (instelling: Levantogroep, Stichting RIMO):– crisisopvang en moederopvang: per dag € 19,50 voor een

    volwassene, € 7,85 voor een kind van 10-18 jaar en € 5,25 voor een kind jonger dan 10 jaar,– woontraining: per maand € 448,00 voor cliënten vanaf 21 jaar en € 321,26 voor cliënten tussen 18 en 21 jaar.

  • d.

    Blijf van m’n lijf - huis (Stichting Blijf van m’n Lijf Heerlen):per dag een eigen bijdrage van € 8,00 voor vrouwen van 23 jaar en ouder, € 7,00 voor vrouwen van 22 jaar, € 6,00 voor vrouwen van 21 jaar en € 5,50 voor vrouwen van 20 jaar of jonger.

Artikel 16 Bijdrage voor beschermd wonen

Voor cliënten die gebruik maken van de maatwerkvoorziening beschermd wonen geldt de te betalen eigen bijdrage volgens artikelen 3.11 tot en met 3.19 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGENArtikel 17

Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2.

    Deze regeling kan worden aangehaald als: “Nadere regels Wmo opvang en beschermd wonen Voerendaal 2015”.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 23 december 2014,

Burgemeester en wethouders van Voerendaal,

de secretaris, de burgemeester,

dhr. H.Timmermans dhr. W. Houben