Regeling vervallen per 01-01-2015

BELEIDSREGELS MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING 2012 VOORSCHOTEN

Geldend van 30-12-2011 t/m 31-12-2014

Intitulé

BELEIDSREGELS MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING 2012 VOORSCHOTEN

Hoofdstuk 1 Beoordeling van te bereiken resultaten

Resultaat 1: Een schoon en leefbaar huis

Inleiding

Tot een schoon en leefbaar huis behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het overigens schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen. Deze ruimten zijn die ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken.

Afwegingskader

  • Het gaat om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging, schoon en leefbaar te houden.

  • Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen dan wel oplossingen meegenomen zijn.

  • Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld het gebruik van de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant.

  • Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn.

  • Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen.

  • Niet relevant is of men gebruik wil maken van eigen mogelijkheden of van een voorliggende voorziening. Ook is in principe niet relevant welke kosten aan de eigen mogelijkheden dan wel voorliggende voorziening zijn verbonden, tenzij sprake zou kunnen zijn van een zogenaamd extreem laag inkomen als geldt bij het begrip algemeen gebruikelijk: een inkomen dat door kosten op grond van de ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen door deze kosten.

  • Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

  • Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot.

  • Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd worden. Is sprake van een latrelatie, dan zal de gemeente nagaan of en in hoeverre de partner kan bijdragen aan het huishouden.

  • Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, kan het college compenseren met een individuele voorziening. Deze voorziening kan in twee categorieën worden verstrekt: categorie A en categorie B. In de regel wordt categorie A geïndiceerd. Wanneer belanghebbende ondersteuning nodig heeft bij het organiseren van taken of tijdelijk bij het aanleren van taken, kan (al dan niet tijdelijk) categorie B worden geïndiceerd. Bij één of meerdere combinaties van te behalen resultaten wordt altijd de hoogste categorie ingezet voor alle noodzakelijke resultaten.

  • Het onderscheid in categorieën heeft implicaties voor de vraag welke hulpverlener zal worden ingezet. De situatie waarin het hulp vragende huishouden verkeert, inclusief de regie en het regelvermogen van de aanvrager, en het ‘profiel’ van de hulpverlenende persoon moeten op elkaar aansluiten.

  • Voor het bepalen van de omvang van voorziening wordt als norm aangehouden de systematiek zoals vermeld in het “protocol Hulp bij het huishouden gemeente Voorschoten”. Deze systematiek bestaat uit normen uitgedrukt in hele en halve uren.

  • Het resultaat: beschikken over een schoon en leefbaar huis, als individuele voorziening, kan door het college in natura en via een persoonsgebonden budget bereikt worden.

  • Bij een persoonsgebonden budget wordt het bedrag afgegeven als tegenwaarde van de hulp in natura. Hiervoor zijn bedragen per uur vastgesteld. Daarbij moet altijd vast staan dat het te bereiken resultaat gerealiseerd zal worden, zodat er sprake is van compensatie. In het Besluit is de omvang van het persoonsgebonden budget opgenomen.

  • Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een schoon huis. Dit is een afgeleid recht van de verzorgde, zodat geen zelfstandig recht ontstaat.

  • Dit kan in twee situaties het geval zijn. Bij de eerste situatie komt de mantelzorger aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van de verzorgde. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Dan kan op naam van de verzorgde hulp plaats vinden, De tweede situatie betreft het niet toekomen aan het schoonmaken van het eigen huis. Dan zou de verzorgde i.p.v. hulp in natura een pgb kunnen aanvragen en dat kunnen gebruiken om de mantelzorger te betalen, die op zijn beurt met dat geld hulp in eigen huis kan bekostigen.

Resultaat 2: Goederen voor primaire levensbehoeften

Inleiding

In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatieplicht is beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Niet hieronder vallen de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.

Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Daar kan de Wmo bij aansluiten door uit te gaan van één maal per week boodschappen. Indien mogelijk wordt daarbij gebruikgemaakt van boodschappendiensten. Een boodschappendienst wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn. Voor de kleine boodschappen is in de gemeente ook een rijdende winkel aanwezig.

Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaat. In sommige situaties kan van een maaltijdservice gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop in de supermarkt die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden.

Afwegingskader

  • Onder dit resultaat worden de boodschappen voor levens- en schoonmaakmiddelen, die dagelijks nodig zijn, en zo nodig de bereiding van maaltijden gerekend.

  • Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

  • Hierbij valt te denken aan het gebruik van een boodschappenservice, die beschikbaar is gesteld door de supermarkten. Als het gaat om het bereiden van maaltijden kan bekeken worden of vormen van maaltijdvoorziening (Tafeltje Dekje en Apetito) of het gebruik maken van kant en klare maaltijden mogelijk en bruikbaar zijn.

  • Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn.

  • Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat in de omgeving wonende bekenden en/of kinderen gewend of bereid zijn deze boodschappen te doen.

  • Niet relevant is of men gebruik wil maken van eigen mogelijkheden of van een voorliggende voorziening. Ook is in principe niet relevant welke kosten aan de eigen mogelijkheden dan wel voorliggende voorziening zijn verbonden, tenzij sprake zou kunnen zijn van een zogenaamd extreem laag inkomen als geldt bij het begrip algemeen gebruikelijk: een inkomen dat door kosten op grond van de ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen door deze kosten.

  • Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

  • Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake van inwonendheid zal naar de concrete feiten beoordeeld moeten worden. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot.

  • Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden van maaltijden is niet-uitstelbare hulp. Hier kan wel voor geïndiceerd kunnen worden.

  • Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem kan het college compenseren met een individuele voorziening. Deze voorziening kan in twee categorieën worden verstrekt: categorie A en categorie B. In de regel wordt categorie A geïndiceerd. Wanneer belanghebbende ondersteuning nodig heeft bij het organiseren van taken, kan (al dan niet tijdelijk) categorie B worden geïndiceerd. Bij één of meerdere combinaties van te behalen resultaten wordt altijd de hoogste categorie ingezet voor alle noodzakelijke resultaten.

  • Het onderscheid in categorieën heeft implicaties voor de vraag welke hulpverlener zal worden ingezet. De situatie waarin het hulp vragende huishouden verkeert, inclusief de regie en het regelvermogen van de aanvrager, en het ‘profiel’ van de hulpverlenende persoon moeten op elkaar aansluiten.

  • Bij boodschappen is het uitgangspunt: één maal in de week boodschappen doen. Een uitzondering wordt door het college alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet in één maal per week mogelijk is.

  • Voor het bepalen van de omvang van voorziening wordt als norm aangehouden de systematiek zoals opgenomen in het “Protocol hulp bij het huishouden gemeente Voorschoten". Deze systematiek bestaat uit normen uitgedrukt in hele en halve uren.

  • Het resultaat: beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften, als individuele voorziening, kan door het college in natura als ook via een persoonsgebonden budget bereikt worden.

  • Bij een persoonsgebonden budget wordt het bedrag afgegeven als tegenwaarde van de hulp in natura. Hiervoor zijn bedragen per uur vastgesteld. Daarbij moet altijd vast staan dat het te bereiken resultaat gerealiseerd zal worden, zodat er sprake is van compensatie. In het Besluit is de omvang van het persoonsgebonden budget opgenomen.

  • Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van dreigende overbelasting een individuele voorziening aan de verzorgde worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet - als het een pgb betreft - door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting. Ook hier gaat het om een afgeleid recht. Het college kan ook op voorhand rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger voor vakantie of anderszins.

Resultaat 3: Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Inleiding

De dagelijkse kleding en linnengoed moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen van kleding en linnengoed en in bepaalde situaties strijken van kleding. En soms gaat het om een los naadje of knoopje. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding en linnengoed kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding en linnengoed is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.

Afwegingskader

  • De inhoud van het resultaat schone en doelmatige kleding en linnengoed bestaat uit het wassen en drogen daarvan en eventueel licht verstelwerk, zoals het vastzetten van een naadje of het aanzetten van een knoop.

  • Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

  • Hierbij valt te denken aan het gebruik van een wasserij of strijkservice als die in directe omgeving beschikbaar zijn..

  • Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden.

    Hierbij kan gedacht worden aan de aanschaf door betrokkene van een wasmachine en/of droger.

  • Niet relevant is of men gebruik wil maken van eigen mogelijkheden of van een voorliggende voorziening. Ook is in principe niet relevant welke kosten aan de eigen mogelijkheden dan wel voorliggende voorziening zijn verbonden, tenzij sprake zou kunnen zijn van een zogenaamd extreem laag inkomen als geldt bij het begrip algemeen gebruikelijk: een inkomen dat door kosten op grond van de ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen door deze kosten.

  • Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

  • Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake van inwonendheid zal naar de concrete feiten beoordeeld moeten worden. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding zal het over het algemeen gaan om uitstelbare taken.

  • Alleen als de was niet kan blijven liggen zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijke gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd kunnen worden.

  • Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening. Deze voorziening kan in twee categorieën worden verstrekt: categorie A en categorie B. In de regel wordt categorie A geïndiceerd. Wanneer belanghebbende ondersteuning nodig heeft bij het organiseren van taken of tijdelijk bij het aanleren van taken, kan (al dan niet tijdelijk) categorie B worden geïndiceerd. Bij één of meerdere combinaties van te behalen resultaten wordt altijd de hoogste categorie ingezet voor alle noodzakelijke resultaten.

  • Het onderscheid in categorieën heeft implicaties voor de vraag welke hulpverlener zal worden ingezet. De situatie waarin het hulpvragende huishouden verkeert, inclusief de regie en het regelvermogen van de aanvrager, en het ‘profiel’ van de hulpverlenende persoon moeten op elkaar aansluiten.

  • Voor het bepalen van de omvang van de voorziening wordt als norm aangehouden de systematiek zoals vermeld in het Protocol hulp bij het huishouden. Deze systematiek bestaat uit normen uitgedrukt in hele en halve uren.

  • Het resultaat: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding en linnengoed, als individuele voorziening, kan door het college in natura als ook via een persoonsgebonden budget bereikt worden.

  • Bij een persoonsgebonden budget wordt het bedrag afgegeven als tegenwaarde van de hulp in natura. Hiervoor zijn bedragen per uur vastgesteld. Daarbij moet altijd vast staan dat het te bereiken resultaat gerealiseerd zal worden, zodat er sprake is van compensatie. In het Besluit is de omvang van het persoonsgebonden budget opgenomen.

  • Wat betreft het strijken van kleding wordt uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding, die in principe niet hoeft te worden gestreken.

  • Er zal met de mantelzorger rekening worden gehouden met het oog op dreigende overbelasting.Als er een indicatie wordt gesteld, gebeurt dat als afgeleide van de verzorgde op zijn of haar naam. Deze voorziening kan dan niet - als het een pgb betreft - door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting. Ook hier gaat het om een afgeleid recht. Het college kan ook op voorhand rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger voor vakantie of anderszins.

Resultaat 4: Het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Inleiding

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden, dat zij beide werken, opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppasoma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.

De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet tijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.

Afwegingskader

  • Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

    Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld voor-, tussen- en naschoolse opvang, kinderopvang enz. Niet relevant is of men gebruik wil maken van een voorliggende voorziening. Ook is in principe niet relevant welke kosten aan de voorliggende voorziening zijn verbonden, tenzij sprake zou kunnen zijn van een zogenaamd extreem laag inkomen als geldt bij het begrip algemeen gebruikelijk: een inkomen dat door kosten op grond van de ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen door deze kosten.

  • Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden.

    Hierbij kan worden gedacht aan ouderschapsverlof of opvang door familie, kennissen en of vrienden uit het eigen netwerk..

  • Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening. Deze individuele voorziening kan in twee categorieën worden verstrekt: categorie A en categorie B. Voor het opvangen van kinderen kan categorie B worden geïndiceerd. Bij één of meerdere combinaties van te behalen resultaten wordt altijd de hoogste categorie ingezet voor alle noodzakelijke resultaten.

    Het onderscheid in categorieën heeft implicaties voor de vraag welke hulpverlener zal worden ingezet. De situatie waarin het hulp vragende huishouden verkeert, inclusief de regie en het regelvermogen van de aanvrager, en het ‘profiel’ van de hulpverlenende persoon moeten op elkaar aansluiten.

  • Bij tijdelijke opvang gaat het om die tijden dat de partner vanwege werkzaamheden niet thuis is.

  • Dat kan dus gaan om maximaal de gebruikelijke werktijden, plus de noodzakelijke reistijden.

  • Bij de toekenning stelt het college bij beschikking vast om welke tijdelijke periode het gaat en op welke wijze gezocht dient te worden naar een definitieve oplossing.

  • Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen als het gaat om het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.

Resultaat 5: Wonen in een geschikt huis

Inleiding

Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning moet men rekening houden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening wordt gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is, kan het college compenseren.

Het te bereiken resultaat "wonen in een geschikt huis” omvat de elementaire woonfuncties. Dit zijn de activiteiten die de gemiddelde Nederlander in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel, het zich horizontaal en verticaal verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daar bij het veilig kunnen spelen in de woonruimte. Het feit dat alleen problemen bij het normale gebruik van de woning worden gecompenseerd, houdt in dat geen rekening wordt gehouden met voorzieningen met een therapeutisch doel (bijvoorbeeld dialyseruimten, therapeutisch baden).

Afwegingskader

  • Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een geschikte woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst.

  • Een woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Voorwaarde is dat het een zelfstandige woonruimte betreft. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning. De woonwagen / het woonschip mag evenwel niet ouder zijn dan tien jaar en moet een technische levensduur hebben van nog minimaal vijf jaar. De woonwagen / het woonschip moeten daarnaast nog minimaal vijf jaar op de standplaats / ligplaats kunnen blijven staan dan wel liggen. Tenslotte moet de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag bij de gemeente op de standplaats staan en moet de hoofdbewoner van de woonwagen in het bezit zijn van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Huisvestingswet.

  • Allereerst beoordeelt het college of belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in de woning waar de problemen worden ondervonden.

  • Het hoofdverblijf is de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de belanghebbende de meeste nachten doorbrengt. In uitzonderingssituaties kan er sprake zijn van twee hoofdverblijven. Daarbij moet worden gedacht aan gehandicapte kinderen van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. Alleen in die situatie kunnen in beide ouderlijke woningen woonvoorzieningen getroffen worden, en niet in situaties waarin sprake is van bezoekregelingen. Als de woningen van de ouders in een dergelijke situatie in twee verschillende gemeenten zijn gesitueerd, rust de compensatieplicht alleen op de gemeente waar de woning van de betreffende ouder is gelegen. Het co-ouderschap zal d.m.v. een convenant/rechtelijke uitspraak moeten worden aangetoond.

  • Een andere uitzondering is de situatie waarin belanghebbende in een AWBZ-instelling verblijft en er een voorziening aangevraagd wordt voor het bezoekbaar maken van de woning van ouders of van hun partner. Er is dan weliswaar sprake van één hoofdverblijf, namelijk de instelling, maar er wordt ook één woning zeer regelmatig bezocht, namelijk de woning van ouders of van de partner.

  • De compensatieplicht gaat hier in beginsel niet verder dan dat de belanghebbende de woonruimte, de woonkamer, een slaapvoorziening (kan bed in woonkamer zijn) en het toilet moet kunnen bereiken en gebruiken.

  • Het college beoordeelt de situatie die tot de problemen in het normale gebruik van de woning hebben geleid.

  • Als de problemen een gevolg zijn van een verhuizing naar een niet geschikte woning (al dan niet vanuit een geschikte woning) en er zijn geen belangrijke redenen voor de verhuizing, is belanghebbende zelf verantwoordelijk voor het realiseren van een oplossing voor deze problemen.

  • Wanneer de ondervonden ergonomische belemmeringen in de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen of uit de slechte staat van onderhoud van de woning is er vanuit de gemeente ook geen compensatieplicht.

  • Vervolgens beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

  • Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden.

    Hierbij kan rekening worden gehouden met algemeen gebruikelijke oplossingen als een herschikking van de inrichting dan wel wijziging van de opstelling van inrichtings-elementen in de woning.

  • Niet relevant is of men gebruik wil maken van eigen mogelijkheden of van een voorliggende voorziening. Ook is in principe niet relevant welke kosten aan de eigen mogelijkheden dan wel voorliggende voorziening zijn verbonden, tenzij sprake zou kunnen zijn van een zogenaamd extreem laag inkomen als geldt bij het begrip algemeen gebruikelijk: een inkomen dat door kosten op grond van de ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen door deze kosten.

  • Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem kan het college compenseren met een individuele voorziening.

  • Wanneer de individuele voorzieningen een bedrag van € 10.000,- overstijgen, beoordeelt het college of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing.

  • Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd. Hierbij kunnen de volgende aspecten aan de orde komen:

    Gevolg van de verhuizing op de reisafstand voor de mantelzorger.

    Frequentie van mantelzorg (aantal keren per dag of per week).

    Al dan niet planbare zorg nodig

    Al dan niet noodzaak voor voortdurende nabijheid.

    Gevolg van de verhuizing op het sociaal netwerk (het verdwijnen/verkleinen van het sociale netwerk als gevolg van een verhuizing betekent vaak lastenverzwaring voor de mantelzorger).

    Nadat de noodzaak van een verhuizing is vastgesteld, kan het nog enige tijd duren voordat er een adequate woning vrijkomt. Het aanbrengen van eenvoudige, tijdelijke voorzieningen (zoals een een douchestoel in bruikleen) is mogelijk ais de situatie in de huidige woning zodanig is, dat er per direct enige aanpassingen noodzakelijk zijn. Indien er direct grote aanpassingen nodig zijn en de verwachting is dat een nieuwe woning niet direct beschikbaar komt, dan dient opnieuw een afweging tussen aanpassen en verhuizen plaats te vinden.

    Er bestaat een uitzondering op dit uitgangspunt wanneer één of meerdere adequate woningen zijn geweigerd en er daarom langer in de oude, inadequate woning moet worden verbleven. Door het aanbieden van een andere adequate woning heeft de gemeente aan haar compensatieplicht voldaan.

  • Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor hebben van een woning.

  • Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen.' [NOOT: Een gemeente kan in overleg treden met woningcorporaties om hen te stimuleren mantelzorgwoningen te huur aan te bieden. Een gemeente kan er ook toe besluiten woningcorporaties subsidie te geven als bijdrage in de stichtingskosten van mantelzorgwoningen, die daarna te huur aangeboden worden, inclusief (tijdelijke) plaatsing.] De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening. Voor de plaatsingskosten van de mantelzorgwoning kan de gemeente besluiten (gedeeltelijk) subsidie te verlenen.

  • Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt, besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit en heeft aandacht voor de RO-vergunning.

  • Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning zal het college allereerst beoordelen wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in de compenserende voorziening te voorzien.

Als het mogelijk is deze aanbouw zelf te financieren, bijvoorbeeld door een hypotheek op de woning te vestigen waarvan niet wordt afgelost, zodat de kosten beperkt blijven tot de rentekosten, waarop bij belastingaangifte renteaftrek mogelijk is, zal eerst naar deze mogelijkheid gekeken worden. Is dit niet mogelijk, dan moet de eigenaar zich bij overeenkomst verbinden aan de volgende voorwaarde om in aanmerking te komen voor een financiële tegemoetkoming: indien binnen een periode van zeven jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woonruimte wordt verkocht, is de eigenaar/bewoner, die de tegemoetkoming heeft ontvangen, gehouden om binnen één week na het passeren van de akte het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De financiële tegemoetkoming die door de gemeente is verstrekt voor de aanpassing dient aan de gemeente te worden teruggestort:

- voor het eerste jaar:

100% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

- voor het tweede jaar:

85% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

- voor het derde jaar:

70% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

- voor het vierde jaar:

55% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

- voor het vijfde jaar:

40% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

- voor het zesde jaar:

25% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

- voor het zevende jaar:

10% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

  • Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.

  • Bij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten zal het college ook beoordelen of het verantwoord is voorzieningen als trapliften op een voor eenieder bereikbare plaats te zetten. Ook kijkt het college naar zaken als slijtage door weer en wind.

    In principe worden alleen zelfstandige woonruimten aangepast. Gemeenschappelijke ruimten kunnen alleen worden aangepast indien het automatische deuropeners, hellingbanen, toegangsdeuren, drempelhulpen en vlonders, opstelplaatsen voor scootmobielen of rolstoelen bij de toegangsdeur van het woongebouw, extra trapleuningen en trapliften betreft.

  • Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden.

  • Het aanpassen van doelgroepengebouwen zal gebeuren conform de afspraken zoals die door het college gemaakt zijn of worden met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen.

  • Door de brancheorganisaties van de woningcorporaties is in 2001 gesteld dat een aantal ‘opplusmaatregelen’ worden gerekend tot het standaardpakket dat door corporaties wordt toegepast bij het renoveren of groot onderhoud. Het gaat hierbij dan met name om het ophogen van de galerijvloeren, het aanbrengen van kleine hellingbanen (drempel-hulpen), het aanbrengen van lichtere deurdrangers of elektrische deuropeners in flatgebouwen, het anti slip maken van badkamervloeren, het aanbrengen van verbeterde douches en het laag bedienbaar maken van ventilatieraampjes.

  • Een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt ingevolge artikel 7 lid 2 Wmo door het college uitbetaald aan de eigenaar van de woning, als financiële tegemoetkoming. De beschikking wordt verstuurd aan de aanvrager/belanghebbende met een afschrift aan de eigenaar. In overleg met de Woningbouwvereniging kan hiervan worden afgeweken.

  • Een niet-bouwkundige aanpassing aan de woning kan door het college in natura en als persoonsgebonden budget worden verstrekt aan de aanvrager/belanghebbende.

  • Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

  • Bij het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen verhuiskostenvergoeding toegekend.

  • Sedert 1-8-2003 is, door aanpassing van het Burgerlijk wetboek (artikel 274), het mogelijk, mits dat in de afgesloten huurovereenkomst is bepaald, dat wanneer de gehandicapte de woning verlaat dan wel overleden is de woning vrijgemaakt moet worden voor een andere gehandicapte en onder aanbieding van een vergelijkbare vervangende woning de huur opgezegd kan worden. Het gaat hier dan uiteraard om woningen met ingrijpende aanpassingen. Indien de familie van de overledene niet akkoord gaat kan bij de rechter een vordering tot het vaststellen van een tijdstip waarop de huurovereenkomst zal beëindigen, worden ingediend. De

  • Wanneer iemand extra kosten moet maken voor tijdelijke huisvesting, omdat zijn huidige woonruimte of zijn te betrekken woonruimte wordt aangepast, kan het college hiervoor een financiële tegemoetkoming verstrekken. Deze tegemoetkoming wordt uitsluitend verstrekt voor de periode (maximaal 6 maanden) dat de woonruimte als gevolg van het aanpassen van deze ruimte niet bewoond kan worden en de belanghebbende voor dubbele woonlasten komt te staan. Belanghebbende is eerst zelf verantwoordelijk voor het voorkomen van deze dubbele woonlasten.

  • Het college kan aan de eigenaar van een woonruimte een financiële tegemoetkoming verstrekken voor het verwijderen van woningaanpassingen dan wel voor het beschikbaar houden van een aangepaste woonruimte.

    De financiële tegemoetkoming voor het beschikbaar houden van een aangepaste woonruimte wordt alleen verstrekt als er sprake is van verlies van huurinkomsten. Deze financiële tegemoetkoming kan maximaal voor de duur van zes maanden worden toegekend, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt. De hoogte van de financiële tegemoetkoming is gelijk aan de noodzakelijk te maken huurkosten.

    Het college kan een financiële tegemoetkoming verstrekken in de kosten van verwijdering van een ingrijpende woningaanpassing waarvoor een overheidsbijdrage is verstrekt, als de woonruimte in de huidige staat niet opnieuw verhuurbaar of verkoopbaar is. De hoogte van de financiële tegemoetkoming is gelijk aan de werkelijk gemaakte reële kosten.

  • Het college kan eenmalig een financiële tegemoetkoming in de kosten voor woningsanering verstrekken.

    Hiervoor gelden wel een paar voorwaarden. Ten eerste moet een acute noodzaak voor woningsanering, vanwege caraklachten in verband met een allergie voor huisstof of huisstofmijt, zijn vastgesteld. Ten tweede moet de woningsanering zijn aangevraagd binnen één jaar nadat voor de eerste maal allergie voor huisstofmijt is vastgesteld. Tenslotte moet bij de aanschaf van de huidige vloer- en raambedekking geen sprake zijn geweest van een (verwachte) noodzaak tot woningsanering en mag de huidige woning niet eerder door de aanvrager op grond van de Wet of andere wet- en regelgeving zijn gesaneerd.

  • Het college kan een financiële tegemoetkoming verstrekken in de kosten van keuring en onderhoud.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van keuring en onderhoud/ reparatie is opgenomen in het Besluit. Indien een voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, zijn de kosten van keuring en onderhoud/reparatie in het persoonsgebonden budget als instandhoudingskosten meegenomen. Bij het bepalen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van keuring en onderhoud/ reparatie aan voorzieningen, die door de gemeente zijn verstrekt, kunnen alleen de werkelijk gemaakte reële kosten van keuring en onderhoud/reparatie voor vergoeding in aanmerking komen. Hierbij wordt een afweging gemaakt of het verwijtbare/ te voorkomen kosten betreft.

    Bij voorzieningen die in natura in bruikleen zijn verstrekt, worden de kosten van onderhoud (onderhoudscontract) rechtstreeks uitbetaald aan de leverancier. Kosten van reparaties is een financiële tegemoetkoming aan de klant, eventueel doorbetaald aan de leverancier.

    Bij voorzieningen in eigendom worden kosten van onderhoud en reparatie vergoed in de vorm van een financiële tegemoetkoming aan de klant en eventueel op verzoek van klant doorbetaald aan de leverancier.

Resultaat 6: Verplaatsen in- en om de woning

Inleiding

Verplaatsing in om en nabij de woning werd onder de Wvg aangeduid als: de rolstoel. Onder de Wvg werd met de rolstoel aanvankelijk bedoeld: de rolstoel die iemand nodig heeft voor dagelijks zittend gebruik. Zo was het ook in de gemeentelijke verordeningen geformuleerd. Daarnaast werd een sportrolstoel als - bovenwettelijke - voorziening verstrekt, over het algemeen in de vorm van een bedrag ineens. De rolstoel voor incidenteel gebruik, uiteindelijk onder de Wvg de meest verstrekte rolstoel, had eigenlijk geen plaats.

Onder de Wmo is er een andere omschrijving. Het gaat dan om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat sluit op zich de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat die nu juist daar niet voor bedoeld is, maar voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. Deze rolstoel past daarmee meer onder resultaat 8 en kan ook als algemene voorziening verstrekt worden.

Afwegingskader

  • Het gaat om het zich verplaatsen in om en nabij de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om belanghebbenden die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.

  • Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele' gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen in principe niet onder dit te bereiken resultaat.

  • De sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning. Deze wordt geschaard onder het achtste resultaat.

  • Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal via een medisch en al dan niet ergotherapeutisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld.

  • Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

    In het Besluit is de omvang van het persoonsgebonden budget opgenomen.

  • Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking.

  • Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.

  • Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen.

    Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verschaft kan worden.

Resultaat 7: Lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Inleiding

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.

Een collectief vervoersysteem kan de prioriteit hebben, zodat de keuze voor een persoonsgebonden budget beperkt kan worden, mits men rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager.

Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.

Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.

Afwegingskader

  • Om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of in het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld.

    Dat kunnen ook fietsen in bijzondere uitvoering zijn, zoals fietsen met trapondersteuning en dergelijke.

  • Als het college dient te compenseren zal allereerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte/de af te leggen vervoersafstand van de aanvrager/betrokkene uit bestaat.

  • Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager/betrokkene.

  • Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere individuele voorziening dient tenminste een afstand van 1 500 - 2000 km per jaar te kunnen worden afgelegd. Indien daar aanleiding voor is kan het college dit aantal ophogen dan wel verlagen.

    Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere, verstrekte voorziening zoals een scootmobiel, dan wel een eigen verplaatsingsmiddel meegenomen worden hetgeen invloed kan hebben op het aantal kilometers. Het aantal kilometers wordt dan met 25%, 50% dan wel 75% verlaagd, afhankelijk van de mate waarin het andere verplaatsings-middel in de vervoersbehoefte voorziet.

    Indien een partner aanwezig is met eenzelfde vervoersvoorziening of ander individueel vervoer, kan het aantal kilometers met 25%, 50% dan wel 75% verlaagd, afhankelijk van de gezamenlijke vervoersbehoefte.

    Tenslotte kan het aantal kilometers met 25%, 50% dan wel 75% verlaagd worden indien het gaat om kinderen. Kinderen hebben een andere vervoersbehoefte dan volwassenen en hebben geen volledige zelfstandige vervoersbehoefte.

  • Bij personen met een loopafstand van minder dan 100 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand.

    Een dergelijk individueel vervoermiddel kan alleen worden verstrekt indien belanghebbende over een adequate stalling beschikt. De kosten van deze stalling moeten in redelijke verhouding staan tot de huur- of aanschafkosten én van de verwachte gebruiksduur van de betreffende voorziening.

  • Ook bij personen met een loopafstand van meer dan 100 meter, maar minder dan 800 meter, kan het college beoordelen of een voorziening voor de zeer korte afstand noodzakelijk is.

  • Indien collectief vervoer niet mogelijk of niet beschikbaar is, kan het college een individuele voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming voor een (rolstoel)taxi of voor het gebruik van de eigen auto verstrekken.

Om redenen van medische, psychische en/of sociale aard kan het collectief vervoer voor bepaalde mensen geen adequate oplossing voor het vervoersprobleem bieden. Hierbij kan worden gedacht aan:

-

personen die tijdens de rit een noodzakelijk gebruik moeten maken van bepaalde hulpmiddelen en deze hulpmiddelen niet mee kunnen nemen;

-

personen die vanwege ernstige maag-darm-blaasstoornissen te kampen hebben met niet op te vangen incontinentie;

-

personen die ernstige benauwdheid ondervinden als gevolg van bijvoorbeeld allergie, CARA, longemfyseem waardoor reizen met anderen onmogelijk is;

-

situaties in verband met privacygevoelige zaken die een extreme schaamte of gêne tot gevolg hebben voor de cliënt.

  • Bij het verstrekken van voorzieningen die af te leiden zijn van de auto, beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen dan komt men in aanmerking voor een individuele voorziening.

  • Wanneer mensen een eigen auto hebben en geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer, een ander vervoermiddel op twee wielen dan wel de Regiotaxi of wanneer mensen de auto veelal in gezinsverband gebruiken, kunnen zij mogelijk in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van autoaanpassingen. Deze aanpassingen kunnen betreffen:

-

de bediening en besturing van de auto;

-

het in en uit de auto komen;

-

de zithouding;

-

de verzorging van de gehandicapte;

-

het mee kunnen nemen van hulpmiddelen.

Voorwaarden

De finaciële tegemoetkoming voor de autoaanpassing wordt voor de periode van zeven jaar toegekend. Een nieuwe aanvraag voor eenzelfde aanpassing binnen deze periode wordt slechts naar rato van de verstreken termijn vergoed. Dit geldt niet bij een calamiteit. De tegemoetkoming wordt alleen toegekend indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • er kan géén gebruik gemaakt worden van een verplaatsingsmiddel op twee wielen en het (aanvullend)openbara vervoer of de taxi; of

  • de belanghebbende maakt deel uit van een gezin van meer dan 2 personen,

    • én kan geen gebruik maken van een verplaatsingsmiddel op twee wielen en het openbaar vervoer,

    • én de gezinssituatie speelt een substatiële rol in de vervoersbeheofte van belanghebbende

      Dwz: men kan aannemelijk maken dat er veelal in gezinsverband wordt gereisd.

  • de eigen auto kan niet worden gebruikt als de auto niet is aangepast aan de beperkingen van de belanghebbende;

  • er is geen (medische) contra-indicatie om in een auto te kunnen rijden;

  • de bestuurder is de aanvrager of lid van het gezin van de aanvrager;

  • de bestuurder heeft een geldig rijbewijs en is of komt in het bezit (eigenaar) van een auto, gelijktijdig met de autoaanpassing;

  • er treedt waarschijnlijk geen ingrijpende wijziging op in de rijbevoegdheid van de bestuurder.

Ook aan de eigen autoi worden randvoorwaarden gesteld. Hij moet

  • redelijk aan te passen en in goede staat zijn;

  • de goedkoopst aan te pasen model zijn;

  • in principe niet ouder dan drie jaar zijn of nog minimaal zeven jaar mee kunnen. Dit hoeft niet te gelden bij overplaatsbare aanpassingen.

De hoogte van de finaciële tegemoetkoming is afhankelijk van het inkomen van de belanghebbende/aanvrager. Bedraagt het inkomen minder dan het norminkomen als bedoeld in artikel 15 lid 3 van de Verordening, dan wordt de tegemoetkoming gebaseerd op de goedkoopst-compenserende oplossing. Bedraagt het inkomen meer dan het norminkomen, dan wordt de financiële tegemoetkomeing vastgesteld op maximaal drie jaarvergedingen van het basis Regiotaxi-budget.

  • Voorzieningen kunnen door het college verstrekt worden in natura, een financiële tegemoetkoming of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • Bij een persoonsgebonden budget is de voorziening die de aanvrager/betrokkene als voorziening in natura zou ontvangen voor het college uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag.

  • Met de positie van mantelzorgers kan rekening worden gehouden bij het bepalen van de vervoersvoorziening.

    Zo kan het noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mede wordt vervoerd (vanwege de noodzaak tijdens het vervoer in te grijpen) zodat het vervoer van de mantelzorgerr als noodzakelijke begeleider gratis plaatsvindt (begeleiderspas, alleen van toepassing bij Collectief vraagafhankelijk vervoer). om in aanmerking te komen voor een begeleiderspas, moet belanghebbende in ieder geval een vergoeding ontvangen voor het gebruik van Collectief Vraagafhankelijk Vervoer.

    Daarnaast moet de begeleiderspas geschikt en langdurig noodzakelijk zijn en moet er een medische noodzaak voor begeleiding zijn. Deze medische noodzaak wordt in ieder geval aanwezig geacht, indien iemand a. in het bezit is van een begeleiderspas van de Nederlandse Spoorwegen (NS); of roelstoelgebonden is of woonachtig is in een verpleeghuis of verzorgingshuis of visueel gehandicapt is.

Resultaat 8: Hebben van contacten en deelname recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten

Inleiding

Het laatste op grond van artikel 4 lid 1 Wmo genoemde resultaat is een heel algemene. Het gaat daarbij om de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten, dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag.

Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Afwegingskader

  • Het college beoordeelt altijd eerst of andere, algemeen gebruikelijke, voorliggende en andere gemakkelijk zelf te realiseren voorzieningen mogelijk zijn.

  • Niet relevant is of men gebruik wil maken van eigen mogelijkheden of van een voorliggende voorziening. Ook is in principe niet relevant welke kosten aan de eigen mogelijkheden dan wel voorliggende voorziening zijn verbonden, tenzij sprake zou kunnen zijn van een zogenaamd extreem laag inkomen als geldt bij het begrip algemeen gebruikelijk: een inkomen dat door kosten op grond van de ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen door deze kosten.

  • Als het gaat om een vervoerprobleem zal het college eerst beoordelen of dit via het zevende resultaat opgelost kan worden.

  • Het College draagt zorg voor de mogelijkheid van vrijwillige respijtzorg en draagt bij aan een goed afgestemd aanbod van professionele respijtzorg.

Hoofdstuk 2 Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming. Eigen bijdrage en eigen aandeel.

Inleiding

Artikel 6 van de Wmo bepaalt in lid 1 het volgende:

“Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan."

Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie vormen van verstrekking mogelijk om het resultaat dat bereikt moet worden te bereiken. De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt. En met de voorziening die betrokkene in natura krijgt, moet het probleem voldoende gecompenseerd zijn.

De tweede mogelijkheid is de in artikel 6 Wmo verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief te bieden in de vorm van een persoonsgebonden budget, een geldbedrag bedoeld om zelf hulp bij het huishouden of een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Na een wetswijziging die sinds 1 januari 2010 van kracht is, zijn er voor het persoonsgebonden budget als het gaat om hulp bij het huishouden twee mogelijkheden om dit in te vullen. Conform artikel 6 Wmo moeten voorzieningen in natura en het persoonsgebonden budget ‘vergelijkbaar’ zijn. De keuze tussen beide vormen van verstrekking moet daarom zo uitgebalanceerd worden, dat burgers die kiezen voor één van beide mogelijkheden in een gelijkwaardige positie blijven ten opzichte van de burgers die de andere keuze maken. Burgers kunnen dan in alle vrijheid kiezen voor de manier van verstrekken die het beste past bij hun situatie en bij hun voorkeur. Dit heeft onder andere gevolgen voor de vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget.

De derde mogelijkheid van verstrekking is de financiële tegemoetkoming. Een financiële tegemoetkoming is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee te realiseren. Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de wet gebruikt in artikel 7 lid 2 waar gesproken wordt over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontech-nische ingreep in of aan een woonruimte. Als het gaat om dergelijke ingrepen is de gemeente verplicht om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden in sommige situaties geen persoonsgebonden budget zijn. Dat gaat immers rechtstreeks naar de aanvrager. Ook is soms sprake van een financiële tegemoetkoming voor vervoer door taxi- of rolstoeltaxi of met eigen auto.

Een forfaitaire financiële tegemoetkoming is een bedrag dat los van de werkelijke kosten en meestal los van het inkomen wordt vastgesteld. Het is dus geen kostendekkend bedrag en zal meestal niet op het inkomen van de aanvrager worden afgestemd. Te denken valt aan een verhuiskostenvergoeding of een auto- of taxikostenvergoeding. Er kan eventueel rekening worden gehouden met een algemeen gebruikelijk deel, zoals bijvoorbeeld het tarief van het collectief vervoer.

Afwegingskader

1. Een persoonsgebonden budget.

  • Het pgb moet toereikend zijn om tot een met natura vergelijkbare compensatie van de beperking te komen. Dit betekent dat niet de exacte tegenwaarde van de voorzieningen in natura verkregen door de gemeente, maar het resultaat (het compenseren van de beperking met een pgb door de burger) het referentiepunt voor de budgetbepaling is.

    Het gaat dus nog steeds om goedkoopst-adequaat, waarbij de gemeente wel zal moeten toetsen of het bedrag voldoende is om een adequate voorziening te verschaffen, dat wil zeggen een voorziening die het te bereiken resultaat mogelijk maakt.

    Bij de verstrekking van voorzieningen in de vorm van een persoonsgebonden budget, zijn de burgers zelf verantwoordelijk voor de inkoop van kwalitatief goede hulp, hulpmiddelen en voorzieningen. Burgers wordt daarbij bewust de ruimte geboden om zelf die kwaliteit in te vullen, naar hun eigen opvattingen en normen over kwaliteit.

  • Het college moet belanghebbenden de keuze bieden tussen een voorziening in natura en in de vorm van een persoonsgebonden budget.

    In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn op deze keuzevrijheid, met name als het gaat om personen waarvan verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan. Het college heeft dan ook besloten om geen persoonsgebonden budget te verstrekken indien op grond van aanwijzingen, die tijdens het onderzoek naar voren zijn gekomen, het ernstige vermoeden bestaat dat de belanghebbende problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget. Het gaat hierbij om concrete aanwijzingen die leiden tot een ernstig vermoeden van onvermogen in het omgaan van betrokkene met een persoonsgebonden budget. Niet alleen de fysieke en mentale vermogens van de aanvrager zijn van belang, maar ook de omstandigheid of een andere persoon deze taak voor hem waarneemt of kan overnemen. Hierbij moet worden gedacht aan een wettelijke vertegenwoordiger (mentor of bewindvoerder) of een betrouwbare zaakwaarnemer.

    Omdat het gaat om het inperken van een wettelijk recht op keuzevrijheid, zal de gemeente deze beslissing moeten motiveren in een voldoende onderbouwd en voor beroep vatbaar besluit.

  • Het college verstrekt een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van individuele voorzieningen.

    Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft dit in diverse uitspraken. Voor deze voorzieningen geldt ook de eigen bijdragen systematiek niet. De Centrale Raad van Beroep heeft inmiddels bepaald dat collectief vervoer een individuele voorziening is (als de gebruiker een indicatie nodig heeft), waarvoor in principe het verplichte alternatief van een persoonsgebonden budget bestaat. Daar mag in individuele gevallen vanaf worden geweken als duidelijk is dat het collectief vervoer ook in de situatie van betrokkene leidt tot een adequate compensatie. Ook aantoonbare efficiencyoverwegingen mogen een rol spelen. De afweging of daar sprake van is zal altijd gemaakt moeten worden.

  • Naast deze uitzondering komt het voor dat bij een aanvrager met een zeer progressief ziektebeeld al op voorhand vast staat dat binnen korte tijd vervanging van de voorziening nodig is en wellicht daarna weer. Het is dan ook de vraag of deze situatie zich wel leent voor een persoonsgebonden budget.

  • Het college bepaalt de omvang van het persoonsgebonden budget.

    Hierbij dienen twee mogelijkheden te worden onderscheiden: enerzijds het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, anderzijds het persoonsgebonden budget voor voorzieningen, zoals hulpmiddelen, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. Bij diensten gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. De uitbetaling zal dan ook plaats vinden per uur of een gedeelte daarvan. Het uurbedrag is door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld en vastgelegd in het Besluit. Bepaald is in artikel 6 lid 1 Wmo dat het uurbedrag vergelijkbaar met zorg in natura moet zijn en bovendien toereikend. Dat betekent dat het bedrag tenminste het minimumloonbedrag zal moeten zijn. Er zijn twee mogelijkheden: het gaat om een arbeidsovereenkomst of om een overeenkomst opdrachtgever-opdrachtnemer. In het eerste geval ontstaan er weer twee situaties: betrokkene werkt op minder dan 3 dagen of betrokkene werkt op meer dan 3 dagen bij dezelfde persoon. Als het minder dan 3 dagen zijn mag bruto uitbetaald worden en zorgt iemand zelf voor eventuele betaling van belastingen en verzekeringen. Werkt iemand meer dan 3 dagen in de week dan is de werkgever verantwoordelijk voor de afdracht van belastingen en verplichte premies voor diverse verzekeringen. In deze beide situaties moet het minimum (jeugd)loon in ieder geval betaald worden. Is sprake van een overeenkomst opdrachtgever-opdrachtnemer dan zal het veelal gaan om een zzp-er, een zelfstandige zonder personeel en is men niet gebonden aan het minimum (jeugd)loon en hoeft geen afdracht plaats te vinden door de opdrachtgever.

  • Wat betreft de voorzieningen maakt het college per toekenning een berekening. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus de bestaande problemen voldoende te compenseren.

    De kosten van de voorziening als de voorziening in natura zou worden verstrekt zijn daarbij uitgangspunt. Dat kan afgeleid worden van bijvoorbeeld een offerte. Daarbij kunnen bedragen geteld worden voor het onderhoud en de reparaties van de voorziening, en de premies voor verzekeringen voor wettelijke aansprakelijkheid, verlies en diefstal, enzovoorts, voor zover daar sprake van kan zijn. Deze kosten worden ook wel instandhoudingkosten genoemd. Deze kosten zijn betrokken bij het bepalen van de hoogte van het persoonsgebonden budget.

    Bij het bepalen van het bedrag van de voorziening wordt uitgegaan van het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten. Daarbij zal veelal sprake zijn van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget. Het is immers niet de bedoeling dat een persoonsgebonden budget meer geld gaat kosten dan verstrekking in natura. Over het algemeen zal er van uitgegaan kunnen worden dat ook met een persoonsgebonden budget een voorziening met korting zal kunnen worden aangeschaft. Is dat niet het geval dan zal beoordeeld moeten worden of niet het volledige bedrag zonder korting vergoed zal moeten worden omdat anders het te bereiken resultaat onbereikbaar wordt.

  • Uitbetaling persoonsgebonden budget. Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de aanvrager bekend. In deze beschikking vermeldt het college wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget minimaal bedoeld is. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd.

    Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid omtrent de eisen die aan de voorziening gesteld moeten worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft.

    Dat wit zeggen een voorziening waarmee het beoogde resultaat niet bereikt kan worden. Dat zou tot inadequate voorzieningen kunnen leiden, waardoor het te bereiken resultaat, het compenseren van problemen, niet bereikt wordt, wat op zich weer tot nieuwe aanvragen aanleiding zou kunnen zijn. Dit is uitsluitend te voorkomen door een programma van eisen onderdeel uit te laten maken van de beschikking. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat program van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking.

  • Het college neemt in de beschikking ook op dat er een eigen bijdrage/eigen aandeel in de kosten verschuldigd is.

    Omdat die eigen bijdrage vastgesteld en geïnd zal worden door het CAK, zal in de meeste gevallen uitsluitend een aankondiging opgenomen kunnen worden.

  • Zodra de beschikking door het college is verzonden, wordt het persoonsgebonden budget beschikbaar gesteld.

    Dat vindt in één keer plaats, indien daar aanleiding voor is (een aan te schaffen voorziening zal ook in één keer betaald moeten worden), maar ook in maandelijkse termijnen, bijvoorbeeld bij een persoonsgebonden budget voor het bereiken van de eerste vier resultaten (hulp bij het huishouden). Bij deze laatste vindt uitbetaling pas dan plaats, nadat een kopie van de zorgovereenkomst is overgelegd.

  • De controle van het persoonsgebonden budget vindt als volgt plaats. Iedere budgethouder dient de volgende stukken te bewaren: de nota/factuur van de aangeschafte voorziening; een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen. Via een beperkte steekproef zal het college bepalen bij welke budgethouders deze stukken zullen worden opgevraagd om te controleren of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is.

    Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het college overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.

  • De verordening regelt dat men alleen een eigen bijdrage verschuldigd is bij individuele voorzieningen voor het bereiken van de eerste vier resultaten (hulp bij het huishouden).

    Deze eigen bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de belastingdienst, te kunnen beschikken.In 2012 doet men aangifte over 2011, dus dat jaar is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2010 in 2012 gebruikt wordt. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Het in mindering brengen van eigen bijdragen of een eigen aandeel zal daardoor vaak niet mogelijk zijn. Al deze activiteiten zullen door het CAK worden uitgevoerd. Een eigen bijdrage voor een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) mag elke 4 weken gevraagd worden, maar mag nooit de grens die in het besluit is vastgelegd, te boven gaan. Ook mag een eigen bijdrage de kostprijs van de voorziening niet te boven gaan.

    Wordt een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) verstrekt voor een voorziening die in eigendom van de aanvrager wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage niet meer dan 39 perioden van 4 weken worden gevraagd. Gaat het om een pgb voor een doorlopende zaak die niet in eigendom wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage worden gevraagd zo lang als de voorziening wordt gebruikt uiteraard met een maximum van de gemaakte kosten.

2. De financiële tegemoetkoming en het eigen aandeel.

  • Naast het persoonsgebonden budget kan ook een financiële tegemoetkoming worden toegekend.

    Het aantal mogelijkheden voor een financiële tegemoetkoming is beperkt: het zal gaan om een bouwkundige woonvoorziening, uit te betalen aan de eigenaar van de woning, een verhuiskostenvergoeding, of een financiële tegemoetkoming voor gebruik van een taxi, een rolstoeltaxi of de eigen auto. De financiële tegemoetkoming zal zo groot zijn dat de aan te schaffen voorziening hiermee aangeschaft kan worden. Dit kan onder aftrek van een zogenaamd eigen aandeel, te vergelijken met de eigen bijdrage. Ook bij een financiële tegemoetkoming zal de beschikking waarin dit bedrag wordt toegekend voorwaarden kunnen bevatten over de besteding van de financiële tegemoetkoming. En ook bij een financiële tegemoetkoming moet verantwoording afgelegd worden over de besteding van de tegemoetkoming, tenzij het om een forfaitair bedrag gaat.

3. De voorziening in natura.

Bij een voorziening in natura verstrekt het college deze.

Wordt een voorziening niet als persoonsgebonden budget verstrekt, maar in natura, dan zal toekenning ook bij beschikking plaatsvinden. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt. Bij een voorziening in natura mag een eigen bijdrage worden gevraagd, net als bij een persoonsgebonden budget. Ook nu geldt dat een eventueel te betalen eigen bijdrage door de gemeente meestal slechts aangekondigd kan worden aangezien berekening en inning plaats zal vinden door het CAK.

Hoofdstuk 3. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies, besluitvorming, intrekking en terugvordering

Inleiding

Bij toekenning van voorzieningen op grond van de Wvg of bij indicatiestelling ten behoeve van de functie Huishoudelijke Verzorging AWBZ was het begrip ‘medische noodzaak’ doorslaggevend. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep op beide terreinen blijkt dat die medische noodzaak in de ogen van de Raad aanwezig moet zijn om voorzieningen te verstrekken. Dit heeft - als dit uitgangspunt ook onder de Wmo geldt - tot gevolg dat een medisch advies van een onafhankelijk sociaal medisch adviseur, van cruciaal belang is.

Onder de Wmo, waar het ook kan gaan om psychische of psychosociale problemen, kan een advies van een andere deskundige dan een medicus noodzakelijk zijn. Dit gold onder de Wvg al bij de "uitraasruimte” waar soms het advies van een psycholoog of (ortho)pedagoog werd gevraagd. Onder de Wmo zal dit vaker nodig kunnen zijn. Maar of het nu een medicus of een andere deskundige is, het deskundigenadvies is in bepaalde situaties van groot belang.

Afwegingskader

  • Lid 1 van artikel 26 van de verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak.

    Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.

  • In lid 2 van dit artikel wordt een aantal situaties genoemd waarin het college de door haar aangewezen adviesinstantie om advies kan vragen, met andere woorden wanneer vraagt de gemeente medisch advies.

    De eerste situatie betreft een aanvrager die nog niet eerder een aanvraag heeft ingediend, dus niet bekend is bij het college. Het belang van deze regel is dat er voor het college een uitgangssituatie geschapen wordt, waarin medisch geobjectiveerd is vastgesteld wat er met de aanvrager (medisch) aan de hand is, welke problemen ervaren worden en wat de prognose is. Met deze vaststelling is een kader geschapen vanuit welk kader een verantwoorde compensatie van beperkingen plaats kan vinden. Het verstrekken van voorzieningen zonder een medische scan van de huidige (uitgangs-) situatie houdt het risico in dat in situaties waarbij vanuit medisch oogpunt beter geen compensatie plaats had kunnen vinden (bijvoorbeeld omdat compensatie anti-revaliderend werkt, of zelfs afhankelijk maakt) toch compenserende voorzieningen worden verstrekt. Daarnaast kan als te verwachten is dat een aanvraag om medische reden zat worden afgewezen de medisch adviseur om een advies worden gevraagd. Zonder een medisch advies is in deze situatie het besluit mogelijk onvoldoende gemotiveerd. De rechter kan een dergelijk besluit vernietigen als onvoldoende gemotiveerd. Tot slot kan het college altijd aanleiding zien om medisch advies te vragen. Dan zal bijvoorbeeld plaatsvinden bij een progressief ziektebeeld, maar zeker ook bij medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen. Per situatie zal dit beoordeeld worden. Bij twijfel wordt altijd een medisch advies gevraagd.

  • Op grond van lid 3 van dit artikel moet belanghebbende die gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag aan het college verschaffen.

    Hierbij kan gedacht worden aan medische, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de AWBZ. Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan - zeker als dit schriftelijk moet - geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de aanvrager vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, met name indien de aanvrager aangeeft welk (grote) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur. Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de aanvrager. Daarbij dient in de verklaring opgenomen te worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.

  • Lid 4 bepaalt dat bij de medische advisering de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie, gebruikt moet worden.

    De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken. Van de zeer uitgebreide ICF zijn met name de lijsten met ‘functies’ en ‘activiteiten en participatie’ van belang.

    De adviseur dient van de ICF gebruik te maken op de volgende wijze. Door de adviseur wordt allereerst aangegeven om welke stoornissen het bij de aanvrager gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen). Het gaat daarbij met name om de zogenaamde classificatie op het tweede niveau, en dan met name in de vorm van de op het tweede niveau aangegeven functies. Hierbij dienen alleen die functies genoemd te worden die relevant zijn voor de aanvraag, omdat een volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Indien dat wel het geval is moeten ook niet direct relevante functies worden aangegeven. Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de Wmo plaats zal moeten vinden. Ook bij de vermelding van deze stoornissen in ‘activiteiten en participatie' zal gebruik gemaakt worden van het begrippenkader van de ICF. Samengevat betekent dit dat de medisch adviseur in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen evenals de mate van die beperkingen dient te vermelden, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt.

  • Het college beoordeelt het medisch advies en besluit tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde compensatie/voorziening.

  • Het college verstrekt alleen voorzieningen indien deze langdurig noodzakelijk zijn.

    Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat betrokkene voor langere tijd aangewezen dient te zijn op de desbetreffende voorziening. In de praktijk ligt een grens rond de 6 maanden.

    Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk te maken heeft met beperkingen, bijvoorbeeld als gevolg van een ongeluk, terwijl vast staat dat de aard van de beperking van voorbijgaande aard is, niet voor een voorzienig in aanmerking komt. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal van situatie tot situatie verschillen. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand situaties van terugval opvolgt, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak, mits dat wisselende beeld permanent is.

    Betrokkene kan bij een kortdurende noodzaak een beroep doen op de huipmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men twee maal drie maanden een hulpmiddel gratis lenen, welke periode kan worden verlengd, zij het dat dan huur is verschuldigd.

    Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden.

  • Algemeen gebruikelijk

    Of een voorziening algemeen gebruikelijk is, is afhankelijk van de tijd waarin we leven, de leeftijd en het inkomen van de aanvrager en de situatie waarin hij leeft. Voorzieningen die personen zonder beperkingen in vergelijkbare (waaronder financieel vergelijkbare) omstandigheden als regel tot hun aanschaffingpatroon kunnen rekenen, zijn algemeen gebruikelijk. Zo wordt voor ieder met een inkomen van meer dan anderhalf maal het sociaal minimum een auto algemeen gebruikelijk geacht.

    Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt dus af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Om duidelijk te maken wat in de Wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de Verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voorzieningen:

    -

    die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

    -

    die niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn;

    -

    die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

In de bijlage "algemeen gebruikelijk" is een lijst opgenomen met voorzieningen die als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Deze lijst is niet limitatief.

  • Hoofdverblijf

    Bij aanvragen van personen met beperkingen die permanent in AWBZ-instellingen verblijven, is die instelling het hoofdverblijf geworden. Het maakt dan niet uit waar de persoon staat ingeschreven. Ook als staat de persoon dan in de GBA van onze gemeente ingeschreven, dan dient toch uitgegaan te worden van de feitelijke situatie. Dat betekent dat de gemeente, waar de instelling staat, verantwoordelijk is voor het verstrekken van voorzieningen en niet de gemeente waar de persoon staat ingeschreven.

  • Terugvordering

    Terugvordering moet plaatsvinden in de vorm van een beschikking. De algemene wet bestuursrecht stelt een aantal eisen aan de inhoud van de beschikking. Het verdient de voorkeur om de herziening of intrekking van het recht en de terug- en invordering zoveel mogelijk in één besluit samen te voegen.

    Het besluit bevat in ieder geval:

welke voorziening wanneer is verstrekt;

wat uit onderzoek is gebleken;

dat het recht op de voorziening wordt herzien dan wel ingetrokken;

dat de voorziening wordt teruggevorderd, voor welke periode en voor welk bedrag;

dat betaling uiterlijk binnen 6 weken na de datum van het besluit moet plaatsvinden;

in het besluit altijd opnemen dat betaling ineens en terstond wordt gevorderd;

dat binnen 1 week een verzoek voor een betalingsregeling kan worden gedaan;

dat bij het uitlblijven van betaling bij de rechter een procedure ter verkrijging van een executoriale titel zal worden gevoerd, waarna gedwongen incasso zal plaatsvinden;

wettelijke grondslagen voor intrekking/herziening, terugvordering en invordering (Wmo, verordening, Awb, BW);

dat tegen het besluit bezwaar kan worden ingestelde bij het college.

Bijlage Algemeen Gebruikelijk

Lijst Algemeen gebruikelijk

Lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Auto - automatische transmissie

Auto - stuurbekrachtiging

Bromfiets/brommobiel (m.u.v. gesloten gehandicaptenvoertuig speciaal voor gehandicapten)

Click -and-go-systeem

Elektriciteitsvoorziening (standaard aantal groepen)

Fiets - driewielerfiets (m.u.v. motorische, visuele, verstandelijk beperking)

Fiets - elektrische fiets

Fiets - fiets met hulpmotor

Fiets - ligfiets

Fiets - met lage instap

Fiets - tandem

Geschikte woning

Aankleedtafel voor kinderen en volwassenen

Airco - losse eenheid

Antislip - coating

Antislip - tegels

Douchekop op glijstang (uitzondering mogelijk indien glijstang tevens als wandbeugel wordt gebruikt)

Éénhendelmengkraan (al dan niet m.u.v. lange hendel

Handgrepen/beugels/trapspilbeugels (al dan niet m.u.v. stationaire/opklapbare toiletbeugels, wastafelbeugels)

Kookplaat - Inductie (m.u.v. visueel gehandicapten)

Kookplaat - Keramische

Raamopeners (m.u.v. rolstoelgebonden personen)

Thermosstatische mengkraan

Toiletpot (al dan niet specifiek genoemd verstelbaar/verlaagd/verhoogd 6+ t/m max + 9cm)

Toiletverhoger

Vervangen van lavet door douche

Woning - elektrische bediening inrichtingselementen (licht, gordijnen, zonwering)

TOELICHTING

Inleiding

De nieuwe beleidsregels vormen met de nieuwe verordening een trendbreuk met de oude regels (ooit verstrekkingenboek geheten), zoals die gehanteerd werden onder de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en sinds 2007 onder de Wet maatschappelijke

ondersteuning (Wmo). Deze regels waren voor de gemeenten in de Leidse regio vastgelegd in het Handboek voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Onder de Wvg was sprake van een zorgplicht en tamelijk nauwkeurig omschreven voorzieningen. De compensatieplicht van de Wmo vraagt om een andere aanpak. Die andere werkwijze heeft de VNG samen met CG-Raad en CSO ontwikkeld. Kernbegrippen zijn nu het leveren van maatwerk, uitgaan van te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid. Bij de beoordeling van een aanvraag, of al tijdens het gesprek voorafgaand aan de aanvraag, komt eerst het resultaat dat bereikt moet worden aan de orde, daarna passeren de verschillende oplossingen de revue. Omdat maatwerk nodig is vindt een uitgebreid gesprek plaats om alle mogelijkheden, ook de eigen, te bezien.

In de allereerste richtingbepalende uitspraak van 10 december 2008 [NOOT: Zie LJN BG6612.] heeft de Centrale Raad van Beroep helder uiteengezet hoe zij aankijkt tegen de compensatieplicht en wat van de gemeente bij de uitvoering mag worden verwacht. Kenmerkend is daarbij de grote invloed van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager op het gemeentelijk onderzoek. Uit de latere jurisprudentie blijkt regelmatig dat er door gemeenten te weinig onderzoek wordt gedaan, zodat zij geen of onvoldoende kennis hebben van de persoonskenmerken en behoeften en daar dan ook niet ofte weinig rekening mee houden.

Artikel 4 van de Wmo geeft allereerst aan op welke terreinen resultaten bereikt dienen te worden. Daarnaast geeft dit artikel aan dat het in de Wmo gaat om maatwerk. Daar was onder de Wvg veel minder sprake van. Het meest duidelijke voorbeeld is gelegen in het collectieve vraagafhankelijke vervoer (cvv). Onder de Wvg hadden verreweg de meeste gemeenten het primaat van het cvv in hun verordening opgenomen. Daar kon onder de Wvg redelijk consequent mee worden omgegaan, zo leerde de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Als er geen medische noodzaak bestond voor een andere vervoersvoorziening kon de gemeente dat cvv toekennen en werd het adequaat geacht, zelfs goedkoopst-adequaat. De Wmo-jurisprudentie van de Centrale Raad heeft inmiddels duidelijk gemaakt, dat het primaat van het collectief vervoer weliswaar gehanteerd mag worden, maar dat dit niet zo consequent meer kan als vroeger. Er moet altijd beoordeeld worden of er aanleiding is af te wijken. Allereerst kan dat het geval zijn als iemand een persoonsgebonden budget vraagt. Dat mag niet categorisch worden afgewezen: daar moet individueel onderzoek naar worden gedaan. En die afwijking van de hoofdregel moet in ieder geva! als er sprake is van twee voorzieningen: een voor het vervoer over de korte afstand en een over de langere afstand. Maar ook als er sprake is van maar één voorziening moet die individuele beoordeling plaats vinden. Gebeurt dat niet, zo leert de jurisprudentie, dan is de kans heel groot dat de rechter het besluit hierop zal vernietigen[NOOT: Zie LJN BK2500, BK2502, BK2504.].

De aanleiding kan ook zijn dat het CVV in het individuele geval niet als goedkoopst-compenserend betiteld kan worden. Bijvoorbeeld omdat het concreet in deze situatie onpraktisch is.

Dit voorbeeld van het CVV maakt duidelijk dat de Wmo andere eisen stelt aan een besluit dan de Wvg deed. De nadruk zal nu veel meer moeten liggen op zorgvuldig onderzoek van het individuele geval. En ook al is het eindresultaat gelijk aan dat wat het onder de Wvg geweest zou zijn: de onderbouwing en motivering moeten er geheel anders uit zien. En aan die onderbouwing toetst de rechter het besluit.

Eigen verantwoordelijkheid

De Wmo is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen. Ook die eigen verantwoordelijkheid komt tijdens het gesprek aan de orde.

Een oplossing van problemen kan bijvoorbeeld al aanwezig zijn in die zin dat deze feitelijk al jaren behoort tot iemands normale levenspatroon. Bij problemen met het schoonhouden van het huis zijn er talloze mensen die gewend zijn daar iemand voor in te huren, zoals tweeverdieners of mensen met voldoende inkomen. In deze situatie hoeft niets te veranderen, als men op basis van leeftijd of een ongeval beperkingen krijgt. Door voort te zetten wat men had ontstaat er geen probleem dat om een oplossing vraagt. Dat zou anders kunnen zijn als door het ontstaan van de beperking het inkomen daalt. Het kan dan zijn dat iemand de eerder ingehuurde schoonmaakhulp niet meer kan betalen. Dat zou aanleiding kunnen zijn wel te compenseren. Daarvoor zal een zorgvuldig onderzoek verricht moeten worden, met name naar de eerdere situatie, zowel wat betreft hulp als wat betreft inkomen, en de veranderde situatie.

Het kan ook zijn dat er (veel) meer hulp bij het huishouden nodig is. Dan zou het kunnen zijn dat er wel sprake is van meerkosten en dat er daardoor gecompenseerd moet worden. Eigen verantwoordelijkheid betekent daarnaast bijvoorbeeld ook de aanschaf en het gebruik van zoveel mogelijk strijkvrije kleding om onnodig beroep op een hulp te voorkomen.

Ook nieuwe technische mogelijkheden, zoals een robotstofzuiger, kunnen bekeken worden. Mogelijk is dat een hulpmiddel waardoor iemand meer zelf kan gaan doen in huis.

Een ander voorbeeld is het vervoer. Heel veel mensen zijn op dit moment gewend al bijna hun hele leven gebruik te maken van een auto. Als zij een beperking krijgen, door leeftijd of door een ongeval, hoeft er in feite niets te veranderen, als zij met diezelfde auto in staat blijven hun verplaatsingen te maken. Er hoeft dan niet gecompenseerd te worden.

Dat zou anders kunnen zijn als zij door hun beperking veel meer verplaatsingen moeten gaan maken, of als de auto voor hun handicap aangepast zou moeten worden. In het eerste geval kan onderzoek verricht worden naar de aard van de extra ritten en de kosten daarvan, in relatie tot het eerdere verplaatsingspatroon en zou compensatie mogelijk zijn als er blijkt dat er sprake is van meerkosten.In het tweede geval, waarin sprake is van noodzakelijke autoaanpassingen, is er sprake van meerkosten: zonder beperking waren de autoaanpassingen niet nodig geweest.

Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Als iemand 65 is en zijn badkamer gaat renoveren mag een gemeente veronderstellen dat hij - ook al zijn er nog geen beperkingen - rekening houdt met het gegeven dat hij een dagje ouder wordt. Dat betekent dat de persoon in kwestie aan een douche moet denken in plaats van uitsluitend een bad. Daar spelen allerlei individuele factoren natuurlijk in mee, zoals: is er plaats voor, wat is de rol van het bad voor therapie e.d.

Er speelt ook nog iets anders mee: weten mensen wel dat van hen verwacht wordt dat ze via het denken aan dit soort dingen anticiperen op mogelijk komende problemen?

Een gemeente zal ook daarover voorlichting moeten geven, duidelijk moeten maken waar verwachtingen mogen beginnen maar ook kunnen ophouden wat betreft de inzet van gemeenten in het geschikt maken van woningen.

In art 4 lid 2 van de Wmo is bepaald dat gemeenten rekening houden met de mogelijkheden die iemand heeft om zelf in financiële zin kosten van een voorziening geheel of gedeeltelijk voor eigen rekening te nemen. Dat is wat anders dan de eigen bijdrage regeling.

Die speelt een rol nadat een voorziening is verstrekt.

Feitelijk zegt de gemeente bij toepassing van dit artikel: als gemeente hoeven we niets te doen want u kunt het zelf betalen. De compensatieplicht is niet aan de orde.

De discussie loopt of gemeenten op basis van dit artikel ook rekening mogen houden met het vermogen van iemand. Dus niet alleen met het inkomen uit vermogen. Mag je van iemand met een redelijk vermogen, met geld op de bank of aandelen of een eigen huis met overwaarde verlangen dat hij dat gebruikt om een noodzakelijke woningaanpassing te financieren? Mag je van iemand in dergelijke omstandigheden verlangen dat hij zelf zijn eigen vervoer bekostigt, en zijn eigen hulp in huis betaalt? En welke grenzen zouden dan gehanteerd kunnen worden? Juist omdat hierover geen jurisprudentie is, is het lastig hierin te adviseren. Veel gemeenten vinden het onbevredigend dat juist bij dure woningaanpassingen bij eigen woningen slechts driejaar een eigen bijdrage gevraagd mag worden, die de kosten bij lange na niet dekt. Het wachten is op de eerste gemeente die dit gaat toepassen.

Mantelzorgers en vrijwilligers

Een bijzondere groep onder de Wmo vormen de mantelzorgers en vrijwilligers. Zij vallen onder de werking van prestatieveld 6. De vraag is of dat leidt tot ‘eigen’ aanspraken van mantelzorgers in het kader van dit prestatieveld, of dat het gaat om afgeleide aanspraken, omdat er een persoon is waarvoor de mantelzorger zorgt en ook de mantelzorger op naam van deze persoon aanspraak kan maken op individuele voorzieningen. Nadrukkelijk moet een gemeente immers rekening houden met de belangen van de mantelzorger en diens dreigende overbelasting. Bij de verschillende onderdelen komt dit aan de orde. Het gaat hierbij overigens om een principieel verschil van inzicht, waarover de jurisprudentie tot op heden nog geen uitsluitsel heeft gegeven [NOOT: Bij uitspraak van 22 september 2010 heeft de Centrale Raad, omdat de aanvraag was gedaan door de persoon met een handicap en niet door de mantelzorgers, geen oordeel gegeven over de mogelijkheid een huis van ouders aan te passen (bezoekbaar te maken) terwijl hun dochter het hoofdverblijf in een andere plaats heeft. Dit zou een rechtstreeks recht op individuele voorzieningen voor mantelzorgers zijn geweest. (LJN BO0285)] .

Tot dat gebeurt wordt er door de VNG voor gekozen, vooral uit uitvoeringstechnisch oogpunt, uit te gaan van een afgeleid recht op voorzieningen. Beschikkingen zullen dan ook op naam staan en gericht zijn tot degene die de mantelzorg ontvangt.

Nieuwe wetgeving

In deze beleidsregels laten we de nieuwe plannen rond de functie begeleiding uit de AWBZ, zoals aangekondigd in het regeerakkoord van VVD en CDA, buiten beschouwing.

Ten geleide

De beleidsregels volgen de verordening qua volgorde van de te behandelen onderdelen. Dat betekent dat de te bereiken resultaten uitgangspunt zijn. De omschrijving van deze resultaten komt overeen met de nieuwe verordening die tot stand is gekomen na uitvoerig overleg en met instemming van de CG-Raad en de CSO, als bijlage bij deze regels opgenomen.

Het gesprek is in feite een onderdeel van het onderzoek, maar het heeft de voorkeur dit uit de aanvraagprocedure te halen. De verwachting is immers dat het gesprek, zeker als een gemeente werk maakt van het opzetten van meer algemene voorzieningen in een (groot) aantal gevallen niet meer hoeft te leiden tot een aanvraag.

In een open gesprek komen alle mogelijkheden om een gewenst resultaat te bereiken, ook die van de persoon zelf en zijn omgeving, aan de orde.

‘De Kanteling’ is geen statisch gebeuren. Onder invloed van de praktijk ontstaat er nieuwe jurisprudentie en die zal weer zijn plaats moeten krijgen in - met name - de beleidsregels. Daardoor winnen deze regels aan invloed. Beleidsregels vinden hun basis in de Algemene wet bestuursrecht en zijn voor gemeenten evenzeer bindend als de verordening.

Bij de beoordeling van geschillen is het ook de rechter die toetst of de gemeente de eigen regels, zoals neergelegd in verordening en beleidsregels wel correct heeft gehanteerd

De beleidsregels die er nu liggen, moeten bevorderen dat de doelstellingen van de compensatieplicht, zoals die door de wetgever in de Wmo geformuleerd zijn, te weten zelfredzaamheid en participatie door burgers met beperkingen, ook daadwerkelijk gerealiseerd wordt. Een goed gesprek, heldere resultaten en oplossingen op maat zijn daartoe nodig.