Regeling vervallen per 21-07-2016

Subsidieverordening 2009

Geldend van 22-07-2011 t/m 20-07-2016 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2011

Intitulé

Subsidieverordening 2009

Nummer: 070

De raad der gemeente Voorschoten:

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders dd 27 november 2008,

besluit:

1. vast te stellen de Subsidieverordening 2009

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Gemeente: de gemeente Voorschoten.

  • b.

    Gemeenteraad: de gemeenteraad van Voorschoten.

  • c.

    Burgemeester en wethouders: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorschoten.

  • d.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht, zoals opgenomen in het Staatsblad nr. 1 van 1998 en alle daaropvolgende wijzigingen en aanvullingen.

  • e.

    Instelling of organistie: een rechtspersoon, als bedoeld in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met volledige rechtsbevoegdheid, die blijkens zijn doelstellingen, structuur en werkwijze - zonder winstoogmerk - één of meer activiteiten op het maatschappelijk terrein uitvoert.

  • f.

    Activiteit: een bezigheid van een instelling ter verwezenlijking van haar doelstelling.

  • g.

    Activiteitenplan: het door de instellingen vastgestelde plan waarin de voor het betreffende subsidieperiode uit te voeren activiteiten worden beschreven naar aard en omvang, te bereiken doelen, te hanteren methoden en benodigde personele, organisatorische en materiële middelen.

  • h.

    Subsidie: als bedoeld in artikel 4:21 van de Awb.

  • i.

    Subsidieplafond: het door de gemeenteraad vastgestelde bedrag dat gedurende een subsidieperiode ten hoogste beschikbaar is voor het verstrekken van subsidies krachtens deze verordening (art. 4:22 van de Awb).

  • j.

    Subsidiecategorie: de volgende subsidies worden onderscheiden: 

    Categorie 1 subsidie: een subsidie die een bijdrage vormt voor het uitvoeren van activiteiten, ongeacht de feitelijke kosten. Deze categorie is bestemd voor vrijwilligersorganisaties. De hoogte van deze subsidie bedraagt minimaal € 25,= en maximaal € 2.500,=.

    Categorie 2 subsidie: een subsidie die verstrekt wordt voor het uitvoeren van activiteiten. Deze categorie is bestemd voor vrijwilligersorganisaties. De hoogte van deze subsidie bedraagt minimaal € 2.500,01 en maximaal € 10.000,=. 

    Categorie 3 subsidie: een subsidie die verstrekt wordt ter uitvoering van activiteiten, waarbij (meetbare) producten, activiteiten en prestaties worden gekoppeld aan de te verstrekken subsidie. Er wordt inhoudelijk gestuurd op prestaties en resultaat. Deze categorie is bestemd voor organisaties die een rol hebben als opdrachtnemer in relatie tot de gemeentes, met personeel in dienstverband. De hoogte van deze subsidie bedraagt minimaal € 10.000,01.

  • k.

    Subsidieperiode: de periode van minimaal één en maximaal vier jaar waarvoor subsidie verleend kan worden. Danwel voor de duur van de aangevraagde eenmalige activiteit.

  • l.

    Subsidieplan: het besluit van de raad omvattende: deel I: de beleidsuitgangspunten voor het verstrekken van subsidies en de criteria op basis waarvan de subsidies verleend en vastgesteld worden voor de betreffende subsidieperiode. Basis van dit vormen beleidsnota’s; deel II: het overzicht van producten en activiteiten, waarvoor subsidie verleend wordt en een overzicht van de perioden waarover subsidie verleend wordt.

  • m.

    Subsidiebeschikking: een schriftelijk besluit tot subsidieverlening, waarin in ieder geval de maximale hoogte van de subsidie, een omschrijving van de uit te voeren activiteiten en eventuele andere dan uit deze verordening voortvloeiende voorwaarden worden vermeld.

  • n.

    Subsidievaststelling: een schriftelijk besluit waarbij het bedrag van de subsidie wordt vastgesteld en dat aanspraak geeft op betaling van het vastgestelde bedrag.

  • o.

    Egalisatiereserve: als bedoeld in artikel 4:72 van de Awb.

  • p.

    Voorziening: een fonds, waaruit op een nader tijdstip aanschaffingen en vervangingen van duurzame goederen gefinancierd worden.

  • q.

    Winst: de belastbare winst, als bedoeld in artikel 7, 3de lid van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969.

Artikel 1.2 Reikwijdte

Deze verordening is van toepassing op alle subsidiëringen genoemd in artikel 1.4, indien en voor zover er geen door de gemeente uit te voeren bekostigingsregeling van het Rijk, de Provincie of een Gemeenschappelijke Regeling van toepassing is, zoals de onderwijshuisvesting of de

monumentensubsidies. 

Artikel 1.3 Bevoegdheden

Voorzover in deze verordening niet anders is bepaald, is het college het bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van deze verordening en van titel 4.2 van de Awb.

Artikel 1.4 Grondslagen

  • 1.

    Het college kan slechts subsidie verstrekken voor activiteiten op het terrein van welzijn, onderwijs, sport, cultuur, woonklimaat, leefklimaat, werk en economie, beheer van de openbare ruimte, milieu, werkloosheidsbestrijding, inburgering, veiligheid, internationale samenwerking en algemene bestuurlijke aangelegenheden.

  • 2.

    Het college kan nadere beleidsregels vaststellen.

Artikel 1.5 Rechtspersoonlijkheid

Een subsidie wordt, analoog aan artikel 4:66 van de Awb, slechts verleend aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid.

Artikel 1.6 Subsidieplafond

  • 1.

    De raad kan voorafgaand aan een subsidieperiode één of meerder subsidieplafonds vaststellen, welke in de subsidieperiode ten hoogste beschikbaar is/zijn voor het verstrekken van subsidies ten behoeve van activiteiten op de terreinen als bedoeld in artikel 1.4.

  • 2.

    Het college stelt voor de bekendmaking van dit besluit vast volgens welke verdeelsleutel het beschikbare bedrag wordt verdeeld.

Artikel 1.6 Afzien van evaluatie subsidiëring

Voor subsidiëring op grond van deze verordening geldt niet de verplichting als bedoeld in artikel 4:24 van de Awb.

Artikel 1.7 Begrotingsvoorwaarde

Een subsidie ten laste van een begroting, die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde zoals bedoeld in artikel 4:34 lid 1 van de Awb.

Hoofdstuk 2 Subsidie aanvraag

Artikel 2.1 Datum van indiening

  • 1.

    De instelling die voor haar activiteit(en) een jaarlijkse subsidie verlangt, dient voor de vastgestelde datum een aanvraag in.

  • 2.

    Een aanvraag voor een eenmalige of incidentele subsidie wordt ingediend uiterlijk 8 weken voor uitvoering van de activiteit.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen op aanvraag ontheffing verlenen van de in het eerste en tweede lid genoemde termijn.

Artikel 2.2 Te overleggen bescheiden Categorie 1 subsidie

  • 1. Bij een aanvraag om een subsidie worden in elk geval overgelegd:

    • a.

      een uitvoeringsplan met een financiële pargraaf; 

    • b.

      een jaarrekening, van het jaar voorafgaande aan het jaar waarin de subsidieaanvraag wordt ingediend, waaruit het eigen vermogen van de organisatie blijkt;

    • c.

      een opgave van het aantal deelnemers en/of leden aan de activiteiten;

    • d.

      een opgave van de eventuele contributie van leden of de bijdrage die van deelnemers aan de activiteit wordt gevraagd; 

    • e.

      een raming van het aantal te verwachten (jeugd)leden in de subsidieperiode.

  • 2. Een aanvrager die voor de eerste keer in aanmerking wenst te komen voor subsidie, legt bij het schriftelijk en gemotiveerd verzoek daartoe tevens het volgende voor:

    • a.

      een afschrift van de statuten of oprichtingsakte van de instelling;

    • b.

      een opgave van de bestuurssamenstelling op het tijdstip van het indienen van de aanvraag.

    • c.

      een uittreksel van inschrijving bij de Kamer van Koophandel (indien deze niet door de gemeente kan worden opgevraagd).

  • 3. Indien in de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens wijzigingen optreden, worden deze zo spoedig mogelijk overlegd aan de gemeente.

  • 4. Van het bepaalde in het eerste en tweede lid kan door college ontheffing worden verleend.

Artikel 2.3 Te overleggen bescheiden Categorie 2 subsidie

  • 1. Bij een aanvraag om een subsidie worden in elk geval overgelegd:

    • a.

      een activiteitenplan met een financiele paragraaf;

    • b.

      een jaarrekening, van het jaar voorafgaande aan het jaar waarin de subsidieaanvraag wordt ingediend, waaruit het eigen vermogen van de organisatie blijkt;

    • c.

      een opgave van het aantal deelnemers en/of leden aan de activiteiten;

    • d.

      een opgave van de eventuele contributie van leden of de bijdrage die van deelnemers aan de activiteit wordt gevraagd;

    • e.

      een begroting van baten en lasten voor het tijdvak waarvoor subsidie wordt aangevraagd alsmede een toelichting op de begroting;

    • f.

      een raming van het aantal te verwachten (jeugd)leden in de subsidieperiode, indien de subsidie (mede) gebaseerd is op het aantal (jeugd)leden.

  • 2. Een aanvrager die voor de eerste keer in aanmerking wenst te komen voor subsidie, legt bij het schriftelijk en gemotiveerd verzoek daartoe tevens het volgende voor:

    • a.

      een afschrift van de statuten of oprichtingsakte van de instelling;

    • b.

      een opgave van de bestuurssamenstelling op het tijdstip van het indienen van de aan-vraag.

    • c.

      een uittreksel van inschrijving bij de Kamer van Koophandel (indien deze niet door de gemeente kan worden opgevraagd).

  • 3. Indien in de in het tweede lid bedoelde gegevens wijzigingen optreden, worden deze zospoedig mogelijk overlegd.

  • 4. Van het bepaalde in het eerste en tweede lid kan door college ontheffing worden verleend.

Artikel 2.4 Te overleggen bescheiden Categorie 3 subsidie

  • 1. Bij een aanvraag om een subsidie worden in elk geval overgelegd:

    • a.

      een (meerjaren) beleidsplan of jaarplan;

    • b.

      een opgave van het aantal deelnemers en/of leden aan de activiteiten;

    • c.

      een opgave van de eventuele contributie van leden of de bijdrage die van deelnemers aan de activiteit wordt gevraagd;

    • d.

      een (meerjaren)begroting van baten en lasten voor het tijdvak waarvoor subsidie wordt aangevraagd alsmede een toelichting op de begroting. In de begroting van een budgetsubsidie zijn alle kosten en opbrengsten aan activiteiten toegerekend inclusief de personeelslasten en de accommodatielasten;

    • e.

      een volledig overzicht van de financiële toestand van de instelling op het tijdstip van de aanvraag (jaarrekening en balans);

  • 2. Een aanvrager die voor de eerste keer in aanmerking wenst te komen voor subsidie, legt bij het schriftelijk en gemotiveerd verzoek daartoe tevens het volgende voor:

    • a.

      een afschrift van de statuten of oprichtingsakte van de instelling;

    • b.

      een opgave van de bestuurssamenstelling op het tijdstip van het indienen van de aanvraag.

    • c.

      een uittreksel van inschrijving bij de Kamer van Koophandel (indien deze niet door de gemeente kan worden opgevraagd).

  • 3. Indien in de in het tweede lid bedoelde gegevens wijzigingen optreden, worden deze zo spoedig mogelijk overlegd.

Hoofdstuk 3 Subsidieverlening

Artikel 3.1 Beschikkingstermijn

  • 1.

    In de gevallen waarin een aanvraag om subsidie betrekking heeft op het kalenderjaar of kalenderjaren volgend op dat waarin de aanvraag is ingediend, wordt op de aanvraag beslist binnen uiterlijk acht weken na de dag waarop de gemeentebegroting voor het eerstvolgende kalenderjaar door de raad is vastgesteld.

  • 2.

    In alle andere gevallen geldt dat binnen twaalf weken na indiening van de aanvraag wordt beslist, tenzij het college bij nadere regels hiervoor een andere termijn heeft vastgesteld.

  • 3.

    Een aanvraag als bedoeld in het eerste en tweede lid geldt slechts als aanvraag, indien deze voldoet aan alle wettelijke voorschriften en de voorschriften uit deze verordening.

Artikel 3.2 Beoordeling subsidieaanvraag

  • 1. Naar aanleiding van de subsidieaanvraag kan overleg plaats vinden tussen de gemeente en de organisatie. De beslissing op de subsidieaanvraag wordt mede aan de hand van de resultaten van dit overleg genomen.

  • 2. Naast hetgeen is bepaald in de artikelen 4:30, 4:31 en 4:32 van de Awb bevat het besluit tot subsidieverlening in ieder geval:

    • a.

      de eisen welke worden gesteld aan de hoogte van de contributie van de leden van de organisatie; de bijdragen van deelnemers aan activiteiten of tarieven.

    • b.

      de wijze van betaling van het subsidiebedrag.

    • c.

      voor Categorie 3 subsidies maakt het beleidsplan of exploitatiebegroting deel uit van het besluit. In deze stukken is aangegeven welke activiteiten, producten of diensten worden uitgevoerd danwel op welke wijze de exploitatie is begroot.

Artikel 3.3 Weigeringsgronden

Onverlet het gestelde in artikelen 4:25 en 4:35 van de Awb wordt subsidieverlening geweigerd indien er gronden zijn om aan te nemen dat:

  • a.

    de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd niet gericht zijn op of niet aanwijsbaar ten goede komen aan ingezetenen van de gemeente;

  • b.

    uit bij de aanvraag overgelegde bescheiden blijkt dat de aanvrager zelf in de kosten daarvan kan voorzien, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden;

  • c.

    de hoogte van het eigen vermogen ten minste vier keer zo hoog is als het subsidiebedrag waarvoor de organisatie - in geval het eigen vermogen geenbeletsel zou vormen en aan overige voorwaarden is voldaan - in aanmerking zou komen en het geen categorie 3 subsidieaanvraag is;

  • d.

    de gelden niet of in onvoldoende mate besteed zullen worden voor het doel waarvoor de subsidie is aangevraagd;

  • e.

    niet voldaan wordt aan de door de raad vastgestelde beleidsregels of dat de activiteiten niet passen in het gemeentelijk beleid;

  • f.

    de activiteiten in strijd zijn met de wet, het algemeen belang, of de openbare orde zijn;

  • g.

    de activiteiten en/of het lidmaatschap van een instelling niet openstaat voor alle inwoners van de gemeente, uitgezonderd de activiteiten bedoeld voor speciale doelgroepen, die door burgemeester en wethouders of door de raad zijn erkend.

Artikel 3.4 Intrekken of wijzigen

Naast de in afdeling 4.2.6. van de Awb genoemde gevallen kunnen burgemeester en wethouders de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn intrekken of wijzigen als de instelling

niet meer voldoet aan de criteria voor subsidieverstrekking volgens deze verordening.

Hoofdstuk 4 Subsidievaststelling

Artikel 4.1 Termijn van indiening

  • 1.

    Het besluit tot verlening van een Categorie 1 subsidie is tevens de vaststelling.

  • 2.

    Het college kan de subsidieontvanger van een Categorie 1 subsidie verplichten om jaarlijks voor 1 juni, danwel na afloop van de subsidieperiode of de activiteit een verslag van deze activiteit in te dienen.

  • 3.

    De ontvanger van een Categorie 2 of 3 subsidie dient jaarlijks voor 1 juni, danwel na afloop van de subsidieperiode of de activiteit een verantwoording van de subsidie in op basis waarvan de subsidie kan worden vastgesteld.

Artikel 4.2 Te overleggen bescheiden voor de vaststelling van Categorie 2 en 3 subsidies tot in totaal € 50.000 per jaar.

  • 1. De verantwoording bevat tenminste de volgende stukken:

    • a.

      een inhoudelijk jaarverslag en een financieel verslag, bedoeld in de artikelen 4:76 en 4:77 van de Awb; het verslag dient een beschrijving van de gevolgde werkwijze en van het verkregen resultaat te bevatten;

    • b.

      indien van toepassing een opgave van de (jeugd)leden voor zover de subsidie mede wordt bepaald door een bedrag per (jeugd)lid. De opgave dient de volgende persoonsgegevens te vermelden: naam, voorletters, geboortedatum, adres en woonplaats.

  • 2. Het college kan van een instelling die onder dit artikel valt een verklaring en/of rapport van een accountant verlangen.

Artikel 4.3 Te overleggen bescheiden voor de vaststelling van Categorie 3 subsidies boven in totaal € 50.000 per jaar.

  • 1. De verantwoording bevat tenminste de volgende stukken:

    • a.

      een inhoudelijk en door het bestuur gewaarmerkt jaarverslag en een jaarrekening; het verslag dient een beschrijving van de gevolgde werkwijze en van het verkregen resultaat te bevatten;

    • b.

      indien van toepassing een opgave van de (jeugd)leden voor zover de subsidie mede wordt bepaald door een bedrag per (jeugd)lid. De opgave dient de volgende persoonsgegevens te vermelden: naam, voorletters, geboortedatum, adres en woonplaats.

  • 2. De jaarrekening is voorzien van een getrouwheidsverklaring en/of rapport van een accountant waaruit blijkt dat de subsidies getrouw hun doel zijn besteed.

Artikel 4.4 Beslistermijn

Binnen 12 weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling wordt beslist op de aanvraag. Tenzij door Burgemeester en Wethouders andere termijnen zijn aangegeven.

Artikel 4.5 Vaststelling

  • 1. De subsidie wordt vastgesteld aan de hand van de door de organisatie ingeleverde rapportages, overige bescheiden en van waarnemingen van de daartoe aangewezen ambtenaar.

  • 2. Er wordt aan de hand van de complete lijst met bescheiden conform artikel 4.2 of 4.3 vastgesteld of de activiteiten en producten zowel naar aard, omvang als kwaliteit tot stand zijn gebracht door de organisatie zoals vastgelegd in de subsidieverlening.

    • a.

      Indien ten minste de activiteiten tot stand zijn gebracht zoals deze zijn vastgelegd in de subsidieverlening, wordt de subside vastgesteld op het bij de verlening aangegeven bedrag.

    • b.

      Indien de activiteiten zoals deze zijn vastgelegd in de subsidieverlening niet of in mindere mate tot stand zijn gebracht wordt de subsidie evenredig lager vastgesteld.

  • 3. Alvorens een besluit tot subsidieverlaging conform het tweede lid wordt genomen, treedt de gemeente in overleg met de organisatie.

Artikel 4.6.2 Overschotten en tekorten in verband met de uitvoering van activiteiten

  • 1. Bij subsidies kunnen, ook bij volledige uitvoering van het activiteitenplan, aan de subsidie gerelateerde voordelige en nadelige verschillen ontstaan. De organisatie vormt daartoe een reserve.

  • 2. De periodiek aan de reserve toe te voegen bedrag bedraagt bij Categorie 3 subsidies in ieder geval niet meer dan 10% van het verleende subsidiebedrag.

  • 3. De subsidieverstrekking mag niet leiden tot een zodanige winst dat de organisatie vennootschapsbelasting verschuldigd is. Als dat toch het geval is, meld de organisatie dit direct schriftelijk uit eigen beweging. Het subsidiebedrag zal vervolgens zodanig worden bijgesteld, dat de winst in de subsidie periode de het besluit van 20 augustus 1971 (Stb. 559) houdende vrijstelling van vennootschapsbelasting genoemde vrijstellingsbedragen niet overschrijdt.

  • 4. Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van het gestelde in lid 1 en 2 van dit artikel.

Hoofdstuk 5 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 5.1 Administratie

De subsidieontvanger zorgt er voor dat:

  • 1.

    de administratie een juist, volledig en actueel beeld geeft van het functioneren van de instelling;

  • 2.

    van alle ontvangsten en uitgaven deugdelijke bewijsstukken aanwezig zijn;

  • 3.

    andere verplichtingen, die in de beschikking tot verlening zijn opgelegd, nagekomen worden.

Artikel 5.2 Wijziging van omstandigheden

De subsidieontvanger doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan burgemeester en wethouders van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie. Daarbij worden relevante stukken overlegd.

Artikel 5.3 Verzekeringen

  • 1. De instelling die een subsidie ontvangt, verzekert haar roerende zaken, haar onroerende zaken en vrijwilligers die werkzaamheden verrichten in het kader van gesubsidieerde activiteiten op afdoende wijze tegen risico van diefstal en brand en het risico van wettelijke aansprakelijkheid tegenover derden.

  • 2. (vervalt)

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen op aanvraag ontheffing verlenen van de verplichtingen, vermeld in het eerste of tweede lid.

Artikel 5.4 Overige verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht om mee te werken aan een onderzoek van de rekenkamercommissie, indien deze commissie daarom verzoekt.

  • 2. (vervalt)

Hoofdstuk 6 Uitbetaling subsidie

Artikel 6.1 Bevoorschotting

Vooruitlopend op de vaststelling van het subsidie kan het college voorschotten verlenen.

Artikel 6.2. Betaling

Onder verrekening van de betaalde voorschotten wordt de vastgestelde subsidie binnen 6 weken na de subsidievaststelling betaald danwel teruggevorderd. Tenzij anders overeengekomen.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 7.1 Voorzieningen

  • 1. Burgemeester en wethouders treffen in alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet of onduidelijk is, de nodige voorzieningen en/of nemen de nodige beslissingen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen in kennelijk onbillijke gevallen van één of meerdere artikelen uit deze verordening afwijken.

Artikel 7.2 Overgangsbepaling

Op aanvragen van subsidies die dateren van voor de inwerkingtreding van deze verordening, worden geacht de bepalingen uit de “Subsidieverordening 2007” van toepassing te zijn.

Artikel 7.3 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt op 1 maart 2009 in werking.

  • 2. Op diezelfde dag vervalt de “Subsidieverordening 2007’ vastgesteld door de raad op 2 november 2006.

Artikel 7.4 Citeertitel

Deze verordening kan aangehaald worden als de “ Subsidieverordening Voorschoten 2009”.

Ondertekening

2. In te trekken de Subsidieverordening 2007
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Voorschoten, gehouden op 11 december 2008.

Toelichting op de algemene subsidieverordening

Algemeen

Deze verordening moet gezien worden als een aanvulling op en detaillering van wat in de titels 4.2 (subsidies) en 4.3 (beleidsregels) van Algemene wet bestuursrecht (Awb) over subsidiëring opgenomen is. In de verordening is niet opgenomen wat in de Awb als dwingend recht is beschreven. Aangezien de procedures omtrent bezwaar en beroep in Hoofdstuk 6 van de Awb geregeld zijn is in de verordening daaromtrent niets opgenomen.

De rode draad in de verordening is de procedure die gevolgd moet worden: indiening, verlening en vaststelling.

In de Awb worden termijnen genoemd die bij het afhandelen van een subsidieaanvraag in acht genomen moeten worden. Deze termijnen zijn zo in de verordening opgenomen dat:

  • -

    de cyclus van de gemeentebegroting gevolgd kan worden

  • -

    de gestelde termijnen gehaald kunnen worden

  • -

    de instellingen en verenigingen voldoende tijd hebben de gevraagde stukken aan te leveren.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1.

In dit artikel worden de begrippen die in de verordening worden gehanteerd nader omschreven.

Instelling

In deze verordening wordt, analoog aan artikel 4:66 van de Awb, alleen subsidie verleend aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid. Uit rechtspositioneel oogpunt is uitdrukkelijk niet gekozen voor de mogelijkheid om ook aan natuurlijke personen subsidie te verlenen. Natuurlijke personen kunnen eventueel bij sancties persoonlijk aansprakelijk gesteld worden. Dit kan leiden tot zeer ongewenste gevolgen in de privé sfeer.

Subsidiecategorie

Bij het opstellen van deze verordening zijn de ervaringen met verschillende soorten subsidies. Dit heeft geleid tot een aanpassing van verschillende soorten subsidies: een categorie1, 2 en 3 subsidie. Elk soort subsidie heeft een eigen regime van behandelen van aanvragen en het vaststellen van de

subsidie. Eenmalige subsidies als zodanig komen hiermee te vervallen. Een aanvraag valt altijd onder één van de bovenstaande categorieen. In de beschikking kan echter wel uitdrukkelijk worden opgenomen dat het hier een eenmalige subsidiering van een activiteit betreft die niet jaarlijks kan

terugkeren.

De meerwaarde van deze indeling in categorieën en de daaraan gekoppelde wijze van be- en afhandelen is dat er efficiënter en effectiever gewerkt kan worden. Veel tijd gaat verloren met aanvragen, waarmee een relatief gering bedrag aan subsidie gemoeid is. Deze werkwijze zorgt ervoor dat subsidies met een gering bedrag (categorie 1) in één keer verleend en vastgesteld worden. Dit betekent tijdwinst voor de gemeente en de organisatie. Hierdoor wordt het mogelijk aandacht te besteden aan het sturen van instellingen die belangrijk zijn voor het uitvoeren van gemeentelijk beleid. Ook betekent het voor de instellingen die een categorie 1 subsidie aanvragen minder belasting voor de vrijwillige bestuursleden.

Voorziening

Voorzieningen zijn bedoeld om op een nader tijdstip aanschaffingen en vervangingen van duurzame goederen te financieren, waarop afgeschreven wordt en waarvoor gereserveerd moet worden. De hoogte van een dergelijke voorziening wordt van geval tot geval bekeken.

Het opleggen van een egalisatiereserve en/of voorzieningen wordt per instelling bekeken. In de beschikking tot verlening worden die andere verplichtingen dan opgenomen.

Winst

De verwijzing naar artikel 7 lid 3 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is opgenomen om duidelijkheid naar stichtingen, verenigingen en instellingen te geven. Deze zijn namelijk belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting indien en voor zover zij een onderneming drijven. De wet voorziet in een mogelijkheid om vrijstelling te verlenen van het heffen van de in de wet geregelde belasting aan lichamen bij welke behartiging van een algemeen maatschappelijk belang op de voorgrond staat en het streven naar winst, hetzij geheel ontbreekt, hetzij van bijkomstige betekenis is. Bij dit laatste mag de winst niet meer zijn dan het in de wet genoemde bedrag in een jaar. De winst kan uitsluitend worden aangewend ten bate van het lichaam of een algemeen maatschappelijk doel.

Bij de beantwoording van de vraag of de behartiging van een algemeen maatschappelijk belang op de voorgrond staat dient te worden gelet op de statutaire omschrijvingen van het doel en op de wijze waarop die doelstellingen bereikt worden

Artikel 1.2 Reikwijdte

Deze verordening is van toepassing op bijna alle subsidies die door de gemeente worden verstrekt. De oude verordening had slechts betrekking op de subsidies vallend onder het subsidieplan. Hiermee is de reikwijdte dus vergroot. Ook subsidies in het kader van veiligheid, leefbaarheid en actiegroepen vallen hiermee onder de werking van deze verordening. Uitgesloten zijn de subsidies die via hun eigen verordening worden verstrekt zoals de monumenten- en onderwijshuisvestingssubsidies.

Artikel 1.6

Alle subsidieontvangers zijn verplicht jaarlijks bij het indienen van een aanvraag tot vaststelling van verleende subsidie een inhoudelijk verslag in te dienen. Dit geeft de mogelijkheid jaarlijks te bekijken of doeltreffend en effectief met subsidie omgegaan wordt. Het is daarom niet nodig de verplichting in artikel 4:24 van de Awb na te komen.

Artikel 1.7

Dit artikel is opgenomen uit veiligheid. Mocht blijken dat bij het verlenen van subsidie, als de begroting nog niet is goedgekeurd, een hoger bedrag is bepaald dan in de begroting later wordt goedgekeurd, dan geldt met een beroep op dit artikel het bedrag dat in de goedgekeurde begroting staat. Een beroep op dit artikel moet uitdrukkelijk in de beschikking bij verlening worden opgenomen.

Hoofdstuk 2 Subsidie aanvraag

In dit hoofdstuk wordt beschreven wanneer de subsidies moeten worden aangevraagd en welke bescheiden overgelegd dienen te worden. Het is gebruikelijk dat er voorafgaand aan een subsidieperiode een brief uitgaat, waarin aangekondigd wordt dat er aanvragen ingediend moeten

worden. In deze brief wordt duidelijk aangegeven welke bescheiden overgelegd moeten worden. Verder is een onderscheid gemaakt tussen de zaken die noodzakelijk zijn voor het aanvragen van een categorie 1, 2 of 3-subsidie. De eisen voor wat betreft de te overleggen documenten nemen toe naar mate het bedrag van de subsidie stijgt.

Verder is aangegeven dat standaardstukken niet bij elke aanvraag hoeven worden ingeleverd. Indien een organisatie bij de gemeente bekend is, kan volstaan worden met het aanvragen van een bedrag voor bepaalde activiteiten en een omschrijving van de inhoud.

Hoofdstuk 3 Subsidieverlening

Artikel 3.2

In de vorige verordening was het gebruikelijk om een uitvoeringsovereenkomst te sluiten bij budgetsubsidies. Deze eis is vervallen en vervangen door het bepaalde in artikel 3.2 lid 2. Een plan of

begroting maakt deel uit van het besluit. Hierin staan de afspraken die rond de subsidiering worden gemaakt.

Artikel 3.3

In artikelen 4:25 en 4:35 van de Awb wordt een aantal weigeringsgronden opgesomd. Daarnaast bevat artikel 3.2 van de verordening nog enkele weigeringsgronden, die niet limitatief zijn opgesomd. Lid g is opgenomen om instellingen die bij lidmaatschappen drempels opwerpen door bijvoorbeeld

ballotage toe te passen uit te sluiten van subsidiering. Dit geldt ook voor activiteiten die alleen voor speciale groepen toegankelijk zijn, behoudens als die groepen en die activiteiten specifiek door het college of de raad erkend zijn in het kader van doelgroepen beleid.

Als eigen vermogen wordt ook gerekend dat wat aan het einde van het jaar op de bankrekening staat. Het gaat dus niet alleen om ingewikkelde balansbedragen.

Artikel 3.4

Hoewel de afdeling 4.2.6. van de Awb een aantal mogelijkheden opsomt waarop een subsidie kan worden gewijzigd of ingetrokken wordt het door dit artikel mogelijk om subsidie in te trekken en/of te wijzigen als niet meer voldaan wordt aan de verordening of beleidsregels. De beslissing tot intrekking of wijziging dient voorafgegaan te worden door het kenbaar maken van het voornemen tot een dergelijk besluit. Dit voornemen moet gevolgd worden door een gesprek met de instelling waarin deze haar zienswijze naar voren kan brengen. In de besluitvorming dient de zienswijze van de instelling uitdrukkelijk meegenomen te worden en dient gemotiveerd aangegeven te worden waarom van de zienswijze van de instelling wordt afgeweken.

Hoofdstuk 4 Subsidievaststelling

Dit hoofdstuk is van toepassing op alle subsidies, behalve de categorie 1 subsidie. Deze wordt al bij het besluit tot verlening vastgesteld.

Artikel 4.2 en 4.3

Hierin wordt aangegeven onder overlegging van welke bescheiden een aanvraag tot vaststelling ingediend moet worden. Er wordt een onderscheid gemaakt van subsidies tot 50.000 euro per jaar per instelling en subsidieverlening daarboven. De onderscheidende factor is de vereiste van een accountantsverklaring en/of rapport.

De artikelen 4:76 en 4:77 Awb geven weer wat het financieel verslag moet inhouden: de balans en de exploitatierekening met toelichting. Deze moeten zo opgesteld zijn dat een verantwoord oordeel gevormd kan worden over het vermogen en het exploitatiesaldo en voor zover mogelijk de solvabiliteit

en de liquiditeit van de subsidieontvanger. De balans met toelichting geeft via actief- en passiefposten een duidelijk beeld van de grootte en samenstelling van het vermogen aan het eind van het boekjaar. De

exploitatierekening met toelichting dient een getrouw beeld te geven van de grootte van het exploitatiesaldo van de subsidieperiode. Het financieel verslag dient aan te sluiten op de begroting waarvoor subsidie is verleend en behelst een vergelijking met die begroting.

Artikel 4.6

Om te voorkomen dat de overschotten van gesubsidieerde instellingen boven het vrijstellingsbedrag worden afgeroomd door de fiscus is dit artikel opgenomen. Mocht uit de door enige instelling overgelegde bescheiden blijken dat het overschot c.q. winst in enig jaar meer bedraagt dan het

vrijstellingsbedrag, dan wordt de subsidie zodanig vastgesteld dat het overschot/de winst niet meer bedraagt dan het maximale vrijstellingsbedrag.

Hoofdstuk 5 Verplichtingen van de subsidieontvanger

In dit hoofdstuk worden de verplichtingen van de subsidieontvanger opgesomd. Bij het niet nakomen van de verplichtingen kunnen sancties worden opgelegd op grond van de Awb (artikelen 4:46, 4:48, 4:49 en 4:50). Dit kan variëren van lagere vaststelling tot gehele intrekking.

Artikel 5.1

Het gestelde in lid 4 van dit artikel maakt het mogelijk andere dan in de verordening opgenomen verplichtingen op te leggen. Hierbij kan gedacht worden aan het vormen van een egalisatiereserve of van voorzieningen.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 7.1

Het eerste lid regelt dat het college bevoegd is maatregelen te treffen of beslissingen te nemen als de verordening niet voldoet of niet duidelijk is. Het tweede lid van dit artikel kan gezien worden alshardheidsclausule. Het college heeft bij echt onbillijke situaties de bevoegdheid af te wijken van de

verordening. Het moet dan wel gaan om een echte, duidelijk te bewijzen

onbillijkheid die voortkomt uit het toepassen van de verordening en niet om bijvoorbeeld een vermindering van de subsidie op grond van vermindering van activiteiten of daling van het aantal leden. De bewijslast van de onbillijkheid ligt bij de aanvrager.

Artikel 7.2 en 7.3

Deze twee artikelen regelen de overgang naar en de inwerkingtreding van de nieuwe verordening. De nieuwe verordening treedt in werking op 1 januari 2009.