Beleidsregels intrekken omgevingsvergunningen Voorschoten 2015

Geldend van 09-01-2016 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels intrekken omgevingsvergunningen Voorschoten 2015

Inleiding

Door de gemeente Voorschoten worden jaarlijks veel omgevingsvergunningen verleend, zowel aan particulieren als aan bedrijven. De meeste van deze vergunningen, worden vrij snel gerealiseerd nadat de vergunning is verleend. Het komt echter ook voor dat er geen of pas na een aantal jaren gebruik wordt gemaakt van de vergunning. Hierdoor ontstaat een zogenaamde slapende vergunning, waarin de feitelijke dan wel planologische situatie anders is dan de vergunde.

Het ongebruikt laten voortbestaan van vergunde rechten is om meerdere redenen ongewenst, bijvoorbeeld:

  • voorkomen moet worden dat nieuwe planologische- of stedenbouwkundige inzichten, of welstandseisen worden doorkruist door activiteiten die in het verleden zijn vergund, maar nog niet gerealiseerd;

  • aan de nieuwste technische eisen uit het bouwbesluit wordt op basis van een oude vergunning vaak niet meer voldaan;

  • vanuit administratief oogpunt is het gewenst dat het gemeentelijk bouwarchief zoveel mogelijk overeenstemt met de feitelijke situatie buiten;

  • uit het oogpunt van toezicht is een uitdijende voorraad niet-uitgevoerde vergunningen onwenselijk. Er zal hier namelijk steeds opnieuw toezicht op moeten worden uitgeoefend;

  • een verschil tussen de feitelijke - en planologische situatie kan voor problemen zorgen bij taxaties in het kader van de WOZ;

  • het actueel aanvullen en beheren van de Basisregistraties voor Adressen en Gebouwen (BAG) is een voorwaarde om betrouwbare informatie kunnen bieden;

  • het kan voor nieuwe derden-belanghebbende (omwonenden) onprettig zijn om te worden geconfronteerd met de uitvoering van een vergunning waartegen zijn geen bezwaar meer kunnen maken.

Met het vaststellen en consequent uitvoeren van deze beleidsregels wordt voorkomen dat er een voorraad slapende vergunningen ontstaat.

Deze beleidsregels scheppen een kader waarbinnen het college van burgemeester en wethouders gebruik zal maken van haar bevoegdheid om een omgevingsvergunning in te trekken.

Vergunningplicht

Op grond van artikel 2.1, lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit de in dit artikel opgesomde activiteiten (o.a. bouwen, slopen, gebruiken gronden en opstallen in strijd met het bestemmingsplan). Volgens de Memorie van Toelichting op dit artikel omvat het verbod om zonder omgevingsvergunning, de genoemde activiteiten uit te voeren, ook het verbod om te handelen in afwijking van de vergunning.

In artikel 2.2, lid 1 van de Wabo is bepaald dat als in een provinciale of gemeentelijke verordening, een vergunning of ontheffing is vereist voor de in dit artikel genoemde activiteiten (o.a. wijzigen gemeentelijk monument, maken van een uitweg, vellen houtopstand), deze vergunning of ontheffing van rechtswege wordt aangemerkt als omgevingsvergunning.

Wetteliike gronden Wabo en Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Intrekkingsbevoegdheid

In beginsel heeft een verleende omgevingsvergunning een onbeperkte geldigheidsduur. Het bevoegd gezag heeft echter wel de bevoegdheid om een omgevingsvergunning in te trekken.

Artikel 2.33 en artikel 5.19 Wabo geven voor verschillende gevallen daar een dwingende of een discretionaire bevoegdheid voor.

Artikel 5.19 Wabo regelt de bevoegdheid om een vergunning in te trekken in het kader van bestuursrechtelijke handhaving.

In artikel 2.33 lid 2 onder a Wabo is bepaald dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk kan intrekken, voor zover gedurende 3 jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning. Uitzonderingen hierop zijn omgevingsvergunningen die betrekking hebben op de activiteiten bouwen, het uitvoeren van een werk geen bouwwerk zijnde of slopen in gevallen dat dat in een bestemmingsplan is bepaald. In die gevallen is zijn de termijnen 26 weken of de in de vergunning bepaalde termijn.

Op grond van artikel 2.33 lid 2 onder g en h Wabo kunnen omgevingsvergunningen zoals bedoeld in artikel 2.2 Wabo (als omgevingsvergunning aangemerkte vergunningen) en 2.19 Wabo (zo genaamde aanhakende toestemmingen) kunnen worden ingetrokken op gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening of in het betrokken wettelijk voorschrift.

Beleidsregels

Artikel 4:81 Awb bepaalt dat een bestuursorgaan beleidsregels kan vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onderzijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid.

Ter motivering van een besluit op basis van zo'n bevoegdheid kan dan worden volstaan met een verwijzing naar de beleidsregels.

Artikel 4:84 Awb verplicht het bevoegd gezag min of meer dat zij handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor één of meer belanghebbende gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Hierdoor is specifieke hardheidsclausule in beleidsregels als bedoeld in artikel 4:81 Awb overbodig.

Reikwijdte

Deze beleidsregels beperken zich tot de discretionaire bevoegdheid uit artikel 2.33 lid 2 Wabo en specifiek tot de gevallen genoemd 2.33 lid 2 onder a, g en h Wabo. Dit zijn de gevallen waarin géén gebruik wordt gemaakt van de omgevingsvergunning of waarin de werkzaamheden langere tijd stil liggen.

Pré-Wabo vergunningen

Op grond van artikel 1.2, lid 1 van de Invoeringswet Wabo worden de pré-Wabo verleende en onherroepelijke vergunningen (bijv. bouw, monumenten, milieu, ontheffingen van een geldend bestemmingsplan) gelijkgesteld met een omgevingsvergunning.

Artikel 1.2, lid 2 aanhef en onder a en b van de Invoeringswet Wabo, regelt echter dat voor de voorbereiding en vaststelling van een beschikking tot wijziging of intrekking van een pré-Wabo vergunning, het oude recht van toepassing is zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wabo. Voorwaarde hierbij is dat het verzoek of voornemen tot intrekking vóór het in werking treden van de Wabo is gedaan respectievelijk bekend is gemaakt.

Besluit

Met inachtneming van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), besluiten wij met betrekking tot de aan ons toekomende bevoegdheid om een omgevingsvergunning in te trekken, de volgende beleidsregels vast te stellen:

Artikel 1.

Wanneer er gedurende twee jaar na het onherroepelijk worden van een omgevingsvergunning geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning, wordt de vergunninghouder schriftelijk meegedeeld dat wanneer er na verloop van drie jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning nog niet is aangevangen met de vergunde activiteiten, er tot intrekking wordt overgegaan. Daarbij wordt de vergunninghouder in de gelegenheid gesteld om:

  • a.

    aan te geven wanneer hij verwacht met de activiteiten te zullen starten, dan wel;

  • b.

    een verzoek te doen om de vergunning in te trekken.

Artikel 2.

  • 1. Wanneer er gedurende drie jaar na het onherroepelijk worden van een omgevingsvergunning nog geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning, wordt overgegaan tot het intrekken van de vergunning.

  • 2. Bij het intrekken wordt gehandeld conform de van toepassing zijnde procedure genoemd in artikel 3.15 Wabo alsmede artikel 4:8 en 4:9 Awb.

Artikel 3.

  • 1. Wanneer er handelingen zijn verricht met gebruik making van de vergunning en deze handelingen gedurende 3 jaar, of ingeval van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a, b of g Wabo, gedurende 26 weken, zijn onderbroken, wordt overgegaan tot het intrekken van de vergunning.

  • 2. Bij het intrekken wordt gehandeld conform de van toepassing zijnde procedure genoemd in artikel 3.15 Wabo alsmede artikel 4:8 en 4:9 Awb.

Artikel 4.

  • 1. In afwijking van de periodes genoemd in de artikelen 1 tot en met 3, wordt er tot (gedeeltelijke) intrekking van een omgevingsvergunning overgegaan wanneer:

    • a.

      aan de basisvoorwaarden uit artikel 2.33, lid 2 Wabo is voldaan, en;

    • b.

      de verleende vergunning in strijd is met nieuwe planologische-, stedenbouwkundige- of welstandsinzichten en/of met een (andere) beleidsregel, die na het onherroepelijk worden van de vergunning bekend zijn gemaakt door middel van een tervisielegging, of het in werking treden van:

      • 1.

        een herziening of wijziging van een bestemmingsplan;

      • 2.

        een aanpassing van of aanvulling op de Welstandsnota;

      • 3.

        beleidsregels met betrekking tot het verlenen van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12 Wabo, of;

      • 4.

        beleidsregels op het gebied van de in artikel 2.33, lid 2 Wabo genoemde activiteiten.

  • 2. Bij het intrekken wordt gehandeld conform de van toepassing zijnde procedure genoemd in artikel 3.15 Wabo alsmede artikel 4:8 en 4:9 Awb.

Artikel 5.

Wanneer degene aan wie de vergunning is verleend geen rechthebbende (eigenaar/huurder etc.) meer is van de zaak waarop de vergunning betrekking heeft, wordt de rechtsopvolger gezien als vergunninghouder.

Artikel 6

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op de eerste dag na die van bekendmaking.

  • 2.

    Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregels intrekken omgevingsvergunningen Voorschoten 2015.

Artikelsgewijze toelichting op Beleidsregels intrekken omgevingsvergunningen

Artikel 1

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning wordt de vergunninghouder al geïnformeerd over het intrekkingsbeleid. Maar om te voorkomen dat een vergunninghouder na 3 jaar geconfronteerd wordt met het bericht dat zijn omgevingsvergunning ingetrokken gaat worden is gekozen voor een contactmoment na 2 jaar. Hierbij wordt de vergunninghouder nogmaals geïnformeerd over het intrekkingsbeleid en in de gelegenheid gesteld om aan te geven of en zo ja wanneer hij nog van de vergunning gebruik gaat maken. Tevens wordt hij gewezen op de mogelijkheid om te verzoeken de omgevingsvergunning in te trekken. Als hij dit verzoek namelijk binnen 3 jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning doet heeft hij recht op teruggaaf van leges (25% van de basis leges).

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering d.d. 9 juni 2015
van burgemeester en wethouders van Voorschoten,
De secretaris,
De burgemeester,

Artikelsgewijze toelichting op Beleidsregels intrekken omgevingsvergunningen

 

Artikel 1

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning wordt de vergunninghouder al geïnformeerd over het intrekkingsbeleid. Maar om te voorkomen dat een vergunninghouder na 3 jaar geconfronteerd wordt met het bericht dat zijn omgevingsvergunning ingetrokken gaat worden is gekozen voor een contactmoment na 2 jaar. Hierbij wordt de vergunninghouder nogmaals geïnformeerd over het intrekkingsbeleid en in de gelegenheid gesteld om aan te geven of en zo ja wanneer hij nog van de vergunning gebruik gaat maken. Tevens wordt hij gewezen op de mogelijkheid om te verzoeken de omgevingsvergunning in te trekken. Als hij dit verzoek namelijk binnen 3 jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning doet heeft hij recht op teruggaaf van leges (25% van de basis leges).

Artikel 2

Artikel 2.33 lid 2 onder a van de Wabo regelt dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk kan intrekken, voor zover gedurende 3 jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning. Uitzonderingen hierop zijn omgevingsvergunningen die betrekking hebben op de activiteiten bouwen, het uitvoeren van een werk geen bouwwerk zijnde of slopen in gevallen dat dat in een bestemmingsplan is bepaald. In die gevallen is de termijn 26 weken of de in de vergunning bepaalde termijn.

Omdat voor het merendeel van de activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, de termijn van 3 jaar geldt is, voor alle activiteiten, gekozen voor een termijn van drie jaar.

Hoewel een vergunning gedeeltelijk (per verleende toestemming) mag worden ingetrokken, bijvoorbeeld uitsluitend voor dat gedeelte dat ziet op de activiteit bouwen, is hiervoor vanuit praktisch en administratief oogpunt niet gekozen.

De voorbereidingsprocedure voor het besluit om een omgevingsvergunning in te trekken is vastgelegd in paragraaf 3.4, artikel 3.15 van de Wabo. Zo moet er onder andere mededeling van het intrekkingsbesluit worden gedaan op bijvoorbeeld de gemeentepagina in de lokale krant. Ook moeten de wettelijk aangewezen adviseurs een afschrift van het besluit krijgen.

Omdat het ambtshalve intrekken van een vergunning niet is aangevraagd en de vergunninghouder waarschijnlijk wel bedenkingen zal hebben zal ook toepassing gegeven moeten worden aan artikel 4:8 van de Awb. Dit houdt in dat de vergunninghouder in de gelegenheid gesteld wordt om zijn zienswijze naar voren te brengen.

Artikel 3

Dit artikel geeft het kader waarbinnen de bevoegdheid om een omgevingsvergunning in te trekken wordt toegepast voor situatie waarin vergunde werkzaamheden lange tijd stil liggen. In afwijking van artikel 2 wordt tot intrekking overgegaan in het geval dat bouw-, aanleg- of sloopwerkzaamheden langer dan 26 weken stil liggen. Reden voor hiervoor is om situaties te voorkomen dat gebouwen half afgebouwd blijven of werken half uitgevoerd worden.

Artikel 4

Dit artikel geeft de mogelijkheid om in afwijking van de termijn uit artikel 2, tot intrekking van een omgevingsvergunning voor bouwen, aanleggen of slopen over te gaan als er na 26 weken na het onherroepelijk worden, nog geen handelingen zijn verricht en er ondertussen stedenbouwkundige, planologische of welstandsinzichten zijn veranderd.

Artikel 5

Dit artikel regelt dat als degene die de vergunning heeft aangevraagd geen rechthebbende meer is van de zaak waar de omgevingsvergunning betrekking op heeft de actuele rechthebbende als vergunninghouder wordt beschouwd.