Regeling vervallen per 01-01-2014

Beleidsregels terugvordering en verhaal

Geldend van 20-05-2011 t/m 31-12-2013

Intitulé

Beleidsregels terugvordering en verhaal

Beleidsregels terugvordering en verhaal

Deze beleidsregels zijn gebaseerd op:

  • -

    De Wet werk en bijstand, artikelen 58 tot en met 62.

  • -

    De Invorderingswet, artikel 13

  • -

    De gemeentelijke verordening “Handhaving”

  • 1a.

    Als het bedrag van een vordering lager is dan € 113 (netto) dan wordt deze in het algemeen buiten invordering gesteld. De debiteur wordt daarvan in kennis gesteld. De gemeente maakt daarbij het voorbehoud dat alsnog tot terugvordering wordt overgegaan als er binnen dat kalenderjaar meerdere vorderingen ontstaan en het totaalbedrag van alle vorderingen tezamen hoger is dan € 113.

  • 1b.

    Als de behandelend consulent van mening is dat om bepaalde individuele redenen een bedrag, lager dan € 113 wel moet worden ingevorderd, dan is dat mogelijk. De motivering daartoe moet zowel in het rapport als in de beschikking naar de cliënt worden aangegeven.

  • 2.

    Als er een verschil optreedt tussen de bij de gemeente bekende gegevens en de opgave van de belastingdienst van minder dan € 180 (bruto) dan wordt er van uit gegaan dat dit verschil wordt veroorzaakt door afrondingsverschillen die niet hoeven te worden onderzocht, tenzij de specifieke omstandigheden van de belanghebbende zo’n onderzoek wel noodzakelijk maken.

  • 3a.

    De aflossingsbedragen bij vorderingen, die zijn ontstaan door een andere reden dan het niet voldoen aan de inlichtingenplicht, worden vastgesteld volgens de actueel geldende bijstandsnormen. Bij wijzigingen van het minimumloon en de daaraan gekoppelde bijstandsnorm worden deze bedragen opnieuw vastgesteld. De nieuwe bedragen gelden alleen

    voor nieuwe aflossingen. De aflossingsruimte is gelijk aan de beslagruimte exclusief vakantiegeld.

  • 3b.

    De aflossingsruimte bij vorderingen, die zijn ontstaan door fraude, wordt bepaald door de volledige beslagruimte, zoals aangegeven in de Wet op de Burgerlijke Rechtsvordering (= 10% van de bijstandnorm inclusief vakantiegeld).

  • 3c.

    Als het inkomen van een debiteur hoger is dan de bijstandsnorm rekent de gemeente boven op de geldende ruimte in de bijstandsnorm:

    • 1.

      40% van die overschrijding toe aan de aflossingsruimte bij een vordering die is ontstaan op een andere grond dan fraude;

    • 2.

      60% van die overschrijding toe aan de aflossingsruimte bij een vordering die is ontstaan vanwege fraude.

    • 3.

      Bij het vaststellen van de aflossingsbedragen voor debiteuren waarvan de uitkering wordt beëindigd, blijft nader onderzoek naar de financiële ruimte achterwege onder de volgende voorwaarden:

      • -

        de maandelijkse aflossing bedraagt tenminste het maximale bedrag in de voor de betrokken persoon of het gezin geldende bijstandsnorm.

      • -

        De vordering wordt binnen 12 maanden volledig afgelost

      • -

        De (schriftelijk vastgelegde) betalingsregeling wordt strikt nagekomen

      • -

        Bij het niet nakomen van de afspraken vervalt de betalingsregeling en zal direct worden overgegaan tot beslaglegging.

      • -

        Als een debiteur gedurende drie jaar aaneengesloten heeft moeten leven van een bedrag van 90% van de geldende bijstandsnorm dan kan de aflossing verlaagd worden.

      • -

        Vorderingen op grond van de Algemene bijstandswet en Wet werk en bijstand zijn preferent. Bij de invordering heeft dat tot gevolg dat de aanwezige betalingsruimte voor concurrente vorderingen wordt ingenomen.

      • -

        Van preferentie kan tijdelijk worden afgezien als daardoor onevenredig nadeel voor de belanghebbende ontstaat doordat hij niet in staat is gemaakte betalingsafspraken na te komen in het kader van een huur- of energieschuld.

      • -

        De preferentie van de vordering blijft overeind als een huur- of energieschuld ontstaat na de ingang van de betalingsverplichting op grond van de Abw of WWB.

      • -

        De gemeente ziet af van haar preferentie als de betalingsruimte van de belanghebbende geheel in beslag wordt genomen door een aflossingsverplichting aan Krediet Noord West terwijl de gemeente X een garantstelling voor die lening heeft afgegeven op grond van de Abw.

      • -

        Als iemand een bedrag heeft voldaan dat gelijk is aan 60 termijnen maal de maximale aflossingsruimte (berekend volgens de normen onder 4) of 50% van de oorspronkelijke vordering ( = hoofdsom ) ineens betaalt, dan is de gemeente bereid om mee te werken aan een verzoek tot ( gedeeltelijke ) kwijtschelding van het nog te betalen restant.

        Hierbij geldt de restrictie dat bij fraudevorderingen het netto bedrag van de afkoop tegen 50% gelijk dient te zijn aan ten minste het bedrag dat maximaal in 60 termijnen zou kunnen worden afgelost.

      • -

        De gemeente is niet bereid tot medewerking aan een schuldenregeling c.q. afkoop als de vordering is ontstaan na recidive. Dat wil zeggen: dat de debiteur voor een tweede of daarop volgende maal de inlichtingenplicht schendt waardoor (weer) een vordering ontstaat.

      • -

        Het initiatief van kwijtschelding dient uit te gaan van de debiteur. Het ambtshalve kwijtschelden is niet aan de orde. De gemeente dient wel actief voorlichting te geven over de mogelijkheden die bestaan.

      • -

        De debiteur, die gedurende 36 termijnen de volledige beslagruimte heeft benut aan een (niet- fraude) vordering, kan op diens verzoek kwijtschelding worden verleend. Als gedurende 36 termijnen is afgelost aan verschillende schuldeisers, dan kan kwijtschelding worden verleend zodra een bedrag is betaald dat gelijk is aan 36 maanden maal de gehele beslagruimte of als minstens 50% van de vordering in één termijn is betaald. Uitgangspunt daarbij is dan wel dat de debiteur zich gedurende het incasso-traject bereidwillig heeft getoond tot terugbetalen over te gaan.

        Als de vordering via incassomaatregelen is geïnd dan kan de gemeente beslissen de maximale aflossingstermijn van 60 maanden te verlengen met nog eens 36 maanden. Deze verlenging staat los van de op de incasso betrekking hebbende kosten die eveneens in rekening worden gebracht en die niet voor afkoop in aanmerking komen.

      • -

        Een geldlening wordt alleen als dusdanig vastgesteld als er een reden is om de bijstand als geldlening te verlenen en als er een afbetaling is vastgesteld. Ook het voor een bepaalde periode afzien van invordering geldt in dit verband als afbetaling mits na afloop van die periode de invordering start.

      • -

        Geldleningen voor de aanschaf van een woonwagen waarop per 1 mei 2000

        twintig jaar of langer is afgelost worden buiten invordering gesteld.

        Leningen die daar (nog) niet aan voldoen worden buiten invordering gesteld

        zodra er gedurende twintig jaar is betaald.

      • -

        Een vordering, die is ingesteld op grond van middelen die achteraf worden ontvangen, dient in zijn geheel en in één termijn te worden terugbetaald.

        Als deze terugbetaling, om welke reden dan ook, niet plaatsvindt omdat de

        belanghebbende zelf de gelden ontvangt, dan dient de vordering door

        belanghebbende geheel te worden terugbetaald.

        Afkoop of gedeeltelijke kwijtschelding van zo’n vordering is niet aan de orde.

      • -

        Als de debiteur na het verstrijken van de bezwaartermijn of na het ongegrond verklaren van het bezwaarschrift niet vrijwillig meewerkt aan het terugbetalen van de vordering, dan wordt verrekening toegepast of beslag gelegd ter inning van de vordering.

      • -

        Als een akkoord is bereikt tussen alle schuldeisers omtrent een minnelijke schikking dan kan een gelegd beslag worden opgeheven. Lukt het de schuldeisers niet tot een minnelijke regeling te komen, dan blijven de invorderingsmaatregelen van kracht.

      • -

        Correspondentie over een vordering mag de terugbetaling niet vertragen. Bij

        de invordering staan alle invorderingsmaatregelen, die genoemd zijn in het Wetboek op de Burgerlijke Rechtsvordering, open.

      • -

        De gemeente is gehouden elk verzoek om herziening te beoordelen. De beslissing wordt schriftelijk aan de debiteur medegedeeld in de vorm van een beschikking. Daar staat de mogelijkheid van bezwaar en beroep open. Het verzoek tot herziening dient uit te gaan van de debiteur. De gemeente heeft de plicht belanghebbende over deze mogelijkheid te informeren

      • -

        Als het niet mogelijk is een debiteur te traceren dan wordt elk jaar bij een heronderzoek daartoe een poging gedaan. Na vijf jaar tevergeefse pogingen wordt de vordering buiten invordering gesteld.

      • -

        b Vorderingen die verjaard zijn worden buiten invordering gesteld. Worden hierna nog betalingen ontvangen op die vordering, dan zullen deze aan belanghebbende worden teruggestort, tenzij er nog een andere vordering open staat ten laste waarvan de betaling kan worden geboekt

Toelichting

Inleiding

Door de beleidsarme invoering van de Wet werk en bijstand dient het Debiteurenbeleid aangepast te worden aan die nieuwe wetgeving. Hierbij is het uitgangspunt dat er zo min mogelijk inhoudelijk wijzigt, doch slechts waar nodig verwezen wordt naar de WWB. De Algemene bijstandswet gaf en de WWB geeft burgemeester en wethouders op een aantal plaatsen de mogelijkheid om aanvullende regels te stellen. Steeds als het woord “kan” in een artikel staat, bestaat zo’n mogelijkheid.

De gemeente Voorschoten maakt gebruik van haar recht tot terugvordering.

Deze nota bevat niet een uitputtende opsomming van alle mogelijkheden. Een van de uitgangspunten is dat de wettelijke regels altijd moeten worden ingepast in de omstandigheden van persoon en diens gezin. Dit individualiseringsbeginsel gaat onverminderd op voor verhaal en terugvordering. Daarom bevatten deze beleidsregels alleen een aantal hoofdlijnen. En ook daarvan kan worden afgeweken. Mits gemotiveerd is het altijd mogelijk om van een wetsartikel of beleidsregel af te wijken als blijkt dat er in die specifieke situatie van die ene cliënt of debiteur leidt tot een situatie die in het Burgerlijk Wetboek wordt omschreven met “onredelijk” en “onbillijk”. In de termen van de WWB wordt dan gesproken van een “dringende situatie”. Want bij uitvoering van het beleid staan de begrippen redelijkheid en billijkheid voorop.

Dat kan niet verhullen dat het beleid door lang niet iedere debiteur als aangenaam zal worden ervaren. Een van de andere peilers van het beleid is de eigen verantwoordelijkheid van de debiteur om zelf in het bestaan te voorzien. Dat houdt in dat het beleid ook rekening houdt met het betoonde besef van verantwoordelijkheid en een eventueel tekort schietend besef.

In andere termen: iemand die buiten zijn of haar schuld te maken krijgt met een inkomensdaling zal veel eerder begrip ontmoeten bij een verzoek om schuldsanering dan iemand die consequent de rekeningen niet betaalt en meer geld uitgeeft dan er wordt ontvangen.

Overigens is in de beleidsregels de debiteur aangeduid met “hij” als persoonlijk voornaamwoord, maar dat houdt natuurlijk niet in dat deze regels alleen van toepassing zijn op mannelijke schuldenaren. Het gehele debiteurenbestand valt onder deze omschrijving.

1. Het invorderen van “kleine” bedragen

Geruime tijd is door gemeenten bij het ministerie er op aangedrongen dat de verplichting om tot terugvordering over te gaan niet zou hoeven gelden voor “kruimelbedragen”. Hoewel bij de uitvoering van een sociale zekerheidswet niet altijd een kosten-baten analyse kan worden toegepast, moge het duidelijk zijn dat het terugvorderen van een bedrag van € 30 meer kost qua uitvoering dan het oplevert. Zeker als daarbij wordt bedacht dat de gemeente daarvan 10% van de mogelijke ontvangt = maximaal € 3!

Artikel 78b Abw geeft de Minister de bevoegdheid een bedrag vast te stellen waaronder de verplichting tot het instellen van terugvordering wordt omgezet in een bevoegdheid. In een uitvoeringsbesluit heeft de minister van SZW de grens vastgesteld op € 113 per cliënt per kalenderjaar. Daarbij is de aantekening gemaakt dat het gaat om het totale bedrag aan vorderingen dat op naam van één cliënt ontstaat in één kalenderjaar en dat de grens niet moet worden toegepast per ontstane vordering.

Als het bedrag van een vordering lager is dan € 113 (netto) dan wordt deze in het algemeen buiten invordering gesteld. De debiteur wordt daarvan in kennis gesteld. De gemeente maakt daarbij het voorbehoud dat alsnog tot terugvordering wordt overgegaan als er binnen dat kalenderjaar meerdere vorderingen ontstaan en het totaalbedrag van alle vorderingen tezamen hoger is dan € 113.

Dit is geen wet van meden en perzen. Als de consulent van mening is dat in een bepaalde situatie van deze algemene regel dient te worden afgeweken blijft dat mogelijk. Dan geldt wel de verplichting dat gemotiveerd wordt waarom wordt afgeweken van de algemene lijn. Deze motivering dient ook aan de cliënt kenbaar te worden gemaakt.

Als de behandelend consulent van mening is dat om bepaalde individuele redenen een bedrag, lager dan € 113 wel moet worden ingevorderd, dan is dat mogelijk. De motivering daartoe moet zowel in het rapport als in de beschikking naar de cliënt worden aangegeven

Deze paragraaf heeft geen betrekking op voorschotten ex artikel 74 Abw en geldleningen die zijn verstrekt tengevolge van tekort schietend besef van verantwoordelijkheid. Dat kunnen ook relatief kleine bedragen zijn, maar deze dienen direct te worden verrekend met de uitkering.

2.Kleine bedragen vanuit de belastingsignalen

Elk jaar ontvangt de gemeente van de belastingdienst een lijst met “signalen”. Het gaat daarbij om mensen die in dat kalenderjaar een bijstandsuitkering hebben ontvangen en daarnaast een andere inkomensbron. Deze informatiestroom heeft tot doel de gemeente in staat te stellen te controleren in hoeverre de verstrekte uitkeringen juist zijn geweest. In verreweg de meeste situaties blijkt dat het recht op uitkering juist of vrijwel juist te zijn. Het is dus niet zo dat elk signaal een fraudemelding bevat. In een groot aantal gevallen heeft de gemeente een juiste netto verrekening toegepast, maar zijn er verschillen ontstaan door de brutering van de netto bijstand en het netto verrekenen van een bruto loon. Om deze afrondingsverschillen niet te hoeven te onderzoeken wordt als volgt gehandeld:

Als er een verschil optreedt tussen de bij de gemeente bekende gegevens en de opgave van de belastingdienst van minder dan € 180 (bruto) dan wordt er van uit gegaan dat dit verschil wordt veroorzaakt door afrondingsverschillen die niet hoeven te worden onderzocht, tenzij de

specifieke omstandigheden van de belanghebbende zo’n onderzoek wel noodzakelijk maken.

3.Draagkracht

Heeft een debiteur een inkomen op bijstandsniveau, dan wordt de aflossingscapaciteit vastgesteld aan de hand van de actueel geldende bijstandsnormen.De aflossingsbedragen bij vorderingen, die zijn ontstaan door een andere reden dan het niet voldoen aan de inlichtingenplicht, worden vastgesteld volgens de actueel geldende bijstandsnormen. Bij wijzigingen van het minimumloon en de daaraan gekoppelde bijstandsnorm worden deze bedragen opnieuw vastgesteld. De nieuwe bedragen gelden alleen voor nieuwe aflossingen. De aflossingsruimte is gelijk aan de beslagruimte exclusief vakantiegeld.

Als de vordering is ontstaan door het niet, niet geheel of onjuist verstrekken van inlichtingen (ook wel met “fraude” aangeduid) dan bedraagt de aflossing in alle gevallen de volledige voor loonbeslag vatbare ruimte.

De aflossingsruimte bij vorderingen, die zijn ontstaan door fraude, wordt bepaald door de volledige beslagruimte, zoals aangegeven in de Wet op de Burgerlijke Rechtsvordering ( = 10% van de bijstandnorm inclusief vakantiegeld). In een aantal situaties zal de debiteur een inkomen gaan verwerven boven bijstandsniveau. Het is niet redelijk om het gehele bedrag, waarmee de bijstandsnorm wordt overschreden, toe te rekenen aan de aflossingscapaciteit. Dit in afwijking van het beslagrecht die zulks wel toestaat.

De gemeente heeft er baat bij dat de debiteur gemotiveerd blijft een inkomen te verwerven. Ook zullen er, zeker bij langer lopende aflossingsverplichtingen, kosten gaan ontstaan die niet kunnen worden voldaan. De gemeente wil echter ook het verschil tussen een fraude- en een niet fraudevordering tot uitdrukking brengen in het aflossingspercentage. Als het inkomen van een debiteur hoger is dan de bijstandsnorm rekent de gemeente boven op de geldende ruimte in de bijstandsnorm:

  • 1.

    40% van die overschrijding toe aan de aflossingsruimte bij een vordering die is ontstaan op een andere grond dan fraude;

  • 2.

    60% van die overschrijding toe aan de aflossingsruimte bij een vordering die is ontstaan vanwege fraude.

Deze 40% respectievelijk 60% geldt ook als belanghebbende een aantal kosten moet maken waardoor het netto inkomen lager wordt. Het percentage dient dus te worden beschreven als dat deel van de beschikbare ruimte tussen inkomen enerzijds en bijstandsnorm verhoogd met

noodzakelijke uitgaven anderzijds.

Aflossingsverplichting

Bij het vaststellen van de aflossingsbedragen voor debiteuren waarvan de uitkering wordt beëindigd, blijft nader onderzoek naar de financiële ruimte achterwege onder de volgende voorwaarden:

  • 1.

    de maandelijkse aflossing bedraagt tenminste het maximale bedrag in de voor de betrokken persoon of het gezin geldende bijstandsnorm.

  • 2.

    De vordering wordt binnen 12 maanden volledig afgelost.

  • 3.

    De (schriftelijk vastgelegde) betalingsregeling wordt strikt nagekomen.

  • 4.

    Bij het niet nakomen van de afspraken vervalt de betalingsregeling en zal direct worden overgegaan tot beslaglegging.

Als er bijzondere kosten zijn dan kan dat de draagkracht verminderen. Hetzelfde geldt voor de afbetalingsverplichting aan andere, preferente schulden. Voor de berekening van de volledige draagkracht zal door de belanghebbende dus een volledige opgave van inkomsten en uitgaven moeten worden aangeleverd.

Des te uitvoeriger de belanghebbende is bij het verstrekken van inlichtingen des te nauwkeuriger kan het bedrag aan draagkracht worden vastgesteld.

Bij deze kosten valt te denken aan:

  • -

    gederfde huursubsidie;

  • -

    te betalen aanslag OZB waar iemand met een bijstandsuitkering kwijtschelding kan krijgen;

  • -

    periodieke kosten van een ziektekostenverzekering (niet zijnde nominale premie);

  • -

    periodieke reiskosten in verband met werk (voorzover deze niet worden vergoed door de werkgever) op basis van openbaar vervoer tenzij de werknemer met dat vervoer zijn werkplek niet kan bereiken;

  • -

    periodieke oppaskosten (voorzover deze niet worden vergoed door een werkgever) of een eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang;

  • -

    kosten van aflossing van een lening bij Krediet Noord West (v/h GKB) waarvoor de gemeente een garantstelling op grond van de Abw heeft afgegeven;

  • -

    kosten in verband met studerende kinderen, waarvoor op grond van het inkomen geen recht op studiekostenvergoeding bestaat;

    kosten in verband met schulden ten aanzien van eerste levensbehoeften als wonen, energie en ziektekostenverzekering, mits de genoemde 40% of 60% van de berekende aflossingscapaciteit wordt aangewend voor aflossing op de terugvordering.

    Lopende aflossingenverplichtingen aan de gemeente, die op de ingangsdatum van het nieuwe beleid hoger zijn dan de hierboven genoemde percentages, zullen ambtshalve worden bijgesteld.

    Als een debiteur gedurende drie jaar aaneengesloten heeft moeten leven van een bedrag van 90% van de geldende bijstandsnorm dan kan de aflossing verlaagd worden.

    4. Preferentie

    De gemeente heeft jarenlang een terughoudende rol gespeeld bij de inning van vorderingen. Een dergelijk standpunt is in strijd met de Algemene bijstandswet waarin is aangegeven dat vorderingen op grond van de Abw worden gerekend tot de preferente schulden (artikel 89 lid 1 Abw, en artikel 60 lid 5 WWB). Dit houdt concreet in dat bij de invordering de gemeente “normale” schulden opzij zet. Op zich is dat ook wel logisch, daar waar het gaat om de invordering van gemeenschapsgelden die moeten worden terugbetaald. Vorderingen op grond van de Algemene bijstandswet en Wet werk en bijstand zijn preferent. Bij de invordering heeft dat tot gevolg dat de aanwezige betalingsruimte voor concurrente vorderingen wordt ingenomen.In de Algemene wet bestuursrecht wordt aangegeven dat uitvoering van een besluit geen onevenredig nadeel voor de belanghebbende met zich mag meebrengen (artikel 3:4 lid 2 Awb).

    Als deze regel wordt toegepast op de invordering kan gesteld worden dat er van evenredig nadeel sprake is als door de invordering van een bijstandsschuld de belanghebbende gemaakte betalingsafspraken ter voorkoming van een ontruiming niet meer kan nakomen.

    Van preferentie kan tijdelijk worden afgezien als daardoor onevenredig nadeel voor de belanghebbende ontstaat doordat hij niet in staat is gemaakte betalingsafspraken na te komen in het kader van een huur- of energieschuld.

    Belangrijk is te vermelden dat het hierbij gaat om afbetalingsverplichtingen die reeds aanwezig waren op het moment dat de terugbetalingverplichting op grond van de Abw ontstaat. Het is namelijk niet de bedoeling dat schulden die ontstaan vanwege een afbetalingsverplichting leiden tot een lagere of uitgestelde betaling. Dat zou neerkomen op het belonen van negatief gedrag, terwijl het uitgangspunt blijft dat iemand alle kosten van het bestaan moet kunnen blijven voldoen.

    De preferentie van de vordering blijft overeind als een huur- of energieschuld ontstaat na de ingang van de betalingsverplichting op grond van de Abw of WWB.Indien in zo’n situatie ontruiming of afsluiting dreigt, dan zal moeten worden bezien of er aanleiding bestaat om bijzondere

    bijstand te verlenen voor de schuld. De gemeente heeft zich voor een aantal personen garant gesteld op grond van de Algemene bijstandswet voor een lening bij de Gemeentelijke Kredietbank. Het gaat daarbij om leningen voor noodzakelijke inrichtingskosten.

    Toepassing van de preferentie zou inhouden dat de belanghebbende niet langer in staat is te voldoen aan de betalingsverplichting. Daardoor zal de Kredietbank de afgegeven garantstelling aanspreken. Er wordt dan bijzondere bijstand verleend. Dat lijkt op een situatie waar het paard achter de wagen wordt gespannen. De gemeente ziet af van haar preferentie als de betalingsruimte van de belanghebbende geheel in beslag wordt genomen door een aflossingsverplichting aan de Kredietbank terwijl de gemeente X een garantstelling voor die lening heeft afgegeven op grond van de Abw.

    5. Kwijtschelding na een aantal betaalde termijnen

    De gemeente heeft de vrijheid om in te stemmen met een verzoek om een schuldenregeling of kwijtschelding. De gemeente dient beleid te formuleren omtrent de wenselijkheid van toepassing van deze bepaling.

    De algemene regel is dat (gedeeltelijke) kwijtschelding van een vordering mogelijk is als er 60 termijnen volledig zijn betaald of de helft van de vordering ineens wordt aangeboden. Het voorstel is deze mogelijkheid tot beleid te verheffen. Daarbij wordt aangetekend dat het dan gaat om alle soorten vorderingen. Dus ook vorderingen die zijn ontstaan uit uitkeringsfraude.

    Als iemand een bedrag heeft voldaan dat gelijk is aan 60 termijnen maal de maximale aflossingsruimte (berekend volgens de normen onder 4) of 50% van de oorspronkelijke vordering ( = hoofdsom ) ineens betaalt, dan is de gemeente bereid om mee te werken aan een verzoek tot ( gedeeltelijke ) kwijtschelding van het nog te betalen restant.

    Hierbij geldt de restrictie dat bij fraudevorderingen het netto bedrag van de afkoop tegen 50% gelijk dient te zijn aan ten minste het bedrag dat maximaal in 60 termijnen zou kunnen worden afgelost.

    Het gaat hierbij dus niet om het enkele feit dat iemand 60 maanden heeft voldaan, maar dat iemand het bedrag heeft voldaan dat hoort bij 60 maanden maal de maximale aflossingruimte. Het gevolg is derhalve dat de termijn van 60 maanden langer wordt als het aflossingsbedrag van het maximum wordt verlaagd wegens andere, dringende schulden/aflossingsverplichtingen.

    Daarbij is de uitzonderingsbepaling van kracht dat op “kleinere” fraude vorderingen bij een afkoop een netto bedrag moet worden afbetaald dat gelijk is aan het bedrag dat normaliter zou kunnen worden afgelost in 60 termijnen. Een voorbeeld: een vordering van € 1.500 moet geheel kunnen worden terugbetaald. Bij afkoop zou de debiteur “maar” € 750 hoeven te voldoen. Toepassing van de afkoopregeling bij dergelijke bedragen lijkt in strijd zijn met het uitgangspunt dat vorderingen op grond van de Abw/WWB preferent zijn en in eerste aanleg geheel dienen te worden terugbetaald.

    De gemeente is niet bereid tot medewerking aan een schuldenregeling c.q. afkoop als de vordering is ontstaan na recidive. Dat wil zeggen: dat de debiteur voor een tweede of daarop volgende maal de inlichtingenplicht schendt waardoor (weer) een vordering ontstaat.

    Het idee achter dit standpunt is ingegeven door het idee dat het niet de bedoeling is dat iemand, die aflost op een vordering, de door de aflossingenverplichting ontstane financiële verplichtingen probeert op te lossen door niet de juiste informatie door te geven. De vordering die voortkomt uit een dergelijke tweede of derde poging komt niet voor (gedeeltelijke) kwijtschelding in aanmerking.

    Overigens geldt in dit verband als recidive: het verstrekken van onjuiste of onvoldoende inlichtingen nadat deze persoon op eerder soortgelijk gedrag is aangesproken en hij is aangesproken op terugbetaling van de vordering door middel van een beschikking.

    Het initiatief van kwijtschelding dient uit te gaan van de debiteur. Het ambtshalve kwijtschelden is niet aan de orde. De gemeente dient wel actief voorlichting te geven over de mogelijkheden die bestaan.

    De wet biedt voorts de mogelijkheid om de termijn als bovengenoemd te verkorten tot 36 termijnen als iemand gedurende die hele tijd heeft geleefd van een inkomen van 90% van de bijstandsnorm en de vordering niet afkomstig is uit fraude. Voorgesteld wordt dit onderdeel niet tot beleid te verheffen, maar dit aan te passen op overeenkomstige wijze, namelijk als iemand gedurende 36 termijnen de volledige beslagruimte heeft betaald aan een Abw-vordering. Ook hier gaat dan het uitgangspunt op dat de aflossing langer gaat duren als iemand meerdere vorderingen aflost waardoor niet de maximale aflossing ten goede komt aan de vordering op grond van de Abw.

    De debiteur, die gedurende 36 termijnen de volledige beslagruimte heeft benut aan een (niet-fraude) vordering, kan op diens verzoek kwijtschelding worden verleend. Als gedurende 36 termijnen is afgelost aan verschillende schuldeisers, dan kan kwijtschelding worden verleend zodra een bedrag is betaald dat gelijk is aan 36 maanden maal de gehele beslagruimte of als minstens 50% van de vordering in één termijn is betaald.

    Uitgangspunt daarbij is dan wel dat de debiteur zich gedurende het incasso-traject bereidwillig heeft getoond tot terugbetalen over te gaan.

    Als de vordering via incassomaatregelen is geïnd dan kan de gemeente beslissen de maximale aflossingstermijn van 60 maanden te verlengen met nog eens 36 maanden. Deze verlenging staat los van de op de incasso betrekking hebbende kosten die eveneens in rekening worden gebracht en die niet voor afkoop in aanmerking komen.

    6. Geldleningen

    In een aantal gevallen is bijstand verleend in de vorm van een geldlening omdat volgens de toen geldende maatstaven bijstand als gift (á fonds perdu) niet mogelijk was. Die bedragen zijn administratief opgeboekt als vordering, terwijl er geen terugbetalingsregeling is getroffen en er geen gelden op worden ontvangen. In feite zijn dit “spook-vorderingen” waarvan de aanwezigheid het bestand vervuilt zonder dat dit ergens toe leidt. Een geldlening wordt alleen als dusdanig vastgesteld als er een reden is om de bijstand als geldlening te verlenen en als er een afbetaling is vastgesteld. Ook het voor een bepaalde periode afzien van invordering geldt in dit verband als afbetaling mits na afloop van die periode de invordering start.

    In het verleden is een aantal leningen verstrekt voor de aanschaf van een woonwagen. Deze leningen kennen een looptijd tot maximaal twintig jaar.Geldleningen voor de aanschaf van een woonwagen waarop per 1 mei 2000 twintig jaar of langer is afgelost worden buiten invordering gesteld. Leningen die daar (nog) niet aan voldoen worden buiten invordering gesteld zodra er gedurende twintig jaar is betaald

    In bepaalde situaties verleent de gemeente bijstand als geldlening omdat de cliënt verwacht bepaalde gelden te gaan ontvangen. Bijvoorbeeld: iemand vraagt bijstand aan terwijl de boedelscheiding nog lopende is. Uit de opbrengst van de woning moet de verleende bijstand worden terugbetaald.

    Dit soort situaties doet zich ook voor bij verrekeningen van uitkeringen. Als met terugwerkende kracht een andere uitkering wordt toegekend, dan vindt eveneens terugbetaling plaats tussen de gemeente en de betreffende instantie. Dergelijke vorderingen worden ingesteld op grond van artikel 82 Abw. Daarbij is het uitdrukkelijk de bedoeling dat dergelijke vorderingen in één termijn en geheel worden terugbetaald (uiteraard als de opbrengst van de boedelscheiding dat toelaat)

    De gemeente heeft het recht om, daar waar zij dat nodig acht, zich te voorzien van zekerheden. Zo kan de gemeente conservatoir beslag leggen op een woning om er zeker van te zijn dat de opbrengst ook daadwerkelijk aan haar toekomt. Toch gaat het soms mis. Als dat het geval is dan komt zo’n vordering -uiteraard- niet voor versnelde aflossing of afkoop in aanmerking.

    Een vordering, die is ingesteld op grond van middelen die achteraf worden ontvangen, dient in zijn geheel en in één termijn te worden terugbetaald. Als deze terugbetaling, om welke reden dan ook, niet plaatsvindt omdat de belanghebbende zelf de gelden ontvangt, dan dient de vordering door belanghebbende geheel te worden terugbetaald. Afkoop of gedeeltelijke kwijtschelding van zo’n vordering is niet aan de orde.

    7. Leggen van beslagen en het opheffen daarvan

    Als de vordering is vastgesteld, doordat de debiteur geen bezwaar heeft gemaakt tegen de beschikking of in bezwaar een bezwaarschrift door de gemeente ongegrond is verklaard, heeft de gemeente alle recht om haar vordering te innen.

    Als de debiteur na het verstrijken van de bezwaartermijn of na het ongegrond verklaren van het bezwaarschrift niet vrijwillig meewerkt aan het terugbetalen van de vordering, dan wordt verrekening toegepast of beslag gelegd ter inning van de vordering. Deze regel is gebaseerd op artikel 14f Abw waarin de gemeente wordt opgedragen over te gaan tot incasso als de debiteur niet meewerkt. Ruimte voor eigen beleid laat dit artikel niet of nauwelijks toe. Een eenmaal gelegd beslag wordt pas weer worden opgeheven als de vordering is voldaan. Een andere mogelijkheid is als beslag gelegd wordt door een preferente debiteur met een hogere rangorde, zoals de belastingdienst.

    Als er sprake is van een schuldsanering dan wordt een beslag pas opgeheven als alle schuldeisers zich bereid hebben verklaard mee te werken aan een minnelijke regeling. Het “alvast opheffen van beslag” in afwachting van het rondkomen van een regeling is niet mogelijk.

    Komt een minnelijke schikking niet tot stand, dan wordt een gelegd beslag niet opgeheven voordat de rechter daartoe opdracht geeft.

    Als een akkoord is bereikt tussen alle schuldeisers omtrent een minnelijke schikking dan kan een gelegd beslag worden opgeheven. Lukt het de schuldeisers niet tot een minnelijke regeling te komen, dan blijven de invorderingsmaatregelen van kracht.

    In sommige terugvorderingsituaties is het merkbaar dat degene die moet terugbetalen probeert de zaak te vertragen door het steeds maar weer sturen van brieven en dergelijke. Vandaar dat als beleid wordt geformuleerd dat één maal de kans wordt geboden om alle gegevens aan te leveren. Voldoet de belanghebbende daar niet aan dat volgt gedwongen invordering.

    Correspondentie over een vordering mag de terugbetaling niet vertragen. Bij de invordering staan alle invorderingsmaatregelen, die genoemd zijn in het Wetboek op de Burgerlijke Rechtsvordering, open.

    8. Herzien van opgelegde betalingsverplichting(en)

    Als eenmaal is vastgesteld welk bedrag een cliënt kan betalen dan kan op diens verzoek een onderzoek worden ingesteld naar een lager betalingsbedrag.

    De gemeente is gehouden elk verzoek om herziening te beoordelen. De beslissing wordt schriftelijk aan de debiteur medegedeeld in de vorm van

    een beschikking. Daar staat, net als tegen elke beschikking, de mogelijkheid van bezwaar en beroep open.

    Een beschikking die wordt afgegeven zal moeten voldoen aan de eisen die de Algemene wet bestuursrecht daaraan stelt. Het initiatief dient uit te gaan van de debiteur. Vanuit de gemeente wordt ambtshalve geen initiatief tot herziening genomen.

    Het verzoek tot herziening dient uit te gaan van de debiteur. De gemeente heeft wel de plicht belanghebbende over deze mogelijkheid te informeren

    9. Spoorloos

    Als een debiteur spoorloos is zal eens per jaar worden getracht een nieuw adres te achterhalen. Als na 5 jaar de persoon nog steeds niet traceerbaar is, dan wordt de vordering buiten invordering gesteld (artikel 87c lid 1 onder c Abw). Vorderingen die verjaard zijn worden buiten invordering gesteld. Worden hierna nog betalingen ontvangen op die vordering, dan zullen deze aan belanghebbende worden teruggestort, tenzij er nog een andere vordering open staat ten laste waarvan de betaling kan worden geboekt.