Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorschoten houdende beleidsregels omtrent terugvordering, invordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ (Beleidsregels Terug-, invordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Voorschoten 2019)

Geldend van 01-04-2019 t/m heden

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorschoten houdende beleidsregels omtrent terugvordering, invordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ (Beleidsregels Terug-, invordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Voorschoten 2019)

Het college van de gemeente Voorschoten;

gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

vast te stellen de navolgende:

Beleidsregels Terug-, invordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ GEMEENTE VOORSCHOTEN 2019

§ 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Beleidsregel 1 Begripsbepaling

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Burgerlijk Wetboek (BW).

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorschoten;

    • b.

      De wet: Participatiewet

    • c.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • d.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • e.

      WI: Wet Inburgering;

    • f.

      Wet SUWI: Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • g.

      bijstand: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

    • h.

      fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • i.

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • j.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen.

Beleidsregel 2 Wettelijke grondslag.

  • 1.

    De grondslag is:

    • a.

      § 6.4 van de Participatiewet voor het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand;

    • b.

      § 6.5 van de Participatiewet voor verhaal van bijstand;

    • c.

      § 5 van de IOAW en IOAZ voor het terugvorderen van ten onrechte verleende uitkering.

  • 2.

    Deze beleidsregels worden uitgevoerd volgens de bepalingen van 4e tranche Algemene wet bestuursrecht (Awb) en in overeenstemming met het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (betreffende executoriaal beslag).

§ 2 HERZIENING EN INTREKKING

Beleidsregel 3 Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

Een besluit tot toekenning van bijstand wordt herzien of ingetrokken volgens de bepalingen ingevolge:

  • a.

    artikel 54 van de Participatiewet;

  • b.

    artikel 17 van de IOAW en IOAZ.

§ 3 TERUGVORDERING

Beleidsregel 4 Ten onrechte verleende bijstand

  • 1.

    Het college vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid Participatiewet, artikel 13 eerste lid IOAW, artikel 13, eerste lid IOAZ of de verplichtingen bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet SUWI.

  • 2.

    Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering voor zover deze bijstand:

    • a.

      ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend op grond van artikel 58, tweede lid Participatiewet alsmede artikel 25, tweede lid IOAW en artikel 25, tweede lid IOAZ;

    • b.

      in de vorm van een geldlening als bedoeld in artikel 48 van de Participatiewet is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;

    • c.

      voortvloeit uit gestelde borgtocht als bedoeld in artikel 48 van de Participatiewet;

    • d.

      ingevolge artikel 52 Participatiewet bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat;

    • e.

      anderszins onverschuldigd is betaald voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen;

    • f.

      anderszins onverschuldigd is betaald waaronder begrepen dat:

      • Belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in artikel 31 Participatiewet beschikt of kan beschikken;

      • Bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.

  • 3.

    Terugvordering als bedoeld onder lid 2 sub e vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.

Beleidsregel 5 Terugvordering van gezinsleden

Onverminderd het bepaalde in beleidsregel 4 worden kosten bijstand van gezinsleden teruggevorderd, zoals bepaald in artikel 59 van de Participatiewet, artikel 26 van de IOAW en artikel 26 IOAZ.

Beleidsregel 6 Terugvorderingsbesluit

Als bijstand wordt teruggevorderd deelt het college in het terugvorderingsbesluit aan de belanghebbende mee:

  • a.

    tot welk bedrag en over welke periode de ten onrechte ontvangen bijstand wordt teruggevorderd;

  • b.

    de termijn waarbinnen de belanghebbende de ten onrechte ontvangen bijstand dient terug te betalen;

  • c.

    op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd;

  • d.

    dat in geval er incassomaatregelen getroffen worden, de (nog resterende) hoofdsom verhoogd zal worden met de wettelijke rente en de incassokosten.

Beleidsregel 7 Afzien van het nemen van een terugvorderingbesluit

Het college kan afzien van het nemen van een terugvorderingbesluit indien:

  • a.

    het op grond van beleidsregel 4 lid 2 terug te vorderen bedrag lager is dan € 250,00;

  • b.

    hiertoe een dringende reden aanwezig is;

  • c.

    er sprake is van verrekening met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen of een andere uitkeringsinstantie.

§ 4 INVORDERING

Beleidsregel 8 Betalingsverplichting

Het aflossingsbedrag, zoals meegedeeld in het toekenningsbesluit van de geldlening, een terugvorderingsbesluit, een boetebesluit, een later genomen invorderingsbesluit, of dat met de belanghebbende op grond van een minnelijke regeling tot stand is gekomen, geldt als een opgelegde betalingsverplichting. Indien de debiteur zijn betalingsverplichting niet nakomt volgt één aanmaning. Indien nakoming ook na aanmaning niet plaats vindt, wordt tot invordering overgegaan, zo nodig na het verstrekken van een dwangbevel.

Beleidsregel 9 Aflossingsbedragen voor belanghebbenden met een lopende uitkering

  • 1. Het aflossingspercentage voor zowel geldleningen als vorderingen anders dan geldleningen, wordt bepaald op 5% van de toepasselijke bijstandsnorm. Ook als de terugvordering het gevolg is van een administratieve vergissing (artikel 58 lid 2 onder e Participatiewet), waarbij geen enkele sprake is van verwijtbaarheid van belanghebbende, wordt de aflossing gesteld op 5% van de toepasselijke bijstandsnorm, met inachtneming van artikel 4.75d van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

  • 2. Bij belanghebbenden die in een inrichting verblijven wordt de aflossing vastgesteld op 5% van bijstandsnorm voor een alleenstaande inclusief de maximale toeslag.

  • 3. Bij een minnelijke regeling kan er worden afgeweken van bovengenoemde aflossingspercentages.

Beleidsregel 10 Samenloop

Bij een samenloop van een aflossingsverplichting op een vordering en beslaglegging door derden wordt de draagkracht gesteld op ten hoogste 10% van de bijstandsnorm.

Beleidsregel 11 Aflossingsbedragen na beëindiging van de bijstand

  • 1. Bij een vordering als gevolg van een geldlening blijft de aflossing gehandhaafd zoals de aflossingsverplichting eerder was vastgesteld.

  • 2. Bij een vordering waarop gedurende de periode van bijstandsverlening werd afgelost, wordt in beginsel binnen één maand na beëindiging van de bijstand door het college een terugvorderingsbesluit inzake de verdere aflossing van de vordering genomen. In de periode voorafgaand aan dit besluit blijft de aflossingsverplichting ongewijzigd.

  • 3. Bij een vordering die ontstaat door de beëindiging van de bijstand wordt aansluiting gezocht bij de in de hierboven beschreven beleidsregel 9 genoemde aflossingsbedragen.

  • 4. Bij vorderingen die na beëindiging ontstaan, wordt de aflossingsverplichting op het volledige bedrag van de vordering vastgesteld waarbij de mogelijkheid wordt geboden dat de debiteur om een minnelijke regeling kan verzoeken:

    • a.

      De debiteur dient binnen een periode van zes weken volgend op het besluit het volledige bedrag van de vordering te voldoen;

    • b.

      De debiteur kan in beginsel binnen twee weken volgend op het besluit verzoeken om een minnelijke regeling.

Beleidsregel 12 Draagkracht bij minnelijke regeling

  • 1. Wanneer een debiteur verzoekt om een minnelijke regeling, dient de draagkracht van de debiteur te worden vastgesteld.

  • 2. De draagkracht wordt als volgt vastgesteld:

    • a.

      Wanneer er sprake is van een geldlening of een vordering in verband met een onverschuldigde betaling (art. 58 lid 2 sub e Participatiewet) geldt een aflossing die gelijk is aan 5% van de toepasselijke bijstandsnorm, plus 25% van het meerinkomen boven 110% van de bijstandsnorm.

    • b.

      Wanneer er sprake is van fraudevorderingen geldt een draagkracht van 5% van de bijstandsnorm plus 50% van het meerinkomen boven de 110% van de bijstandsnorm.

    • c.

      Bij alle overige vorderingen geldt een draagkracht van 5% van de bijstandsnorm plus 25% van het meerinkomen boven de 110% van de bijstandsnorm.

  • 3. Er kan worden afgezien van het maken van draagkrachtberekeningen, wanneer de debiteur een aflossingsregeling aanbiedt, die in relatie tot de aard en hoogte van de vordering, zal leiden tot een aflossing van de vordering binnen 12 maanden na de start van de betalingsregeling.

Beleidsregel 13 Verrekening en beslaglegging

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de Participatiewet en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ gaat het college zo spoedig mogelijk na het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ.

  • 2. Wanneer de debiteur bijstand of een uitkering ontvangt van een andere gemeente of instantie dan zal op grond van artikel 60a Participatiewet, artikel 28 lid 3 IOAW en artikel 28 LID 3 IOAZ aan die andere gemeente of instantie verzocht worden om het bedrag van de vordering of de bestuurlijke boete uit de algemene bijstand of uitkering te betalen, met dien verstande dat voor de verrekening tussen de gemeentes Leidschendam-Voorburg, Voorschoten en Wassenaar kan worden afgezien van een schriftelijk verzoek.

  • 3. Verrekening van inkomsten op de uitkering gaat voor aflossing vorderingen en op beslaglegging door derden.

  • 4. Wanneer de belanghebbende niet voldoet aan de betalingsverplichting vaardigt het college een dwangbevel uit (artikel 60 lid 2 Participatiewet, artikel 28 lid 1 IOAW en IOAZ, of artikel 24 lid 4 Wi, en Awb artikel 4:120)

§ 5 VERHAAL EN ONDERHOUDSPLICHT

Beleidsregel 14 Bevoegdheid tot het verhalen van bijstand

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om de kosten van de bijstand te verhalen overeenkomstig het bepaalde in artikel 61 tot en met 62 i van de Participatiewet.

Beleidsregel 15 Verhaal van uitkering ten behoeve van jong-meerderjarigen

Verhaal van bijstand ten behoeve van jong-meerderjarigen geschiedt naar draagkracht van de onderhoudsplichtige(n) en tot maximaal het bedrag van de bruto aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud.

Beleidsregel 16 Verhaal op grond van artikel 62 b Participatiewet

Daar waar een alimentatie-uitspraak niet als voorliggende voorziening te gelde kan worden gemaakt, wordt de bijstand verhaald op grond van artikel 62 b Participatiewet.

Beleidsregel 17 Afzien van verhaal om dringende redenen

Het college ziet geheel of gedeeltelijk af van het nemen van een verhaalsbesluit indien, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.

Beleidsregel 18 Vaststelling van het te verhalen bedrag in verband met onderhoudsplicht

  • 1. Vaststelling van de draagkracht geschiedt volgens de zogenaamde Tremanormen.

  • 2. Het college volgt in beginsel een rechterlijke uitspraak, tenzij is gebleken dat de uitspraak niet is gebaseerd op een zelfstandig oordeel van de rechtbank, en de uitspraak ruimschoots afwijkt van de Tremanorm.

  • 3. De verhaalsbijdrage als gevolg van artikel 62 Participatiewet wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de datum van eerste aanschrijving van degene op wie wordt verhaald, tenzij een andere datum wordt overeengekomen met het college.

Beleidsregel 19 Indienen verzoekschrift ten behoeve van verhaal in rechte

  • 1. Indien degene op wie wordt verhaald een door het college vastgestelde verhaalsbijdrage niet correct voldoet, wordt verhaal in rechte toegepast door middel van het indienen van een verzoekschrift bij de Rechtbank met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 2. Van verhaal in rechte wordt enkel afgezien als het verzoek om vaststelling in rechte met grote waarschijnlijkheid wordt afgewezen. Een dergelijke beslissing wordt uitvoerig gemotiveerd.

Beleidsregel 20 Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen

Met inachtneming van het recht van de bijstandsgerechtigde om zelf de inning van alimentatie over te dragen aan het LBIO, vindt inning van alimentatieverplichtingen bij onderhoudsplichtigen, voor zover niet vrijwillig door deze onderhoudsplichtigen aan de betalingsverplichting wordt voldaan, plaats volgens beleidsregel 16.

Beleidsregel 21 Limitering

Limitering van toepassing van verhaal geschiedt op 2 gronden:

  • a.

    In aansluiting op BW boek I artikel 157 wordt de maximale termijn dat de kosten van bijstand voor een ex-echtgenoot kunnen worden verhaald, gesteld op 12 jaar, te rekenen vanaf de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.

  • b.

    Indien de duur van het huwelijk niet meer bedraagt dan vijf jaren en uit dit huwelijk geen kinderen zijn geboren, eindigt de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de duur van het huwelijk en die aanvangt op de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.

§ 7 KWIJTSCHELDING EN AFZIEN

Beleidsregel 22 Kwijtschelding

  • 1. Het college kan besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de terug te vorderen bijstand of uitkering indien belanghebbende:

    • a.

      gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, of;

    • b.

      gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee een betalingsachterstand heeft, maar deze, inclusief de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald, of;

    • c.

      gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten, of

    • d.

      een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost, alleen als tevoren duidelijk is dat reguliere invordering minder zal opleveren dan incasso van 50% van de schuld.

  • 2. De in het eerste lid onder a en b genoemde termijn is drie jaar indien:

    • a.

      het gemiddeld inkomen van belanghebbende in die periode de beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475c en 475 d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan;

    • b.

      de vordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet Suwi.

  • 3. In bijzondere omstandigheden kan de terugvordering, die het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet SUWI worden kwijtgescholden als aan lid 1 onder a, b of c is voldaan gedurende een periode van zeven jaar.

  • 4. De debiteur die van mening is dat er sprake is van een situatie als bedoeld in lid 1 dient zelf een schriftelijk verzoek daartoe in te dienen.

Beleidsregel 23 Afzien van kwijtschelding

Kwijtschelding als bedoeld in Beleidsregel 22 vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

Beleidsregel 24 Afzien van verhaal, voortzetting van verhaal, invordering en voortzetting van invordering wegens schuldenproblematiek

  • 1. Het college ziet af van invordering, het voortzetten van invordering, verhaal en het voortzetten van verhaal af indien dat noodzakelijk is voor de totstandkoming van een schuldenregeling indien er geen sprake is van een vordering als genoemd in artikel 58 eerste lid Participatiewet, artikel 25 eerste lid IOAW en artikel 25 eerste lid IOAZ. Daarbij moet aan alle volgende voorwaarden voldaan zijn:

    • a.

      de debiteur is niet langer in staat aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen;

    • b.

      de medewerking van de gemeente is noodzakelijk om een regeling tot stand te brengen

    • c.

      alle schuldeisers zijn in de regeling betrokken;

    • d.

      de vordering van de gemeente wordt ten minste in evenredigheid met de vorderingen van schuldeisers van gelijke rang voldaan;

    • e.

      de vordering is niet gedekt door pand of hypotheek, tenzij de vordering daarop niet verhaald kan worden.

  • 2. Het besluit tot kwijtschelding treedt niet in werking voordat een schuldenregeling tot stand is gekomen en het traject volledig is doorlopen.

  • 3. Het college kan in bijzondere omstandigheden besluiten om van de preferentie van de schuld af te zien.

Beleidsregel 25 Kruimelbedragen

  • 1. Voor zover het geen situatie betreft als bedoeld in artikel 58 eerste lid Participatiewet, artikel 25 eerste lid IOAW en artikel 25 eerste lid IOAZ ziet het college af van invordering of voortzetting van invordering wanneer het totaal te betalen bedrag minder bedraagt dan € 250,00 en de invordering niet anders mogelijk blijkt dan door executoriaal beslag.

  • 2. Bij de inning van de bedragen ingevolge de Wi is lid 1 niet van toepassing.

§ 8 BRUTERING

Beleidsregel 26 Brutering

  • 1. De door het college, als inhoudingsplichtige krachtens de Wet op de loonbelasting 1964, afgedragen loonbelasting en premies volksverzekeringen voor de verstrekte bijstand worden teruggevorderd, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst.

  • 2. Indien er sprake is van nalatigheid van de gemeente kan het college besluiten om van invordering van het bruteringbedrag af te zien.

  • 3. Indien de belanghebbende ter zake van het ontstaan van de schuld geen verwijt kan worden gemaakt en hem ook niet kan worden verweten dat de schuld niet binnen het betreffende boekjaar is terugbetaald, ziet het college af van brutering van de vordering.

§ 8 SLOTBEPALINGEN

Beleidsregel 27 Rente en kosten

  • 1. Indien het college moet overgaan tot aanmaning of beslaglegging kan de vordering worden verhoogd met rente en kosten. De kosten van invordering bedragen 10% van de vordering met een minimum bedrag van € 25,00 en een maximum van € 600,00.

  • 2. Hierbij worden de kosten en rente als eerste afgelost op de vordering.

  • 3. Bij verrekening zoals genoemd onder 13 van deze beleidsregels blijft de verhoging met vertragingsrente en invorderingskosten achterwege.

  • 4. Verhoging van de vordering met kosten als bedoeld in artikel 58 lid 5 Participatiewet, artikel 25 lid 5 IOAW en artikel 25 lid 5 IOAZ vindt niet plaats indien dat evident onredelijk is.

Beleidsregel 28 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in de beleidsregels, indien strikte toepassing ervan zou tot onbillijkheden van zwaarwegende aard zou leiden.

Beleidsregel 29 Inwerkingtreding

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 april 2019.

  • 2. Op dat moment worden de Beleidsregels terug-, invordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Voorschoten 2015 ingetrokken.

Beleidsregel 30 Citeerartikel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels Terug-, invordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Voorschoten 2019.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders

van Voorschoten, d.d. 26 maart 2019,

A.R. de Graaf,

gemeentesecretaris

P.J. Bouvy-Koene,

burgemeester

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

§ 1ALGEMENE BEPALINGEN

Op grond van artikel 58 van de Participatiewet kon het college dat de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvorderen. Een gelijksoortige bepaling is sinds invoering van de Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet BUIG) opgenomen in de IOAW en IOAZ. Terugvordering is in dat kader een aan het college toekomende bevoegdheid en het college kan deze bevoegdheid dan ook nader inkaderen door middel van beleidsregels. Bovendien hebben de ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering een gunstig effect op het beschikbare budget van het Inkomensdeel van de Participatiewet en de budgetten, IOAW en IOAZ.

Met inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetten (Fraudewet) is de bevoegdheid tot terugvordering gedeeltelijk omgezet in een wettelijke verplichting. Meer specifiek gaat het om vorderingen die het gevolg zijn van ten onrechte ontvangen uitkering in verband met schending van de inlichtingenplicht. De verplichting tot terugvordering komt daarbij mede tot uiting in:

  • a.

    een verplichting tot verrekening van deze vordering met een eventueel recht op algemene bijstand, een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ dan wel een Bbz-uitkering; en

  • b.

    een wettelijk verbod om medewerking te verlenen aan een schuldregeling indien de vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.

De verplichting tot terugvordering geldt alleen voor vorderingen die zijn ontstaan na inwerkingtreding van de Fraudewet per 1 januari 2013. Dat geldt ook voor de hierboven onder a en b genoemde verplichtingen. Is het besluit tot terugvordering voor 1 januari 2013 afgegeven dan blijft ook voor de vordering als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, een en ander een bevoegdheid.

Naast de bevoegdheid tot terugvordering is in de wet ook een drietal andere (gerelateerde) bevoegdheden opgenomen:

  • a.

    de bevoegdheid tot intrekking of herziening van het recht op bijstand dan wel een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ (artikel 54, derde lid van de Participatiewet en artikel 17, derde lid van de IOAW en IOAZ);

  • b.

    de bevoegdheid om gebruik te maken van de in titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde mogelijkheden tot invordering van een schuld; en

  • c.

    de bevoegdheid tot brutering van de vordering in het kader van te veel genoten uitkering (artikel 58, vijfde lid (v/h vierde lid) van de Participatiewet en artikel 25, vijfde lid (v/h vierde lid) van de IOAW en IOAZ).

Ook deze bevoegdheden worden – zij het soms indirect - aangetast door de Fraudewet.

Met betrekking tot de bevoegdheid tot intrekking of herziening moge duidelijk zijn dat vrij rigoureuze beleidskeuzes, als het afzien van intrekking of herziening, op zeer gespannen voet staan met het uitgangspunt van de Fraudewet, dat fraude te allen tijde niet mag lonen. Er lijkt echter, tot op dit moment, juridisch gezien wel ruimte voor beleidskeuzes die gebaseerd zijn op effectiviteitoverwegingen.

Met betrekking tot de wijze van invordering heeft het college in wezen volledige vrijheid in de keuze van middelen en de mate waarin zij, met inachtneming van de regelgeving rond de beslagvrije voet, middelen bij de berekening van de draagkracht betrekt. De Fraudewet stelt enkel daar waar het een fraudevordering of de daarmee samenhangende boete betreft verrekening verplicht (artikel 60, vierde lid van de Participatiewet en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ).

Met betrekking tot brutering is de Participatiewet na inwerkingtreding van de Fraudewet niet gewijzigd. Daar artikel 58, eerste lid van de Participatiewet het college echter verplicht tot terugvordering van de kosten van bijstand en tot deze kosten eveneens de eventueel afgedragen belasting en premies behoren, heeft het college op dit vlak niet de vrijheid om (gedeeltelijk) van brutering af te zien indien verrekening niet mogelijk blijkt.

Beleidsregel 3Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

Evenals terugvordering van bijstand is het met terugwerkende kracht gewijzigd vaststellen van het recht op bijstand door een herzienings- of intrekkingsbesluit een algehele bevoegdheid van het college. Het college maakt in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen gebruik van deze bevoegdheid, behoudens de gevallen welke zijn gesteld in artikel 58 lid 5 Participatiewet.

Beleidsregel 4Terugvordering

Deze bepaling vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingsbeleid. Benadrukt wordt dat de bijstand uitsluitend wordt teruggevorderd in de gevallen waarin dit in de beleidsregels is vastgelegd.

Ten onrechte verleende bijstand

De situaties, waarin bijstand wordt teruggevorderd volgens deze beleidsregels, zijn identiek aan de bepalingen van artikel 58 Participatiewet. Om echter geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand moet worden teruggevorderd zijn deze beleidsregels, in tegenstelling tot de formulering van artikel 58 Participatiewet en 25 van de IOAW, IOAZ, dwingend geformuleerd. In deze artikelen worden de onderstaande terugvorderingssituaties genoemd.

  • -

    Bijstand is ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleend wanneer achteraf komt vast te staan dat over de betreffende periode geen, of tot een lager bedrag, recht op bijstand bestond. Voorafgaande aan deze terugvordering dient op grond van beleidsregel 3 eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit te worden genomen.

  • -

    Aan de bijstand die in de vorm van een geldlening is verleend dient in alle gevallen een terugbetalingsverplichting te worden verbonden. Deze verplichting wordt in het toekenningsbesluit vastgelegd. Eerst wanneer deze verplichting niet wordt nagekomen wordt voor het nog resterende bedrag van de lening een terugvorderingsbesluit genomen.

  • -

    Bij borgtocht verplicht de gemeente zich om een lening aan een kredietverlenende instantie terug te betalen wanneer de klant/schuldenaar in gebreke blijft. In het toekenningsbesluit wordt vastgelegd dat de gemeente bijstand heeft verleend in de vorm van een borgstelling. Op het moment van uitbetaling van de bijstand ontstaat tevens een vordering die op grond van artikel 58 lid 2 sub c Participatiewet en de gemeentelijke beleidsregels kan worden teruggevorderd. In dat geval is, evenals bij de terugvordering van een geldlening, een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk.

  • -

    Een voorschot wordt op grond van artikel 52 Participatiewet van rechtswege (automatisch op grond van de wet) verstrekt als een renteloze geldlening. Dit impliceert dat belanghebbende deze lening moet terugbetalen. Artikel 52 lid 4 Participatiewet regelt dat het verstrekte voorschot ineens wordt verrekend met de toegekende uitkering over de periode waarop het voorschot betrekking had. Soms behoort verrekening van dit voorschot niet of niet volledig tot de mogelijkheden. Het openstaande bedrag van het voorschot wordt dan van belanghebbende teruggevorderd op grond van artikel 58 lid 2 sub d Participatiewet. Wanneer deze omstandigheid zich voordoet, is een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk voor het bedrag dat niet (volledig) kan worden verrekend met de toegekende bijstand.

  • -

    De onverschuldigd betaalde bijstand door een administratieve vergissing dient op grond van deze beleidsregel te worden teruggevorderd. Als beperking geldt dat alleen kan worden teruggevorderd indien de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte bijstand ontving. Voor de hier bedoelde grond voor terugvordering geldt een wettelijke verjaringstermijn van 2 jaar.

  • -

    In situaties waarbij het genomen besluit niet wordt herzien of ingetrokken omdat bijstand is verleend in afwachting van het beschikbaar komen van middelen (inkomen of vermogen), of als achteraf een vergoeding wordt ontvangen voor de kosten waarvoor bijstand is ontvangen, wordt eveneens teruggevorderd.

  • -

    Van de bevoegdheid van verrekening van teveel ontvangen bijstand in de voorafgaande zes maanden met de algemene bijstand wordt gebruik gemaakt (artikel 58 lid 4 Participatiewet en 25 lid 4 IOAW, IOAZ).

  • -

    Er wordt niet tot terugvordering overgegaan, als de betreffende kosten langer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering zijn gemaakt.

Beleidsregel 5Terugvordering van gezinsleden

Op grond van artikel 59 Participatiewet, artikel 26 IOAW en artikel 26 IOAZ, wordt bijstand die als gezinsbijstand is verleend, van alle gezinsleden teruggevorderd. Indien de bijstand als gezinsbijstand (norm gehuwden) verleend had moeten worden, wordt tevens teruggevorderd van degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Ofwel: bijstand die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, wordt tevens van de partner teruggevorderd.

Alle gezinsleden zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering, die voor het hele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één gezinslid niet in staat is om (het volledige) bedrag terug te betalen kan het andere gezinslid voor het gehele (restant)bedrag worden aangesproken. Alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn dienen hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te regelen.

Zowel de belanghebbende als de verzwegen partner zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de ontstane vordering. Volledigheidshalve zij nog gemeld dat met betrekking tot terugvordering van de verzwegen partner niet vereist is dat de op de hoogte moest zijn van de bijstandverlening.

Beleidsregel 6Het terugvorderingsbesluit

In deze regel is conform artikel 60 van de Participatiewet geregeld welke aspecten in ieder geval onderdeel uitmaken van het terugvorderingsbesluit alsook het bepaalde in artikel 4: 98 en 4:120 Awb, behoudens de in deze beleidsregels genoemde uitzonderingen. In het terugvorderingsbesluit wordt de debiteur verzocht het gehele bedrag van de vordering binnen 6 weken na dagtekening van het besluit te voldoen. Op verzoek van de debiteur kan een betalingsregeling worden getroffen als aannemelijk wordt gemaakt dat betaling ineens niet mogelijk is.

Beleidsregel 7Afzien van het nemen van een terugvorderingbesluit

  • -

    in dit onderdeel is voormalig artikel 78b Abw (Algemene bijstandswet) opgenomen: de zogenoemde kruimelbedragregeling. In de beleidsregels is een bedrag opgenomen van € 250,00. Dit bedrag is gebaseerd op de minimale uitvoeringskosten welke de gemeente heeft als zij tot terugvordering overgaat. Indien er een vordering ontstaan is tot een maximum van € 250,00 kan deze vordering volledig worden afgeboekt. De belanghebbende wordt hiervan niet in kennis gesteld, dit om het afgeven van een ‘verkeerd signaal‘ te voorkomen. Met nadruk is de “kan” bepaling opgenomen. Indien er namelijk sprake is van zeer verwijtbaar gedrag of meerdere kleine vorderingen in een relatief korte periode dient de mogelijkheid tot terugvordering altijd aanwezig te zijn. In welke gevallen wel tot terugvordering zal worden overgegaan zal telkens een individuele afweging zijn.

  • -

    hier is geregeld dat het college kan afzien van terugvordering indien er dringende redenen aanwezig zijn. Dit lid maakt uitzondering mogelijk op alle in de beleidsregels genoemde verplichtingen om tot terugvordering over te gaan. Indien terugvordering te ernstige gevolgen voor de belanghebbende of de gezinssituatie zou kunnen hebben, dient toepassing van dit lid te worden overwogen. De vraag wat dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien kan moeilijk in zijn algemeenheid worden beantwoord. De reden om af te zien van terugvordering kan zowel met financiële als met niet financiële redenen te maken hebben. Nadrukkelijk geldt dat steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van de belanghebbende moet worden beoordeeld. Dit lid strekt er dus niet toe om een algemene of categoriale mogelijkheid te bieden om van terugvordering af te zien.

  • -

    Indien belanghebbende met terugwerkende kracht een uitkering gaat ontvangen van met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) of andere uitkeringsinstantie dan kan er op grond van het besluit “Verrekening van sociale uitkeringen tussen gemeenten, Landelijk instituut sociale verzekeringen en Sociale Verzekeringsbank” van 11 december 2000, nr. CPP2000/2234M van directeur-generaal van de Belastingdienst namens de staatssecretaris van Financiën eenvoudig verrekend worden zonder dat daarvoor een terugvorderingsbesluit vereist is. Belanghebbende wordt door het UWV of andere uitkeringsinstantie van de verrekening op de hoogte gesteld.

Beleidsregel 8De betalingsverplichting

In de beleidsregels wordt meerdere malen gesproken over het aflossingsbedrag als betalingsverplichting. Om er geen misverstand over te laten bestaan dat in dit verband van een verplichting wordt gesproken wordt hier bepaald, dat elk aflossingsbedrag, of dit nu is overeengekomen ingevolge een minnelijke betalingsregeling of op basis van het terugvorderingsbesluit eenzijdig wordt medegedeeld, kan worden beschouwd als een betalingsverplichting.

De verantwoordelijkheid voor het aflossen van een vordering of het betalen van een verhaalsbijdrage ligt bij de debiteur/onderhoudsplichtige. In eerste instantie wordt deze dan ook aangeschreven om het hele bedrag te voldoen. Betrokkene moet zelf binnen de in de brief aan gegeven termijn reageren om een betalingsregeling te treffen. Als de belanghebbende niet reageert dan volgen wij de wettelijke incassoprocedure.

Indien een belanghebbende in bezwaar gaat tegen een genomen besluit of tegen de door de gemeente opgelegde betalingsverplichting dient hij de verplichtingen zoals eerder zijn opgelegd na te komen totdat er een nieuw besluit is genomen. Belanghebbende ontvangt één keer per jaar van de afdeling Werk en Inkomen een saldobiljet. Hierop is te lezen hoeveel de debiteur nog aan de gemeente verschuldigd is.

Beleidsregel 9Aflossing bij lopende uitkering

Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen leningen en overige vorderingen. Zowel geldleningen als vorderingen worden afgelost met 5%.

De verstrekking van een geldlening is het gevolg van het ontbreken van middelen voor noodzakelijke kosten. Bij terugvordering is er sprake van onterecht verstrekte bijstand, of er is sprake (geweest) van middelen.

Voor het vaststellen van de aflossing van recidive boetes zijn de artikelen uit de Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive van kracht.

Als belanghebbende bijstand ontvangt naar de norm van zak- en kleedgeld wordt dezelfde aflossingsruimte verondersteld als in de situatie dat belanghebbende zelfstandige woonruimte bewoont. De uitkering is wel lager, maar er zijn ook minder uitgaven, bijvoorbeeld voor huisvesting.

Beleidsregel 10Samenloop

In het kader van de zorgplicht gemeente in verband met armoedebestrijding en deelname aan het sociale en maatschappelijke leven is het belangrijk dat mensen hun financiële situatie op orde krijgen. Een te hoge belasting is daarom niet aan te bevelen.

Beleidsregel 11Aflossing na beëindiging van de uitkering

  • -

    Als er een aflossing loopt, dan blijft deze ongewijzigd gecontinueerd voor een leenbijstand.

  • -

    Bij terugvordering blijft de lopende betalingsverplichting gehandhaafd, als de vordering daarmee binnen 12 maanden zal zijn afgelost. Indien dit niet het geval is wordt de lopende aflossingsverplichting in eerste instantie gehandhaafd. Daarna zal worden bekeken of er een hogere aflossing mogelijk is.

  • -

    Bij vorderingen welke ontstaan door de beëindiging van de uitkering wordt in eerste instantie direct met de belanghebbende een betaling afgesproken conform de aflossingsbedragen in deze beleidsregels. Dit om de incassering van bedragen op een zo kort mogelijke termijn te regelen. Bij het eerstvolgende onderzoek zal worden bekeken of er een hogere aflossing mogelijk is.

  • -

    Ontstaat de vordering na afsluiting van het beëindigingproces dan wordt belanghebbende aangeschreven voor het gehele bedrag ineens. Er zal een reactieformulier worden meegezonden. De verantwoordelijkheid ligt bij de belanghebbende om te reageren en een ander voorstel te doen. Reageert de belanghebbende niet, dan volgt incassering zoals genoemd in de hierboven beschreven toelichting van beleidsregel 8.

Beleidsregel 12Draagkrachtberekening

Wanneer een debiteur verzoekt om een aflossingsregeling naar draagkracht, wordt een draagkrachtberekening gemaakt, waarbij de inkomensgrens wordt vergeleken met de toepasselijke bijstandsnorm. Hiermee wordt beoogd een aflossing door een minnelijke regeling te bewerkstelligen die redelijkerwijs nagekomen kan worden door de debiteur, maar die recht doet aan de aard van de terugbetaling. Zo moeten de fraudeschulden met een hoger bedrag worden terugbetaald dan andere schulden, en waar de verwijtbaarheid aan de vordering geheel ontbreekt, zal de aflossing op een lager bedrag gesteld worden.

Een minnelijke regeling is een overeenkomst tussen de debiteur en de gemeente. Om een regeling mogelijk te maken, is het nodig dat er door de gemeente met enige flexibiliteit een aflossingsregeling getroffen kan worden, die niet altijd is gebaseerd op de draagkracht van de debiteur, zoals vastgelegd in de beleidsregels. Daarom is een bepaling opgenomen, waarin zonder draagkrachtberekening een aflossingsregeling kan worden getroffen, bijvoorbeeld als duidelijk is dat de vordering binnen 12 maanden na de start van de betalingsregeling afgelost is.

Beleidsregel 13Verrekening en beslaglegging

Volgens artikel 4:87 lid 1 Awb moeten wij de belanghebbende een betalingstermijn bieden van ten minste 6 weken, dat is inclusief een verlenging van die termijn in verband met weekend en/of erkende feestdagen. In de terugvorderingsbeschikking moet ten minste staan op welke termijn een betaling wordt verlangd (artikel 4:86 lid 1 en lid 2 Awb). In de eerste 6 weken heeft de belanghebbende dan de gelegenheid om een betalingsregeling voor te stellen. Ook het vragen om uitstel behoort hiertoe.

Bij voorkeur wordt een terugbetaling gerealiseerd door een inhouding op de uitkering. Dit is gelijk aan een minnelijke regeling. Als de vordering een gevolg is van onterecht ontvangen bijstand zoals bedoeld in artikelen 58 en 59 Participatiewet en 25 en 26 IOAW, IOAZ verrekenen wij de vordering met de (lopende) uitkering. Dit kan op grond van artikel 60 Participatiewet en 28 IOAW, IOAZ zonder dwangbevel. Als de belanghebbende zijn betalingsverplichting niet nakomt kan de gemeente overgaan op dwanginvordering. Artikel 60a Participatiewet, artikel 28 lid 3 IOAW en artikel 28 lid 3 IOAZ geven ook de bevoegdheid tot verrekenen met een andere uitkering van een andere uitkerende instantie of een andere gemeente, zonder dat daartoe een machtiging nodig is. Deze verrekening gaat overigens niet voor op beslag (art. 475hRv).

Beleidsregel 14 Bevoegdheid tot het verhalen van bijstand

Verhaal heeft betrekking op derden: de onderhoudsplichtige die zijn wettelijke onderhoudsplicht jegens een persoon, kind en/of ex-partner, die bijstand ontvangt niet of niet voldoende nakomt, kinderen die onderhoudsplichtig zijn jegens hun ouders, de nalatenschap (erfgenamen) van overleden bijstandsgerechtigden en personen die een schenking hebben ontvangen van iemand die bijstand ontvangt of heeft ontvangen. Het verhalen van kosten van bijstand wordt beperkt tot de grens van de onderhoudsplicht zoals bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) op degene die zijn onderhoudsplicht niet of niet behoorlijk nakomt.

Partners kunnen onderling de duur en hoogte van de onderhoudsbijdrage bepalen. De rechter kan niet meer toewijzen dan er verzocht wordt. In beginsel is het college gebonden aan de rechterlijke uitspraak. Zij kunnen, als daar aanleiding voor gevonden wordt, de rechter verzoeken de onderhoudsbijdrage wegens gewijzigde omstandigheden in afwijking van de eerdere rechterlijke uitspraak opnieuw vast te stellen. Als er sprake is van een nihilbeding als bedoeld in artikel 1:159 BW doorkruist het college dit door toepassing te geven aan deze beleidsregels. Op de door de rechter vastgestelde alimentatie is de wettelijke indexering (artikel 62d Participatiewet) van toepassing.

De gemeente heeft als uitgangspunt dat de bijstandsgerechtigde zoveel mogelijk in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. Voor zover er naar de verwachting van de gemeente mogelijkheden bestaan om alimentatie te vorderen leggen wij de verplichting op zelf een verzoek tot alimentatie zowel voor de ex-echtgenoot als voor de kinderen op te eisen. Daarbij moet opgemerkt dat het opleggen van de verplichting reëel moet zijn. Als vooraf duidelijk is dat de onderhoudsplichtige geen draagkracht heeft, dan wel als het van de belanghebbende niet gevergd kan worden de ex-echtgenoot nog eens in rechte te betrekken, bijvoorbeeld na een moeizame echtscheidingsprocedure of als er geruime tijd ligt tussen de echtscheiding/verlating en de bijstandsbehoefte en er voor verhaal geen causaliteit meer is, is het opleggen van een dergelijke verplichting af te raden.

Verhaal bij schenkingen vindt plaats voor zover bij het vaststellen van het recht op uitkering met de geschonken middelen rekening zou zijn gehouden als de schenking niet had plaats gevonden. Als de schenker aannemelijk kan maken dat hij ten tijde van de schenking niet kon voorzien dat er een uitkeringsbehoefte zou zijn ontstaan, dan verhalen wij niet. Ook materiële bevoordelingen worden tot schenkingen gerekend. Als bijvoorbeeld tijdens een echtscheiding een partner vermogensbestanddelen bij de ander laat (overbedeling) kan dit gezien worden als schenking. Dit moet in redelijkheid worden bezien.

Beleidsregel 15Verhaal van uitkering ten behoeve van jong-meerderjarigen

Ouders zijn onderhoudsplichtig totdat het kind de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt. Hierin wordt de grens van de onderhoudsplicht bepaald op maximaal het bedrag van de bruto bijstand. Hiermee wordt beoogd te bereiken dat de ouders hun verantwoordelijkheid nemen en rechtstreeks de bijdrage aan het kind voldoen. Zij kunnen dan volstaan met het lagere netto bedrag.

Beleidsregel 16Verhaal op grond van artikel 62b Participatiewet

Wanneer door de rechter een alimentatiebedrag is vastgesteld en de bijstandsgerechtigde kan dit bedrag niet zelfstandig of met hulp van het LBIO innen, stelt de gemeente verhaal in conform de door de rechter vastgestelde alimentatie. Een onderzoek naar de draagkracht van de onderhoudsplichtige hoeft in dat geval niet meer door de gemeente te worden uitgevoerd.

Beleidsregel 17Afzien van verhaal

In bijzondere omstandigheden kan het college van afzien van verhaal.

Beleidsregel 18Vaststelling van het te verhalen bedrag in verband met onderhoudsplicht

Voor de vaststelling van de onderhoudsplicht wordt aangesloten bij de zogenaamde Tremanormen. Hiermee wordt de onderhoudsplicht op dezelfde manier berekend als de rechtbank zou doen.

Beleidsregel 19Indienen verzoekschrift ten behoeve van verhaal in rechte

Het college kan bij uitblijven van de opgelegde verhaalsbijdrage overgaan tot indiening van een verzoekschrift tot vaststelling van de onderhoudsverplichting bij de rechtbank.

Beleidsregel 20Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen

Op 16 juli 2009 is de Wet tot wijziging van Boek 1 van het BW en van de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) in verband met de inning van partneralimentatie bekendgemaakt (Stb.2009, 303). Hiermee is het dwangmiddel voor de inning van alimentatie voor kinderen uitgebreid met de mogelijkheid om ook de partneralimentatie door het LBIO te laten innen. Als de inning van de alimentatie via het LBIO loopt verrekenen wij die inkomsten en starten geen nadere acties. Het college kan de verplichting aan belanghebbende opleggen om de inning van alimentatie over te dragen aan het LBIO.

Indien er sprake is van een gerechtelijke uitspraak, zal de klant voor inning van de onderhoudsbijdrage in eerste instantie altijd verwezen worden naar het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO).

Beleidsregel 21Limitering

De gemeente kan niet langer dan tot 12 jaar nadat de scheiding/ontbinding van het huwelijk is bijgeschreven in het burgerregister verhalen op de onderhoudsplichtige. Dit vloeit voort uit artikel 157 lid 4 BW. Uitzonderingen hierop zijn huwelijken die korter dan 5 jaar hebben geduurd. De onderhoudsplicht kan in die gevallen maximaal zo lang als de duur van het huwelijk worden opgelegd.

Beleidsregel 22Kwijtschelding

Van het invorderen van het restant van de nog openstaande vordering kan worden afgezien als de belanghebbende gedurende een periode van tien jaar aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Ook kan gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde uitkering worden verleend, wanneer iemand niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen van de afgelopen tien jaar heeft voldaan, maar de achterstallige aflossingen inclusief de kosten, alsnog betaalt. In die gevallen waarin in een periode van tien jaar geen invordering mogelijk is gebleken, en het te voorzien is dat dit ook niet meer gaat gebeuren, kan van het restant worden afgezien van invordering. Hiermee wordt voorkomen dat in de administratie een groot aantal vorderingen blijft bestaan, waarvan de inning onmogelijk zal zijn. Overigens wordt met de in beleidsregel 22, sub d. genoemde mogelijkheid tot afkoop van 75% respectievelijk 50% van de restsom tegen finale kwijting van het restant zeer terughoudend omgegaan. Van deze mogelijkheid wordt alleen gebruikgemaakt in situaties waarin tevoren vrijwel vast staat dat de reguliere wijze van invordering minder oplevert dan datgene dat met afkoop van 50% van het restant kan worden geïncasseerd.

De in het in lid 1 onder a en b genoemde termijn is 3 jaar indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende de beslagvrije voet niet te boven is gegaan en de terugvordering niet het gevolg is van een schending van de inlichtingenverplichting. Indien belanghebbende geruime tijd een inkomen geniet dat praktisch gelijk is aan 90% van de bijstandsnorm is het voorstelbaar dat er op termijn sprake kan zijn van een problematische schuldsituatie. Om dit te voorkomen wordt in beleidsregel 26 lid 2 onderdeel a de mogelijkheid geboden om in voorkomende gevallen na drie jaar van terugvordering af te kunnen zien. Hierbij dient wel het principe te gelden dat terugbetaling van het gehele bedrag de regel is en kwijtschelding de uitzondering. De vordering die zijn ontstaan door het niet nakomen van de inlichtingenplicht is de termijn vastgesteld op zeven jaar.

Beleidsregel 23Afzien van kwijtschelding

Vorderingen welke door pand of hypotheek zijn gedekt, nemen een bijzondere positie in. De gemeente zal als pand- of hypotheekhouder niet tot kwijtschelding kunnen overgaan, voor zover van de gemeente zou worden gevraagd een deel van de bijstand niet terug te vorderen. Het betreft hier immers situaties waarin zonder pand of hypotheek geen bijstand zou zijn verleend (bijvoorbeeld krediethypotheek of bijstandsverlening aan een zelfstandige). Als de schuld niet geheel kan worden voldaan uit de opbrengst van het goed waarop pand of hypotheek is gevestigd, kan de gemeente voor het restant eventueel wel kwijtschelding verlenen.

Beleidsregel 24Afzien van verhaal, voortzetting van verhaal, invordering en voortzetting van invordering wegens schuldenproblematiek.

Wanneer een vordering met een terugvorderingsbesluit is vastgelegd, kan er in een later stadium reden zijn om af te zien van invordering. Het gaat hier om situaties waarin de gemeente besluit om kwijtschelding te verlenen om daarmee een schuldenregeling tot stand te kunnen brengen. De gemeente kan besluiten om van de preferentie van de schuld af te zien bij debiteuren die bij in een schuldentraject zitten. Soms is er te weinig ruimte om een schuldsaneringsvoorstel te kunnen doen aan de schuldeisers. Door van preferentie af te zien ontstaat een betere onderhandelingspositie naar de concurrente schuldeisers. Van deze mogelijkheid wordt alleen gebruikgemaakt als duidelijk is, dat de schuldeisers niet akkoord gaan met het schuldsaneringsvoorstel.

De gemeente besluit om definitief af te zien van invordering als de schuldenregeling met goed gevolg is volbracht. Het besluit wordt pas van kracht op het moment dat de schuldregeling daadwerkelijk is volbracht.

Beleidsregel 25Kruimelbedragen.

Er wordt ambtshalve kwijtschelding verleend, bij een totaalbedrag van maximaal € 250, waarbij de inning slechts via vereenvoudigd derdenbeslag mogelijk is. Dit is niet van toepassing bij de inningen ingevolge de Wi.

Beleidsregel 26Brutering

Gemaakte kosten van bijstand omvatten mede de daarover verschuldigde loonbelasting en premies, de zgn. brutering. Terugvordering van de over de bijstand afgedragen loonbelasting en premies blijft geheel of gedeeltelijk achterwege voor zover de vordering geheel of gedeeltelijk in hetzelfde kalenderjaar wordt terugbetaald als waarin zij ontstaan is. Brutering van de vordering na afloop van het boekjaar is altijd de regel.

Indien er sprake is van nalatigheid van de gemeente kan ook worden besloten om van brutering van de vordering af te zien en te volstaan met het incasseren van de netto vordering. Daar dit in beginsel de belanghebbende niet aan te rekenen is, is het redelijk de gemeente dan ook zelf de financiële consequenties van haar onbehoorlijk handelen te laten dragen.

Beleidsregel 27 Rente en kosten

Het beleid van het college is erop gericht dat een belanghebbende de vordering binnen 6 weken voldoet of binnen deze termijn contact opneemt voor het treffen van een betalingsregeling. Indien belanghebbende hieraan niet voldoet zal de gemeente andere invorderingsmaatregelen dienen te nemen. Het is namelijk niet verdedigbaar een belanghebbende, die correct aan zijn betalingsverplichting voldoet, gelijk te stellen met een belanghebbende die niet correct aan zijn betalingsverplichting voldoet. Het nemen van andere invorderingsmaatregelen – veelal door middel van dwang, zoals beslag door een deurwaarder - brengt uiteraard kosten met zich mee. Voor diegene die niet aan de betalingsverplichting voldoet zullen de kosten van invordering in rekening worden gebracht.

Onder kosten van invordering dient te worden verstaan: de kosten die gepaard gaan met de additionele werkzaamheden die noodzakelijk zijn om in geval van niet tijdige betaling tot invordering over te gaan. Dit houdt in dat alle kosten welke gepaard gaan met invordering nadat een belanghebbende niet of niet tijdig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan gerekend kunnen worden tot invorderingskosten. Hieronder vallen mede de kosten van het ambtelijk apparaat zoals het loon van de behandelende ambtenaar, administratie en informatiekosten.

Het is niet exact aan te geven welke kosten de gemeente moet maken om een vordering te incasseren. Elke zaak is immers weer anders en heeft meer of minder tijd nodig. Omdat de gemeente geen commerciële instelling, is kunnen de invorderingskosten worden vastgesteld op 10% van de hoofdsom met een minimum bedrag van € 25,00 en een maximum van € 600,00. Bij verrekening zijn er geen kosten verbonden aan het incasseren en laten we deze kosten achterwege.

Beleidsregel 28Hardheidsclausule

Door toepassing van de hardheidsclausule kan er in bijzondere situaties worden afgeweken van de beleidsregels.