Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorschoten houdende bepalingen over de verlening van bijstand aan zelfstandigen (Beleidsregels Besluit bijstandverlening zelfstandigen Gemeente Voorschoten 2020)

Geldend van 24-12-2020 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2020

Intitulé

Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorschoten houdende bepalingen over de verlening van bijstand aan zelfstandigen (Beleidsregels Besluit bijstandverlening zelfstandigen Gemeente Voorschoten 2020)

Het college van de Gemeente Voorschoten,

gelet op het Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen 2004 (Bbz 2004), artikel 78f en artikel 78g van de Participatiewet en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht,

besluit:

Vast te stellen de navolgende:

BELEIDSREGELS BESLUIT BIJSTANDVERLENING ZELFSTANDIGEN GEMEENTE VOORSCHOTEN 2020

§ 1. ALGEMEEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. De begripsbepalingen als bedoeld in de Participatiewet, het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 en de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing;

  • 2. Onder de hier volgende begrippen en afkortingen wordt verstaan:

    • a.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • b.

      Bbz 2004: het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

    • c.

      Bedrijfskapitaal: bijstand in de vorm van een rentedragende geldlening zoals bedoeld in artikel 15 van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

    • d.

      Belanghebbende: de genoemde personen in artikel 2 van het Bbz;

    • e.

      Besluit: het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

    • f.

      Bijstand: de door het college verstrekte ondersteuning in het kader van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • g.

      Bijstandsnorm: de op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm zoals bedoeld in artikel 5 lid c van de Participatiewet;

    • h.

      College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorschoten;

    • i.

      Debiteur: de persoon op wie het college nog een openstaande vordering heeft in het kader van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • j.

      Inlichtingenplicht: de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 17 van de Participatiewet, inclusief de aanlevering van jaarcijfers zoals bedoeld in artikel 38 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • k.

      Leenbijstand: de als renteloze lening verstrekte algemene bijstand op grond van de Participatiewet en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004, die al dan niet geheel of gedeeltelijk kan worden omgezet in een bedrag om niet.

§ 2. DOELGROEP

Artikel 2 Kring van rechthebbenden

  • 1. Algemene bijstand kan worden verleend aan belanghebbenden die hier overeenkomstig artikel 2 van het Bbz 2004 voor in aanmerking komen;

  • 2. Indien naar oordeel van het college sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid bij de belanghebbende waardoor de situatie is ontstaan die leidt tot het doen van een aanvraag tot bijstand in het kader van deze regeling, kan de aanvraag tot verlening van bijstand geweigerd worden;

  • 3. Om tot het oordeel te komen zoals bedoeld in lid 2 kan het college derden inschakelen.

§ 3. OVERIGE BELANGHEBBENDEN

Artikel 3 Parttime ondernemer

  • 1. Het college kan ook aan belanghebbenden die een bijstandsuitkering ontvangen in het kader van de Participatiewet of IOAW, ondersteuning bieden bij de begeleiding naar parttime ondernemerschap. Daarbij beoordeelt het college op aanvraag of de belanghebbende tot de doelgroep behoort. De belanghebbende moet daarbij voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      De belanghebbende moet reeds bij aanvraag een bijstandsuitkering ontvangen in het kader van de Participatiewet of de IOAW;

    • b.

      Een zelfstandige activiteit beogen waarbij de belanghebbende minder dan 1.225 uur per jaar en per week maximaal 20 uur per week werkzaam zal zijn als zelfstandige;

    • c.

      De werkzaamheden moeten op korte termijn niet kunnen leiden tot het starten van een levensvatbare onderneming of zelfstandig beroep;

    • d.

      De zelfstandige activiteit moet ingeschreven staan in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel en niet strijdig zijn met de geldende wet- en regelgeving;

    • e.

      De belanghebbende mag geen schulden aangaan voor het verrichten van zelfstandige arbeid zonder toestemming van het college;

    • f.

      De zelfstandige activiteit mag niet leiden tot concurrentievervalsing.

  • 2. Indien de aanvraag tot parttime ondernemer door het college wordt toegekend, krijgt de belanghebbende op grond van de op de belanghebbende van toepassing zijnde wet (Participatiewet of IOAW) toestemming om tijdelijk zelfstandige activiteiten te verrichten voor een periode van maximaal 2 jaar. Het college kan deze periode na afloop verlengen;

  • 3. Het college kan de belanghebbende een eenmalig bedrijfskrediet verstrekken van maximaal € 1.000,00;

  • 4. De Participatiewet- of IOAW-uitkering van de belanghebbende wordt verminderd met de verdiensten uit de onderneming of het zelfstandig beroep conform het Bbz 2004;

  • 5. Gedurende de uitvoering van de zelfstandige activiteit moet de belanghebbende:

    • a.

      Op aanvraag een boekhouding en kopie van de aangifte van de inkomstenbelasting kunnen overleggen;

    • b.

      Op korte termijn de onderneming of het zelfstandig beroep kunnen beëindigen;

    • c.

      Voldoen aan de arbeidsverplichtingen zoals bedoeld in artikel 9 van de Participatiewet en artikel 37 van de IOAW.

  • 6. Het college voert telkens binnen maximaal 12 maanden na het verlenen van de toestemming zoals bedoeld in lid 2 of het meest recente heronderzoek, een heronderzoek uit naar de (financiële) situatie van de belanghebbende;

  • 7. Indien de belanghebbende niet voldoet aan de gestelde voorwaarden zoals bedoeld onder lid 1 en lid 4, kan het college het besluit zoals bedoeld in lid 2 intrekken. Ook wanneer de (financiële) situatie van de belanghebbende hier aanleiding toe biedt, kan het college het besluit zoals bedoeld in lid 2 intrekken.

Artikel 4 Marginaal zelfstandige

  • 1. Het college kan ook aan belanghebbenden die een bijstandsuitkering ontvangen in het kader van de Participatiewet of IOAW, ondersteuning bieden bij de begeleiding naar marginaal zelfstandig ondernemerschap. Daarbij beoordeelt het college op aanvraag of de belanghebbende tot de doelgroep behoort. De belanghebbende moet daarbij voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      De belanghebbende moet reeds bij aanvraag een bijstandsuitkering ontvangen in het kader van de Participatiewet of de IOAW;

    • b.

      De belanghebbende is, gerekend vanaf het moment van aanvraag zoals bedoeld in lid 1, gedurende minimaal 24 maanden aantoonbaar niet in staat arbeid in loondienst uit te voeren;

    • c.

      Een zelfstandige activiteit beogen waarbij de belanghebbende minder dan 1.225 uur per jaar en per week maximaal 18 uur per week werkzaam zal zijn als zelfstandige;

    • d.

      De werkzaamheden moeten niet kunnen leiden tot het starten van een levensvatbare onderneming of zelfstandig beroep;

    • e.

      De zelfstandige activiteit moet ingeschreven staan in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel en niet strijdig zijn met de geldende wet- en regelgeving;

    • f.

      De belanghebbende mag geen schulden aangaan voor het verrichten van zelfstandige arbeid zonder toestemming van het college;

    • g.

      De zelfstandige activiteit mag niet leiden tot concurrentievervalsing.

  • 2. Indien de aanvraag tot marginaal zelfstandig ondernemerschap door het college wordt toegekend, krijgt de belanghebbende op grond van de op de belanghebbende van toepassing zijnde wet (Participatiewet of IOAW) toestemming om tijdelijk zelfstandige activiteiten te verrichten;

  • 3. De belanghebbende kan als marginaal zelfstandige geen beroep doen op een voorbereidingskrediet zoals bedoeld in artikel 5. De belanghebbende kan tevens geen aanspraak maken op een bedrijfskrediet zoals bedoeld in artikel 2 van het Bbz 2004;

  • 4. De Participatiewet- of IOAW-uitkering van de belanghebbende wordt verminderd met de verdiensten uit de onderneming of het zelfstandig beroep;

  • 5. Gedurende de uitvoering van de zelfstandige activiteit moet de belanghebbende:

    • a.

      Op aanvraag een boekhouding en kopie van de aangifte en aanslagen van de inkomstenbelasting kunnen overleggen;

    • b.

      Op korte termijn de onderneming of het zelfstandig beroep kunnen beëindigen;

    • c.

      Voldoen aan de arbeidsverplichtingen zoals bedoeld in artikel 9 van de Participatiewet en artikel 37 van de IOAW.

  • 6. Het college voert in beginsel iedere 6 maanden na het verlenen van de toestemming zoals bedoeld in lid 2 een heronderzoek uit naar de (financiële) situatie van de belanghebbende;

  • 7. Indien de belanghebbende niet voldoet aan de gestelde voorwaarden zoals bedoeld onder lid 1 en lid 4, kan het college het besluit zoals bedoeld in lid 2 intrekken. Ook wanneer de (financiële) situatie van de belanghebbende hier aanleiding toe biedt, kan het college het besluit zoals bedoeld in lid 2 intrekken.

§ 4. FINANCIEEL PLAFOND

Artikel 5 Voorbereidingskosten

Het college kan de belanghebbende voorbereidingskosten toekennen, zoals bedoeld in artikel 29 van het Bbz 2004. Deze voorbereidingskosten bedragen ten hoogste € 3.500,00.

Artikel 6 Begeleidingskosten

Aan een belanghebbende kan begeleiding worden aangeboden door een door het college aangewezen derde, zoals bedoeld in artikel 2 lid 3b van het Bbz 2004. De kosten van deze begeleiding bedragen ten hoogste € 5.000,00.

§ 5. ONDERZOEKEN

Artikel 7 Levensvatbaarheid

  • 1. Het college kan bij het door de belanghebbende indienen van een aanvraag een onderzoek naar de levensvatbaarheid van de onderneming of het zelfstandig beroep van de belanghebbende uitvoeren;

  • 2. Na toekenning van bijstand onderzoekt het college elke 6 maanden of de onderneming of het zelfstandig beroep van de belanghebbende nog levensvatbaar is;

  • 3. Het college kan in de volgende situaties de levensvatbaarheid van de onderneming of het zelfstandig beroep van de belanghebbende ook tussentijds heronderzoeken:

    • a.

      Wanneer de belanghebbende een aanvraag tot verlenging van de bijstand indient;

    • b.

      Wanneer een tussentijdse controle op de inkomsten van de belanghebbende afwijkt van de bij de toekenning gemaakte inschatting van de omzet en resultaatontwikkeling;

    • c.

      Wanneer een toekenningsbesluit onder opschortende voorwaarden is afgegeven en er niet volledig aan deze voorwaarden is voldaan, de termijn om aan de voorwaarden te voldoen is verlengd, of er sprake is van gewijzigde omstandigheden;

    • d.

      Bij enige andere aanleiding die het college redelijkerwijs doet vermoeden dat de levensvatbaarheid van de onderneming of het zelfstandig beroep van de belanghebbende in het gedrang is gekomen.

  • 4. Het college kan derden inschakelen om het levensvatbaarheidsonderzoek zoals bedoeld in lid 1, lid 2 en lid 3 uit te voeren.

Artikel 8 Vaststellingsonderzoek

Indien de belanghebbende zijn onderneming of zelfstandig beroep staakt terwijl er nog een rentedragende geldlening openstaat, stelt het college een beëindigingsonderzoek in;

  • a.

    Indien blijkt dat de beëindiging verwijtbaar is, blijven de gemaakte afspraken met betrekking tot aflossing alsook het rentepercentage ongewijzigd;

  • b.

    Indien blijkt dat de beëindiging niet verwijtbaar is, wordt de lening omgezet in een renteloze lening krachtens artikel 43 lid 2 van het Bbz 2004.

Artikel 9 Opschorting

  • 1. Ondersteuning in het kader van het Bbz 2004 kan worden toegekend onder opschortende voorwaarden, waarbij pas tot uitbetaling wordt overgegaan wanneer de belanghebbende aan de voorwaarden voldoet. Indien de termijn van de opschorting, welke in beginsel is vastgesteld op 6 maanden, is verstreken en de belanghebbende niet aan de voorwaarden heeft voldaan, vervalt het recht op ondersteuning zoals afgegeven in de beschikking;

  • 2. De belanghebbende kan een schriftelijk verzoek indienen tot verlenging van de termijn zoals opgenomen in lid 1. Een verlenging bedraagt niet meer dan 6 maanden.

§ 6. TERUG- EN INVORDERING

Artikel 10 Bevoegdheid tot intrekking, terugvordering en verrekening

  • 1. Leenbijstand of bedrijfskapitaal dat krachtens het Bbz 2004 is verstrekt, wordt teruggevorderd wanneer een te hoog bedrag is verstrekt of ten onrechte bijstand is verleend aan de belanghebbende;

  • 2. Het college:

    • a.

      Herziet dan wel trekt het recht op bijstand in wanneer een te hoog bedrag is verstrekt of ten onrechte bijstand is verleend aan de belanghebbende;

    • b.

      Maakt gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze haar op grond van artikel 58 lid 2 en artikel 59 van de Participatiewet en artikel 12 lid 2c en artikel 41 lid 4 en lid 5 van het Bbz 2004 toekomt;

    • c.

      Maakt gebruik van de bevoegdheid tot verrekening zoals deze haar op grond van artikel 60 lid 3 van de Participatiewet toekomt;

    • d.

      Maakt gebruik van de bevoegdheid tot invordering bij dwangbevel als bedoeld in artikel 60 lid 2 van de Participatiewet;

    • e.

      Kan gebruik maken van de bevoegdheid om een bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling zoals deze haar op grond van artikel 18a lid 13 van de Participatiewet en artikel 20a lid 12 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) toekomt.

Artikel 11 Rente-en aflossingsverplichting bedrijfskapitaal

De rente en aflossing van verstrekt bedrijfskapitaal worden op basis van de aflossingscapaciteit van de belanghebbende en de looptijd van de lening vastgesteld.

Artikel 12 Aflossingscapaciteit bij zelfstandige

  • 1. Wanneer er sprake is van terugvordering van leenbijstand of bedrijfskapitaal wordt een aflossingstermijn geboden van 6 weken na dagtekening van de kennisgeving waarbinnen het volledige openstaande bedrag dient te worden afgelost. Daarbij wordt de belanghebbende tevens de mogelijkheid geboden om een betalingsregeling te treffen;

  • 2. In beginsel wordt met een betalingsvoorstel van de belanghebbende ingestemd voor zover daarmee de openstaande vordering(en) binnen een periode van 36 maanden geheel worden afgelost en de maandelijkse aflossing tenminste € 50,00 per maand bedraagt;

  • 3. Wanneer geen overeenstemming bereikt wordt over een betalingsregeling, wordt de aflossing in beginsel vastgesteld conform artikel 43 lid 2 van het Bbz 2004.

Artikel 13 Volgorde aflossing

  • 1. Wanneer er meerdere vorderingen zijn en de belanghebbende niet heeft aangegeven aan welke vordering een betaling moet worden toegerekend, is de volgorde van aflossing in beginsel als volgt:

    • a.

      Rentedragend bedrijfskapitaal;

    • b.

      Renteloos bedrijfskapitaal;

    • c.

      Teruggevorderde leenbijstand.

  • 2. Binnen dezelfde categorie wordt in beginsel de oudste vordering als eerste afgelost.

Artikel 14 Mogelijkheden tot wijziging van een betalingsverplichting

  • 1. Het college kan op schriftelijk verzoek van de belanghebbende overgaan tot wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting indien dit noodzakelijk is naar aanleiding van wijzigingen in de (financiële) situatie van de belanghebbende;

  • 2. Het verzoek zoals bedoeld in lid 1 moet onderbouwd zijn met bewijsstukken;

  • 3. Het college kan op eigen initiatief de betalingsverplichting wijzigen wanneer blijkt dat de belanghebbende over onvoldoende draagkracht beschikt.

Artikel 15 Uitstel van betaling

  • 1. In navolging op artikel 41 van het Bbz 2004, kan het college op schriftelijk verzoek van de belanghebbende overgaan tot uitstel van de betalingsverplichting indien de (financiële) omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven en de belanghebbende dit onderbouwt met bewijsstukken. Per verzoek kan de betalingsverplichting maximaal 12 maanden worden uitgesteld;

  • 2. Met een verzoek tot uitstel van betaling wordt zonder onderzoek ingestemd indien:

    • a.

      Aan de belanghebbende in de periode van 36 maanden voorafgaand aan het verzoek niet eerder een uitstel van betaling is toegekend; en

    • b.

      Het uitstel niet langer duurt dan 6 maanden.

  • 3. Het besluit tot uitstel van invordering wordt ingetrokken indien:

    • a.

      Op enig moment blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt; en/of

    • b.

      De aanleiding tot het verlenen van uitstel zoals bedoeld in lid 1 is komen te vervallen.

Artikel 16 Niet of niet langer voldoen aan de betalingsverplichting

Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling zoals bedoeld in artikel 12 of een overeengekomen betalingsverplichting niet (langer) nakomt, wordt overgegaan tot de betalings- en aanmaningsprocedure zoals bedoeld in de artikelen onder afdeling 4.4.4 van de Awb en wordt de vordering ter incasso overgedragen.

§ 7. AFZIEN VAN INVORDERING

Artikel 17 Afzien van (verdere) terug- en/of invordering bij voortzetting onderneming

  • 1. Het college kan van (verdere) terugvordering afzien voor zover de vordering niet ter incasso is overgedragen en de belanghebbende:

    • a.

      Gedurende 10 jaar volledig aan de betalingsverplichting heeft voldaan;

    • b.

      Gedurende 10 jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode op een later moment alsnog heeft voldaan;

    • c.

      Gedurende 10 jaar geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat deze binnen afzienbare tijd verricht zullen worden;

  • 2. In beginsel wordt een besluit als bedoeld in lid 1a of lid 1b slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht;

  • 3. Lid 1 is niet van toepassing voor zover toepassing is gegeven aan artikel 43 lid 2 van het Bbz 2004.

Artikel 18 Afzien van terug- en/of invordering na overlijden

Indien de belanghebbende overlijdt en het college nog een openstaande vordering op belanghebbende heeft, ziet het college af van terug- en/of invordering van het restant van de vorderingen tenzij de belanghebbende ten tijde van het overlijden over voldoende middelen beschikte om de vordering te voldoen en dit bij het college bekend was.

Artikel 19 Afzien van verdere terug- en/of invordering

Het college kan in navolging op artikel 17 en artikel 18 afzien van terug- of invordering indien:

  • a.

    Het op grond van artikel 10 terug te vorderen bedrag lager is dan € 250,00;

  • b.

    Hiertoe een dringende reden aanwezig is.

Artikel 20 Uitzondering bij pand of hypotheek

De artikelen in paragraaf 6 zijn niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, voor zover zij op die goederen verhaald kunnen worden.

§ 8. VERPLICHTINGEN

Artikel 21 Inlichtingenplicht

  • 1. Een belanghebbende doet aan het college uit eigen beweging of op verzoek direct mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op de verleende ondersteuning en het recht op bijstand in het kader van het Bbz 2004, zoals bedoeld in artikel 17 van de Participatiewet;

  • 2. Een belanghebbende doet aan het college uit eigen beweging of op verzoek binnen 6 maanden na afloop van het boekjaar mededeling van de jaarcijfers zoals bedoeld in artikel 38 van het Bbz 2004;

  • 3. Een belanghebbende is verplicht aan het college die medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van het Besluit.

§ 9. UITVOERINGSBEPALINGEN

Artikel 22 Vaststelling recht

  • 1. Het college stelt het recht op bijstand dan wel ondersteuning in het kader van het Bbz 2004 bij het indienen van de aanvraag door de belanghebbende vast;

  • 2. Het college kan hierbij een onderzoek naar de juistheid en volledigheid van de door de belanghebbende bij de aanvraag verstrekte gegevens instellen.

§ 10. SLOTBEPALINGEN

Artikel 23 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van een belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van zwaarwegende aard zou leiden.

Artikel 24 Onvoorziene situaties

In gevallen waarin de bepalingen van deze beleidsregels niet voorzien, neemt het college een besluit waarbij zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij vergelijkbare situaties, met inachtneming van alle omstandigheden van een belanghebbende.

Artikel 25 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels Besluit bijstandverlening zelfstandigen Gemeente Voorschoten 2020.

Artikel 26 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking de dag na die van de bekendmaking en werken terug tot 1 januari 2020. Tegelijkertijd worden de Beleidsregels Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen Gemeente Voorschoten 2012 ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van de gemeente Voorschoten van 1 december 2020.

Burgemeester,

Ch. B. Aptroot

Gemeentesecretaris

A. R. de Graaf