Verordening verhoging of verlaging van de bijstandsnormen

Geldend van 21-06-2012 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Verordening verhoging of verlaging van de bijstandsnormen

DE RAAD VAN DE GEMEENTE VOORST

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders (B&W) van 20 juli 2004;

gelet op het artikel 8, lid 1, sub c van de Wet werk en bijstand (WWB);

overwegende dat op grond van artikel 30, lid 1 van de WWB moet worden vastgesteld voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van de verhoging of verlaging wordt bepaald,

B E S L U I T:

vast te stellen de: Verordening verhoging of verlaging van de bijstandsnormen.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: WWB;

  • b.

    alleenstaande: de ongehuwde van 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar, die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;

  • c.

    alleenstaande ouder: ongehuwde van 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar, die de volledige zorg heeft voor één of meer tot zijn last komende kinderen en die geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;

  • d.

    gehuwd: een persoon die gehuwd is en 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar is;

  • e.

    kind: het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind;

  • f.

    ten laste komend kind: het kind, jonger dan achttien jaar, voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken;

  • g.

    belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

  • h.

    woning: een woning, een woonwagen of een woonschip;

  • i.

    woonkosten: indien een huurwoning wordt bewoond: de op de aanvangsdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Huursubsidiewet; Indien een eigen woning wordt bewoond: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de voor de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar de omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud; onder zakelijke lasten wordt verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsdeel van de onroerende-zaakbelasting, de brandverzekering, de opstalverzekering en het eigenaarsdeel van de waterschapslasten;

  • j.

    netto minimumloon: het minimumloon per maand, genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel a van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, verhoogd met aanspraak op vakantiebijslag waarop een werknemer op grond van artikel 15 van die wet over dat minimumloon tenminste aanspraak kan maken, na aftrek van de daarvan in te houden loonbelasting, premies werknemersverzekeringen en het werknemersdeel in de ziekenfondspremie. De loonbelasting en premies volksverzekering worden berekend overeenkomstig de bepalingen in artikel 37 van de WWB;

  • k.

    onderhuurder: de persoon die tegen een commerciële prijs een deel van een woning huurt van de hoofdbewoner. Onder een commerciële prijs wordt verstaan een bedrag ter hoogte van ten minste 15% van het toepasselijke netto minimumloon;

  • l.

    kostganger: de persoon die tegen een commerciële prijs kost en inwoning geniet. Onder een commerciële prijs wordt verstaan een bedrag ter hoogte van ten minste 40% van het toepasselijke netto minimumloon;

  • m.

    zorgbehoevende: degene die, indien hij niet tezamen met een andere persoon de woning zou bewonen, zou zijn aangewezen op beroepsmatige hulp, zoals verzorging in een verzorgingshuis of een andere inrichting ter verpleging of verzorging.

Hoofdstuk 2. Categorieën

Artikel 2.

  • 1. Voor belanghebbenden, van 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar, voor wie de bijstand op grond van deze verordening kan worden verhoogd of verlaagd, geldt een categorieaanduiding.

  • 2. De categorieën worden aangeduid als:

    • a.

      alleenstaande;

    • b.

      alleenstaande ouder;

    • c.

      gehuwde.

Hoofdstuk 3. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3.

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25 WWB wordt verleend in de situatie van alleenstaande of de alleenstaande ouder, indien deze hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25 WWB wordt bepaald op 20% van het wettelijk netto minimumloon voor:

    • a.

      de alleenstaande in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • b.

      de alleenstaande ouder met de tot zijn last komende kind(eren) in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • c.

      de alleenstaande ouder met zijn inwonende kind(eren) die minder verdienen dan 40% van het minimumloon en in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • d.

      de onderhuurder of kostganger;

    • e.

      de alleenstaande of alleenstaande ouder die zorgbehoevend is;

    • f.

      de alleenstaande of alleenstaande ouder die uitsluitend tezamen met één of meer zorgbehoevenden de woning bewoont.

  • 3. De toeslag als bedoeld in het eerste lid is bepaald op 10% van het wettelijk netto minimumloon voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder op wie het tweede lid niet van toepassing is.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid bedraagt de toeslag als bedoeld in het eerste lid voor:

  • de 21-jarige alleenstaande 10% van het wettelijk minimumloon;

  • de 22-jarige alleenstaande 15% van het wettelijk minimumloon.

  • 5. Indien het tweede en vierde lid niet van toepassing is, bedraagt de toeslag als bedoeld in het eerste lid voor:

  • de 21-jarige alleenstaande 5% van het wettelijk minimumloon;

  • de 22-jarige alleenstaande 10% van het wettelijk minimumloon.

  • 6. De toeslag als bedoeld in artikel 25 WWB bedraagt 5%, indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder lagere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm of de toeslag voorziet, als gevolg van de bewoning van een woning waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.

Hoofdstuk 4. Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm

Artikel 4.

  • 1. De bijstandsnorm wordt lager vastgesteld, indien de gehuwde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandnorm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander tenzij:

  • die ander zorgbehoevend is;

  • die ander een inwonend verdienend kind is wiens inkomsten minder bedragen dan 60% van het netto minimumloon.

  • 2. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 10% van het netto minimumloon.

  • 3. De bijstandsnorm voor gehuwden wordt lager vastgesteld, indien de gehuwden lagere algemene kosten van het bestaan hebben dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van de bewoning van een woning waaraan voor de belanghebbenden geen woonkosten zijn verbonden, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.

  • 4. De verlaging als bedoeld in het derde lid bedraagt 15% van het toepasselijke netto minimumloon.

Hoofdstuk 4a Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB  en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012.

Artikel 4a Wijziging betekenis begrippen

  • 1. Waar in deze verordening de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

  • 2. Waar in deze verordening wordt gesproken over ‘gehuwde(n)’ of ‘gehuwdennorm’ hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als ‘gezin’, bedoeld in artikel 4, respectievelijk ‘gezinsnorm’, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

Artikel 4b Wijziging artikelen 3 en 4

  • 1. Artikel 3, tweede lid onder b, van deze verordening, ‘de alleenstaande ouder met zijn inwonende kind(eren) die minder verdienen dan 40% van het minimumloon en in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft’ wordt gewijzigd in: ‘de alleenstaande ouder met zijn meerderjarige inwonende kind(eren) die op grond van artikel 4, tweede lid van de wet niet als gezinslid worden aangemerkt.’

  • 2. Artikel 4, eerste lid van deze verordening, onderdeel - ’die ander een inwonend verdienend kind is wiens inkomsten minder bedragen dan 60% van het toepasselijk netto minimumloon” wordt gewijzigd in ‘tenzij die ander een meerderjarige inwonende kind is die op grond van artikel 4, tweede lid van de wet niet als gezinslid wordt aangemerkt.’

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 5. Individualisering

Verhoging of verlaging van de bijstandsnorm vindt plaats onverminderd het bepaalde in artikel 18, eerste lid van de WWB.

Artikel 6 Hardheidsclausule

  • 1. B&W kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien de toepassing tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2. B&W beslissen in gevallen waarin deze verordening niet voorziet.

Artikel 7. Verantwoordelijkheden college

B&W zijn belast met de uitvoering van het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 6.

Artikel 8. Naam verordening

Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening verhoging of verlaging van de bijstandsnorm.

Artikel 9. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na het verstrijken van een termijn van zes weken na datum van uitgifte van het Gemeenteblad waarin zij is geplaatst.

  • 2.

    De Bijstandsverordening toeslagenbeleid, vastgesteld op 3 juli 2000 wordt gelijktijdig ingetrokken.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 30 augustus 2004.
drs. S.J. Peet Mr J.H.J. van Blommestein
griffier voorzitter