Regeling vervallen per 20-07-2017

Erfgoedverordening 2010 gemeente Voorst

Geldend van 28-02-2013 t/m 19-07-2017

Intitulé

Erfgoedverordening 2010 gemeente Voorst

DE RAAD VAN DE GEMEENTE VOORST;

gelezen het voorstel van het college van 22 oktober 2010 (2010-14369);

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

B E S L U I T:

vast te stellen de volgende Erfgoedverordening 2010 gemeente Voorst

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen:

    • 1.

      zaak, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

    • 2.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak bedoeld onder 1;

  • b.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken of terreinen bedoeld in onderdeel a;

  • c.

    beschermd monument: beschermd monument als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • d.

    commissie monumenten en cultuurhistorie: de op basis van art.15 Monumentenwet 1988 en door het college ingestelde commissie met als taak het college te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de verordening en het monumentenbeleid;

  • e.

    gemeentelijke archeologische beleidskaart: de door de raad vastgestelde topografische kaart van het gemeentelijke grondgebied of delen van het grondgebied, waarop archeologische waardevolle gebieden (AWG) en archeologische verwachtingszones (AV) zijn aangegeven;

  • f.

    gereserveerd;

  • g.

    gereserveerd;

  • h.

    archeologische verwachtingszone: gebied, aangegeven op de archeologische beleidskaart, waarvan is aangegeven dat in bepaalde mate archeologische vondsten of sporen te verwachten zijn;

  • i.

    hoge verwachtingswaarde: grote kans op archeologische vondsten of informatie;

  • j.

    middelhoge verwachtingswaarde: gemiddelde kans op archeologische vondsten of informatie;

  • k.

    lage verwachtingswaarde: kleine kans op archeologische vondsten of informatie;

  • l.

    plan van aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen denkt te gaan beantwoorden;

  • m.

    programma van eisen: programma dat door het college wordt vastgesteld en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek;

  • n.

    gereserveerd;

  • o.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • p.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst;

  • q.

    vergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • r.

    Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

s. kerkelijk monument: onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor oefening van de eredienst;

  • t.

    bouwhistorisch onderzoek: in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument of een toekomstig monument;

  • u.

    beschermd dorpsgezicht: een groep van onroerende zaken die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, zijn onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel zijn

    wetenschappelijke en/of cultuurhistorische waarde;

  • v.

    cultuurhistorische waarden: objecten of structuren van historisch- bouwkundige, archeologische en/of historisch geografische waarden en/of landschapshistorische (geomorfologische) elementen.

Artikel 2. Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Hoofdstuk 2. Aanwijzing gemeentelijke monumenten

Artikel 3. De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument en het college kan daarbij bepalen dat ten behoeve van de aanwijzing een bouwhistorisch onderzoek wordt verricht voordat het een besluit tot aanwijzing neemt.

  • 2. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de commissie monumenten en cultuurhistorie.

  • 3. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, voert hij overleg met de zakelijk gerechtigden.

  • 4. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 4. Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 7 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 10 tot en met 14 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5. Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De commissie monumenten en cultuurhistorie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2. Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de commissie monumenten en cultuurhistorie, maar in ieder geval binnen twintig weken na de adviesaanvraag, dan wel de aanvraag van een belanghebbende.

Artikel 6. Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de basisregistratie kadaster bekend staan.

Artikel 7. Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 8. Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

  • 2. Artikel 3, tweede en derde lid, alsmede artikel 4, 5 en 6 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 9. Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3, tweede lid, en artikel 5 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

  • 3. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd.

Hoofdstuk 3. Instandhouding van gemeentelijke monumenten

Artikel 10. Instandhoudingbepaling

  • 1. Het is verboden een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3. Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

  • 4. Het bevoegd gezag verleent, met betrekking tot een kerkelijk monument geen vergunning als bedoeld in het tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 10a. Nadere uitzonderingen vergunningplicht

Het verbod en de vergunningplicht als bedoeld in artikel 10, tweede lid, geldt voorts niet, als er sprake is van:

a. gewoon onderhoud, voor zover detaillering, profilering en vormgeving niet wijzigen en voor zover ook materiaalsoort en kleur niet wijzigen, en bij een tuin, park of andere aanleg, de aanleg niet wijzigt, of;

b. inpandige veranderingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.

Artikel 11. De schriftelijke aanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2. Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 10 en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in viervoud ingediend.

Artikel 12. Termijnen advies

  • 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de commissie monumenten en cultuurhistorie voor advies.

  • 2. Binnen vier weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de commissie monumenten en cultuurhistorie schriftelijk advies uit aan het college.

Artikel 13. Weigeringsgronden

De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

Artikel 14. Intrekken van de vergunning

De vergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien:

  • a.

    blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen.

Hoofdstuk 4. Beschermde monumenten

Artikel 15. Vergunning voor beschermd monument

  • 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd monument aan de commissie monumenten en cultuurhistorie.

  • 2. De commissie monumenten en cultuurhistorie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

Hoofdstuk 5. Instandhouding van archeologische terreinen

Artikel 16. Instandhoudingbepaling

  • 1. Het is verboden om de bodem van een beschermd monument zoals aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart (AWG-categorie 1) te verstoren, behoudens een verstoring van de bodem tot en met 30 cm onder de oppervlakte in de bufferzone behorende bij een beschermd monument (AWG-categorie 1).

  • 2. Onverminderd het gestelde in lid 1 is het verboden om in een archeologisch waardevol gebied of archeologische verwachtingszone zoals aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart, de bodem dieper dan 30 cm onder de oppervlakte te verstoren.

  • 3. De verboden in lid 1 en 2 zijn niet van toepassing indien;

    • a.

      het een verstoring betreft van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart, en waarbij die verstoring plaatsvindt:

      • ·

        in een zone met diep vergraven gebieden en diep ingegraven waterpartijen, AV-categorie 9, of:

      • ·

        in een zone met een lage of onbekende archeologische verwachtingswaarde, AV-categorie 7, 8 of 10, en het te verstoren gebied kleiner is dan 2.500 m2, of:

      • ·

        in een zone met een middelmatige archeologische verwachtingswaarde, AV-categorie 6, en het te verstoren gebied kleiner is dan 1.000 m2, of:

        . in een zone met een hoge archeologische verwachtingswaarde, AV-categorie 5, of in een archeologisch waardevol gebied, AWG-categorie 3, en het te verstoren gebied kleiner is dan 100 m2, of:

      • ·

        in een historische dorpskern of historisch bekende verhoogde woonplaatsen, AWG-categorie 4, en het te verstoren gebied kleiner is dan 30 m2;

    • b.

      in het geldend bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;

    • c.

      sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.12, eerste en tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hierin voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;

    • d.

      het college nadere regels stelt met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart;

    • e.

      een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

      • ·

        het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of

      • ·

        de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of

      • ·

        in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 17. Opgravingen en begeleiding

  • 1. Indien binnen het grondgebied van de gemeente Voorst onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 sub h Monumentenwet 1988, dient, onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

    • a.

      het college een programma van eisen vast te stellen als bedoeld in artikel 1 onder m, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek.

    • b.

      de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoeld in artikel 1 onder l van deze verordening ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te overleggen.

  • 2. In de nadere regels neemt het college bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het college in acht te worden genomen.

  • 3. Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere regels voldoet, vraagt het bevoegd gezag advies aan een deskundige, zoals omschreven in de Wet op de Archeologische monumentenzorg.

Artikel 18. Procedure

De bepalingen uit artikel 11, 12, 13 en 14 zijn van overeenkomstige toepassing op de bepalingen uit artikel 16, derde lid, onder e, en artikel 17, eerste lid, onder b, met dien verstande dat onder de commissie monumenten en cultuurhistorie moet worden verstaan een deskundige als bedoeld in artikel lid 3.

HOOFDSTUK 5A (Gemeentelijke) beschermde dorpsgezichten

Artikel 18a. De bescherming van gemeentelijke dorpsgezichten

  • 1. De raad kan slechts ambtshalve een deel of delen van de gemeente aanwijzen als beschermd dorpsgezicht.

  • 2. De aanwijzing kan geen gebied betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

  • 3. Het college registreert de beschermde dorpsgezichten op de gemeentelijke lijst van beschermde dorpsgezichten.

  • 4. De gemeentelijke lijst van dorpsgezichten bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van aanwijzing, de op de kaart aangegeven gebiedsbegrenzing en een begrenzing van het gebied met de daarin begrepen cultuurhistorische waarden.

Artikel 18b. Bestemmingsplan en de gemeentelijke dorpsgezichten

  • 1. Ter bescherming van een op de lijst geplaatst beschermd dorpsgezicht stelt de raad een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening.

  • 2. Bij het besluit tot aanwijzing bepaalt de raad in hoeverre een geldend bestemmingsplan als beschermend plan in de zin van het eerste lid kan worden aangemerkt.

  • 3. Voor zover in een gebied dat is aangewezen als een beschermd dorpsgezicht nog geen bestemmingsplan als bedoeld in dit artikel van kracht is, is het verboden bouwwerken en andere werken te plaatsen, op te richten, te verplaatsen, geheel of gedeeltelijk af te breken, of in enig opzicht te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd gezag.

  • 4. De vergunningplichtige activiteiten als bedoeld in het derde lid met betrekking tot een ander werk dan een bouwwerk worden opgevat als een categorie van activiteiten als bedoeld in artikel 2.2 lid 2 van de Wabo.

  • 5. Op de behandeling van aanvragen om een vergunning als bedoeld in het derde lid zijn artikel 2, 11, 12 en 13 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat onder gebruik van het monument wordt verstaan het gebruik van het object waarop de vergunningaanvraag ziet.

  • 6. De vergunning als bedoeld in het derde en vierde lid treedt in werking met ingang van de dag na afloop van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift als bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 7. De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de instandhouding van het beschermd dorpsgezicht zich daartegen niet verzet.

  • 8. Geen vergunning als bedoeld in het derde lid is vereist voor bouwwerken waarvoor op grond van de Wabo of een op grond van de Wabo vastgestelde algemene maatregel van bestuur geen vergunning is vereist.

  • 9. Geen vergunning als bedoeld in het derde lid is vereist voor het afbreken ingevolge een aanschrijving van het bevoegd gezag.

Artikel 18c. Nadere uitzonderingen vergunningplicht bij gemeentelijke dorpsgezichten

Het verbod en de vergunningplicht als bedoeld in artikel 18b, derde lid, geldt voorts niet, als er sprake is van:

  • a.

    gewoon onderhoud, voor zover detaillering, profilering en vormgeving niet wijzigen en voor zover ook materiaalsoort en kleur niet wijzigen, en bij een tuin, park of andere aanleg, de aanleg niet wijzigt, of;

  • b.

    inpandige veranderingen van een onderdeel van een bouwwerk dat uit het oogpunt van de bescherming van het gemeentelijke dorpsgezicht geen waarde heeft.

Hoofdstuk 6 Overige bepalingen

Artikel 19. Tegemoetkoming in schade

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming toe, indien de schade in relatie staat tot:

  • a.

    de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 16, derde lid, onder d;

  • b.

    een aanwijzing als bedoeld in artikel 17, tweede lid, tweede volzin.

Artikel 20. Strafbepaling

Degene, die handelt in strijd met het derde lid van artikel 10; artikel 16 met uitzondering van het bepaalde in het derde lid, onder e; en / of het derde lid van artikel 18d van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 21. Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn

belast de bij besluit van het college aan te wijzen personen.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 22. Intrekken oude regeling

De Monumentenverordening 2005 wordt ingetrokken.

Artikel 23. Overgangsrecht

  • 1. De op grond van de onder artikel 22 ingetrokken Monumentenverordening 2005 aangewezen en geregistreerde gemeentelijke monumenten, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in artikel 22 ingetrokken verordening.

Artikel 24. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de datum van bekendmaking.

Artikel 25. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Erfgoedverordening 2010 Gemeente Voorst

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 29 november 2010.
Twello, 29 november 2010
de raad
drs. S.J. Peet drs. J.T.H.M. Penninx
griffier burgemeester