Regeling Bijzondere Bijstand gemeente Vught

Geldend van 16-02-2022 t/m heden

Intitulé

Regeling Bijzondere Bijstand gemeente Vught

Het college;

gelet op het bepaalde in artikel 35 van de Wet Werk en Bijstand;

b e s l u i t :

  • -

    in te trekken de Richtlijn bijzondere bijstand Wet Werk en Bijstand 2004;

  • -

    vast te stellen de Regeling Bijzondere Bijstand gemeente Vught 2012.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. De begripsbepalingen in de "Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand gemeente Vught" zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2. In deze regeling wordt voorts verstaan onder:

    • -

      de Wet: de Participatiewet (PW);

    • -

      belanghebbende: de persoon die in aanmerking wenst te komen voor bijzondere bijstand;

    • -

      bijstandsnorm: de op grond van paragraaf 3.2 van de wet op de belanghebbende van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van paragraaf 3.3 van de wet door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

    • -

      vermogen: het vermogen als bedoeld in artikel 34, eerste lid van de PW;

    • -

      middelen en inkomen: alle vermogens- en inkomensbestanddelen zoals beschreven in de artikelen 31 tot en met 34 van de PW;

    • -

      voorliggende voorziening: elke voorziening, zoals bedoeld in artikel 15 PW;

    • -

      woonkosten:

      • a.

        indien een huurwoning wordt bewoond: de op de aanvangsdatum van het lopende huurtoeslagtijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, verhoogd met de kosten van vastrecht van water, gas, elektriciteit en kabelaansluiting;

      • b.

        indien een eigen woning wordt bewoond: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten. Onder zakelijke lasten wordt verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsaandeel van de onroerende zaakbelasting, de brandverzekering, de opstalverzekering en het eigenaarsaandeel van de waterschapslasten. - indien een woonwagen of woonschip wordt bewoond: stageld, liggeld of Roerende Zaakbelasting, in ieder geval niet zijnde energiekosten;

    • -

      CZM: de collectieve zorgverzekering minima die de gemeente Vught aanbiedt via twee verschillende zorgverzekeraars;

    • -

      Tremanormen: de landelijk door rechterlijke instanties gehanteerde normen bij de vaststelling van een onderhoudsbijdrage;

    • -

      NIBUD: Bij het vaststellen van bedragen van de bijzondere noodzakelijke kosten wordt aangesloten bij de normbedragen, zoals die zijn opgenomen, in de prijzengids van het NIBUD. Dit betekent dat bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de kosten tot ten hoogste de geldende maximumbedragen als genoemd in de NIBUD-prijzengids.

Artikel 2. Individualiseren

Het overzicht van bijzondere bestaanskosten waarvoor in deze regeling een aanspraak op bijzondere bijstand staat beschreven, is niet uitputtend bedoeld. De verplichting van het college om bijzondere bijstand te verlenen op grond van artikel 35, eerste lid PW blijft onverkort gelden.

Artikel 3. De aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor bijzondere bijstand moet worden ingediend voordat de kosten zijn gemaakt.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan voor kosten, die elk afzonderlijk het bedrag van € 100,- niet te boven gaan, een aanvraag worden ingediend tot 1 april volgend op het kalenderjaar waarin de kosten zijn gemaakt.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in lid 1 moet een aanvraag voor kosten van bewindvoering, ondercuratelestelling en rechtsbijstand ingediend zijn binnen vier maanden na de datum van uitspraak door de kantonrechter of Raad voor rechtsbijstand waarbij de bewindvoerder dan wel curator wordt benoemden de noodzaak voor rechtsbijstand wordt vastgesteld.

  • 4. De termijn van vier maanden kan worden verlengd met de termijn van uitstel die de kantonrechter een bewindvoerder of curator geeft voor het indienen van het dossier van zijn cliënt voor diens boedelbeschrijving.

Artikel 4. Voorliggende voorzieningen

  • 1. Als een voorliggende voorziening zoals bedoeld in artikel 1 van deze regeling wordt in ieder geval begrepen:

    • a.

      een voorziening op grond van de Zorgverzekeringswet en aanverwante regelingen, waaronder ook begrepen aanspraken op grond van een aanvullende zorgverzekering voor zover er sprake is van voorzienbare bijzondere bestaanskosten en het van een belanghebbende ook redelijkerwijs gevergd kan worden dat voor deze kosten een aanvullende zorgverzekering wordt afgesloten;

    • b.

      een voorziening op grond van de WLZ en daarop gebaseerde regelingen;

    • c.

      de collectieve aanvullende verzekering voor minima van zorgverzekeraars VGZ of CZ;

    • d.

      een lening bij een commerciële bank of bij een gemeentelijke Kredietbank;

    • e.

      een schuldhulpverleningstraject;

    • f.

      een uitvaart-, levens- of ongevallenverzekering;

    • g.

      een overlijdensuitkering krachtens een sociale zekerheidswet;

    • h.

      een nalatenschap;

    • i.

      een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (de Wmo);

    • j.

      gesubsidieerde rechtsbijstand op grond van de Wet op de rechtsbijstand via het Juridisch Loket;

    • k.

      Een opleiding of studie als bedoeld in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) of de Wet Studiefinanciering (WSF 2000), welke opleiding of studie op de peildatum wordt gevolgd of in de referteperiode is genoten.

  • 2. Het eerste lid, sub d. is niet van toepassing op belanghebbenden van AOW gerechtigde leeftijd.

  • 3. Voor kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk zijn aangemerkt, wordt geen bijzondere bijstand verstrekt, tenzij:

    • a.

      sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de wet;

    • b.

      in deze regeling voor specifieke kosten buitenwettelijk begunstigend beleid is geformuleerd.

Artikel 4a. Collectieve zorgverzekering voor minima

  • 1. Het college stelt een Collectieve Zorgverzekering voor de minima (CZM) beschikbaar. Het college biedt de keuze uit twee aanvullende verzekeringen, te weten:

    - een basisverzekering vermeerderd met een uitgebreide aanvullende verzekering en een gemeentelijk vergoedingenpakket;

    - een basisverzekering vermeerderd met een extra uitgebreide aanvullende verzekering en een extra gemeentelijk vergoedingenpakket.

  • 2. Deelname aan de CZM, zoals beschreven in lid 1, is alleen mogelijk voor belanghebbenden met een inkomen tot maximaal 130% van het wettelijk minimumloon en met een vermogen dat de vermogensgrens genoemd in artikel 34, derde lid van de wet niet overschrijdt. Bij deelname geldt dat alleen het totaalpakket kan worden afgesloten.

  • 3. Op de premie voor de basisverzekering en de aanvullende verzekering wordt de collectiviteitskorting in mindering gebracht. De resterende netto premie komt voor rekening van de verzekerde en de premie voor het gemeentelijke vergoedingenpakket komt voor rekening van de gemeente.

  • 4. De premie voor een ziektekostenverzekering behoort tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en voor deze kosten wordt geen bijzondere bijstand verstrekt.

  • 5. Deelname aan de CZM is slechts mogelijk vanaf 1 januari van ieder kalenderjaar.

  • 6. In afwijking van het vijfde lid is deelname aan de CZM per eerste van iedere kalendermaand mogelijk, indien belanghebbende al verzekerd is bij de verzekeraar die de CZM uitvoert.

  • 7. Deelname aan de CZM is geen verplichting. Voor belanghebbenden die aan de voorwaarden voldoen bestaat de mogelijkheid om deel te nemen aan de CZM.

  • 8. De CZM geldt als voorliggende voorziening, zoals bedoeld in artikel 4 van deze regeling. Ziektekosten, die worden vergoed op basis van de CZM, komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

Artikel 4b Regels bijdrage regeling Meedoen gemeente Vught 2017

  • 1. Uitgangspunt is dat de klant vrij is in zijn/haar keuze, zolang het gaat om sport, sociaal- en sociaal- culturele activiteiten en recreatie activiteiten.

  • 2. De volgende kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking:

    • a.

      Kosten die het karakter hebben van een donatie of sponsoring;

    • b.

      De contributie van een belangenvereniging zoals een vakbond of een huurdersvereniging;

    • c.

      Kosten voor activiteiten voor zover deze op basis van een andere regeling of voorziening al zijn vergoed.

  • 3. De bijdrage op grond van deze regeling bedraagt maximaal € 146,00 per gezinslid per jaar;

    De per gezinslid toegekende bedragen mogen uitsluitend in gezinsverband gecombineerd worden gebruikt voor een gezamenlijke gezinsactiviteit of voor het bekostigen van incidenteel hogere uitgaven van een enkel gezinslid.

    Dit bedrag wordt jaarlijks op 1 januari van dat jaar aangepast aan de consumenten prijsindexcijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

  • 4. De aanvraag kan uitsluitend door indiening van een door het College voorgeschreven formulier. Een aanvraag kan zowel online als via Wegwijs+ ingediend worden.

  • 5. Indien daar door het college om wordt gevraagd, dient de aanvrager een bewijs te overleggen dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt door een nota van de kosten of een bankafschrift.

    Als niet wordt voldaan aan hetgeen in het vierde lid is bepaald, wordt het bedrag van de aanvraag teruggevorderd.

  • 6. Voor de toepassing van de bijdrageregeling worden de kosten toegerekend aan het kalenderjaar waarin de kosten zijn voldaan.

  • 7. Betaling van de bijdrage vindt plaats uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de volledige aanvraag.

  • 8. In afwijking van het bepaalde in artikel 6 is deelname aan de bijdrage regeling Meedoen, alleen mogelijk voor belanghebbenden met een inkomen tot maximaal 110% van de betreffende bijstandsnorm en met een vermogen dat de vermogensgrens genoemd in artikel 34, derde lid van de Wet niet overschrijdt.

  • 9. Er kan geen bijdrage worden verstrekt op grond van de Regeling Meedoen gemeente Vught 2017 als er een voorliggende voorziening is.

Hoofdstuk 2. Draagkrachtperiode en draagkracht

Artikel 5. Draagkrachtperiode

  • 1. De draagkracht, als bedoeld in artikel 35, eerste lid van de PW, wordt vastgesteld voor de periode van één jaar, gerekend vanaf de eerste dag van de maand waarin de aanvraag om bijstand is ingediend.

  • 2. De draagkracht kan, in afwijking van het gestelde in het eerste lid, worden vastgesteld voor de periode van één jaar, gerekend vanaf de eerste dag van de maand waarin voor het eerst bijzondere noodzakelijke kosten zijn gemaakt, indien in alle redelijkheid met die kosten rekening moet worden gehouden.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in lid 1 wordt de draagkrachtperiode voor personen die de AOW gerechtigde leeftijd hebben bereikt, voor wie geen draagkracht werd vastgesteld, vastgesteld op 3 jaar.

Artikel 6. Draagkracht

  • 1. Onder draagkracht wordt verstaan:

    • -

      de middelen en het inko­men voor zover dat meer bedraagt dan de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm;

    • -

      het vermogen voor zover dat meer bedraagt dan de helft van het voor belanghebbende vrij te laten vermogen, als bedoeld in artikel 34, derde lid, sub a, b of c van de wet;

    • -

      een saldo, ter hoogte van 1 maal de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm, op de lopende rekening in verband met lopende uitgaven, wordt niet tot vermogen gerekend.

  • 2. Bij regelmatige inkomsten is het inkomen in de maand voorafgaand aan de maand van aanvraag bepalend. Bij onregelmatige inkomsten is het gemiddelde inkomen in de drie maanden voorafgaand aan de maand van aanvraag bepalend.

  • 3. Voor de berekening van de draagkracht wordt het inkomen voorts verminderd met:

    • -

      voor eigen rekening blijvende bijzondere noodzakelijke kosten;

    • -

      voor eigen rekening blijvende buitengewone uitgaven, zoals:

      • *

        ten laste van belanghebbende blijvende noodzakelijke extra uitgaven in verband met de uitoefening van bedrijf of be­roep;

      • *

        feitelijke betalingen voor levensonderhoud ten behoeve van een niet in het gezinsverband levende echtgenoot of kinderen tot 21 jaar, alsmede ten behoeve van de gewezen echtge­noot.

  • 4. Bij de vaststelling van de draagkracht kan rekening worden gehouden met gewijzigde omstandigheden, die binnen de vastgestelde jaardraagkrachtperiode optreden. Gewijzigde omstandigheden kunnen aanleiding geven de berekende draagkracht tussentijds te herzien.

Artikel 7. Gedeelte van de draagkracht waarmee rekening wordt gehouden

Met inachtneming van het gestelde in artikel 5 en 6 van de regeling wordt:

  • 1.

    voor de verlening van bijzondere bijstand voor woonkosten zoals genoemd in artikel 8 en voor duurzame gebruiksgoederen en inrichtingskosten zoals genoemd in artikel 9 en voor kosten rechtsbijstand als genoemd in artikel 11 eerste en derde lid wordt de draagkracht in het inkomen gesteld op 100% van de ruimte boven de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm;

  • 2.

    voor de verlening van bijzondere bijstand voor alle overige kosten in deze regeling wordt de draagkracht in het inkomen gesteld op 25% van de ruimte boven 120% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm;

  • 3.

    Voor de verlening van bijzondere bijstand voor alle kosten genoemd in deze regeling wordt de draagkracht in het vermogen gesteld op 100% van de ruimte boven de vrijlatingen zoals hiervoor beschreven in artikel 1 en artikel 6 eerste lid.

Hoofdstuk 3. Noodzakelijke kosten van het bestaan

Artikel 8. Woonkosten

  • 1. Woonkostentoeslag voor een huurwoning, woonwagen of woonschip:

    • a.

      indien belanghebbende een woning bewoont, waarvan de hoogte van de woonkosten, gelet op artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag geen belemmering vormt voor de toekenning van die huurtoeslag, maar hij door omstandigheden buiten zijn schuld nog geen aanspraak kan maken op deze toeslag, wordt bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag verstrekt tot de datum waarop belanghebbende wel in aanmerking komt voor huurtoeslag;

    • b.

      de woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die belanghebbende gelet op zijn financiële situatie op grond van de Wet op de huurtoeslag voor de woonkosten per maand zou ontvangen.

  • 2. Woonkostentoeslag voor een eigen woning:

    • a.

      indien belanghebbende een woning in eigendom heeft, waar hij in woont, waarvan de hoogte van de woonkosten gelet op artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag geen belemmering zou vormen voor toekenning van een huurtoeslag, wordt bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag verstrekt;

    • b.

      de woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die belanghebbende op grond van de Wet op de huurtoeslag, gelet op zijn financiële situatie, voor de woonkosten per maand zou ontvangen.

  • 3. Woonkostentoeslag voor woonkosten boven de maximale huurprijs zoals omschreven in artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag:

    • a.

      wanneer belanghebbende een woning in huur of eigendom bewoont, wordt een toeslag verstrekt, die in overeenstemming met artikel 8 eerste lid onder b van deze regeling wordt berekend, met dien verstande dat de woonkosten voor woningen in eigendom die uitgaan boven de maximale rekenhuur volledig voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Voor huurwoningen geldt de bepaling, dat de toeslag maximaal het verschil kan zijn tussen de maximale rekenhuur en anderhalf (1,5) maal de hierboven vermelde maximale huurprijs van de Wet op de huurtoeslag;

    • b.

      de woonkostentoeslag wordt verstrekt tot de datum waarop de belanghebbende wel aanspraak kan maken op huurtoeslag en, als huurtoeslag niet aan de orde is, voor de periode van maximaal één jaar. Deze periode van één jaar kan verlengd worden indien bijzondere omstandigheden daartoe noodzaken.

  • 4. Aan bijstandsverlening zoals beschreven in het derde lid wordt met toepassing van artikel 55 van de wet de verplichting verbonden dat belanghebbende zo spoedig mogelijk verhuist naar een goedkopere woning, dan wel, indien de woning een eigen woning betreft, de woning zo spoedig mogelijk te koop aanbiedt, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten.

  • 5. De verhuisplicht als bedoeld in het vierde lid wordt niet opgelegd aan:

    • a.

      personen met een beperking als de hoge huur veroorzaakt wordt door voorzieningen die in de woning aangebracht zijn vanwege de beperking;

    • b.

      personen die de AOW gerechtigde leeftijd hebben bereikt, als een goedkoper redelijk woonalternatief, gelet op medische en sociale omstandigheden, niet voorhanden is;

    • c.

      huishoudens die bestaan uit 6 personen of meer.

  • 6. Als de belanghebbende naar vermogen getracht heeft goedkopere woonruimte te vinden, maar dit niet gelukt is, dan wordt de woonkostentoeslag met maximaal één jaar verlengd.

Artikel 9. Bijstand voor duurzame gebruiksgoederen en inrichtingskosten

  • 1. De belanghebbende wordt geacht de kosten, die verband houden met een verhuizing en/of (her)inrichting, in beginsel uit zijn inkomen te voldoen, hetzij door reservering vooraf, hetzij door gespreide betaling achteraf. Voor deze kosten wordt in beginsel geen bijstand verstrekt.

  • 2. Er wordt geen bijstand verleend aan jongeren en alleenstaanden die voor het eerst zelfstandig gaan wonen. Het bepaalde in het eerste lid is ook hier van toepassing.

  • 3. Van het bepaalde in het eerste lid kan worden afgeweken wanneer:

    • a.

      sprake is van een sociale noodzaak en;

    • b.

      het afsluiten van een lening bij een commerciële- of de gemeentelijke Kredietbank niet mogelijk is en;

    • c.

      de belanghebbende aantoonbaar niet heeft kunnen reserveren en er geen andere voorziening ter betaling van de kosten voorhanden is.

    De noodzaak om te verhuizen staat in ieder geval vast als:

    • 1.

      er sprake is van een verplichte verhuizing in verband met hoge woonkosten;

    • 2.

      er sprake is van een verhuizing ter bevordering van het langer zelfstandig wonen;

    • 3.

      de verhuizing plaats vindt op basis van een woonurgentie op basis van sociale of medische gronden.

  • 4. Indien de noodzaak als bedoeld in het derde lid aanwezig is, wordt de bijzondere bijstand verleend:

    • a.

      “om niet” (voor “niet” duurzame gebruiksgoederen, waaronder bijv. verf, behang, gordijnen, verhuisbus, kosten vloeregalisatie);

    • b.

      in de vorm van een geldlening (voor duurzame gebruiksgoederen, waaronder bijvoorbeeld een wasmachine, bankstel/ etc.). Voor het vaststellen van de hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand wordt uitgegaan van de geldende richtprijzen, zoals opgenomen in de NIBUD prijzengids.

  • 5. Voor de reserveringscapaciteit als bedoeld in lid 1 wordt uitgegaan van 10% van de voor de betrokkene geldende bijstandsnorm inclusief vakantiegeld over een periode van 3 jaren onmiddellijk voorafgaande aan de datum van aanvraag. De reserveringscapaciteit wordt verminderd met reeds gemaakte bijzonder noodzakelijke kosten en buitengewone uitgaven als bedoeld in deze regeling waarin begrepen het doen van aflossingen op daarvoor aangegane leningen.

Artikel 10. Medische en sociaal medische kosten

Bijzondere bijstand kan worden verleend voor:

  • 1.

    de eigen bijdragen voor de voorzieningen die worden verstrekt op basis van de basisverzekering van de Zorgverzekeringswet;

  • 2.

    de extra kosten voor een dieet (met uitzondering van dieetpreparaten) conform de voorschriften van de Voedingsraad;

  • 3.

    de extra kosten van verwarming, mits er sprake is van een medische noodzaak wegens ziekte of beperking;

  • 4.

    de eigen bijdrage voor gezinszorg;

  • 5.

    de extra kosten in verband met thuiszorg van ouderen en mensen met een beperking, zoals de kosten van sociale alarmering, maaltijdvoorziening en dagverzorging. De extra kostprijs van de maaltijdvoorziening wordt gemaximeerd op het verschil tussen het voor eigen rekening blijvend bedrag van maaltijdkosten NIBUD prijzengids en een maximum van € 7,50 voor een warme maaltijd per dag;

  • 6.

    de extra kosten van bewassing en slijtage van kleding en beddengoed na een medisch advies;

  • 7.

    de kosten van motorische remedial teaching na medisch advies;

  • 8.

    de kosten van kinderopvang op grond van Sociaal-Medische Indicatie in situaties waarbij de ouder door sociale en/of medische omstandigheden tijdelijk niet (goed) voor het kind kan zorgen en dit een gezonde en evenwichtige ontwikkeling van het kind in de weg staat. De ouder kan een vergoeding voor kinderopvang ontvangen als kinderopvang een functie kan vervullen bij het opheffen of verminderen van de omstandigheden. Aan deze bijstandverlening kunnen voorwaarden verbonden worden om de onderliggende problematiek aan te pakken teneinde de noodzaak tot bijstandverlening te verminderen. Bij de aanvraag worden de volgende gegevens overlegd:

    • a.

      gegevens ten behoeve van de sociaal medische indicatie;

    • b.

      een contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvang per kind, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;

    • c.

      het college verstrekt de tegemoetkoming op basis van een Sociaal-Medische Indicatie alleen voor het aantal uren kinderopvang per kind dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor het opheffen of verminderen van de sociale en/of medische omstandigheden van de ouder;

    • d.

      het college weigert de tegemoetkoming op basis van een Sociaal Medische Indicatie indien:

      • 1.

        de aanvrager niet tot de omschreven doelgroep personen behoort als bedoeld in artikel 1.22 of artikel 1.6, eerste lid, onderdeel k en of l van de Wet kinderopvang;

      • 2.

        als in het geval van een psychisch-sociale aandoening geen professionele begeleiding wordt ingezet om de problematiek weg te nemen.

Artikel 11. Kosten van maatschappelijke aard

Bijzondere bijstand kan worden verleend voor:

  • 1.

    de eigen bijdrage, na aftrek van de subsidie van het Juridisch Loket zoals bedoeld in artikel  4 lid 1 onder j voor de kosten van rechtsbijstand voor rechtsbijstand voor een via de Raad voor rechtsbijstand toegewezen advocaat/raadsman, alsmede de hieraan verbonden overige kosten, waaronder de bijdrage griffierechten, voor zover deze kosten niet bij rechterlijke uitspraak door tegenpartij vergoed moeten worden;

  • 2.

    de kosten van beschermingsbewind of curatele die volgens de normen van het LOVCK (Landelijk Overleg Voorzitters Civiele en Kantonsectoren) zijn vastgesteld;

  • 3.

    de eigen bijdrage in de kosten van jeugdhulpverlening;

  • 4.

    de extra algemene kosten van bestaan verband houdende met tijdelijke opname in een ziekenhuis of een inrichting ter verpleging of verzorging, afhankelijk van:

    • -

      de aard en ernst van de ziekte;

    • -

      de noodzakelijk te achten bezoekfrequentie;

    • -

      de duur van de opname;

      tot een bedrag van ten minste € 22,50, - en ten hoogste € 140,-;

  • 5.

    de kosten van verblijf thuis tijdens de weekeinden of vakanties van een in een inrichting verblijvend gezinslid;

  • 6.

    de reiskosten wegens bezoek, met een frequentie van 1x per week voor 1 persoon, aan een gezinslid, die opgenomen is in een AWBZ instelling of die in detentie verblijft. De reiskosten worden vergoed op basis van het kilometertarief dat door de belastingdienst wordt gehanteerd en volgens het principe van "deur tot deur";

  • 7.

    de kosten van doorlopende woonlasten dan wel de kosten van opslag van huisraad wegens opname in een inrichting ter verpleging of verzorging voor de duur van maximaal 3 maanden en na verlengingsverzoek nog éénmaal maximaal 3 maanden;

  • 8.

    bijzondere bijstand kan voorts worden verleend voor:

    • a.

      de kosten van huiswerkbegeleiding;

    • b.

      de voor rekening van de ouders komende kosten van schoolexcursies voor kinderen tot 18 jaar, mits er via de school geen sprake is van een voorliggende voorziening en het kind bij niet deelname in een sociaal isolement raakt;

    • c.

      de voor rekening van de ouders komende kosten van een vrijwillige ouderbijdrage aan de school, mits de ouder schriftelijk kwijtschelding van die bijdrage heeft verzocht aan de school en de school het kind van faciliteiten uitsluit wanneer de bijdrage niet wordt betaald.

Artikel 12. Bijzondere bijstand aan jongeren van 18 tot 21 jaar

  • 1.

    • a.

      Aan de alleenstaande van 18 tot 21 jaar, die in een inrichting verblijft, kan bijzondere bijstand worden verleend voor zijn persoonlijke uitgaven, voor zover de eigen middelen en die van zijn ouders niet toereikend zijn.

    • b.

      De bijstand is ten hoogste gelijk aan de bijstandsnorm voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder die in een inrichting verblijft.

  • 2.

    • a.

      Aan de alleenstaande (ouder) van 18 tot 21 jaar en het (echt)paar waarvan een of beide partners jonger is dan 21 jaar kan bijzondere bijstand worden verleend in aanvulling op de van toepassing zijnde bijstandsnorm, wanneer:

      • -

        zelfstandige huisvesting noodzakelijk is; én

      • -

        voor zover de middelen van de ouders niet toereikend zijn of van de belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat hij voor financiële hulp een be­roep op zijn ouders doet.

    • b.

      Van noodzakelijke zelfstandige huisvesting is sprake als:

      • -

        de ouders zijn overleden of in het buitenland wonen;

      • -

        belanghebbende onder de Wet op de jeugdhulpverlening valt;

      • -

        belanghebbende op het moment van de bijstandsverlening al 12 maanden zelfstandig woont.

    • c.

      Belanghebbende wordt geacht redelijkerwijs geen beroep op zijn ouders te kunnen doen als blijkens een schriftelijke indicatie van een instelling voor jeugdhulpverlening sprake is van een ernstig verstoorde relatie tussen ouder(s) en kind.

    • d.

      De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de bijstandsnorm voor (een) belanghebbende(n) van 21 jaar of ouder in een vergelijkbare situatie verminderd met de van toepassing zijnde bijstandsnorm en de (berekende) ouderlijke bijdrage.

  • 3. Voor de beoordeling of en in hoeverre de middelen van de ouders toereikend zijn om in de noodzakelijke bestaanskosten van hun kind te voorzien wordt aangesloten bij de Tremanormen.

  • 4. De op grond van het tweede lid verleende bijzondere bijstand wordt behoudens dringende redenen - zoals bedoeld in artikel 61 van de PW - met toepassing van de Tremanormen op de ouders verhaald.

Hoofdstuk 4. Vormen van bijstand

Artikel 13. Bijzondere bijstand om niet

Behoudens in de gevallen genoemd in artikel 9, 14 en artikel 15 van deze Regeling, wordt de bijstand om niet verstrekt.

Artikel 14. Bijzondere bijstand als geldlening

  • 1.

    • a.

      Bijstandsverlening ter voorziening in de aanschaf van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan worden verleend in de vorm van een geldlening, indien geen gebruik gemaakt kan worden van een voorliggende voorziening, zijnde een lening via een commerciële kredietverlenende instelling cq. de gemeentelijke Kredietbank.

    • b.

      Bijstandsverlening ter overbrugging van de periode tot aan de eerste reguliere betaalbaarstelling bij aanvang van een uitkering voor levensonderhoud kan worden verleend in de vorm van een geldlening.

  • 2. De hoogte van de aflossing van de geldlening wordt zodanig vastgesteld dat men minimaal blijft beschikken over 90% van de voor de betrokkene geldende bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld.

  • 3. Ten aanzien van personen, die een inkomen hebben boven de voor hen geldende bijstandsnorm wordt dat meerdere - met inachtneming van artikel 6 en artikel 7 van deze regeling - voor 100% in de aflossing betrokken.

  • 4. De hoogte van de aflossing wordt jaarlijks herzien, indien de financiële positie van de betrokkene daartoe aanleiding geeft.

  • 5. Indien een geldlening is verstrekt in het kader van de Wet Werk en Bijstand wordt na aflossing van 36 termijnen overeenkomstig de bij individuele beschikking vastgestelde aflossingsbedrag, het restant van de lening omgezet in een bedrag om niet.

  • 6. Indien bijstandsverlening voor (aflossing van) een geldlening het gevolg is van onvoldoende besef van verantwoordelijkheid wordt de bijstand daarop afgestemd.

Artikel 15. Bijzondere bijstand onder verband van krediethypotheek

  • 1. Als het vermogen gebonden in de woning en bijbehorend erf de vermogensvrijlating als bedoeld in artikel 34 lid 2 sub d van de PW te boven gaat, kan, indien door het college van burgemeester en wethouders voor deze vorm van zekerheidsstelling wordt gekozen, de bijzondere bijstand worden verleend in de vorm van een geldlening onder verband van krediethypotheek.

  • 2. Als sprake is van het gestelde onder lid 1 en indien enkel bijzondere bijstand wordt verstrekt, worden de kosten van taxatie van de eigen woning, het passeren van de hypotheekakte en dergelijke eveneens als geldlening onder verband van hypotheek verleend.

Hoofdstuk 5. Slotbepaling(en)

Artikel 16. Overgangsbepalingen

  • 1. Degene die op de dag van inwerkingtreding van deze regeling een periodieke uitkering bijzondere bijstand ontvangt of voor wie een draagkrachtperiode is vastgesteld die gunstiger is onder de oude richtlijn, blijft deze behouden tot uiterlijk de in de toekenningsbeschikking genoemde datum.

  • 2. Op aanvragen bijzondere bijstand van inwoners uit het gebied dat met de Wet van 8 juli 2020 houdende splitsing van de gemeente Haaren aan de gemeente Vught is toegevoegd (hierna te noemen: toegevoegd gebied), waarop het college op 1 april 2021 nog niet heeft besloten, wordt de draagkrachtberekening van de Beleidsregels Draagkracht bijzondere bijstand Gemeente Haaren Participatiewet toegepast, indien deze gunstiger is dan de draagkrachtberekening op grond van deze regeling.

  • 3. Degene die op 31 maart 2021 een periodieke uitkering bijzondere bijstand ontvangt op grond van het bepaalde in 7.2 Bijzondere Bijstand van de Verordening Sociaal Domein 2020 gemeente Haaren en degene aan wie met toepassing van het tweede lid een periodieke uitkering bijzondere bijstand is toegekend met toepassing van de Beleidsregels Draagkracht bijzondere bijstand Gemeente Haaren Participatiewet, behoudt deze periodieke uitkering tot de in de toekenningsbeschikking genoemde einddatum of tot het moment waarop de uitkering op wettelijke gronden eerder wordt beëindigd of ingetrokken.

  • 4. Op aanvragen van inwoners uit toegevoegd gebied bedoeld in bepaling 7.5 Bijdrage voor maatschappelijk activiteiten, het Welzijnsfonds van de Verordening Sociaal Domein (hierna te noemen: Welzijnsfonds) van inwoners uit toegevoegd gebied, waarop het college op 1 april 2021 nog niet heeft besloten, wordt besloten met toepassing van bepaling 7.5 van de Verordening Sociaal Domein 2020 gemeente Haaren indien toepassing van de regeling Welzijnsfonds gunstiger is dan toepassing van Regeling Meedoen als bedoeld in artikel 4b. van deze regeling.

  • 5. Op inwoners uit toegevoegd gebied:

    • a.

      die in de periode van 1 januari 2020 tot 1 april 2021 een aanvraag hebben ingediend op grond waarvan een bijdrage is toegekend op grond van het Welzijnsfonds; of

    • b.

      die in 2020 of 2021 ambtshalve een bijdrage hebben ontvangen op grond van het Welzijnsfonds;

    zijn de bepalingen van het Welzijnsfonds van toepassing tot 1 januari 2023 indien de toepassing hiervan gunstiger is dan de toepassing van de Regeling Meedoen.

  • 6. Indien op grond van het vierde of vijfde lid een bijdrage wordt toegekend op grond van het Welzijnsfonds kan geen bijdrage worden verstrekt op grond van de Regeling Meedoen.

  • 7. Degene die op 31 maart 2021 een tegemoetkoming ontvangt in kosten kinderopvang met toepassing van artikel 3.3.18 van de verordening Sociaal Domein of de Beleidsregels Tegemoetkoming kosten kinderopvang Haaren 2018 behoudt deze tegemoetkoming voor de in de toekenningsbeschikking genoemde duur van het re-integratietraject, opleiding of indicatieduur SMI of tot het moment waarop de tegemoetkoming op wettelijke gronden eerder wordt beëindigd of ingetrokken.

  • 8. Op handhavingsprocedures op grond van besluiten als bedoeld in bepaling 7.5.8. of hoofdstuk 8 van de Verordening Sociaal Domein of artikel 8 van de Beleidsregels Tegemoetkoming kosten kinderopvang Haaren 2018 blijven de bepalingen van die verordening of beleidsregels van toepassing tot het tijdstip waarop:

    • a.

      de beschikking volledig is uitgevoerd of ten uitvoer is gelegd;

    • b.

      de beschikking is ingetrokken of is komen te vervallen.

  • 9. Op bezwaarschriften die gericht zijn tegen besluiten die genomen zijn op grond van bepaling 3.3.18 (Tegemoetkoming kinderopvang), bepaling 7.2 (Bijzondere bijstand) en bepaling 7.5 (Welzijnsfonds) van de verordening Sociaal Domein 2020 gemeente Haaren of met toepassing van de Beleidsregels Draagkracht bijzondere bijstand Gemeente Haaren Participatiewet of de Beleidsregels Tegemoetkoming kosten kinderopvang Haaren 2018, wordt beslist met inachtneming van die regelingen.

Artikel 17. Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling wordt aangehaald als “Regeling Bijzondere Bijstand gemeente Vught” en treedt in werking op de dag na publicatie.

  • 2. Bedragen genoemd in deze regeling kunnen worden gewijzigd of geïndexeerd door middel van een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen uitvoeringsregeling.

Ondertekening

Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vught in de vergadering van 2 april 2013.

de secretaris,

mr. R.P.B.M. Brekelmans

de burgemeester,

R.J. van de Mortel