Regeling vervallen per 01-01-2017

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Vught 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2016

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Vught 2015

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1.1. Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, die algemeen verkrijgbaar is en die niet – aanzienlijk – duurder is dan vergelijkbare producten.

    • b.

      Bijdrage: bijdrage in de kosten als bedoeld in artikel 2.1.4 van de wet.

    • c.

      Budgetplan: een overzicht van de door de cliënt voorgenomen besteding van het te verlenen persoonsgebonden budget.

    • d.

      Collectieve voorziening: een maatwerkvoorziening die individueel wordt verstrekt maar door meerdere personen tegelijk gebruikt kan worden.

    • e.

      College: Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vught.

    • f.

      Gebruikelijke hulp: de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van huisgenoten.

    • g.

      Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn of haar vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres de cliënt in de basisregistratie personen staat ingeschreven of zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres;

    • h.

      Huisgenoot: iedere persoon met het hoofdverblijf op hetzelfde adres als de cliënt of het hoofdverblijf op hetzelfde perceel.

    • i.

      Maatwerkvoorziening: de maatwerkvoorziening als omschreven in artikel 1.1.1 van de wet, te verstrekken als voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget

    • j.

      Mantelzorger: een persoon die mantelzorg in de zin van artikel 1.1.1. van de wet biedt.

    • k.

      Melding: Melding als bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet.

    • l.

      Persoonlijk plan Persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2 tweede lid van de wet.

    • m.

      Voorliggende voorziening: een voorziening op grond van een wettelijke bepaling die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de cliënt toereikend en passend te zijn.

    • n.

      Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).

  • 2 Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2 Procedureregels

Artikel 2.1 Melding

  • 1. De melding kan worden gedaan door of namens de cliënt bij het Wmo-loket van de gemeente of het sociale wijkteam.

  • 2. De melding kan schriftelijk, mondeling, telefonisch, per e-mail of via de website van de gemeente worden gedaan.

  • 3. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk en geeft de cliënt zeven dagen de tijd een persoonlijk plan in te leveren.

Artikel 2.2 Cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op onafhankelijke cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2. Het college wijst cliënten die een melding doen als bedoeld in artikel 2.1 erop dat zij zich gedurende de procedure desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke cliëntondersteuner.

Artikel 2.3 Onderzoek

  • 1. Het college verzamelt alle bij de gemeente bekende en voor het onderzoek nodige gegevens over de cliënt en maakt vervolgens een afspraak voor een gesprek.

  • 2. Het college vraagt voor het gesprek aan de cliënt alle overige gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen, te verschaffen. Hiertoe behoort in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, tenzij het college daarover reeds beschikt.

Artikel 2.4 Het onderzoeksverslag

Het college verstrekt de cliënt of diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek.

Artikel 2.5 De aanvraag

  • 1. De aanvraag voor een maatwerkvoorziening moet schriftelijk plaatsvinden.

  • 2. Een schriftelijke aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier of ondertekend onderzoeksverslag.

Artikel 2.6 Medewerkingsverplichting cliënt en huisgenoten

  • 1. Het college is in ieder geval bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening:

    • a.

      de cliënt, en bij gebruikelijke hulp diens relevante huisgenoten, op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen.

    • b.

      de cliënt, en bij gebruikelijke hulp diens relevante huisgenoten, op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te laten bevragen en/of onderzoeken

  • 2. De cliënt en diens huisgenoten zijn verplicht medewerking te verlenen aan de oproep als bedoeld in het eerste lid onder a en de bevraging en/of onderzoek als bedoeld in het eerste lid onder b.

Artikel 2.7 Advisering

Het college is bevoegd om, indien dit van belang kan zijn voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening, zich te laten adviseren door een daartoe aangewezen instantie.

Artikel 2.8 Beschikking

  • 1 In de beschikking tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt;

  • 2. In de beschikking tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het persoonsgebonden budget moet worden aangewend, eventueel aangevuld met een programma van eisen waaraan bij besteding voldaan moet worden;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • c.

      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het persoonsgebonden budget is bedoeld, en

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget.

  • 3. Als sprake is van een te betalen bijdrage, wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 2.9 Nadere procedureregels

Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt.

Hoofdstuk 3 Beoordeling van de aanspraak

Artikel 3.1 Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1. Bij het beoordelen van de aanspraak voor een maatwerkvoorziening welke voorzieningen getroffen gaan worden, neemt het college het onderzoeksverslag, indien aanwezig, als uitgangspunt.

  • 2. Er bestaat slechts aanspraak op een maatwerkvoorziening voor zover:

    • a.

      deze noodzakelijk is om de cliënt in staat te stellen tot zelfredzaamheid en/of participatie;

    • b.

      deze als de goedkoopst adequate voorziening aan te merken is.

  • 3. Het college verstrekt een maatwerkvoorziening indien de cliënt niet of niet volledig in staat is tot zelfredzaamheid of participatie door gebruik te maken van:

    • a.

      eigen kracht; en/of

    • b.

      gebruikelijke hulp; en/of

    • c.

      mantelzorg; en/of

    • d.

      hulp van andere personen uit het sociale netwerk; en/of

    • e.

      algemene voorzieningen; en/of

    • f.

      het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten.

Artikel 3.2 Algemene weigeringsgronden

Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat voor een cliënt die beperkingen ondervindt in het normale gebruik van de woning en/of het zich verplaatsen in en om de woning:

  • a.

    indien sprake is van een woonvoorziening in woongebouwen die specifiek gericht zijn op mensen met beperkingen en waarvan verwacht mag worden datreeds voorzieningen zijn getroffen in de gemeenschappelijke ruimten; ofvoorzieningen bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen;

  • b.

    indien de maatwerkvoorziening betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen, verbrede toegangsdeuren, vlonders en een opstelplaats voor de rolstoel.

  • c.

    indien de cliënt niet zijn hoofdverblijf heeft in de woning ten behoeve waarvan de maatwerkvoorziening wordt aangevraagd.

  • d.

    indien de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van in de woning gebruikte materialen of de slechte staat van onderhoud.

  • e.

    indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare, meest geschikte woning, tenzij er voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming is verleend door het college.

  • f.

    indien de noodzaak tot het treffen van een voorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud aan de woning.

  • g.

    indien de voorziening slechts strekt ter renovatie of ter aanpassing aan de eisen van de tijd.

Artikel 3.3 Bijzondere weigeringsgronden in verband met wonen

Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat voor een cliënt die beperkingen ondervindt in het normale gebruik van de woning en/of het zich verplaatsen in en om de woning:

  • a.

    indien sprake is van een woonvoorziening in woongebouwen die specifiek gericht zijn op mensen met beperkingen en waarvan verwacht mag worden dat

    • 1.

      reeds voorzieningen zijn getroffen in de gemeenschappelijke ruimten; of

    • 2.

      voorzieningen bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen;

  • b.

    indien de maatwerkvoorziening betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen, verbrede toegangsdeuren, vlonders en een opstelplaats voor de rolstoel.

  • c.

    indien de cliënt niet zijn hoofdverblijf heeft in de woning ten behoeve waarvan de maatwerkvoorziening wordt aangevraagd.

  • d.

    indien de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van in de woning gebruikte materialen of de slechte staat van onderhoud.

  • e.

    indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare, meest geschikte woning, tenzij er voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming is verleend door het college.

  • f.

    indien de noodzaak tot het treffen van een voorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud aan de woning.

  • g.

    indien de voorziening slechts strekt ter renovatie of ter aanpassing aan de eisen van de tijd.

Artikel 3.4 Omvang maatwerkvoorziening voor vervoer

  • 1. Een te verstrekken maatwerkvoorziening voor vervoer ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie stelt de cliënt in staat zich lokaal te verplaatsen met een omvang van maximaal 1500 tot 2000 kilometer per jaar.

  • 2. In afwijking van lid 1 geldt een maximum van 800 zones bij verstrekking van een maatwerkvoorziening bestaande uit collectief vervoer.

Artikel 3.5 Primaat van voorzieningen

  • 1. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening geldt het primaat van de collectieve voorziening, zoals het collectief vervoer.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen bij normale gebruik van de woning en het zich verplaatsen in de woning geldt het primaat van verhuizen.

Hoofdstuk 4 persoonsgebonden budget

Artikel 4.1 Hoogte persoonsgebonden budget

  • 1. De hoogte van een persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen en woningaanpassingen bedraagt in ieder geval niet meer dan de huur- dan wel aanschafprijs van de goedkoopst adequate voorziening, waaronder gerekend onderhoud, reparatie en verzekering, zoals die door het college aan de aanbieder verschuldigd is.

  • 2. Het college kan nadere regels vaststellen over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen en woningaanpassingen wordt bepaald.

  • 3. De hoogte van een persoonsgebonden budget voor diensten wordt afgeleid van de tarieven waarvoor het college deze diensten heeft gecontracteerd dan wel kan afnemen.

  • 4. Het college stelt nadere regels vast over de hoogte van het persoonsgebonden budget bij diensten waaronder in ieder geval:

    • a.

      de gedifferentieerde tarieven tussen aanbieders waarbij rekening wordt gehouden met overheadkosten;

    • b.

      de tarieven van het persoonsgebonden budget welke mag worden uitbetaald aan een persoon die behoort tot het sociale netwerk van de cliënt;

    • c.

      de tarieven bedoeld onder b zijn in ieder geval lager dan de tarieven genoemd onder a.

  • 5. Het persoonsgebonden budget moet in ieder geval toereikend zijn om maatschappelijke ondersteuning in te kunnen kopen welke voldoet aan de kwaliteit met betrekking tot het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verleend.

Artikel 4.2 Criteria persoonsgebonden budget

Het college weigert de verlening van een persoonsgebonden budget indien:

  • a.

    de cliënt geen volledig ingevuld budgetplan heeft overgelegd volgens het door het college vastgestelde model;

  • b.

    de cliënt weigert het budgetplan desgevraagd met het college te bespreken of, na voor zulk een gesprek te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt;

  • c.

    de cliënt, of, indien de cliënt jonger is dan 18 jaar, één van diens ouders of voogden, surseance van betaling heeft aangevraagd of failliet is verklaard;

  • d.

    ten aanzien van de cliënt of, indien de cliënt jonger is dan 18 jaar, ten aanzien van één van diens ouders of voogden, de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;

  • e.

    de cliënt zich niet heeft gehouden aan bij de verstrekking van een eerder persoonsgebonden budget opgelegde verplichtingen;

  • f.

    naar het oordeel van het college onvoldoende aannemelijk is dat met het persoonsgebonden budget zal worden voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit;

  • g.

    het ernstige vermoeden bestaat dat de cliënt problemen zal hebben met het omgaan met een persoonsgebonden budget.

Hoofdstuk 5 Bijdrage in de kosten

Artikel 5.1 Maatwerkvoorziening

  • 1. De cliënt is een bijdrage verschuldigd voor een maatwerkvoorziening.

  • 2. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening wordt vastgesteld conform het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 3. Indien een maatwerkvoorziening wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt, is de bijdrage verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

Artikel 5.2 Algemene voorziening

  • 1. De cliënt kan bij het gebruik van een algemene voorziening, met uitzondering van cliëntondersteuning, een bijdrage verschuldigd zijn.

  • 2. Het college legt in nadere regels de omvang van bijdrage vast.

Artikel 5.3 Kostprijs

  • 1. De kostprijs van een voorziening in natura is gelijk aan de prijs waarvoor het college de voorziening in natura betrekt van een leverancier/aanbieder, inclusief de reparatie-, verzekerings- en onderhoudskosten.

  • 2. De kostprijs van een persoonsgebonden budget is gelijk aan het bedrag van het persoonsgebonden budget.

Hoofdstuk 6 Beëindiging, herziening, intrekking en terugvordering

Artikel 6.1 Beëindiging

  • a.

    Het college kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een toegekende aanspraak op een maatvoorziening geheel of gedeeltelijk beëindigen, indien: niet wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet of de verordening;

  • b.

    de cliënt wordt opgenomen in een instelling in de zin van de Wet toelating zorginstellingen ;

  • c.

    de cliënt zich niet houdt aan de verplichtingen van het gebruik, verantwoording en administratie van de voorziening;

  • d.

    de cliënt is overleden.

  • e.

    de cliënt geen ingezetene meer is van de gemeente.

Artikel 6.2 Herziening en intrekking

Het college kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een besluit tot toekenning van een aanspraak op een maatwerkvoorziening geheel of gedeeltelijk herzien of intrekken indien:

  • a.

    niet is voldaan aan hetgeen is gesteld bij of krachtens de wet of deze verordening.

  • b.

    de cliënt de maatwerkvoorziening binnen zes maanden na toekenning niet heeft aangewend voor het resultaat waarvoor de maatwerkvoorziening is getroffen.

Artikel 6.3 Terugvordering

Het college kan, onverminderd artikel 2.4.1 van de wet, indien de aanspraak op een voorziening is herzien of ingetrokken:

  • a.

    het ten onrechte genoten betaalde persoonsgebonden budget terugvorderen;

  • b.

    de geldwaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening in natura terugvorderen.

Hoofdstuk 7 Jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers

Artikel 7.1 Jaarlijkse blijk van waardering

Het college stelt, na overleg met de Wmo Adviesraad en het Steunpunt Mantelzorg, nadere regels vast over waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

Hoofdstuk 8 Bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik

Artikel 8.1 Fraudepreventie

Het college informeert cliënten over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

Artikel 8.2 Controle

Het college doet onderzoek naar de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening indien er een vermoeden bestaat van misbruik dan wel oneigenlijk gebruik van de wet.

Artikel 8.3 Nadere regels

Het college kan ten aanzien van het bepaalde in dit hoofdstuk nadere regels stellen.

Hoofdstuk 9 Kwaliteit

Artikel 9.1 Kwaliteitseisen

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door in ieder geval:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen over welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

Artikel 9.2 Prijs-kwaliteitverhouding

  • 1. Het college houdt, in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding, bij het leveren van diensten door derden in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken en/of de te leveren voorzieningen;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg, en

    • e.

      kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 2. Het college houdt, in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding, bij het leveren van overige voorzieningen door derden in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te leveren voorziening;

    • b.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • c.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • 1.

        aanmeten, levering en plaatsing van de voorziening;

      • 2.

        instructie over het gebruik van de voorziening;

      • 3.

        onderhoud van de voorziening; en

      • 4.

        verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden (bijv. sociaal wijkteams).

Hoofdstuk 10 Klachtenafhandeling en medezeggenschap

Artikel 10.1 Regeling voor klachtenafhandeling

  • 1. Het college regelt dat de aanbieder, waar nodig naar het oordeel van het college, een regeling voor klachtenafhandeling heeft.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders.

Artikel 10.2 Regeling voor medezeggenschap

  • 1. Het college regelt dat de aanbieder, waar nodig naar het oordeel van het college, een regeling voor medezeggenschap heeft.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregeling van aanbieders.

Hoofdstuk 11 Slotbepalingen

Artikel 11.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 11.2 Indexering

Het college kan de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit nadere regels [naam] geldende bedragen verhogen of verlagen.

Artikel 11.3 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per jaar geëvalueerd. Indien de

evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt het beleid vervolgens aangepast. Het college zendt hiertoe jaarlijks na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 11.4 Overgangsrecht

  • 1. De verordening voorzieningen Wmo gemeente Vught 2012 wordt ingetrokken met de inwerkingtreding van deze verordening, met dien verstande dat zij van toepassing blijft ten aanzien van op grond van de Wmo en de verordening voorzieningen Wmo gemeente Vught 2012 genomen besluiten tot het college een nieuw besluit op grond van de Wmo 2015 en deze verordening heeft genomen, maar uiterlijk tot 1 januari 2016.

  • 2. Aanvragen die zijn ingediend onder de verordening voorzieningen Wmo gemeente Vught 2012 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld op grond van deze verordening.

  • 3. Bezwaarschriften die zijn ingediend tegen op grond van de Wmo en de verordening voorzieningen Wmo gemeente Vught 2012 genomen besluiten, worden afgehandeld op grond van de Wmo en de verordening voorzieningen Wmo gemeente Vught 2012.

Artikel 11.5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Artikel 11.6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Vught 2015”.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Vughtin zijn openbare vergadering van 2 oktober 2014.
de voorzitter
R.J. van de Mortel
de raadsgriffier
Mw. K.I. Goossens

Bijlage 1 Toelichting

Toelichting