Regeling vervallen per 07-11-2013

Maatregelverordening IOAW en IOAZ gemeente Vught

Geldend van 01-11-2010 t/m 06-11-2013

Intitulé

Maatregelverordening IOAW en IOAZ gemeente Vught

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • b.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • c.

    De IOAW/IOAZ: de IOAW alsmede de IOAZ, beiden voor zover zij op belanghebbende van toepassing zijn;

  • d.

    Uitkering: de uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid IOAW/IOAZ;

  • e.

    Uitkeringsnorm: de op belanghebbende van toepassing zijnde netto grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde lid IOAW/IOAZ;

  • f.

    Maatregel: het verlagen van de uitkeringsnorm op grond van artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20, eerste lid IOAZ alsmede het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ;

  • g.

    Inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 IOAW/IOAZ;

  • h.

    Benadelingbedrag: bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als uitkering op grond van de IOAW/IOAZ;

  • i.

    Belanghebbende: hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAW, voor zover hij is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, alsmede hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAZ;

  • j.

    Het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vught.

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college een verplichting als bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ of een op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting - anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAZ - schendt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd. Daarnaast wordt tevens een maatregel opgelegd indien belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

  • 2. Het eerste lid is gelijkelijk van toepassing op de belanghebbende die een uitkering ontvangt op grond van de IOAW, wanneer hij de op basis van artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op hem rustende verplichtingen schendt.

  • 3. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten, de omstandigheden waarin hij verkeert.

    Voor zover het maatregelwaardig gedrag betrekking heeft op de niet-nakoming van verplichtingen tot arbeidsinschakeling, wordt bij de beoordeling van de verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden, nadrukkelijk rekening gehouden met het klantprofiel zoals bijvoorbeeld beschreven is in het diagnose-onderzoek van het re-integratiedossier van een belanghebbende.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de uitkeringsnorm.

Artikel 4. Het horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. De verklaring van derden die het maatregelwaardig gedrag hebben vastgesteld, worden aan belanghebbende toegezonden en hem wordt een redelijke termijn gegund voor het geven van een schriftelijke reactie dan wel wordt hem gelegenheid geboden voor een mondelinge verklaring die schriftelijk wordt vastgelegd en dit ter lezing en ondertekening wordt aangeboden.

  • 2. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan; of

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of een door haar ingeschakelde derde, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 13 van IOAW/IOAZ.

Artikel 5. Af zien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte een uitkering is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 6. De ingangsdatum en het tijdvak van een maatregel

  • 1. De maatregel wordt in beginsel opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de geldende uitkeringsnorm, zoals die gold binnen de maand waarin de verwijtbare gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Wanneer als gevolg van schending van de inlichtingenplicht een maatregel wegens verwijtbare gedragingen als bedoeld in artikel 2 van deze verordening niet is opgelegd, is het college bevoegd om deze maatregel ook op te leggen middels een herzienings- en terugvorderingsbesluit, uitgaande van de maand waarin de betreffende gedraging heeft plaats gevonden.

Artikel 7. Recidive, samenloop en geïndividualiseerde maatregeloplegging

  • 1. De duur van een maatregel als bedoeld in artikel 2 van deze verordening wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie dan wel met een zelfde of een hoger benadelingsbedrag. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen als bedoeld in artikel 5, tweede lid van deze verordening.

  • 2. Indien een belanghebbende zich, na een besluit als bedoeld in het eerste lid, wederom schuldig maakt aan verwijtbare gedragingen van dezelfde of een hogere categorie dan wel met een zelfde of een hoger benadelingsbedrag én die plaatsvinden binnen een periode van 12 maanden na het laatste maatregel-recidivebesluit, kan het college al individualiserend de hoogte en de duur van de op te leggen maatregel vaststellen.

  • 3. Indien een belanghebbende zich schuldig maakt aan verschillende verwijtbare gedragingen zoals genoemd in artikel 2 eerste lid van deze verordening en die tegelijkertijd of binnen een korte periode van maximaal twee maanden plaatsvinden, kan het college al individualiserend de hoogte en de duur van de op te leggen maatregel vaststellen.

  • 4. Bij de beoordeling van de hoogte en de duur van een geïndividualiseerde maatregel houdt het college nadrukkelijk rekening met:

    • a.

      het benadelingsbedrag dat redelijkerwijs als gevolg toegerekend kan worden aan het verwijtbaar handelen of nalaten van een belanghebbende;

    • b.

      de mate waarin een belanghebbende nadat het maatregelwaardig gedrag heeft plaats gevonden, daadwerkelijk pogingen in het werk heeft gesteld om het benadelingsbedrag te beperken.

Hoofdstuk 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid danwel aan voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling

Artikel 8. Indeling in categorieën

Gedragingen van de belanghebbende waardoor de verplichtingen op grond van artikel 37 van de IOAW/IOAZ, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAW/IOAZ, niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

    • b.

      het niet ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders verstrekken van een trajectplan, die geldt als bijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de bijstand.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing, opleiding of sociale activering;

    • b.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

    • c.

      het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering, als dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject.

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op, waaronder begrepen sociale activering, als dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject.

Artikel 9. Hoogte en duur van de maatregel bij een eerste verwijtbare gedraging

  • 1. Onverminderd artikel 2, derde lid van deze verordening wordt de maatregel vastgesteld op:

    • a.

      vijf procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      twintig procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      veertig procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onder c, legt het college, indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de IOAW en de belemmerende gedragingen, bedoeld in artikel 8, derde lid dusdanige vormen aannemen dat gesproken moet worden van het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, voor onbepaalde duur een maatregel op ter hoogte van het door eigen toedoen niet verkregen netto inkomen uit deze arbeid.

  • 3. Het college heroverweegt een besluit als bedoeld in het tweede lid binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.

Artikel 10. De bestuurlijke waarschuwing als laatste kans voor een belanghebbende om alsnog mee te werken aan het doel van het traject

  • 1. In afwijking van artikel 9 en 10 van deze verordening, kan het college, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een van de deelverplichtingen zoals die zijn verbonden aan de plicht tot arbeidsinschakeling dan wel zoals die volgen uit de IOAW of IOAZ, heeft geleid tot slechts beperkte schade aan het doel van het traject dan wel tot een beperkte vertraging van de verwezenlijking van de doel van het traject, binnen de termijn van twaalf maanden nadat de verwijtbare gedragingen hebben plaats gevonden, eenmalig afzien van het opleggen van een maatregel en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing.

  • 2. Het college stel belanghebbende per brief in kennis van deze waarschuwing.

Hoofdstuk 3. Het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid en ook het nalaten algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden

Artikel 11. Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1. Onverminderd artikel 2, derde lid, legt het college, met in achtneming van artikel 20, vierde lid IOAW/IOAZ, voor onbepaalde duur een maatregel op indien de belanghebbende door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren en:

    • a.

      aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; dan wel

    • b.

      de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

  • 2. De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door dit gedrag verloren netto inkomen.

  • 3. Het college heroverweegt een besluit als bedoeld in het eerste lid binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.

Artikel 12. Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1. Onverminderd artikel 2, derde lid en in afwijking van artikel 8, tweede lid sub b in samenhang met artikel 9, legt het college voor onbepaalde duur een maatregel op indien de belanghebbende een uitkering ontvangt op basis van de IOAW en hij weigert de hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

  • 2. De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door eigen toedoen niet verkregen netto inkomen uit deze arbeid.

  • 3. Het college heroverweegt een besluit als bedoeld in het eerste lid binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.

Hoofdstuk 4. Het niet-nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 13. Te laat verstrekken van gegevens

Indien een belanghebbende de inlichtingenverplichting op grond van artikel 13 IOAW/IOAZ niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van uitkering of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt een maatregel opgelegd van 10% van de uitkeringsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, derde lid van deze verordening.

Artikel 14. Het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de uitkering

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een uitkering, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. Onverminderd artikel 2, derde lid van deze verordening, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,-:10% van de uitkeringsnorm gedurende een maand;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000,- tot € 2.000,-: 20% van de uitkeringsnorm gedurende een maand;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.000,- tot € 4.000,-: 40% van de uitkeringsnorm gedurende een maand;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4.000,- tot het bedrag van de aangiftegrens van de Richtlijn voor strafvordering sociale zekerheidsfraude: 100% van de uitkeringsnorm gedurende een maand.

  • 3. Van een maatregel wordt af gezien:

    • a.

      zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

    • b.

      zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

Artikel 15. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de uitkering

  • 1. In afwijking van het gestelde in artikel 13 en 14 van deze verordening kan het college, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de uitkering, afzien van het opleggen van een maatregel en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, onverminderd artikel 2, derde lid van deze verordening, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting heeft plaatsgevonden binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

  • 2. Het college stel belanghebbende per brief in kennis van deze waarschuwing.

Hoofdstuk 5. Overige bepalingen

Artikel 16. Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of de in zijn opdracht werkende ambtenaren, doet het college hiervan terstond aangifte bij de politie en stelt zij daarnaast de belanghebbende aansprakelijk voor de geleden schade.

Artikel 17. Overgangsrecht

Voor de beoordeling van recidive op grond van deze verordening geldt dat alle reeds vastgestelde maatregelbesluiten op grond van de IOAW/IOAZ, mee tellen bij de beoordeling van recidive, zoals is beschreven in artikel 7 van de Maatregelverordening IOAW/IOAZ zoals die geldt vanaf 01 november 2010.

Artikel 18. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Maatregelverordening IOAW en IOAZ”.

Artikel 19. De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 november 2010.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van de gemeente Vught van 14 oktober 2010.
de griffier,
drs. H.C. de Visch Eijbergen
de voorzitter,
R.J. van de Mortel

Toelichting

Algemeen

Achtergronden van de Wet Bundeling

Op 15 december 2009 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het Wetsvoorstel Bundeling van Uitkeringen Inkomensvoorziening aan Gemeenten (Wet BUIG), ook wel aangeduid als de Wet Bundeling. Met de inwerkingtreding van de Wet Bundeling per 1 januari 2010 krijgt de gemeente een grotere beleidsmatige rol en financiële verantwoordelijkheid rond de uitvoering van de IOAW, IOAZ, WWIK en Bbz2004.

De IOAW, IOAZ en het Bbz 2004 kenden tot 1 januari 2010 een financieringsystematiek waarbij 75% bij het Rijk kon worden gedeclareerd en 25% drukte op het gemeentelijke budget; de WWIK kende daarnaast een financieringssystematiek waarbij 100% kon worden gedeclareerd.

Per 1 januari 2010 is een systeem van volledige budgetfinanciering ingevoerd, zoals dit nu van toepassing is op het WWB-inkomensdeel. Met de Wet BUIG worden de financiele middelen van de 'kleine inkomensregelingen' gebundeld in het volledig gebudgetteerde inkomensdeel dat de gemeente ontvangt voor de bijstandsverstrekking op grond van de WWB. Gemeenten krijgen door de wet aldus een grotere verantwoordelijkheid en lopen ook meer financieel risico.

Niet gebundeld met het inkomensdeel wordt de financiering van de kosten van levensonderhoud van gevestigde, oudere en beëindigende zelfstandigen en van bedrijfskapitaal vanuit het Bbz 2004. Hierdoor blijft aparte financiering bestaan.

Wettelijk verplichte invulling van beleidsruimte door de gemeente

Door de Wet Bundeling wordt het aantal landelijke regels verder sterk teruggedrongen. In de plaats komt een grotere beleidsruimte voor de gemeente. Daardoor wordt de gemeente ook gevorderd om op een aantal punten zelf beleid te ontwikkelen.

De huidige verordening voorziet daarbij in het afstemmingsbeleid voor de IOAW en IOAZ. Dit beleid was geregeld bij AMvB. Deze landelijke regelingen, alsmede de nog bestaande boete- bepalingen, zijn echter met de Wet Bundeling komen te vervallen.

Op basis van het inwerkingtredingbesluit is het aan de gemeente om per 1 juli 2010 te voorzien in een nieuw maatregelbeleid en wel in de vorm van een verordening.

Bij de invulling van deze beleidsruimte is gebruik gemaakt van de modelverordening zoals die is ontwikkeld door de landelijke ondersteuningsorganisatie Stimulansz. Bij de uitwerking van deze verordening voor de gemeente Vught worden de IOAW en de IOAZ als grotendeels identieke wetten beschouwd met dat verschil dat de IOAW ziet op werkloze werknemers en de IOAZ ziet op voormalig zelfstandigen. Andere verschillen tussen deze twee wetten zullen op termijn worden gecorrigeerd, zo blijkt uit informatie van het Ministerie.

Beleidsarme implementatie van de Maatregelverordening IOAW / IOAZ in samenhang met de Visie op Participatie (educatie, inburgering en re-integratie)

In deze verordening is, gelijk de invulling van de verordeningen op grond van de Wet investeren in jongeren (de WIJ), vooralsnog gekozen voor een beleidsarme implementatie. Concreet betekent dit dat voor gekozen is om met betrekking tot de IOAW en lOAZ te komen tot een maatregelbeleid dat zo veel mogelijk het reeds bestaande WWB-maatregelbeleid volgt, zoals dat is uitgewerkt in de Afstemmingsverordening WWB.

Terzijde wordt hier opgemerkt dat enkel vanwege het motief om spraakverwarring te voorkomen met de Afstemmingsverordening WWB er voor gekozen is deze verordening op grond van de IOAW en IOAZ aan te duiden als Maatregelverordening IOAW en IOAZ.

De keuze voor een beleidsarme implementatie van de Maatregelverordening IOAW/IOAZ sluit aan bij de wijze waarop eerder door de Raad in 2009 de Wet Investeren in Jongeren is geïmplementeerd. De Raad heeft toen de Verordening Tijdelijke regels Wij vastgesteld waarbij er voor gekozen is zoveel als mogelijk het bestaande normstellend kader op grond van de WWB te volgen.

De reden voor deze beleidsarme implementatie van zowel het normstellend kader op grond van de WIJ als de maatregelverordening IOAW/IOAZ heeft te maken met de meer principiële keuze om de visievorming over beide wetten te koppelen aan de Visie op Participatie (educatie, inburgering en re-integratie), zoals de Raad van de gemeente Vught die in 2010 zal vaststellen. Gelijk jongerenparticipatie en het voorkomen van jeugdwerkloosheid een belang- rijk deelaspect is binnen die visie, zo ook geldt dat voor de bevordering ouderen-participatie op de arbeidsmarkt en het voorkomen van werkloosheid onder ouderen en oudere gedeeltelijk arbeidsongeschikten.

Uit de aansluiting van de Maatregelverordening IOAW en IOAZ met de Afstemmingsverordening WWB volgt, dat de toelichting van de Afstemmingsverordening WWB, mede leidend is bij uitleg van de bepalingen van de Maatregelverordening IOAW en IOAZ naast de toelichting bij de afzonderlijke artikelen in laatstgenoemde verordening.

Dit is slechts anders wanneer uit de tekst én de toelichting van afzonderlijke artikelen uit de Maatregelverordening IOAW en IOAZ nadrukkelijk het tegendeel blijkt.

Om zicht te houden op de parallelle bepalingen in beide verordeningen zal daarom bij de artikelsgewijze toelichting bij de Maatregelverordening IOAW en IOAZ worden verwezen naar de vergelijkbare artikelen in de Afstemmingsverordening WWB.

Verschil tussen Maatregelbeleid IOAW en IOAZ enerzijds en Maatregelbeleid WWB anderzijds in verband met de maatregel voor onbepaalde duur

Het belangrijkste verschil tussen de IOAW en IOAZ enerzijds en de WWB anderzijds is dat de WWB een sluitstukfunctie vervult binnen het stelsel van sociale zekerheid. Om die reden kent de WWB ook niet de afstemming voor onbepaalde duur.

De IOAW en IOAZ daarentegen kennen nadrukkelijk niet die functie, blijkt uit de toelichting van artikel 20 IOAW en artikel 20 IOAZ (zie Verzamelwet Sociale Verzekeringen 2007). Ten opzichte van de WWB fungeren de IOAW en de IOAZ als een voorliggende voorziening vergelijkbaar met de WW.

De vergelijking met de WW is zondermeer verdedigbaar nu de doelgroep van de IOAW zich richt op de werkloze werknemer (en diens echtgenoot) die na zijn of haar 50-jarige leeftijd werkloos is geworden of de werkloze werknemer die na die leeftijd recht heeft gekregen op een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsongeschikten. De doelgroep van de IOAZ is gericht op de persoon die voor de voorziening in het bestaan was aangewezen op arbeid in het eigen bedrijf of beroep (en diens echtgenoot) die na het bereiken van de leeftijd van 55 jaar het beroep of bedrijf heeft beëindigd. Deze persoon mag niet ouder zijn dan 65 jaar.

Uit deze vergelijking van de IOAW en IOAZ met de WW volgt aldus dat bij de invulling van de verwijtbaarheidstoets als bedoeld in artikel 4 van deze verordening zoveel als mogelijk aangesloten dient te worden bij de verwijtbaarheidstoets zoals die is uitgewerkt in de WW. Vandaar dat bij een aantal ernstig verwijtbare gedragingen waardoor een belanghebbende "direct aankoerst" op uitkeringsafhankelijkheid, het college de bevoegdheid is gegeven tot het opleggen van een maatregel voor onbepaalde duur in combinatie met een heroverwegingsverplicht na verloop van een periode van drie maanden.

Het gaat hierbij om gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren of het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op, waaronder begrepen sociale activering, als dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject, waarbij voor beide gedragingen geldt dat de handelwijze van een belanghebbende dusdanige vormen heeft aangenomen dat gesproken moet worden van het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid.

(artikel 9, derde lid jo. artikel 10, tweede en derde lid Maatregelverordening IOAW en IOAZ)

Daarnaast geldt de maatregel voor onbepaalde duur voor het door eigen toedoen verliezen van een inkomen uit of in verband met arbeid waarbij:

  • a.

    aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; dan wel

  • b.

    de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

(artikel 11 Maatregelverordening IOAW en IOAZ)

Daarnaast geldt de maatregel voor onbepaalde duur voor het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid. (artikel 12 Maatregelverordening IOAW en IOAZ).

Het zwaardere maatregelbeleid op grond van de IOAW en IOAZ ten opzichte van de WWB wordt op deze onderdelen verdedigbaar geacht, gelet op de specifieke aard van de IOAW en IOAZ als voor- liggende voorziening ten opzichte van de WWB. Tegelijkertijd blijft voor genoemde wetten een gezamenlijk beleidsuitgangspunt dat betaald werk vóór een uitkering behoort te gaan!

Tot slot wordt nog opgemerkt dat de IOAW in tegenstelling tot de WWB geen maatregel kent in verband met tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, hetgeen vooral te maken heeft met het feit dat de IOAW , in tegenstelling tot de WWB, een onbeperkte vermogensvrijlating kent. Vandaar dat artikel 17 Afstemmingsverordening WWB geen parallelbepaling kent in de Maatregelverordening IOAW en IOAZ.

Verschil tussen Maatregelbeleid IOAW enerzijds en IOAZ anderzijds

Bij de vaststelling van de Maatregelverordening IOAW en IOAZ kan de raad er niet aan voorbij gaan dat de wetgever op een aantal onderdelen in de wetten van de IOAW en IOAZ zelf, enkele saillante verschillen heeft laten voortbestaan zonder dat hiervoor in alle gevallen een rechtens duidelijke rechtvaardigingsgrond gevonden kan worden. De raad is hieraan echter wel gebonden.

Uit de wetgevingsanalyse van de IOAW en IOAZ door Stimulansz zijn de volgende opvallende verschillen tussen de maatregelen IOAW en IOAZ vastgesteld:

  • 1.

    Evenals de IOAW, kan de IOAZ blijvend of tijdelijk worden geweigerd tot de mate waarin de belanghebbende inkomen misloopt bij ontslag door eigen toedoen, zie art. 20, tweede lid IOAZ. Deze bepaling is in de IOAZ beperkter dan in de IOAW: Anders dan de IOAW kent de IOAZ namelijk geen mogelijkheid tot blijvende weigering bij het niet aanvaarden of door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid. Vandaar dat dit in artikel 12 van de Maatregelverordening IOAW en IOAZ is uitgezonderd.

    Kennelijk wordt door de wetgever het niet nakomen van deze voorwaarde voor de IOAW in beginsel als een grotere overtreding gezien dan in de IOAZ. Dit kan te maken hebben met de achtergrond van de doelgroep (IOAW : uitkering na arbeid in dienstbetrekking, IOAZ: uitkering na uitoefening eigen bedrijf of zelfstandig beroep).

  • 2.

    Anders dan de IOAW, kent de IOAZ geen mogelijkheid om een maatregel op te leggen als de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden niet wordt nagekomen (dat is de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c, IOAZ). In het eerste lid van artikel 20 wordt deze verplichting namelijk uitgezonderd, terwijl de overige leden van artikel 20 niet ingaan op deze verplichting.

  • 3.

    Anders dan de IOAW, kent de IOAZ tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voorafgaand aan de aanvraag om een uitkering wel als maatregelwaardig gedrag. In het eerste lid van artikel 20 staat immers dat verlaging ook aan de orde is bij het onvoldoende inzetten voor de voorziening in het bestaan, voorafgaand aan de aanvraag om een uitkering of nadien. In de IOAW is deze bepaling niet opgenomen. De reden daarvan is dat maatregelwaardig gedrag voorafgaand aan de aanvraag IOAW al door UWV kan worden gesanctioneerd. De lOAW-gerechtigde heeft immers in de regel een WW-uitkering of WGA-uitkering voorafgaand aan het recht op een lOAW-uitkering. Een lOAZ gerechtigde heeft mogelijk een Bbz-uitkering gedurende de beeindigingsfase van het eigen bedrijf of zelfstandig beroep, maar dat hoeft niet. Vandaar dat in de IOAZ wel wordt gekeken naar gedragingen die aan de lOAZ-aanvraag voorafgingen.

    Aandachtpunt hierbij is het volgende. Om voor IOAZ in aanmerking te kunnen komen, moet de aanvraag worden ingediend voor het beeindigen van het bedrijf of beroep en moet de beeindiging plaatsvinden binnen een periode van anderhalf jaar, volgend op het tijdstip van aanvraag. Dat betekent dat de gedragingen van meer dan anderhalf jaar geleden kunnen leiden tot een maatregel IOAZ. Het recht op een lOAZ-uitkering gaat namelijk pas in vanaf de beeindigingsdatum van het eigen bedrijf of zelfstandig beroep.

  • 4.

    Anders dan de IOAZ, is de verlaging op grond van art. 20, tweede lid IOAW alleen mogelijk bij IOAW-gerechtigden die voor de voorziening in het bestaan zijn aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, niet bij lOAW-gerechtigden die zijn ontheven van de verplichtingen die zijn gericht op het verkrijgen van arbeid in dienstbetrekking.

    Stimulansz heeft deze analyse ter beschikking gesteld aan het Ministerie in het voorjaar van 2010 en deze heeft aangegeven dat de verschillen tussen de IOAW en IOAZ op het onderdeel maatregelen onbedoeld zijn, waardoor de IOAZ zal worden gecorrigeerd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. Een aantal omschrijvingen verdient enige extra aandacht.

Onder c. de IOAW/IOAZ

Gekozen is voor een definitie die gelijktijdig naar beide wetten verwijst nu een groot deel van de bepalingen in beide wetten identiek is qua nummering en inhoud en aldus voorkomen wordt dat steeds specifiek naar elke afzonderlijke wet verwezen moet worden.

Onder e. uitkeringsnorm

De WWB werkt met verlagingen op de netto bijstand. Om een identiek systeem in de IOAW en IOAZ te creeren is het wenselijk om een begrip te introduceren dat verwijst naar een netto norm.

Onder f. maatregel

In afwijking van de WWB wordt ook het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering binnen deze verordening als maatregel aangemerkt. Dit houdt verband met de extra mogelijkheden binnen de IOAW en IOAZ op dit vlak.

Onder g. inkomen

Qua inkomensbegrip wordt aangesloten bij het inkomensbegrip binnen de IOAW en IOAZ. Dit wijkt af van het binnen de WWB gehanteerde inkomensbegrip.

Onder i. belanghebbende

Daar de in artikel 20, tweede lid IOAW opgenomen bevoegdheden tot het opleggen van een maatregel, blijkens dat artikel, daar enkel gelden voor de persoon die is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, is ook het begrip belanghebbende in die zin ingeperkt.

Artikel 2

Dit artikel bundelt het bepaalde in artikel 20, eerste lid IOAZ en artikel 20, tweede lid IOAW.

Artikel 3

Zoals reeds aangegeven wordt de maatregel toegepast op de netto norm.

Artikel 4 tot en met 7

Deze artikelen zijn identiek aan de artikelen 4, 5, 6 en 8 van de Afstemmingsverordening WWB.

Artikel 7 Afstemmingsverordening WWB over de heroverwegingsverplichting is overgenomen als deelverplichting bij enkele afzonderlijke maatregelbepalingen, zie artikel 9, tweede lid, artikel 11, derde lid en artikel 12, derde lid Maatregelverordening IOAW en IOAZ.

Artikel 8

Artikel 8, eerste lid Maatregelverordening IOAW en IOAZ is identiek aan artikel 9, eerste lid Afstemmingsverordening WWB.

Artikel 8, tweede lid Maatregelverordening IOAW en IOAZ is identiek aan artikel 9, derde lid Afstemmingsverordening WWB.

Artikel 8, derde lid Maatregelverordening IOAW en IOAZ is identiek aan artikel 9, derde lid sub d en artikel 9, vierde lid Afstemmingsverordening WWB, zij het dat een lager maatregelpercentage met de mogelijkheid dit om te zetten naar een maatregel voor onbepaalde duur in die situaties waarin een belanghebbende blijk geeft van ernstig verwijtbaar gedrag.

Ten opzichte van de Afstemmingsverordening WWB zijn in deze bepaling geen gedragingen opgenomen die verband houden met het niet aanvaarden dan wel het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid. Dit houdt verband met het feit dat juist bij deze gedragingen de IOAW en IOAZ de mogelijkheid biedt tot een maatregel voor onbepaalde duur.

De maatregel bij deze vorm van gedragingen is daarom in een apart hoofdstuk opgenomen, zie artikel 11 en 12 van deze verordening.

Artikel 9, lid 2

In het tweede lid is uitwerking gegeven aan de binnen de IOAW geboden mogelijkheid om ook bij het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, aan belanghebbende een maatregel op te leggen voor onbepaalde duur.

Artikel 10

Artikel 10 Maatregelverordening IOAW en IOAZ is identiek aan artikel 11 Afstemmingsverordening WWB.

Artikel 11 en 12

In deze bepalingen zijn de mogelijkheden die de IOAW en IOAZ biedt om een maatregel voor onbepaalde duur op te leggen wanneer een belanghebbende door eigen toedoen algemeen geaccepteerde arbeid heeft verloren dan wel wanneer een belanghebbende hem of haar aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid uitkering weigert te aanvaarden, rekening houdende met het benadelingsbedrag in verband met de te verlenen uitkering.

Deze twee gedragingen zijn ook in de Afstemmingsverordening WWB ernstig verwijtbaar, zie artikel 9, vierde lid sub b en c, en leiden tot een maatregel van 100% voor de duur van één maand. Zoals uit de algemene toelichting reeds is gebleken wordt het op grond van de IOAW en IOAZ als een voorliggende voorziening ten opzichte van de WWB verdedigbaar geacht om een zwaarder maatregelregiem te volgen.

Nadrukkelijk wordt in verband met artikel 12 van de Maatregelverordening IOAW en IOAZ nogmaals opgemerkt dat alleen voor de situatie dat een IOAW-er geen algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, een maatregel wettelijk toegestaan is terwijl dit (vooralsnog) niet geldt voor een IOAZ-er. Hierbij wordt verwezen naar de eerdere algemene toelichting over de verschillen tussen de IOAW en de IOAZ alsmede naar de kennisgeving van Stimulansz aan het Ministerie dat hier wellicht sprake is van een onwenselijk onderscheid.

Artikel 13, 14 en 15

De artikelen 13, 14 en 15 Maatregelverordening IOAW en IOAZ zijn nagenoeg identiek aan de artikelen, 14, 15 en 16 Afstemmingsverordening WWB.

In artikel 14 zijn daarbij de benadelingbedragen aangepast nu eerst bij een benadelingbedrag van € 12.000,00 of meer een melding naar het OM dient te gaan.

Artikel 16

Artikel 16 Maatregelverordening IOAW en IOAZ is identiek aan artikel 18 Afstemmingsverordening WWB.

Artikel 17

Deze bepaling spreekt voor zich. Voor eventuele lopende maatregelonderzoeken in de periode vóór inwerkingtreding van deze verordening, is wettelijk gezien geen bevoegdheid van het college aanwezig tot maatregeloplegging omdat de raad eerst ná 1 juli 2010 bevoegd is tot vaststelling van de Maatregel- verordening IOAW en IOAZ. Eerst nadat de maatregelverordening door de raad is vastgesteld en in werking is getreden, is het college bevoegd tot maatregeloplegging.

Daar komt bij dat een algemeen geldend juridisch inzicht binnen wetgeving en rechtspraak is dat aan wet- en regelgeving waaruit belastende besluiten kunnen volgen voor burgers, geen terugwerkende kracht wordt toegekend.

Artikel 19

Deze bepaling spreekt voor zich.