Regeling vervallen per 01-01-2020

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waadhoeke houdende regels omtrent Nota activerings- en afschrijvingsbeleid Waadhoeke

Geldend van 06-01-2018 t/m 31-12-2019

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waadhoeke houdende regels omtrent Nota activerings- en afschrijvingsbeleid Waadhoeke

1. Aanleiding

1.1 Algemeen

Voor u ligt de nota ‘Activerings- en afschrijvingsbeleid Waadhoeke’.

De belangrijkste doelstelling van deze nota is het vaststellen van het activerings- en afschrijvingsbeleid binnen de gemeente Waadhoeke.

De nota ‘Activerings- en afschrijvingsbeleid Waadhoeke’ is in overeenstemming met de wijzigingen van het besluit begroting en verantwoording (BBV). Het BBV is aangevuld op het gebied van de indeling van de materiële vaste activa en de behandeling van bijdragen aan toekomstige vervangingsinvesteringen, waarvoor een heffing wordt geheven. Er wordt ingegaan op de behandeling van investeringen met maatschappelijk nut, die volgens het vernieuwde BBV gelijk behandeld dienen te worden als investeringen met economisch nut. Kort wordt ook ingegaan op de gevolgen van de uitbreiding van de Wet op de Vennootschapsbelasting voor gemeenten.

1.2 Regelgeving en rechtmatigheid

Het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) is de wettelijke basis voor o.a. onze begrotings- en verantwoordingsdocumenten. In de Financiële Beheersverordening is dit verder uitgewerkt, waarbij voor verdere verfijning verwezen wordt naar onderliggende nota’s. Voor de wijze waarop activa moet worden gewaardeerd en afgeschreven, wordt daarbij verwezen naar de nu voorliggende nota ‘Activerings- en afschrijvingsbeleid Waadhoeke’.

In 2014 heeft een door de VNG ingestelde adviescommissie onder leiding van Stef Depla (Commissie Depla) een rapport uitgebracht over de vernieuwing van het BBV. De adviezen hebben betrekking op een breed spectrum van onderwerpen met als rode draad het versterken van de horizontale sturing en verantwoording door de Raad. Voor de uitwerking van de adviezen is een stuurgroep ingesteld, die op 1 juli 2015 de brochure ‘Hoofdlijnen vernieuwing Besluit Begroting en Verantwoording’ heeft gepubliceerd.

De vernieuwing van het BBV heeft consequenties voor de verantwoording van activa.

De systematiek van activering en afschrijving is voor alle investeringen gelijk getrokken: investeringen met een maatschappelijk nut dienen, evenals investeringen met een economisch nut, te worden geactiveerd en over de verwachte levensduur te worden afgeschreven.

1.3 Inhoud nota

De nota is opgebouwd uit een toelichting op de verschillende soorten vaste activa (hoofdstuk 2), waarna vervolgens de waarderingsgrondslagen (hoofdstuk 3) en de afschrijvingsmethoden (hoofdstuk 4) zijn uitgewerkt.

In Bijlage 1 zijn de relevante artikelen uit het BBV opgenomen.

In Bijlage 2 zijn de stellige uitspraken en aanbevelingen van de commissie BBV opgenomen.

2. Vaste activa

Wettelijke bepalingen met betrekking tot waardering en afschrijving van vaste activa zijn opgenomen in het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV; zie bijlage).

Kenmerkend voor het BBV is de eigenheid van gemeenten, waardoor er wezenlijke verschillen zijn met boek 2, titel 9 van het Burgerlijk Wetboek, waarin de regelgeving voor de jaarrekening van rechtspersonen is voorgeschreven. Deze eigenheid komt onder meer tot uitdrukking op het gebied van de waardering en behandeling van activa. Hierbij is een onderscheid gemaakt in activa met een maatschappelijk nut, economisch nut en economisch nut met de mogelijkheid tot een heffing.

2.1 Bepalingen met betrekking tot activa

Voor het realiseren van doelstellingen heeft een gemeente vaak investeringen nodig. Van een investering in vaste activa is sprake als het gaat om het doen van uitgaven aan een object, waarvan het nut zich over meerdere jaren uitstrekt en waarover de gemeente de beschikkingsmacht heeft.

In sommige gevallen is het moeilijk een onderscheid te maken tussen investeringen en grote uitgaven die niet kunnen worden geactiveerd. De Commissie BBV heeft de stellige uitspraak (zie bijlage 2) gedaan dat kosten voor (klein en groot) onderhoud niet levensduur- verlengend zijn. Deze kosten mogen dus niet geactiveerd worden.

Investeringen worden als vermogensobject in de balans opgenomen en de kosten van de investering worden gedurende de verwachte toekomstige gebruiksduur van het object ten laste van de exploitatie gebracht. Als gevolg van investeringen ontstaat er een bezit, een zogenaamd vast actief.

Onder vaste activa wordt volgens het BBV, Art. 33 afzonderlijk opgenomen:

  • 1.

    immateriële vaste activa;

  • 2.

    materiële vaste activa;

  • 3.

    financiële vaste activa.

Op basis van dit artikel is het activeren van exploitatietekorten niet toegestaan.

2.2 Immateriële vaste activa (ART. 34 BBV)

Dit zijn activa waar geen fysieke bezittingen tegenover staan. Het gaat om onderzoeks- en ontwikkelingskosten, kosten van het sluiten van geldleningen, het saldo van (dis)agio en bijdragen aan activa in eigendom van derden.

Het (dis)agio, genoemd in artikel 34, lid a, is het verschil tussen het bedrag waarvoor een lening wordt aangegaan en het bedrag dat aan de geldnemer wordt uitgekeerd.

De kosten van onderzoek en ontwikkeling (inclusief voorbereidingskosten grondexploitatie) kunnen worden geactiveerd. De voorwaarden voor het activeren van deze kosten zijn nader omschreven. De voorwaarden bepalen dat deze kosten alleen dan mogen worden geactiveerd, als de plannen over het actief waarvoor de kosten worden gemaakt al redelijk omlijnd zijn, technisch uitvoerbaar zijn en de kosten zijn in te schatten.

Voor de kosten van onderzoek en ontwikkeling geldt een maximale afschrijvingstermijn van

5 jaar (zie art 64, lid 5). Tot deze kosten behoren niet de onderzoekskosten van bestemmingsplannen. Deze zijn hiervan expliciet in het BBV uitgezonderd.

De voorwaarden voor het activeren van bijdragen aan activa in eigendom van derden staan genoemd in artikel 66 BBV. De afschrijvingsduur voor bijdragen aan de activa in eigendom van derden is maximaal gelijk aan die van de activa waarvoor de bijdrage aan derden wordt verstrekt (art.64, lid 6).

Kosten tijdens de uitvoering worden gezien als een component van de vervaardigingsprijs en niet als kosten van onderzoek en ontwikkeling.

2.3 Materiële vaste activa (ART. 35 BBV)

Dit zijn de meest voorkomende activa bij de gemeente. Het betreft o.a. aanleg en reconstructie van wegen en openbaar groen en aankoop, bouw en verbouwing van gebouwen, waaronder accommodaties op het gebied van onderwijs, sport, cultuur en recreatie.

Onder de materiële vaste activa worden volgens BBV, Art. 35 afzonderlijk opgenomen:

  • 1.

    Investeringen met een economisch nut;

  • 2.

    Investeringen met een economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven;

  • 3.

    Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut.

Artikel 59 geeft aan dat alle investeringen volgens deze verplichte indeling ‘worden’ geactiveerd, behoudens kunstvoorwerpen met een cultuur-historische waarde.

1. Investeringen met een economisch nut:

Investeringen hebben economisch nut indien ze verhandelbaar zijn (er is een markt voor), en/of indien ze kunnen bijdragen aan het verkrijgen van middelen. Bijvoorbeeld door het vragen van rechten, heffingen, leges, prijzen of huren.

Het gaat hierbij nadrukkelijk om de mogelijkheid middelen te verwerven. Dat een gemeente ervoor kiest ergens geen of geen kostendekkend tarief te vragen, is niet relevant voor de vraag of een actief economisch nut heeft.

Een vergelijkbare redenering geldt voor de verhandelbaarheid. Het gaat om de mogelijkheid de activa te verkopen, niet om de vraag of de gemeente het actief ook daadwerkelijk wil of kan verkopen. Dit betekent onder andere dat alle gebouwen een economisch nut hebben, er is immers een markt voor gebouwen.

Software wordt als materieel vast actief met economische nut beschouwd, omdat het nut zich over meerdere jaren uitstrekt (cf. Notitie Software (2007), Commissie BBV).

2. Investeringen met een economisch nut waarvoor heffing kan worden geheven

Voor een aantal investeringen met economisch nut kan een heffing worden geheven ter bestrijding van de kosten. Voor deze investeringen is met ingang van het jaar 2014, een afzonderlijke rubriek binnen de materiële vaste activa gemaakt.

Onder deze rubriek vallen onder meer investeringen ten behoeve van de riolering, ten behoeve van het ophalen van huisvuil (afvalstoffen) en die inzake de gemeentelijke begraafplaats(en). Ter bestrijding van deze kosten kan een heffing worden geheven in de vorm van rioolheffing, afvalstoffenheffing en begraafrechten.

3. Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut

Onder investeringen in de openbare ruimte met een (meerjarig) maatschappelijk nut, worden verstaan investeringen die geen middelen genereren en (vooralsnog) niet verhandelbaar zijn, maar wel duidelijk een publieke taak vervullen.

Voorbeelden hiervan zijn: de aanleg/ inrichting van wegen, pleinen, waterwegen, civiele kunstwerken en groen.

2.4 Financiële vaste activa (ART. 36 BBV)

Financiële vaste activa vertegenwoordigen een financiële waarde of bezit. Te denken valt hierbij aan leningen en deelnemingen in de vorm van aandelen. Artikel 36 geeft een limitatieve opsomming van wat wordt verstaan onder financiële vaste activa.

3. Waarderingsgrondslagen

3.1 Algemeen

Bij de waardering en waarderingsgrondslagen (BBV Art. 62, 63, 64 en 65) gaat het om de waardebepaling van activa en de regels die daarvoor gelden. Het gaat hierbij om de waardering van balansposten, teneinde een reëel beeld te krijgen van de vermogenspositie van de gemeente. In het kort kunnen deze regels, anticiperend op het vernieuwde BBV, als volgt worden weergegeven:

  • 1.

    Activa worden gewaardeerd op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs;

  • 2.

    Bij de waardering van de vaste activa wordt rekening gehouden met waarde- vermindering, indien deze vermindering naar verwachting duurzaam is;

  • 3.

    Beschikkingen over reserves ter vermindering van de boekwaarde van een investering zijn niet toegestaan. Reserves mogen wel gebruikt worden ter dekking van kapitaallasten;

  • 4.

    Bijdragen van derden moeten in mindering worden gebracht op de boekwaarde;

  • 5.

    Bijdragen uit een voorziening op basis van Artikel 44, lid 1d (dat wil zeggen in de heffing begrepen ‘gespaarde’ bijdragen voor toekomstige vervangingsinvesteringen) moeten direct in mindering worden gebracht op de boekwaarde van de investering (zie paragraaf 3.5).

3.2 Beginselen ten aanzien van activa

In het stelsel van baten en lasten worden uitgaven en inkomsten toegerekend aan de jaren waarop ze betrekking hebben. Door deze toerekening wordt het inzicht in de kosten van producten bevorderd. Het toerekeningsbeginsel in het stelsel van baten- en lasten is voor gemeenten belangrijk, omdat veel gemeenten omvangrijke investeringen hebben die van jaar tot jaar kunnen fluctueren.

Het BBV geeft nog een aantal van belang zijnde beginselen. Zo is er sprake van het beginsel van de bestendige gedragslijn. Dit betekent dat alleen wegens gegronde redenen waardering op andere gronden mag geschieden, dan die welke in voorgaande jaren zijn toegepast. Met betrekking tot de activa geldt dit bijvoorbeeld voor de grondslagen van afschrijving.

Om pragmatische redenen wordt vaak een minimumomvang voor een investering aangehouden. Dit is op grond van algemeen aanvaarde bedrijfseconomische beginselen toegestaan, rekening houdend met de administratieve werkzaamheden en het verkregen extra inzicht. Binnen de gemeente Waadhoeke worden investeringen onder de volgende voorwaarden geactiveerd: Een investeringsobject met een economisch nut wanneer het een uitgave van € 50.000 of hoger betreft; een investeringsobject met een maatschappelijke nut wanneer het een uitgave van € 100.000 of hoger betreft. Bij een uitgave wordt geen rekening gehouden met de factuuromvang maar in casu met de separate boekingen.

De gemeente Waadhoeke hanteert bij activeren niet de componentenbenadering.

De volgende voorstellen worden aan de Raad voorgelegd:

  • Een minimumomvang investeringen met economisch nut aanhouden van(af) € 50.000; (derhalve activeren vanaf € 50.000);

  • Een minimumomvang investeringen met maatschappelijk nut aanhouden van(af) € 100.000; (derhalve activeren vanaf € 100.000);

  • Bij de indeling van investeringen de componenten-benadering niet toepassen. (Bij de componenten-benadering worden nl. de afzonderlijke componenten waaruit een onroerende zaak bestaat afzonderlijk afgeschreven)

3.3 Waardering tegen verkrijgings- of vervaardigingsprijs

Aangeschafte vaste activa worden gewaardeerd tegen de verkrijgingsprijs, die de inkoopprijs en bijkomende kosten omvat (+ eventuele niet-compensabele/verrekenbare BTW).

Vervaardigde vaste activa worden gewaardeerd tegen de vervaardigingsprijs, waarin, naast de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de rechtstreeks aan de vervaardiging toe te rekenen kosten, ook kan een redelijk deel van de indirecte kosten en de rente over het tijdvak worden opgenomen dat aan de vervaardiging van het actief kan worden toegerekend (bijvoorbeeld rente tijdens de bouw).

3.4 Waardering activa met economisch nut

Alle investeringen met een meerjarig economisch nut moeten voor het bedrag van de investering worden geactiveerd. Een uitzondering vormen kunstvoorwerpen met cultuurhistorische waarde, die niet mogen worden geactiveerd.

Door het activeren van de gehele investering op de balans, houdt de Raad langer zicht op de eigen vermogenspositie. Een reserve kan wel gebruikt worden ter dekking van kapitaallasten in de exploitatie.

Bijdragen van derden die in directe relatie staan met een actief worden in mindering gebracht op de boekwaarde van de investering op de balans.

Vanwege de administratieve eenvoud is deze werkwijze binnen het BBV verplicht gesteld voor alle investeringen.

3.5 Waardering activa met economisch nut en heffing

Investeringen met economisch nut waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven, moeten worden geactiveerd.

De wetgever heeft in het BBV ervoor gekozen om deze investeringen, in samenhang met de ontvangen bijdragen in de heffingen voor toekomstige vervangings-investeringen, apart zichtbaar te maken op de balans, in afzonderlijke categorieën.

Dit betekent het volgende:

Vervangingsvoorziening

Indien een gemeente in de riool- of afvalstoffenheffing bijdragen heeft opgenomen voor toekomstige vervangingsinvesteringen, zoals in de gemeente Waadhoeke, moeten de verkregen gelden in een vervangingsvoorziening worden opgenomen (Art. 44 lid 1d).

Deze bijdragen moeten worden beklemd voor het betreffende doel en staan niet vrij ter beschikking van de Raad (als een reserve).

Op het moment dat de daadwerkelijke vervangingsinvestering plaatsvindt, wordt de investering geactiveerd en moet de vervangingsbijdrage uit de voorziening rechtstreeks in mindering worden gebracht op de vervangingsinvestering (Art. 62, lid 3). Het direct in mindering brengen van een voorziening op een investering betreft een afboeking in de balanssfeer.

  • -

    Ook wanneer de in de heffing begrepen jaarlijkse bijdragen voor toekomstige vervangingsinvesteringen (‘spaarbedragen’) precies gelijk zijn aan de jaarlijkse vervangingsinvesteringen moeten de spaarbedragen als last worden geboekt (dotatie aan de voorziening) en wordt vervolgens de daarmee gevormde voorziening afgeboekt op de geactiveerde vervangingsinvesteringen.

  • -

    Wanneer van een vervangingsinvestering een boekwaarde resteert, dan schrijft de gemeente Waadhoeke hier niet op af, maar worden ’spaarbedragen’ die in latere jaren worden ontvangen op de boekwaarde afgeboekt.

  • -

    Investeringen in riolering in uitbreidingsgebieden worden ten laste van de grond- exploitatie gebracht en worden vergoed via de grondprijs bij verkoop, oftewel bijdragen van derden. De gemeente moet deze op grond van artikel 62, lid 2 op de investering in mindering brengen.

De Commissie BBV heeft bovenstaande verwerkt in de Notitie Riolering van 2014.

Het volgende voorstel wordt aan de Raad voorgelegd:

  • Investeringen riolering worden direct gedekt ten laste van de gevormde voorziening.

    Wanneer van een vervangingsinvestering een boekwaarde resteert, dan schrijft de gemeente Waadhoeke hier niet op af, maar worden ’spaarbedragen’ die in latere jaren worden ontvangen op de boekwaarde afgeboekt

3.6 Waardering activa met maatschappelijk nut (Art. 59BBV)

In het nieuwe BBV is opgenomen dat activering van investeringen in de openbare ruimte met een (meerjarig) maatschappelijk nut met ingang van 2017 verplicht is, zulks conform investeringen met economisch nut. Daarmee wordt het publieke belang van deze investeringen onderschreven en wordt bevorderd, dat de kosten van de investeringen ten laste komen van de burgers en bedrijven, op het moment dat zij er nut van hebben.

3.7 Duurzame waardeverminderingen van vaste activa (Art. 65 BBV)

In de loop der tijd kan de waarde van een actief zijn veranderd ten opzichte van de boekwaarde ervan op de balans. Herwaardering van activa (naar een hogere waarde) is niet toegestaan, omdat winst pas bij realisatie mag worden genomen (realisatie- principe). Afwaardering van activa wordt in de meeste gevallen eveneens niet toegestaan, waardering geschiedt immers tegen verkrijgings- of vervaardigingsprijs.

Onder bepaalde voorwaarden zijn bijzondere waardeverminderingen toegestaan. Het betreft hier bijvoorbeeld waardeverminderingen als gevolg van wijzigingen in de technische of economische levensduur, bijvoorbeeld als gevolg van schade of milieuvervuiling.

In het BBV is bepaald dat naar verwachting duurzame waardeverminderingen onafhankelijk van het rekeningresultaat in aanmerking moeten worden genomen (Art. 65, lid 1). Dit is mede ingegeven vanuit het voorzichtigheidsprincipe. Het BBV geeft aan, dat er sprake kan zijn van duurzame waardevermindering van vaste activa bij de volgende wijzigingen van bestemming:

3.7.1 Wijziging van bestemming en functie vastgoed;

3.7.2 Voorgenomen verkoop van deelnemingen;

3.7.3 Buitengebruikstelling van een vast actief.

3.7.1 Wijziging van bestemming en functie vastgoed

Het uitgangspunt bij de waardering van vastgoed is de verkrijgings- of vervaardigings- prijs. In een zeer beperkt aantal gevallen wordt overgegaan op een (lagere) marktwaarde. Dit is afhankelijk van een drietal factoren:

  • 1.

    de huidige functie van vastgoed;

  • 2.

    de bestuurlijke intentie;

  • 3.

    de directe opbrengstwaarde. 

Huidige functie van vastgoed.

Vastgoed (activa met economisch nut) wordt onderscheiden in vastgoed met een maatschappelijke functie en met een bedrijfseconomische functie.

Vastgoed met een maatschappelijke functie heeft betrekking op een gemeentehuis, of op gebouwen en terreinen met een functie op het gebied van onderwijs, sport, cultuur, welzijn of maatschappelijke opvang en/of zorg. Kenmerk van het vastgoed met een maatschappelijke functie, is dat bij negatieve exploitatiesaldi er feitelijk sprake is van het duurzaam verstrekken van subsidie. Indien de bestuurlijke intentie bestaat om vastgoed met een maatschappelijke functie duurzaam te exploiteren, is een afwaardering van vastgoed niet toegestaan.

Vastgoed met een bedrijfseconomische functie kenmerkt zich door de bestuurlijke intentie om bewust winst en/of waardestijgingen te realiseren. In deze situatie worden panden aangehouden en verhuurd, staan in de verkoop, maar hebben in ieder geval geen maatschappelijke functie.

Bestuurlijke intentie

Indien de bestuurlijke intentie bestaat om vastgoed met een maatschappelijke functie te verkopen, of de bestemming ervan te wijzigen naar vastgoed met een bedrijfs- economische functie, dan moet, indien er sprake is van waardedaling ten opzichte van de boekwaarde, een duurzame waardevermindering worden verantwoord.

Directe opbrengstwaarde.

Om vast te stellen of een duurzame waardevermindering moet worden toegepast, moet de directe opbrengstwaarde van het vastgoed worden bepaald, middels een onafhankelijke taxatie. In geval van een duurzame waardevermindering wordt op het vastgoed extra afgeschreven tot de directe opbrengstwaarde (taxatiewaarde). Op deze nieuwe waarde wordt gedurende de resterende gebruiksduur afgeschreven. De indirecte opbrengstwaarde speelt bij de beoordeling geen directe rol.

Bovenstaande is conform de Notitie Waardering Vastgoed (2013) van de Commissie BBV.

3.7.2 Voorgenomen verkoop van deelnemingen

Voorraden en deelnemingen worden tegen de marktwaarde gewaardeerd, indien de marktwaarde lager is dan de verkrijgings- of vervaardigingsprijs.

Het toetsen van de waarde van deelnemingen gebeurt op basis van de jaarstukken van de deelneming, of informatie van derden.

3.7.3 Buitengebruikstelling van een vast actief

Een actief dat buiten gebruik wordt gesteld, wordt afgewaardeerd op het moment van buitengebruikstelling, indien de restwaarde lager is dan de boekwaarde.

In geval van buitengebruikstelling zonder restwaarde wordt het actief geheel afgewaardeerd. Bij gedeeltelijke buitengebruikstelling vindt afwaardering evenredig plaats. De waarde-vermindering wordt door middel van extra afschrijving tot uitdrukking gebracht.

Bij vervanging van een niet afgeschreven investering, wordt de restant boekwaarde afgeboekt op het moment van vervanging. De opbrengst mag niet direct met de boekwaarde van het eventuele vervangingsobject worden verrekend.

4. Afschrijvingsmethoden

4.1 Afschrijvingen

Afschrijven is het tot uitdrukking brengen van de waardevermindering van een duurzaam productiemiddel (vast actief), volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur. Omdat in het stelsel van baten en lasten het nut van het vast actief zich uitstrekt over meerdere jaren, worden de lasten van het gebruik eveneens gedurende meerdere jaren ten laste van de exploitatie gebracht. Dit refereert naar het matchingsprincipe en gebeurt in de vorm van afschrijvingslasten.

De verwachte toekomstige gebruiksduur van een actief wordt op het moment van investeren bepaald, op grond van de geschatte technische of economische levens- duur. De technische levensduur duidt op de periode van technische bruikbaarheid, de economische levensduur geeft een indicatie van de (vaak kortere) periode van economisch rendabel gebruik. De verwachte toekomstige gebruiksduur van activa is ingeschat in een afschrijvingstermijn, vermeld in de afschrijvingstabel (paragraaf 4.4).

Belangrijke uitgangspunten bij afschrijven zijn volgens Artikel 64 BBV:

Onafhankelijk van resultaat

De afschrijvingen geschieden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar.

Bestendige (=consequente) gedragslijn

Slechts om gegronde redenen mogen de afschrijvingen geschieden op andere grondslagen, dan die welke in het voorafgaande begrotingsjaar zijn toegepast. De reden van de verandering wordt in de toelichting op de balans uiteengezet.

Stelselmatig afschrijven

Op vaste activa met een beperkte gebruiksduur wordt jaarlijks afgeschreven volgens een stelsel, dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur.

Afschrijving vindt plaats op basis van de verwachte toekomstige gebruiksduur en daarmee van de nuttigheidsduur (matchingsprincipe). Er wordt alleen op slijtende activa, activa met een beperkte gebruiksduur afgeschreven (Op grond, geen slijtend actief, is afschrijven niet toegestaan). Naast afschrijving wordt rente berekend over het geïnvesteerde vermogen (Gezamenlijk zijn rente en afschrijving de kapitaallasten van het actief).

De volgende voorstellen worden aan de Raad voorgelegd:

  • Er wordt geen rekening gehouden met een restwaarde;

  • Afschrijving over het investeringsbedrag vindt plaats met ingang van het eerste jaar, volgend op het jaar waarin de investering gereed is (in gebruik is gesteld);

  • Rentelasten over het investeringsbedrag worden berekend met ingang van het eerste jaar volgend op het jaar van investeren (dus ook over onderhanden investeringen).

4.2 Afschrijvingsmethoden Gemeente Waadhoeke

Er wordt bij de overheid een aantal afschrijvingsmethoden toegepast:

Lineair afschrijven. Elk jaar wordt een gelijk bedrag afgeschreven, een vast percentage van het investeringsbedrag. Een gangbare redeneertrant is dat de boekwaarde op deze wijze gelijkmatig afneemt als gevolg van het gebruik. De totale kapitaallasten (afschrijving en rente) van de betreffende investering dalen. Door jaarlijks aflopende rentelasten, ontstaat er budget om stijgende onderhoudslasten bij ouder wordende activa op te vangen.

Annuïtair afschrijven. Bij deze methode is er sprake van een jaarlijks gelijk bedrag voor rente en afschrijving. De rentelast is gedurende een langere periode de grootste component van de kapitaallasten en daalt in de loop van de gebruiksperiode steeds sneller, waardoor het in de kapitaallast begrepen deel voor afschrijving meer dan evenredig stijgt.

Het volgende voorstel worden aan de Raad voorgelegd:

  • De lineaire methode van afschrijven hanteren voor de verschillende activagroepen.

De lineaire afschrijvingsmethode wordt zowel toegepast voor investeringen met een maatschappelijk nut als voor investeringen met economisch nut.

4.3 Afschrijvingstermijnen

Om de afschrijvingstermijnen uniform te hanteren en de verwachte toekomstige gebruiksduur in overeenstemming te brengen met de technische en/of economische levensduur, zijn per activagroep afschrijvingtermijnen opgenomen.

In de afschrijvingstabel staat per activagroep beschreven welke afschrijvingstermijnen worden gehanteerd. Afwijking van de gehanteerde termijnen kan alleen indien de Raad hier expliciet toe besluit.

Tabel: afschrijvingstermijnen nieuwe investeringen m.i.v. 1 januari 2018

   

1.

Soort investering

 

Immateriële activa

 

Jaren

1.1

Ontwikkelings- en onderzoekskosten

 

5

1.2

Kosten sluiten geldleningen/disagio

 

5

1.3

Bijdragen aan activa in eigendom van derden

(afschrijving conform art 64 BBV, lid 6)

 

 

 

Materiële activa

Maximale termijn: niet wettelijk vastgesteld

 

 

2.

Investeringen in materiële vaste activa met een economisch nut

 

 

2.1

Huisvesting en inrichting

 

 

2.1.1

Gebouwen

ondergrond

0

 

 

opstal (permanent)

40

 

 

opstal (semi-permanent)

15

2.1.2

Verbouwingen/techn. Installaties

verbouwing opstallen

20

 

 

technische installaties

15

2.2

Installaties

 

 

2.2.1

Lift-, cv- en lichtinstallaties

 

15

2.2.2

Lichtdrukmachines/archiefsystemen/verkeerslichten

 

10

 

Belijningsmachines/geluidmeetapparatuur

 

 

2.2.3

Kantoorapparatuur

Kasregisters

5

 

 

Foto- en videoapparatuur

5

2.2.4

Storingsmelders (riolering)

 

10

2.2.5

Telefooninstallaties/bekabeling data- en telecomnet

 

8

2.2.6

Nutsvoorzieningen (o.a. markten)

 

15

2.2.7

Bliksemafleiders

 

10

2.3

Infrastructurele voorzieningen

 

 

2.3.1

Grondwerken

 

30

2.3.2

Rioleringen

renovatie/vervanging

 

 

(Voor vervanging van rioleringen is voorzien in het gemeentelijk

 

 

 

Rioleringsplan (GRP).

 

 

 

 

 

 

2.3.3

Verkeersregelingen

borden

10

 

 

veiligheidsmaatregelen

20

2.3.4

Parkeervoorzieningen

 

10

2.3.5

Begraafplaatsen

Grondwerken

40

2.4

Voertuigen

 

 

2.4.1

Veegauto's (machines)

 

7

2.4.2

Kolkenzuigers

 

10

2.4.3

4

Vrachtauto's

 

7

2.4.4

Bestelauto's

 

7

2.4.5

Tractoren

 

7

2.4.6

Aanhangwagens

 

7

2.4.7

Borstelmachine

 

7

2.5

Onderwijsvoorzieningen

 

 

2.5.1

Onderwijsleerpakket

 

15

2.5.2

Meubilair

 

15

2.5.3

Leermiddelen

 

10

2.5.4

Beveiliging schoolgebouwen

 

10

2.5.5

Noodlokalen

 

15

2.5.6

Verandering inrichting

 

20

2.5.7

Permanente voorzieningen/ aanpassingen en ov. Onderhoud opstal

 

40

2.6

Sportvoorzieningen

 

 

2.6.1

Bouw/renovatie gymlokalen/sporthallen/zwembaden etc.

 

40

2.6.2

Bouw kleedaccommodaties

 

30

2.6.3

Installaties

 

15

2.6.4

Inrichtingskosten sportaccommodaties

 

15

2.6.5

Gymnastiekmaterialen

 

10

2.6.6

Afrasteringen en ballenvangers

 

15

2.6.7

Lichtinstallatie sportaccommodaties

 

25

2.6.8

Kunstgrasvelden

 

20

2.6.9

Sportterreinen /-velden (aanleg)

 

30

2.8

Materiaal buitendienst

 

 

2.8.1

Takkenversnipperaar

 

6

2.8.2

Opzetstrooier

 

10

2.8.3

Sneeuwploeg

 

10

2.8.4

Sneeuwborstel

 

10

2.8.5

Zoutstrooier

 

10

2.8.6

Zoutloods

 

15

2.8.7

Sneeuwschuiver

 

10

2.8.8

Schaftwagens

 

10

2.8.9

Wijkcontainers

 

10

2.8.10

Minicontainers

 

10

2.8.11

Bedrijfsafvalcontainers

 

8

2.8.12

Prikrol

 

8

2.8.13

Beregeningsinstallatie

 

10

2.8.14

Trilplaat

 

6

2.8.15

Maaimachines

 

5

2.8.16

Kooimaaier

 

5

2.9

Automatisering

2.9.1

Software / hardware

 

5

2.9.2

Gebruiksrechten

 

5

2.9.3

Implementatie- en opleidingskosten

 

5

3

Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut

 

 

3.1

Infrastructurele voorzieningen

 

 

3.1.1

Wegen, straten en pleinen

Aanleg (asfaltverharding)

20

 

 

Aanleg (elementverharding)

25

 

 

Reconstructie/herinrichting

25

 

 

Reconstructie (beton)

40

 

 

 

 

3.1.2

Openbare verlichting

Armaturen

15

 

 

Lantaarnpalen

20

 

 

Combinatie (onderverdeling)

17

3.1.3

Kunstwerken (bruggen, viaducten etc.)

Beton

40

 

 

Hout

20

3.1.4

Straatmeubilair

 

5

3.1.5

Openbaar groen

 

20

 

 

 

 

3.1.6

Monumenten

 

30

 

 

 

 

3.1.7

Speeltuinen

Aanleg

15

 

 

Inrichting

10

 

 

Toestellen

10

3.1.8

Abri's

 

15

3.2

Waterbeheer

 

 

3.2.1

Aanleg vaarten/vijverpartijen

 

40

3.2.2

Haven- en sluiswerken

 

25

3.2.3

Beschoeiingen/ overige voorzieningen

 

15

3.2.4

Binnenhavens

 

30

3.2.5

Aanlegsteigers

 

25

 

N.B.

Bovengenoemde opsomming is niet uitputtend.

4.4 Voorbehoud effecten vennootschapsbelasting

Met ingang van 1 januari 2016 dienen gemeenten verantwoording af te leggen over het resultaat en vermogen van onder de vennootschapsbelasting (Vpb) vallende activiteiten. Ook gemeenten zijn dan onderhevig aan de vennootschapsbelasting. Het onderzoek naar de effecten van de vennootschapsbelasting voor de gemeente en het verder inrichten van de administratieve organisatie ervan, is in volle gang.

In deze nota worden onder meer voor de activering, waardering en afschrijving van activa grensbedragen en -termijnen genoemd, waarvoor de gemeente heeft gekozen in het kader van het BBV en de gedragslijnen bij de verantwoording van het vermogen en resultaat in de jaarrekening.

Het is mogelijk dat de administratieve richtlijnen in het kader van de BBV en die van de Vpb overeenkomen, maar ook dat die kunnen afwijken.

Mochten de in deze nota vermelde onder- en bovengrenzen ten aanzien van de activering, waardering en afschrijving verschillen tussen BBV en Vpb, dan is het mogelijk dat deze alsnog herzien worden om standaardisatie te bevorderen.

De vermelde onder- en bovengrenzen zijn dus onder voorbehoud. Overigens concentreren de gevolgen van de vennootschapsbelasting zich voornamelijk op de grondexploitatie.

5 Beleidsvoorstellen

De volgende beleidsvoorstellen worden in de nota separaat aan de gemeenteraad voorgelegd:

  • Een minimumomvang investeringen met economisch nut aanhouden van(af) € 50.000; (derhalve activeren vanaf € 50.000);

  • Een minimumomvang investeringen met maatschappelijk nut aanhouden van(af) € 100.000; (derhalve activeren vanaf € 100.000);

  • Bij de indeling van investeringen de componenten-benadering niet toepassen;

  • Er wordt geen rekening gehouden met een restwaarde;

  • Afschrijving over het investeringsbedrag vindt plaats met ingang van het eerste jaar, volgend op het jaar waarin de investering gereed is (in gebruik is gesteld);

  • Rentelasten over het investeringsbedrag worden berekend met ingang van het eerste jaar volgend op het jaar van investeren (dus ook over onderhanden investeringen);

  • De lineaire methode van afschrijven hanteren voor de verschillende activagroepen;

  • Investeringen riolering worden direct gedekt ten laste van de gevormde voorziening.

  • Wanneer van een vervangingsinvestering een boekwaarde resteert, dan schrijft de gemeente Waadhoeke hier niet op af, maar worden ’spaarbedragen’ die in latere jaren worden ontvangen op de boekwaarde afgeboekt

Ondertekening

Datum: 8-12-2016

Bijlage 1: Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV)

Artikel 34

In de balans worden onder de immateriële vaste activa afzonderlijk opgenomen:

  • a.

    kosten verbonden aan het sluitenvan geldleningen en het saldo van agio en disagio;

  • b.

    kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaaldactief;

  • c.

    bijdragen aan active in van derden.

Artikel 35

  • 1.

    In de balans wordenonder de materiëlevaste activa afzonderlijk opgenomen:

    • a.

      Investeringen met een economisch nut;

    • b.

      investeringen met een economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven;

    • c.

      Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijknut.

  • 2.

    Van de materiële vaste activa wordt aangegeven welke in erfpacht zijn uitgegeven.

 

Artikel 36

In de balans worden onder de financiële vaste activa afzonderlijk opgenomen:

  • a.

    kapitaalverstrekkingen aan:

    • 1.

      deelnemingen;

    • 2.

      gemeenschappelijke regelingen;

    • 3.

      overige verbonden partijen;

  • b.

    leningen aan:

    • 1.

      openbare lichamen

    • 2.

      woningbouwcorporaties;

    • 3.

      deelnemingen;

    • 4.

      overige verbonden partijen;

  • c.

    overige langlopende leningen;

  • d.

    uitzettingen in ’s Rijks schatkist met een rentetypische looptijd van één jaar of langer;

  • e.

    uitzettingen in de vorm van Nederlands schuldpapier met een rentetypische looptijd van één jaar of langer;

  • f.

    overige uitzettingen met een rentetypische looptijd van één jaar of langer;

 

Artikel 44

  • 1.

    Voorzieningen worden gevormd wegens:

    • a.

      verplichtingen en verliezen waarvan de omvang op de balansdatum onzeker is, doch redelijkerwijs teschatten;

    • b.

      op de balansdatum bestaande risico'ster zake van bepaalde te verwachten verplichtingen of verliezen waarvan de omvang redelijkerwijs is te schatten;

    • c.

      kosten die in een volgend begrotingsjaar zullen worden gemaakt, mits het maken van die kosten zijn oorsprongmede vindt in het begrotingsjaar of in een voorafgaand begrotingsjaar en de voorziening strekt tot gelijkmatige verdeling van lasten over een aantal begrotingsjaren;

    • d.

      de bijdragen aan toekomstige vervangingsinvesteringen, waarvooreen heffing wordt geheven als bedoeld in artikel 35, eerste lid, onder b.

  • 2.

    Tot de voorzieningen worden ook gerekend van derden verkregen middelen die specifiek besteedmoeten worden, met uitzondering van de voorschotbedragen, bedoeld in artikel 49, onderdeel b.

  • 3.

    Voorzieningen worden niet gevormd voor jaarlijks terugkerende arbeidskosten gerelateerde verplichtingen van vergelijkbaar volume.

  

Artikel 52

  • 1.

    In de toelichting op de balans worden onder de materiële vaste activa afzonderlijk opgenomen:

    • a.

      gronden en terreinen;

    • b.

      woonruimten;

    • c.

      bedrijfsgebouwen;

    • d.

      grond-, weg- en waterbouwkundige werken;

    • e.

      vervoermiddelen;

    • f.

      machines, apparaten en installaties;

    • g.

      overige materiële vaste activa. 

  • 2.

    In de toelichting op de balanswordt het verloopvan de activa, als bedoeldin het eerste lid, gedurende het begrotingsjaar, in een sluitendoverzicht weergegeven. Daaruit blijken, voor zover van toepassing:

    • a.

      de boekwaarde aan het begin van het begrotingsjaar;

    • b.

      de investeringen of desinvesteringen;

    • c.

      de afschrijvingen;

    • d.

      bijdragen van derden direct gerelateerd aan een actief;

    • e.

      afwaarderingen wegens duurzame waardeverminderingen;

    • f.

      de boekwaarde aan het einde van het begrotingsjaar.

 

Artikel 52a

  • 1.

    In de toelichting op de balans wordt per uitkering met een specifiekbestedingsdoel het verloop gedurende het jaar van de ontvangen voorschotbedragen, bedoeld in artikel 49, onderdeelb, in een overzicht weergegeven. Daaruit blijken:

    • a.

      het saldo aan het begin van het begrotingsjaar;

    • b.

      de ontvangen bedragen;

    • c.

      de vrijgevallen bedragen of de terugbetalingen;

    • d.

      het saldo aan het einde van het begrotingsjaar.

  • 2.

    In de toelichting op de balans wordt per uitkering met een specifiekbestedingsdoel het verloop gedurende het jaar van de nog te ontvangen voorschotbedragen, bedoeld in artikel 40a, onderdeela, in een overzicht weergegeven. Daaruit blijken:

    • a.

      het saldo aan het begin van het begrotingsjaar;

    • b.

      de toevoegingen;

    • c.

      de ontvangen bedragen;

    • d.

      het saldo aan het einde van het begrotingsjaar.

 

Artikel 52b

De aard en omvang van de aangebrachte dan wel geraamde waardeverminderingen van de leningen en vorderingen, bedoeld in artikel 63, achtste lid, van de vaste activa, bedoeld in artikel 65, eerste lid, en van de deelnemingen en voorraden, bedoeld in artikel 65, tweede lid, worden in de toelichting op de balans opgenomen.

 

Artikel 52c

In de toelichting op de balans wordt vermeld:

  • a.

    het drempelbedrag voor het begrotingsjaar waarover verantwoording wordt afgelegd; en

  • b.

    voor ieder kwartaal van dat jaar, het bedrag aan middelen, bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de Wet financiering decentrale overheden, dat in het kader van het drempelbedrag door de provincie onderscheidenlijk de gemeente buiten ’s Rijks schatkist is aangehouden.

 

Artikel 59

  • 1.

    Alle investeringen worden geactiveerd.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid worden kunstvoorwerpen met een cultuur-historische waarde niet geactiveerd.

  

Artikel 60

Kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief kunnen worden geactiveerd indien:

  • a.

    het voornemen bestaat het actief te gebruiken of te verkopen;

  • b.

    de technische uitvoerbaarheid om het actief te voltooien vaststaat;

  • c.

    het actief in de toekomst economisch of maatschappelijk nut zal genereren en;

  • d.

    de uitgaven die aan het actief zijn toe te rekenen betrouwbaar kunnen worden vastgesteld.

 

Artikel 61

Bijdragen aan activa in eigendom van derden kunnen worden geactiveerd, indien:

  • a.

    er sprake is van een investering door een derde;

  • b.

    de investering bijdraagt aan de publieke taak;

  • c.

    de derde zich heeft verplichttot het daadwerkelijk investeren, op een wijze zoals is overeengekomen en;

  • d.

    de bijdrage kan worden teruggevorderd, indien de derde in gebreke blijft of de provincie onderscheidenlijk gemeenteanders recht kan doen geldenop de activa die samenhangen met deinvestering.

 

Artikel 62

  • 1.

    Alle vaste activa worden voor het bedrag van de investering geactiveerd.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid worden de bijdragen van derden die in directe relatie staan met het actief op de waardering daarvan in mindering gebracht.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid moeten de voorzieningen, bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder d, in mindering gebracht worden op de investeringen, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onder b.

 

Artikel 63

  • 1.

    Activa wordengewaardeerd op basisvan de verkrijgings- of vervaardigingsprijs.

  • 2.

    De verkrijgingsprijs omvat de inkoopprijs en de bijkomende kosten.

  • 3.

    De vervaardigingsprijs omvat de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten,welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend. In de vervaardigingsprijs kunnen voorts worden opgenomen een redelijk deel van de indirecte kosten en de rente over het tijdvak dat aan de vervaardiging van het actief kan worden toegerekend; in dat geval vermeldt de toelichting dat deze rente is geactiveerd.

  • 4.

    Voor in erfpacht uitgegeven gronden geldt de uitgifteprijs van eerste uitgifte als verkrijgingsprijs. Gronden in eeuwigdurende erfpachtworden gewaardeerd tegen registratiewaarde.

  • 5.

    Van activa waarvan de bestemming verandert, wordt de actuele waarde van de nieuwe bestemming in de toelichting op de balans opgenomen.

  • 6.

    In afwijking van het eerste lid is waardering tegen actuele waarde toegestaan voor de activa van de Nazorgfondsen bedoeld in artikel15.47 van de Wet milieubeheer.

  • 7.

    Passiva worden gewaardeerd tegen de nominalewaarde, met uitzondering van voorzieningen die tegen contante waarde zijn gewaardeerd.

  • 8.

    Eventuele voorzieningen wegensoninbaarheid worden met de nominalewaarde van leningen en vorderingen verrekend.

 

Artikel 64

  • 1.

    De afschrijvingen geschieden onafhankelijk van het resultaatvan het boekjaar.

  • 2.

    Slechts om gegronde redenen mogen de afschrijvingen geschieden op andere grondslagen dan die welke in het voorafgaande begrotingsjaar zijn toegepast. De reden van de verandering wordt in de toelichting op de balans uiteengezet. Tevens wordt inzicht gegeven in haar betekenis voor de financiële positie en voor de baten en de lasten aan de hand van aangepaste cijfers voor het begrotingsjaar of voor het voorafgaande begrotingsjaar.

  • 3.

    Op vaste activa met een beperkte gebruiksduur wordt jaarlijks afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemdop de verwachte toekomstige gebruiksduur.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid is de afschrijvingsduur voor de immateriële vaste activa, bedoeld in artikel 34 onder a, maximaal gelijkaan de looptijd van de lening.

  • 5.

    In afwijkingvan het derde lid is de afschrijvingsduur voor de immateriële vaste activa, bedoeld in artikel 34 onder b, ten hoogste vijf jaar.

  • 6.

    Voor bijdragen aan de activa in eigendom van derden, bedoeld in artikel 34, onderdeel c, is de afschrijvingsduur maximaal gelijk aan die van de activa waarvoor de bijdrage aan derden wordt verstrekt.

 

Artikel 65

  • 1.

    Naar verwachting duurzame waardeverminderingen van vaste activa worden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaarin aanmerking genomen.

  • 2.

    Voorraden en deelnemingen worden tegen de marktwaarde gewaardeerd indien de marktwaarde lager is dan de verkrijgings- of vervaardigingsprijs.

  • 3.

    Een actief dat buiten gebruikwordt gesteld wordt afgewaardeerd op het moment van buitengebruikstelling, indien de restwaarde lager is dan de boekwaarde.

Bijlage 2: Stellige uitspraken en aanbevelingen van de commissie BBV

I. Stellige uitspraken

A. De boekwinst die wordt gerealiseerd bij het afstoten van een kapitaalgoed moet als incidentele bate in de jaarrekening worden verwerkt. De opbrengst mag niet direct met de boekwaarde van het eventuele vervangingsobject worden verrekend.

B. De kosten van (klein en groot) onderhoud zijn niet levensduurverlengend en mogen dus niet worden geactiveerd.

- Kosten van klein onderhoud dienen in het jaar van uitvoering ten laste van de exploitatie te worden gebracht.

- Kosten van groot onderhoud kunnen op twee wijzen worden verwerkt in de administratie: 1. Kosten in het jaar van uitvoering direct ten laste van de exploitatie brengen, met eventuele vrijval via resultaatbestemming van een daartoe gevormde reserve.

2. Kosten in het jaar van uitvoering ten laste van een vooraf gevormde voorziening brengen (artikel 44, lid 1c, van het BBV).

- Kosten van het wegwerken van achterstallig onderhoud dienen ineens ten laste van de exploitatie te worden gebracht.

C. Voorzieningen die worden gevormd om de (groot) onderhoudslasten van een kapitaalgoed over een aantal jaren te egaliseren kunnen alleen worden ingesteld en gevoed op basis vaneen beheerplan van het desbetreffende kapitaalgoed. Dit beheerplan dient periodiek te worden geactualiseerd. Indien er geen (recent) beheerplan aanwezig is, kunnen de kosten van groot onderhoud wel door vrijval via resultaatbestemming vanuit een (daartoe gevormde) reserve worden gedekt.

II. Aanbevelingen

A De commissie doet de aanbeveling om tenminste éénmaal in de vier jaar een integrale beleidsnota over het beleidskader onderhoud kapitaalgoederen door de raad te laten vaststellen en de hoofdlijnen daarvan jaarlijks op te nemen in de paragraaf als bedoeld in artikel 9, tweede lid, onder c BBV.

B. De commissie doet de aanbeveling om in de financiële verordening (of een nadere uitwerking daarvan) op grond van artikel 212 van de Gemeentewet op te nemen dat voor het activeren van investeringen aan tenminste één van de, of aan beide, criteria moet worden voldaan: - een minimumbedrag; - een minimale gebruiksduur.

C. Indien voor de dekking van de kapitaallasten van een investering met een economisch nut een reserve is opgebouwd, doet de commissie de aanbeveling om die bestemmingsreserve conform de (afschrijving)parameters van het bijbehorende actief via resultaatbestemming periodiek vrij te laten vallen ter (gedeeltelijke) dekking van de kapitaallasten.

D. De commissie doet de aanbeveling om in de financiële verordening (of een nadere uitwerking daarvan) op grond van artikel 212 van de Gemeentewet op te nemen wanneer met het afschrijven van een nieuw kapitaalgoed wordt begonnen. Mogelijke keuzes hierbij:

- óf in het jaar waarin het kapitaalgoed gereed komt/verworven wordt en vanaf het moment dat het door de gemeente in gebruik kan worden genomen,

- óf medio het begrotingsjaar waarin het gereed komt/verworven wordt,

- óf in het begrotingsjaar dat volgt op het jaar waarin het gereed komt/verworven wordt.

E. Als de gemeente ervoor kiest om de componentenbenadering toe te passen, doet de commissie de aanbeveling om de componentenbenadering alleen toe te passen bij investeringen met een economisch nut.

F. De commissie doet de aanbeveling om in de financiële verordening op grond van artikel 212 van de Gemeentewet (of een nadere uitwerking daarvan) de uitgangspunten over de handelswijze betreffende de restwaarde aan te geven.