Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Waalre houdende regels voor subsidie voor gemeentelijke monumenten Subsidieverordening gemeentelijke monumenten

Geldend van 17-07-2008 t/m heden

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Waalre houdende regels voor subsidie voor gemeentelijke monumenten Subsidieverordening gemeentelijke monumenten

SUBSIDIEVERORDENING GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en artikel 15 e.v. van de Monumentenwet 1988;

Subsidieverordening

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    College: het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalre;

  • b.

    Subsidie: een subsidie als bedoeld in artikel 4:21 Awb, te weten: “de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten”;

  • c.

    Gemeentelijke monument: onroerend monument, dat overeenkomstig de bepalingen van de monumentenverordening als beschermd gemeentelijk monument is aangewezen;

  • d.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken;

  • e.

    Monumentencommissie: de op basis van art.15, lid 1 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de verordening en het monumentenbeleid;

  • f.

    Onderhoud: werkzaamheden noodzakelijk om een monument in goede staat te houden c.q. alszodanig in stand te houden en/of toekomstig onderhoud en kostbare restauraties te voorkomen ofte verminderen;

  • g.

    Restauratie: werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van een monument en die het onderhoud, als bedoeld hiervoor onder f, te boven gaan;

  • h.

    Bouwhistorisch onderzoek: in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument;

  • i.

    Eigenaar: degene, die in de kadastrale registers als eigenaar en zakelijk gerechtigde van een monument is ingeschreven.

  • j.

    Monumentenwacht: de stichting Monumentenwacht Noord-Brabant.

Artikel 2 Reikwijdte verordening

Het College kan op grond van deze verordening subsidie verlenen in de kosten van onderhoud en restauratie van gemeentelijke monumenten.

Artikel 3 Doelgroep

De subsidie, bedoeld in artikel 2, kan uitsluitend worden verleend aan de natuurlijke persoon ofrechtspersoon die krachtens enig zakelijk recht het genot heeft van een monument.

Artikel 4 Uitsluiting subsidie

  • 1. De subsidie kan uitsluitend worden verleend in die kosten van het onderhoud of de restauratie welke een bedrag van € 600,00 te boven gaan. Indien het onderhoud of de restauratie geheel in zelfwerkzaamheid wordt uitgevoerd kan slechts subsidie worden verleend in de materiaalkosten voor zover deze een bedrag van € 450,00 te boven gaan.

  • 2. De subsidie kan uitsluitend worden verleend indien niet eerder in hetzelfde kalenderjaar onderhouds- of restauratiesubsidie is verleend.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing indien de eerder in het kalenderjaar verleende subsidie betrekking heeft op de onderhouds- of restauratiekosten als bedoeld in artikel 20 lid 3 onder a en b.

  • 4. Lid 1 is niet van toepassing met betrekking tot de kosten zoals genoemd in artikel 20 lid 3 onder a, b en c.

Artikel 5 Bevoegdheid

  • 1. Het College is bevoegd tot het verlenen, vaststellen en uitbetalen van subsidie als bedoeld indeze verordening.

  • 2. Het College is eveneens bevoegd tot het intrekken of wijzigen van subsidieverlenings- ofsubsidievaststellingsbesluiten, alsmede tot het geheel of gedeeltelijk terugvorderen van subsidiegelden.

Artikel 6 Subsidieplafond

  • 1. De Raad stelt voor ieder kalenderjaar een subsidieplafond, als bedoeld in artikel 4:25 e.v. van deAlgemene wet bestuursrecht, vast voor de in deze verordening beschreven subsidies.

  • 2. Bij de vaststelling van het subsidieplafond wordt bepaald hoe het beschikbare bedrag wordt verdeeld over de in deze verordening beschreven subsidies voor restauratie en onderhoud.

  • 3. Bij de bekendmaking van het subsidieplafond wordt de wijze van verdeling vermeld.

Artikel 7 Afhandeling aanvragen op volgorde van binnenkomst

Aanvragen om subsidie op grond van deze verordening worden in volgorde van binnenkomst afgehandeld.

Hoofdstuk 2 Onderhoud en Restauratie

Artikel 8 Staat van onderhoud en restauratie

  • 1. De in artikel 2 bedoelde kosten komen slechts voor subsidie in aanmerking indien het monument,waaraan het onderhoud zal geschieden, in een naar het oordeel van het College zodanige staat vanonderhoud verkeert, dat zij het verrichten van onderhoud, gezien de in artikel 1, onder f, gegevenomschrijving, zinvol acht.

  • 2. De in artikel 2 bedoelde kosten komen slechts voor subsidie in aanmerking indien het monument,waaraan de restauratie zal geschieden, in een naar het oordeel van het College zodanige staat vanrestauratie verkeert, dat zij het verrichten van restauratie, gezien de in artikel 1, onder g, gegevenomschrijving, zinvol acht.

Artikel 9 Uitvoering onderhoud en restauratie

  • 1. Met de uitvoering van het onderhoud of de restauratie mag niet eerder worden begonnen dan nadat de subsidie, bedoeld in artikel 2, is verleend.

  • 2. Met de uitvoering van het onderhoud of de restauratie dient een aanvang te worden gemaakt binnen 12 weken nadat de beschikking tot subsidieverlening is bekend gemaakt tenzij anders is overeengekomen met het College.

  • 3. Indien voor de uitvoering van het onderhoud of de restauratie een vergunning ingevolge de gemeentelijke Monumentenverordening en/of de Woningwet is vereist, mag met de uitvoering niet worden begonnen dan nadat de monumenten- en/of bouwvergunning is verleend.

  • 4. De werkzaamheden, ten behoeve waarvan subsidie is verleend, mogen niet in afwijking van deter zake verstrekte gegevens worden uitgevoerd, tenzij met schriftelijke toestemming van hetCollege.

Artikel 10 Aanwijzingen uitvoering

  • 1. Het College kan aanwijzingen geven met betrekking tot de uitvoering van het onderhoud of de restauratie.

  • 2. Degene aan wie subsidie is verleend, dient een door het College aangewezen deskundige desgewenst de gelegenheid te geven de wijze waarop het onderhoud of de restauratie wordt uitgevoerd, te controleren.

Hoofdstuk 3 De aanvraagprocedure

Artikel 11 Indiening subsidie-aanvraag

  • 1. Voor hetzelfde gemeentelijk monument kan éénmaal per kalenderjaar subsidie op grond van dezeverordening worden aangevraagd.

  • 2. Een aanvraag om subsidie op grond van deze verordening wordt schriftelijk bij het College ingediend op een daartoe beschikbaar gesteld formulier voor 15 maart voorafgaande aan het jaar van aanvang van de desbetreffende onderhoud of restauratie.

  • 3. Naast het in lid 2 bedoelde aanvraagformulier dient de aanvraag te bevatten:

      • a.

        een gespecificeerde begroting van de met het onderhoud of restauratie gemoeide kosten dan wel een gespecificeerde rekening;

      • b.

        een inspectierapport van de Monumentenwacht;

      • c.

        indien van toepassing een bestek c.q. werkomschrijving incl. foto’s;

      • d.

        indien van toepassing tekeningen, aangevende zowel de bestaande als de te maken toestandvan het pand (schaal 1: 100);

      • e.

        indien van toepassing naam en adres van de aannemer(s)/uitvoerende bedrijven;

      • f.

        indien van toepassing een B.T.W.-verklaring;

Artikel 12 Aanvullen gegevens

  • 1. Indien de aanvraag niet volledig is of niet voorzien is van de in artikel 11 bedoelde gegevens dan wel wanneer deze gegevens onvoldoende duidelijk zijn om de aanvraag in behandelingte kunnen nemen, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld de aanvraag aan te vullen binneneen door het College gestelde termijn van vier weken.

  • 2. De aanvrager dient binnen de in de mededeling aangegeven termijn zijn aanvraag aan te vullenmet de nog ontbrekende gegevens of deze gegevens desgevraagd te verduidelijken. Indien degevraagde gegevens niet binnen deze termijn zijn verstrekt, kan het College besluiten de aanvraagniet in behandeling te nemen.

  • 3. Van het niet in behandeling nemen van de aanvraag ontvangt de aanvrager schriftelijk een besluit.

Hoofdstuk 4 Subsidieverlening

Artikel 13 Termijn besluitvorming subsidieverlening

Het College beslist omtrent een aanvraag als bedoeld in artikel 11 derde lid binnen 12 weken na dedag, waarop de aanvraag ontvangen is.

Artikel 14 Advies Monumentencommissie

Alvorens een beslissing te nemen op de aanvraag kan het College het advies inwinnen van deMonumentencommissie.

Artikel 15 Nadere voorschriften

Het College kan aan de uitvoering van de werkzaamheden waarvoor subsidie wordt verleend nadere voorschriften verbinden.

Artikel 16 Schriftelijke toestemming voor wijziging in de uitvoering

De werkzaamheden, ten behoeve waarvan subsidie is verleend, mogen niet in afwijking van de ter zake verstrekte gegevens worden uitgevoerd, tenzij met schriftelijke toestemming van het College.

Artikel 17 Termijn aanvang en beëindiging werkzaamheden

  • 1. De subsidie vervalt als niet binnen 12 maanden na datum van verzending van het besluit tot subsidieverlening met de uitvoering van de werkzaamheden is begonnen.

  • 2. De uitvoering van de werkzaamheden voor restauratie of onderhoud dient te zijn voltooid binnen 24 maanden respectievelijk 12 maanden na verzending van het besluit tot subsidieverlening.

  • 3. Bij onvoorziene omstandigheden -die buiten d directe invloedsfeer van de aanvrager liggen- kan het College de in het eerste en tweede lid genoemde termijnen schriftelijk verlengen op verzoek van de aanvrager.

Artikel 18 Voorwaarden subsidieverlening

  • 1. Bij onderhoud- of restauratiewerkzaamheden zal, indien van een ingrijpende verbetering sprake is, na het treffen van de voorzieningen, het gemeentelijk monument in zijn geheel beschouwd, moeten voldoen aan de eisen die volgens de wettelijke voorschriften hieraan worden gesteld

  • 2. De eigenaar dient schriftelijk ten genoegen van het College te verklaren dat het gemeentelijk monument na het treffen van de restauratie- of onderhoudvoorzieningen:

    • a.

      behoorlijk zal worden onderhouden;

    • b.

      voldoende verzekerd zal zijn en verzekerd gehouden zal worden tegen brandschade;

    • c.

      onveranderd zal worden bewaard en onderhouden in de staat, waarin het door de restauratie of het onderhoud is aangebracht.

  • 3. De eigenaar is verplicht aan de door het College aangewezen ambtenaren alle bescheiden en inlichtingen te tonen en te verstrekken die noodzakelijk zijn voor een juiste vervulling van hun taken.

  • 4. Het plegen van onderhoud en het treffen van voorzieningen dienen te worden uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften in de bijlage “Uitvoeringsvoorschriften ten behoeve van restauratie en onderhoud van monumenten”, die deel uit maakt van deze verordening.

  • 5. Aan de door het College met controle belaste personen dient op de door die personen bepaalde tijdstippen:

      • a.

        toegang te worden verleend tot het gemeentelijk monument;

      • b.

        inzage te worden verleend in de op het treffen van de voorzieningen betrekking hebbendebescheiden, tekeningen en eventuele overige gegevens.

        Dit alles ten behoeve van het resultaat van onderhoud en restauratie.

  • 6. Het College kan de voorschriften als bedoeld in het vierde lid wijzigen en nieuwevoorschriften aan de genoemde bijlage toevoegen.

Artikel 19 De subsidiabele onderhouds- en restauratiekosten

  • 1. Subsidiabele onderhouds- en restauratiekosten zijn kosten die, naar het oordeel van het College noodzakelijk zijn om een gemeentelijk monument, op sobere en doelmatige wijze, als zodanig in stand te houden.

  • 2. De subsidiabele kosten als bedoeld in lid 1 worden vastgesteld volgens de bijlage ‘Lijst van subsidiabele restauratie- en onderhoudskosten”. Deze bijlage maakt deel uit van deze verordening. Deze lijst van subsidiabele restauratie- en onderhoudskosten is gebaseerd op “Leidraad subsidiabele restauratiekosten” zoals vastgesteld door de minister van Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen in het boekje “Beleidsregels Onderhoud en Restauratie Monumenten” (herziene druk 2001).

  • 3. Het College kan de in het vorige lid genoemde richtlijnen wijzigen en nieuwe richtlijnen aan de bijlage toevoegen.

  • 4. Onder de kosten voor voorzieningen worden in elk geval begrepen de geraamde en of door of namens het College goedgekeurde bedragen van:

        • a.

          de aanneemsom;

        • b.

          de risicoverrekening van loon- en materiaalstijgingen;

        • c.

          het honorarium van de architect en de constructeur, de kosten van het dagelijks toezicht en de bestedingskosten;

        • d.

          eventueel noodzakelijk meerwerk;

        • e.

          de leges voor enige vergunning die nodig is voor het treffen van de voorzieningen;de verschuldigde omzetbelasting, voorzover die niet op grond van de wet op de omzetbelasting op verschuldigde belastingen in mindering kan worden gebracht;

      • f.de kosten van de CAR-verzerkering.

Artikel 20 onderhoudswerkzaamheden

  • 1. Subsidie kan worden verleend in de volgende onderhoudskosten:

      • a.

        herstel en vernieuwen van rieten daken (met deklatten en beperkt herstel van sporen);

      • b.

        herstel van dakvlakken gedekt met pannen (met deklatten), leien, lood, zink of koper metbeperkt herstel van dakbeschot en sporen;

      • c.

        herstel van goten (in zink, koper of lood) inclusief bijbehorende hemelwaterafvoeren; hetaanbrengen van goten waar deze niet eerder aanwezig waren, inclusief aansluitingen opriolering en open water;

      • d.

        herstel van buitenkozijnen, buitendeuren, raampartijen, luiken, stoepen, roedenverdeling, lijstwerk;

      • e.

        herstel van windveren, schoorstenen, kapellen en loodaansluitingen;

      • f.

        herstel van dak- en torenluiken, loopbruggen, het afgazen van torenluiken;

      • g.

        inboeten, beperkt herstel van muurwerk en opvoegen of pleisteren van gevels;

      • h.

        beperkt vervangen of inboeten van natuursteen;

      • i.

        behandeling van muur- en houtwerk ter regulering van de vochthuishouding dan wel terbestrijding van zwamaantasting of houtaantasters;

      • j.

        herstel, vervangen en indien nodig aanbrengen van een nieuwe bliksembeveiliging;

      • k.

        buitenschilderwerk en binnenschilderwerk wat betreft buitenramen en -kozijnen en -deuren;

      • l.

        beperkt herstel van dragende constructies (ankerbalkgebinten, schoren en platen, balkkoppen,spantbenen);

      • m.

        herstel van glas-in-lood-beglazing en het aanbrengen van beschermende beglazing voorgebrandschilderd glas;

      • n.

        het aanbrengen van inspectievoorzieningen zoals dakluiken en klimhaken;

      • o.

        herstel van waardevolle interieuronderdelen;

      • p.

        uitwendig herstel van diverse bijgebouwen, zoals hooibergen, schuren, bakhuisjes, pompen,hekken, burgen, koetshuizen, oranjerieën, theekoepels, voor zover opgenomen in de

        redengevende omschrijving;

      • q.

        vervangingen herstel van overige bouwelementen met waarde van grote zeldzaamheid ofhistorische waarde.

  • 2. In daarvoor naar het oordeel van het College in aanmerking komende bijzondere gevallen kan desubsidie in andere onderhoudskosten dan genoemd in het tweede lid worden verleend.

  • 3. Subsidiabele onderhoudskosten zijn tevens, voor gemeentelijke- en rijksmonumenten, de kostenvan:

    • a.

      het abonnement van de Monumentenwacht;

    • b.

      de tweejaarlijkse inspectie door de Monumentenwacht, mits het College een afschrift ontvangtvan het inspectierapport;

    • c.

      het uitvoeren van een bouwhistorisch onderzoek.

Artikel 21 restauratiewerkzaamheden

  • 1. Subsidie kan worden verleend in de volgende restauratiekosten:

    • a.

      herstel van het casco. Onder casco wordt verstaan: de hoofdstructuur van het gemeentelijk monument bestaande uit de dragende onderdelen en het omhulsel, te weten dak-, kap- en gebintconstructie, vloeren, balklagen, dragende muren, fundering, kelder en gewelven;

    • b.

      het aanbrengen van een dakbeschot waar dit niet aanwezig is en voor zover hiertoe een constructieve noodzaak bestaat. Indien de voorkeur wordt gegeven aan isolerende dakplaten kan de helft van de kosten in de meeste gevallen als subsidiabel worden aangemerkt;

    • c.

      alle onderhoudswerkzaamheden als nader omschreven in artikel 20, indien deze tegelijk met één of meer van de hier genoemde restauratiewerkzaamheden worden uitgevoerd;

    • d.

      herstel van afzonderlijke monumentale onderdelen (in- en exterieur) al dan niet in combinatie met herstel van het casco. Het gaat dan om zaken als schouwen, vloeren, trappartijen, plafonds, schilderingen, pleister- en schilderwerk, bijzonder behang, raam- en deurpartijen met omlijsting en gevelonderdelen;

    • e.

      herstel van specifieke technische installaties ten behoeve van bedrijf en techniek, bijvoorbeeld dieselmotoren, raamzagen, persen en poldergemalen;

    • f.

      het aanbrengen van technische installaties ten behoeve van bescherming van zeer waardevolle interieurelementen, bijvoorbeeld verwarming- of luchtbevochtigingsinstallaties;

    • g.

      het treffen van maatregelen en het aanbrengen van installaties ter voorkoming van brand en blikseminslag (sprinklerinstallaties en rookdetectoren, brandmeldingssystemen, loze brandleidingen, slanghaspels en bliksemafleiders);

    • h.

      het aanbrengen van goten en hemelwaterafvoeren, waar deze voordien ontbraken;

    • i.

      het opstellen van een restauratieplan;

    • j.

      het verrichten van bouwhistorisch onderzoek of een haalbaarheidsonderzoek.

  • 2. In daarvoor naar het oordeel van burgemeester en wethouders in aanmerking komende bijzondere gevallen kan de subsidie in andere restauratiekosten dan genoemd in het eerste lid worden verleend.

Artikel 22 Subsidiepercentage en -maximum

  • 1. De subsidie bedraagt 30 % van de subsidiabele onderhoudskosten genoemd onder artikel 20 lid 1,met een maximum van € 2.500.

  • 2. De subsidie bedraagt 40 % van de subsidiabele restauratiekosten genoemd onder artikel 21 lid 1, met een maximum van € 20.000.

  • 3. De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele onderhoudskosten genoemd onder artikel 20 lid 3 onder b en c, met een maximum van € 5.000,00.

  • 4. De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele onderhoudskosten genoemd onder artikel 20 lid 3 onder a, met een maximum van € 200,00.

  • 6. In daarvoor naar het oordeel van het College in aanmerking komende bijzondere gevallen kan de subsidie op een hoger bedrag worden vastgesteld dan voortvloeit uit de toepassing van het eerste, tweede, derde lid of vierde lid van dit artikel.

Artikel 23 Afwijzigingscriteria

  • 1. De subsidie wordt niet verleend indien één of meerdere van de navolgende situaties zich voordoen:

      • a.

        door het verlenen van subsidie het in artikel 6 bedoelde subsidieplafond wordt overschreden;

      • b.

        een eventueel voor de werkzaamheden vereiste vergunning op grond van de Monumentenverordening dan wel een anderszins vereiste vergunning niet isverleend;

      • c.

        de kosten van de voorzieningen niet geacht kunnen worden te staan in redelijke verhouding tot het te verkrijgen resultaat;

      • d.

        met het treffen van de voorzieningen is begonnen voordat hiervoor bij de gemeente een aanvraag om subsidie is ingediend;

      • e.

        de kosten op grond van een verzekeringsovereenkomst zijn gedekt;

      • f.

        de karakteristiek van het pand wordt aangetast;

      • g.

        het pand waaraan de voorzieningen worden getroffen is bestemd om binnen een periode van 10 jaar te worden afgebroken;

      • h.

        het bedrijf dat de voorzieningen zal treffen niet is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;

      • i.

        dezelfde onderhoudswerkzaamheden binnen een periode van 5 jaar al voor subsidie inaanmerking zijn gekomen;

      • j.

        in de kosten van de restauratie of onderhoud op andere wijze is of kan worden voorzien.

  • 2. Lid 1 onder h is niet van toepassing voor zover er sprake is van zelfwerkzaamheid.

  • 2. Lid 1 onder d en i is niet van toepassing voor zover er sprake is van de onderhoudskosten als bedoeld in artikel 20 lid 3 onder a, b en c.

Hoofdstuk 5 Subsidievaststelling en –uitbetaling

Artikel 24 De gereedmelding

  • 1. Binnen 12 weken na het gereedkomen van de restauratie- dan wel onderhoudswerkzaamhedendient de aanvrager, met gebruikmaking van een daartoe door het College beschikbaar gesteldformulier, te verklaren dat de werkzaamheden zijn voltooid. Dit gereedmeldingsformulier dientvolledig te zijn ingevuld en vergezeld te gaan van alle gegevens, facturen en betalingsbewijzen alsbedoeld in artikel 11.

  • 2. Indien de gereedmelding naar het oordeel van het College niet voldoet aan het bepaalde in heteerste lid, doen zij daarvan binnen vier weken na ontvangst schriftelijk mededeling aan de aanvrageronder vermelding van de nog te verstrekken gegevens.

  • 3. De aanvrager dient binnen de in de mededeling aangegeven termijn zijn gereedmelding aan tevullen met de nog ontbrekende gegevens of deze gegevens desgevraagd te verduidelijken.

  • 4. De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling van de definitieve subsidie en uitbetalingvan de subsidie.

  • 5. Het recht op vaststelling en uitbetaling vervalt, indien niet is voldaan aan het bepaalde in het eersteof derde lid. De aanvrager ontvangt hiervan een schriftelijk besluit.

Artikel 25 Subsidievaststelling

  • 1. De definitieve vaststelling van de hoogte van een op grond van deze verordening verleende subsidievindt plaats nadat:

    • a.

      de in de aanvraag opgenomen werkzaamheden conform artikel 18 schriftelijk zijn gereed gemeld onder indiening van de daarop betrekking hebbende gegevens;

    • b.

      de onder a bedoelde werkzaamheden, door of vanwege het College, zijn gecontroleerd en akkoord bevonden;

    • c.

      de rekeningen en betalingsbewijzen inzake de uitgevoerde werkzaamheden alsmede detotale kostenopstelling waarin de verrichte werkzaamheden op dezelfde wijze zijngerangschikt als in de in artikel 11 bedoelde begroting door het College isgecontroleerd en akkoord bevonden.

  • 2. De definitieve subsidie is gelijk aan de verleende subsidie, tenzij de werkelijke subsidiabele kostenlager zijn dan geraamd dan wel minder voorzieningen zijn getroffen dan in de subsidieaanvraag isaangegeven.

  • 3. Het besluit tot subsidievaststelling wordt binnen acht weken na indiening van de gereedmeldingen het verzoek om subsidievaststelling als bedoeld in artikel 24 genomen.

  • 4. Uitbetaling geschiedt binnen acht weken na bekendmaking van het besluit tot subsidievaststellingop een bij de gereedmelding door de aanvrager op te geven (post-)bankrekeningnummer.

Artikel 26 Voorschot

  • 1. Het College kan in aanmerking komende gevallen op verzoek van de aanvrager, indien 50% of meer van de in de vermelde werkzaamheden zijn verricht en akkoord bevonden, een voorschot op de subsidie verstrekken van maximaal 50% van de verleende subsidie.

  • 2. Bij de subsidievaststelling worden betaalde voorschotten met het bedrag van de subsidie verrekend.

Artikel 27 Opschorting en terugvordering

Ten aanzien van opschorting en terugvordering zijn de artikelen 4:56 en 4:57 Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 6 Intrekking of wijziging van de subsidie

Artikel 28 Intrekking en wijziging

Voor wat betreft de mogelijkheden om een besluit tot subsidieverlening of subsidievaststelling in tetrekken of te wijzigen is Afdeling 4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 7 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 29 Hardheidsclausule

  • 1. Het College kan, in het belang van de monumentenzorg, van de bepalingen van deze verordeningafwijken, indien de strikte toepassing ervan zou leiden tot een onredelijk besluit.

  • 2. Van de in het eerste lid bedoelde mogelijkheid mag geen gebruik worden gemaakt als hierdoor instrijd gehandeld zou worden met de Algemene wet bestuursrecht of andere wettelijke bepalingen.

Artikel 30 Overgangsbepaling

Deze verordening is niet van toepassing op subsidies die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn verleend of vastgesteld.

Artikel 31 Inwerkingtreding

  • 1. Voor zover deze verordening betrekking heeft op gemeentelijke monumenten treedt zij in werkingna de achtste dag na bekendmaking.

  • 2. Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de "Subsidieverordening gemeentelijke monumenten", vastgesteld bij raadsbesluit van 25 januari 1994.

Artikel 32 Citeertitel

De verordening kan worden aangehaald als " Subsidieverordening gemeentelijke monumenten”.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 24 juni 2008

De griffier, De voorzitter,

BIJLAGE Lijst van subsidiabele restauratie- en onderhoudskosten

Criteria, maxima en normbedragen ten behoeve van de berekening van de subsidiabele restauratie- en onderhoudskosten

1. Ten aanzien van de directe kosten:

  • a.

    Aan de loonkosten wordt een maximum verbonden van € 28,- per uur.

  • b.

    Materiaalkosten zijn subsidiabel voor zover ze conform gangbare marktprijzen worden gedeclareerd. Indien hierover tussen aanvrager en het College verschil van mening bestaat, wordende landelijk gehanteerde richtprijzen voor bouwmaterialen gehanteerd.

2. Ten aanzien van de indirecte kosten:

Deze worden berekend over de subsidiabele restauratie- of onderhoudskosten:

  • a.

    algemene bouwplaatskosten maximaal 5%;

  • b.

    algemene bedrijfskosten maximaal 3%;

  • c.

    winst maximaal 3 %.

3. Ten aanzien van de BTW

Alleen het niet-terugvorderbare gedeelte van de BTW is subsidiabel tot de hoogte van het wettelijk

vastgestelde percentage, te berekenen over de subsidiabele restauratie- of onderhoudskosten.

4. Ten aanzien van de directie kosten bij restauratie- of onderhoudswerkzaamheden

Deze zijn te berekenen over de subsidiabele restauratie- of onderhoudskosten waarbij onderstaande percentages als maxima gelden:

  • -

    tot een bouwsom van € 45.500,- maximaal 15%;

  • -

    tot een bouwsom van € 91.000,- maximaal 14%;

  • -

    tot een bouwsom van € 136.500,- maximaal 13%;

  • -

    tot een bouwsom van € 182.000,- maximaal 12%;

  • -

    tot een bouwsom van € 227.000,- maximaal 11%;

  • -

    tot een bouwsom van € 272.500,- maximaal 10,5%

  • -

    tot een bouwsom groter dan € 272.500,- maximaal 10%.

Tot de bouwsom behoren zowel de subsidiabele kosten als de niet-subsidïabele kosten.

De genoemde percentages hebben betrekking op de levering van een totaalpakket aan werkzaamheden, zoals omschreven in de SR 1997 (standaardvoorwaarden 1997, rechtsverhoudingen opdrachtgeverarchitect).

5. Ten aanzien van de onvoorziene kosten bij restauratie- of onderhoudswerkzaamheden

Deze zijn subsidiabel tot een bedrag van ten hoogste 5% van de directe-kosten.

6. Ten aanzien van de constructeurskosten bij restauratie- of onderhoudswerkzaamheden

Constructeurskosten zijn subsidiabel voor zover zij betrekking hebben op de berekening van sterkte of stabiliteit van de constructie ten behoeve van het oorspronkelijk gebruik. Constructeurskosten worden naar rato berekend over de subsidiabele restauratiekosten. De RVOI1998/2001, de Regeling van de verhoudingen tussen opdrachtgever en adviserend ingenieursbureau is hierop van toepassing.

7. Ten aanzien van de CAR-verzekering

De kosten van een Casco All Riskverzekering zijn subsidiabel tot een maximum van 0,4% van de

subsidiabele restauratiekosten.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 24 juni 2008

De griffier, De voorzitter,

BIJLAGE Uitvoeringsvoorschriften ten behoeve van restauratie en onderhoud van monumenten

  • 0.0

    ALGEMEEN

  • 0.1

    Alle te vervangen onderdelen of constructies dienen overeenkomstig bestaande, historisch juistevormgeving en detaillering te worden uitgevoerd.

  • 0.2

    Alle te vervangen onderdelen of constructies dienen met behulp van bestaande, historisch juistematerialen te worden vervaardigd en afgewerkt.

  • 0.3

    Toe te voegen elementen ten behoeve van geriefs- of functieverbetering dienen op een zodanige wijze te worden ingepast dat dit geen consequenties heeft voor de historische vormgeving of detaillering (bijv. isolatie t.b.v. warmte en geluid, beschermende beglazing, ventilatie etc.).

  • 0.4

    Alle bij de voorbereiding, planvorming, uitvoering en controle van onderhouds- enrestauratiewerkzaamheden betrokken partijen (eigenaar, architecten, opzichters, aannemers,uitvoerders, onderaannemers, etc.) dienen voordat met de werkzaamheden een aanvang wordtgemaakt van deze uitvoeringsvoorschriften op de hoogte te worden gebracht. Dit dient desgewenstschriftelijk door subsidieaanvrager te worden aangetoond.

  • 0.5

    Het verdient aanbeveling bij de aanwezigheid van waardevolle muurplanten, vleermuizen en/ofkerkuilen contact op te nemen met het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

  • 1.0

    METSELWERK, VOEGWERK EN PLEISTERWERK

  • 1.1

    Gevelreiniging is niet toegestaan.Onder gevelreiniging wordt onder meer verstaan: stralen met grit, zand en water en het reinigen metbehulp van chemische middelen.

  • 1.2

    Het hydrofoberen en impregneren van gevels is niet toegestaan.

  • 1.3

    Het toepassing van steenverstevigers is niet toegestaan.

  • 1.4

    Het inboeten van het metselwerk dient met bijpassende steen, lettend op kleur, hardheid en afmeting. Inboetwerk dient in het bestaande metselverband te worden uitgevoerd.

  • 1.5

    Nieuw voegwerk dient in samenstelling, kleur en uitvoering overeen te komen met het bestaande, historisch juiste voegwerk.

  • 1.5.1

    1. Ter hoogte van het maaiveld dient het voegwerk tot ten minste 30 cm beneden het maaiveld te worden nagezien, hersteld of vernieuwd.

  • 1.5.

    2. De voegen dienen in verband met een goede hechting van de voegspecie zodanig te worden uitgehakt dat de voeg voldoende massa heeft. Als richtlijn kan worden aangehouden een verhouding van voegdikte staat tot voegdiepte is als i staat tot 2.

  • 1.5.

    3 Het uithakken van voegen dient uitsluitend met de hand, of indien pneumatisch, met een fijne beitel te geschieden. Het uitslijpen van de voegen is in verband met mogelijke beschadiging van de steen slechts toegestaan met gebruikmaking van een zo klein mogelijke slijptol, voorzien van een afzuiging.

  • 1.5.

    4 Bij uithakken van bestaand voegwerk mogen smalle stootvoegen niet worden verbreed; hetzogenaamd ophakken van stootvoegen is niet toegestaan.

  • 1.5.

    5 Een monster van het nieuwe voegwerk dient voorafgaand aan het integraal uithakken van de gevel(s)ter goedkeuring te worden gemeld aan de afdeling Publiekzaken, team vergunningen van de gemeente Waalre.

  • 1.6.

    Nieuw pleisterwerk dient in samenstelling, kleur en uitvoering overeen te komen met het bestaande, historisch juiste pleisterwerk.

  • 1.6.

    1 Het pleisterwerk dient ter hoogte van het maaiveld tot ten minste 30 cm beneden het maaiveld te worden nagezien, hersteld of vernieuwd.

  • 1.6.

    2 De samenstelling van het pleisterwerk dient aan de hardheid van de onderliggende steen te zijnaangepast.

  • 2.0

    TIMMERWERK

  • 2.1

    De te vervangen houten onderdelen dienen op historisch verantwoorde wijze te worden uitgevoerd, waarbij de bestaande detaillering en vormgeving, indien juist, als uitgangspunt dient.

  • 2.2

    De te vervangen houten onderdelen moeten dezelfde zwaarte en profilering krijgen als de bestaande. De vervangen houten onderdelen dienen ter controle te worden bewaard tot het subsidie is vastgesteld.

  • 2.3

    Het houtwerk dat in aanraking komt met metselwerk dient tweemaal in lijvige menie of grondverf te worden gezet.

  • 2.4

    De toe te passen houtsoorten dienen overeenkomstig het bestaande werk te zijn.

  • 2.5

    Toepassing van multiplex, kunststof, kunststof-verlijmde vezelplaten en hiermee vergelijkbareplaatmaterialen ten behoeve van herstel van dakgoten, windveren, dekplanken, gevel endakbeschietingen is niet toegestaan.

  • 2.6

    Gaten in houten gootbodems ten behoeve van zinken of koperen gootbekleding dienen 0,5 cm wijder dan de betreffende tapeinden te zijn.

  • 3.0

    SCHILDERWERK

  • 3.1

    Nieuw schilderwerk dient ten aanzien van systeem, kleur en uitvoering overeen te komen met het bestaande, historisch juiste schilderwerk.

  • 3.2

    Het is niet toegestaan schilderwerk uit te voeren in de periode eind oktober tot eind maart, dit in verband met de overwegend heersende weersomstandigheden. In deze periode mag het houtwerk wel in de grondverf worden gezet.

  • 3.3

    Het verwijderen van oude verflagen mag niet door middel van afbranden geschieden (krachtens het Brandveiligheïdsbesluit bijzondere gebouwen). Het verwijderen van oude verflagen door middel van hete lucht (föhnen) is wel toegestaan.

  • 3.4

    Het schilderen van pleisterwerk of natuursteen dient uitsluitend met een glad opdrogende verf tegeschieden. In verband met de waterhuishouding in de constructie dient het verfsysteem aan het over te schilderen type pleisterwerk of natuursteen te worden aangepast.

  • 3.5

    Afkitten van naden en kieren in geveltimmerwerk: deze dienen opgevuld en strak te worden afgewerkt met een 2-componenten vulmiddel. Naden tussen kozijnen en metselwerk of tussen kozijnen en natuursteen mogen niet worden afgedicht met behulp van PUR-schuim of kit.

  • 4.0

    ZINKWERK, KOPERWERK EN LOODWERK

  • 4.1

    Het zinkwerk dient in de dikte 1,1 mm (STZ 16) te worden uitgevoerd. Indien nodig in verband met de lengte dient het zink in de bakgoten van een broek-of rekstuk te worden voorzien.

  • 4.1.

    1 Het zink in de kilgoten dient in meterstukken, aan de bovenzijde vernageld en aan de zijkanten voorzien van een felsnaad te worden uitgevoerd.

  • 4.1.

    2 Nieuw zink mag niet aan oud zink worden gesoldeerd.

  • 4.1.

    3 De hemelwaterafvoeren in zink dienen in de dikte 0,8 mm (STZ 14), met opgesoldeerde wrongen, opgehangen aan beugels en vrij aan de muur te worden uitgevoerd.

  • 4.2

    Tapeinden van zinken, koperen en loden goten dienen 100 mm langer dan de dikte van het totalehoutpakket van de bakgoot ter plaatse te zijn.

  • 4.3

    De hemelwaterafvoeren dienen in zink, koper of lood te worden uitgevoerd.Waar nodig is de toepassing van gietijzeren of gietstalen ondereïnde toegestaan.

  • 4.4

    Toepassing van PVC is niet mogelijk, met uitzondering van ondergrondse aansluitingen op het riool.

  • 4.5

    Sprongen of verzetten in hemelwaterafvoeren dienen door middel van gesoldeerde valse verstekken te worden geformuleerd. Gebogen standaard hulpstukken mogen niet worden toegepast.

  • 4.6

    Het loodwerk dient in minimaal 20 kg/m2, uitsluitend met koper vernageld te worden uitgevoerd. Het gebruik van gegalvaniseerde nagels is niet toegestaan.

  • 4.6.

    1 Het loodwerk dient ter plaatse van muuraansluitingen door middel van loodproppen in voldoende diep uitgehakte of uitgeslepen voegen (3 cm diep) te worden vastgezet en daarna te worden afgevoegd.

  • 4.6.

    2 Alle aansluitingen op schoorstenen e.d. dienen door middel van muurlood en loketten te worden uitgevoerd in lood zwaar 20 kg/m2 en met loodproppen in voldoende diep uitgehakte of uitgeslepen voegen (3 cm) te worden vastgezet en daarna te worden afgevoegd.

  • 4.6.

    3 Het lood op hoekkepers en nokken dient minimaal 25 kg/m2 (NHL 25), in meterstukken gefelste naden. Op ieder felsnaad dient een klang ter bevestiging te worden aangebracht, leder stuk lood dient slechts in het midden te worden vernageld met koperen nagels. Eventueel zichtbare koperen nagels dienen met trotseerloodjes te worden afgedekt.

  • 4.7

    Bevestiging van lood- en zinkbekleding dient zodanig te geschieden dat het materiaal volledig vrij kan werken.

  • 5.0

    DAKDEKKERSWERK

  • 5.1

    DAKPANNEN:

    Bij inboeten en vernieuwen van panbedekking dienen nieuw aan te brengen pannen in vorm, type enkleur overeen te komen met de oorspronkelijke, historisch juiste pannen.

  • 5.1.

    1 Toepassing van betonpannen is niet toegestaan. Het dak dient met keramische dakpannen te worden gelegd. De toepassing van Oudhollandse pannen dient in samenhang met DRAKA-ventifolie te 12 geschieden. De folie dient bij dakdoorbrekingen en opgaand muurwerk voldoende te worden opgezet. Bij voorkeur dienen oude (gebruikte) pannen in plaats van nieuw gebakken pannen te worden toegepast.

  • 5.1.

    2 Alle aan te brengen keramische dakpannen dienen met de bij de pansoort behorende hulpstukken te worden toegepast.

  • 5.1.

    3 De nok- en hoekkepervorsten dienen met behulp van een gewapende kalkspecie te wordenaangebracht. De mortel kan, indien nodig, iets worden bijgekleurd.

  • 5.1.

    4 De eventueel toe te passen panhaken en -klemmen dienen in roestvast staal te zijn uitgevoerd.

  • 5.2

    LEIEN:

    Bij inboeten en vernieuwen van leibedekking dienen de nieuw aan te brengen leien in kleur, afmetingen vorm, alsmede ten aanzien van de wijze waarop het dak wordt gedekt, overeen te komen met debestaande, historisch juiste leidekking.

  • 5.2.

    1 De leien rnogen uitsluitend met koper worden vernageld of met roestvrij stalen leihaken (type 316) bevestigd.

  • 5.2.

    2 De levering van leien dient te geschieden onder verlening van een bewijs van herkomst en garantie van kwaliteit en dikte, af te geven door de groeve.

  • 5.2.

    3 De toe te passen leien moeten vrij zijn van breuk, insluitingen, schadelijke verbindingen zoals kalk, ijzer, zwavel en bitumineuze verbindingen.

  • 5.3

    RIET:

    De werkzaamheden dienen conform de richtlijnen van de Rietdekkersfederatie te worden uitgevoerd.

  • 5.3.

    1 Het rietdekkerswerk dient met inlands riet te worden uitgevoerd.

  • 5.3..

    2 Het rietwerk dient met dun eenjarig riet met een frisgele kleur en een sterke, harde dikwandige stengel,behoudens een zeer dunne spreilaag van dikker en langer riet te worden uitgevoerd. De in de bossenaanwezige doelen dienen zoveel mogelijk te worden verwijderd.

  • 5.3.

    3 Bij het dekken van het riet dient gebruik gemaakt te worden van spandraad nr. 6 in roestvast staal of dubbel gegalvaniseerd. Binddraad nr. 18 in roestvast staal; gegalvaniseerd draad hiervoor is niet toegestaan. Traditionele bindmethoden met wilgentenen zijn tevens toegestaan.

  • 5.3.

    4 Voorzover herstelwerk aan de dakconstructie plaatsvindt, waar rondhout zit of heeft gezeten, moet ook weer rondhout worden toegepast. Doorsneden in het algemeen 100 mm, h.o.h. 75 cm.

  • 5.3.

    5 Bij killen mogen geen zinken goten worden toegepast, doch het riet moet steeds in de killen worden doorgedekt.

  • 5.3.

    6 Rietvorsten dienen in een met paarde- of varkenshaar gewapende kalkspecie te worden gelegd. De wijze van nokafwerking dient in materiaal, vorm en kleur overeen te komen met de oorspronkelijke en historisch juiste nokafwerking.

  • 6.0

    NATUURSTEEN

  • 6.1

    Het toe te passen natuursteen dient op ambachtelijke wijze door middel van hakken, frijnen e.d. te zijn verwerkt.

  • 6.2

    De te vervangen natuursteen onderdelen of constructies dienen overeenkomstig bestaande, historisch juiste detaillering te worden uitgevoerd.Vervangen onderdelen dienen ter controle te worden bewaard tot het subsidie is vastgesteld.

  • 6.3

    Natuursteenreiniging is niet toegestaan.

  • 6.4

    Het impregneren en toepassen van steenverstevigers ten behoeve van gevels, gevelelementen enornamenten is niet toegestaan.

  • 7.0

    DIVERSEN

  • 7.1

    Het glaswerk dient in enkel glas (in stopverf gezet), en in principe zonder gebruikmaking van glaslattente worden uitgevoerd. Glaslatten mogen slechts worden toegepast in situaties waar dit historisch juist is. Ten aanzien van de detaillering van glaslatten worden verwezen naar de voorschriften 2.1 en 2.2.

  • 7.2

    Bij onderhoud of herstel van smeedijzeren onderdelen zoals tuinhekken, gevelankers en andersiersmeedwerk dient al het ijzerwerk volledig van oude verflagen en roest te worden ontdaan.

  • 7.3

    Bij demonteren van tuinhekken dienen de hoofdstaanders te blijven staan in de voetmuur.

    Afslijpen en later weer aanlassen van deze hoofdstaander is niet toegestaan.

  • 7.4

    Het hang- en sluitwerk van ramen, deuren en luiken dient overeenkomstig bestaande (oorspronkelijke) modellen te worden uitgevoerd.

  • 7.5

    De houtaantasterbestrijding dient met een middel op basis van permethroïden en conform de normNEN 3252 te worden uitgevoerd. Alvorens tot bestrijding wordt overgegaan, moeten eerst de ruimten en de constructies goed stofvrij worden gemaakt.

  • 7.5.

    1 Bij toepassing van injectoren ter bestrijding van houtaantasters dient vooraf op het kapplan of op de spanttekeningen het aantal en de plaats van de injectoren te worden aangegeven. Dit kapplan of eventuele tekeningen dienen vooraf ter goedkeuring te worden voorgelegd aan het gemeentebestuur.

  • 7.5.

    2 Het uitvoerend bedrijf moet na uitvoering van de bestrijding een schriftelijke garantie van ten minste vijfjaar afgeven, dit in verband met de cyclustijd van de larven.

  • 7.5.

    3 Van het uitvoerend bedrijf dient te worden verlangd dat deze bij de toegang tot de behandelde ruimten of kappen een plaat bevestigt met daarop de datum van de bespuiting, het toegepaste middel, de garantietermijn en de naam van het bedrijf dat de bestrijding heeft uitgevoerd.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 24 juni 2008

De griffier, De voorzitter,