Regeling vervallen per 18-12-2014

Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Waalre

Geldend van 13-01-2016 t/m 17-12-2014

Intitulé

Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Waalre

De Raad van de gemeente Waalre

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 1 mei 2012 nr. 29;

gelet op artikel 36 van de Wet werk en bijstand;

Besluit:

1.In te trekken de “Verordening Langdurigheidstoeslag Wet Werk en Bijstand”, vastgesteld bij besluit van 07-04-2009;

2.Vast te stellen de “Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Waalre”, luidende als volgt:

Paragraaf 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1 Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2 In deze verordening wordt verstaan onder:

    a. de wet: de Wet werk en bijstand;

    b. Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

    c. - alleenstaande;

        - alleenstaande ouder;

        - gezin,

       de omschrijvingen, zoals opgenomen in artikel 4 van de wet;

    d de bijstandsnorm: de op grond van paragraaf 3.2 en 3.3. van de wet en verordening toeslagen en verlagingen van toepassing zijnde norm;

    e. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalre;

    f. woonplaats: de woonplaats, zoals bedoeld in de artikel 10, eerste lid en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

    g. WSF: Wet studiefinanciering 2000;

    h. WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en scholingskosten;

    i. premie: de omschrijving in artikel 31 lid 2 sub j van de wet;

    j. peildatum: de datum waarop de periode van 60 maanden als nader beschreven in artikel 3 lid 1 sub a van deze verordening is bereikt.

  • 3 De langdurigheidstoeslag is een vorm van categoriale bijzondere bijstand als

    bedoeld in artikel 36 lid 1 en 2 sub c van de wet.

  • 4 Voor de uitvoering van de langdurigheidstoeslag zijn de algemene bepalingen

    van de wet en de Awb van toepassing voor zover deze verordening geen nadere regels stelt.

Artikel 2 Doelgroep

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 23 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 23 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn

Paragraaf 2 CRITERIA VOOR HET VERLENEN VAN DE LANGDURIGHEIDSTOESLAG

Artikel 3 Voorwaarden Langdurigheidstoeslag

  • 1 Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 23 of ouder doch jonger dan 65 jaar die:

    a. gedurende een ononderbroken periode van 60 maanden voorafgaande aan de aanvraag een inkomen heeft dat niet hoger is dan de voor de

        aanvrager geldende bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet heeft en;

    b. zijn woonplaats in de gemeente Waalre heeft en;

    c. tot de personenkring behoort zoals bedoeld in artikel 11 van de wet.

  • 2 Indien er op de peildatum, sprake is van een gezin moeten beide

    belanghebbenden voldoen aan de voorwaarden als bedoeld in het vorige lid.

  • 3 Indien in een gezinssituatie één partner geen recht op bijstand heeft als bedoeld in artikel 11 lid 4 van de wet, dan kan de andere partner in aanmerking komen voor een langdurigheidstoeslag als alleenstaande, mits voldaan wordt aan de bepalingen in deze verordening.

  • 4 Bij de vaststelling van de hoogte van het inkomen, bedoeld in het eerste lid sub a, wordt een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag buiten beschouwing gelaten.

  • 5 Bij de vaststelling van de hoogte van het inkomen, bedoeld in het eerste lid sub a, wordt een inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31 lid 2 sub o buiten beschouwing gelaten.

  • 6 Bij de vaststelling van de hoogte van het inkomen bedoeld in het eerste lid sub a, wordt een premie buiten beschouwing gelaten.

  • 7 Indien in de periode van 60 maanden als bedoeld in lid 1 sub a sprake is van een opleiding als bedoeld in de WTOS of studie op basis waarvan men aanspraak kan maken op WSF dan wordt die periode verlengd met de periode van studie.

Artikel 4 Inkomsten uit arbeid

In afwijking van het gestelde in artikel 3 lid 1 sub a worden inkomsten uit arbeid

buiten beschouwing gelaten voor zover deze lager zijn dan € 1.500,- netto per jaar.

Bij overschrijding van dit bedrag tellen de inkomsten uit arbeid volledig mee voor de

vaststelling van de hoogte van het inkomen zoals bedoeld in artikel 3 lid 1 sub a.

Paragraaf 3 INGANGSDATUM

Artikel 5 Ingangsdatum langdurigheidstoeslag

  • 1 1. De langdurigheidstoeslag wordt verleend met ingang van de peildatum indien de aanvraag is gedaan binnen een periode van 24 maanden na de peildatum;

  • 2 2. Indien de aanvraag wordt ingediend na de periode als bedoeld in het vorige lid dan wordt de langdurigheidstoeslag toegekend vanaf de datum aanvraag minus de periode van 24 maanden.

Paragraaf 4 UITSLUITINGSGRONDEN

Artikel 6 Uitsluitingsgronden

  • 1 Geen langdurigheidstoeslag wordt verstrekt aan:

    a. aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen;

    b. studerenden die op grond van hun studie aanspraak kunnen maken

        op WSF dan wel op een tegemoetkoming als bedoeld in de WTOS;

    c. degene die recht heeft op een premie welke betrekking heeft op een

        tijdvak gelegen drie maanden of langer voor de peildatum.

  • 2 Indien toepassing is gegeven aan sub c van het voorgaande lid bedraagt de

    periode van uitsluiting 12 maanden na de periode als bedoeld in artikel 3 lid 1 sub a.

Paragraaf 5 Bedragen

Artikel 7 Hoogte Langdurigheidstoeslag

  • 1 De langdurigheidstoeslag bedraagt voor gehuwden € 486,-, voor een

    alleenstaande ouder € 436,- en voor een alleenstaande € 341,- per jaar.

  • 2 De bedragen genoemd in het eerste lid van dit artikel worden vanaf 2009 jaarlijks gecorrigeerd met de algemene prijsstijging voor goederen en diensten met een afronding op € 1,- naar boven.

  • 3 Het college kan, de bedragen genoemd in het eerste lid voor een of meerdere

    kalenderjaren wijzigen.

Paragraaf 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 8 Nadere regels

Het college kan met betrekking tot de uitvoering van deze verordening nadere regels stellen.

Artikel 9 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Waalre”.

Artikel 10 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt, met terugwerkende kracht, in werking op 1 juni 2012.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 19 juni 2012.
De raad van de gemeente Waalre,
de griffier, de voorzitter,
 
J.A.J. Claessen mr. H.C.R.M. de Wijkerslooth

Toelichting 1 Toelichting op de Verordening Langdurigheidstoeslag

ALGEMENE TOELICHTING

1. Algemeen

De regering heeft als wens om gemeenten meer armslag te geven in de bestrijding van armoede door middel van gerichte inkomensondersteuning, waar mogelijk gericht op het bevorderen van participatie. Deze wens is ook neergelegd als afspraak in het Bestuursakkoord Rijk en Gemeenten “Samen aan de slag”. Daarin is ook afgesproken dat de Langdurigheidstoeslag (LDT) wordt gedereguleerd. Dit heeft geleid tot een wetswijziging op basis waarvan de gemeenten op basis van een verordening invulling geven aan de LDT per 1 januari 2009.

1.1 Voorgeschiedenis

De LDT bestaat sinds de invoering van de Wet werk en bijstand (WWB). Het maakt onderdeel van die wet uit. Deze landelijke toeslag is in de plaats gekomen van de algemene categoriale bijstand die tot 1 januari 2004 door gemeenten kon worden verstrekt. Voor personen boven de 65 bleef die gehandhaafd, zij zijn echter wel uitgesloten van de LDT. De Langdurigheidstoeslag stuitte in de gemeentelijke praktijk veelvuldig op uitvoeringsproblemen. Van de zijde van de Tweede Kamer was er de wens om bij kleine neveninkomsten uit arbeid toch de LDT uit te laten keren. Gerechtelijke uitspraken ten aanzien van het recht op Langdurigheidstoeslag voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten noopten tot codificering. Daardoor ontstond er een complex stelsel, dat voortdurend nieuwe vragen opriep en de uitvoering voor nieuwe grensgevallen stelt. Illustratief daarvoor was de brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 oktober 2006 (Kamerstukken II 2006/07, 30 484 & 28 870, nr. 19), die zich genoodzaakt zag de werking van de Langdurigheidstoeslag uiteen te zetten. In die brief wordt dit gedaan aan de hand van verschillende voorbeelden, waaronder de wijze waarop met de jonggehandicaptenkorting in de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) rekening moet worden gehouden bij het bepalen van het recht op de Langdurigheidstoeslag en het onderscheid tussen gedeeltelijk arbeidsongeschikten met inkomsten uit arbeid en gedeeltelijk arbeidsongeschikten zonder inkomsten uit arbeid. Dit alles heeft geleid tot een wetswijziging waardoor gemeenten zelf invulling kunnen geven aan de LDT.

2. Decentraliseren Langdurigheidstoeslag

2.1. Aard en positie Langdurigheidstoeslag

De rechtvaardiging van de Langdurigheidstoeslag is dat mensen die langdurig van het sociaal minimum afhankelijk zijn, over het algemeen geen mogelijkheden meer hebben om te reserveren voor (onverwachte) hoge kosten, zoals voor vervangingsuitgaven die na verloop van tijd onvermijdelijk zijn. Hiermee treedt ten aanzien van de positiebepaling van de Langdurigheidstoeslag in het inkomensbeleid geen wijziging op. Bij de invoering van de WWB is die als volgt omschreven. “Om deze reden wordt de Langdurigheidstoeslag voor één jaar toegekend en in één belastingvrij bedrag uitbetaald. Hiermee wordt bereikt dat er op het moment van uitbetaling ruimte ontstaat binnen het budget waaruit hogere kosten kunnen worden voldaan, bijvoorbeeld voor vervangingsuitgaven.” Kerngedachte van de (bijzondere) bijstand is dat er altijd maatwerk geleverd moet worden. Dat betekent dat bij de verlening van bijzondere bijstand, voor een bepaald gebruiksgoed bijvoorbeeld, enerzijds rekening kan worden gehouden met reeds verleende Langdurigheidstoeslag. Anderzijds moet eveneens conform artikel 35 eerste lid, nagegaan worden of er bijzondere omstandigheden zijn waarom ook na ontvangst van de Langdurigheidstoeslag bijzondere bijstand nodig is. De regering is van mening dat gemeenten het beste kunnen bepalen welke vormgeving van de Langdurigheidstoeslag het beste aansluit bij enerzijds het re-integratiebeleid van gemeenten en anderzijds de wens om inkomensondersteuning te bieden aan mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben zonder dat zij perspectief hebben dit inkomen door arbeidsinschakeling of progressie op de arbeidsmarkt te vergroten. Hierbij wil de regering voorkomen dat de decentralisatie leidt tot een ongewenste doorkruising van het nationaal inkomensbeleid. Om deze reden, én om de rechten van de burger te beschermen, zijn de gemeenten gehouden een verordening op te stellen. Hierin bepalen zij binnen de wettelijke kaders zelf de voorwaarden waaronder er recht is op Langdurigheidstoeslag. In concreto moeten zij bepalen wat langdurig is en wat een laag inkomen is.

De hoogte van de Langdurigheidstoeslag is thans landelijk bepaald (verschil tussen norm 65+ en 65-). De regering vindt het passend binnen het systeem van de WWB om dit onderdeel van de Langdurigheidstoeslag te decentraliseren. Nu de verantwoordelijkheid voor de invulling van de begrippen langdurig en laag inkomen bij gemeenten berust, behoort ook de verantwoordelijkheid voor de bepaling van de hoogte van de Langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd te worden.

2.2. Vorm

De decentralisatie wordt gerealiseerd door van de Langdurigheidstoeslag een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand te maken. Bijzonder, omdat de gemeenten in tegenstelling tot de “normale” (categoriale) bijzondere bijstand, gehouden zijn het gemeentelijke beleid ten aanzien van de Langdurigheidstoeslag, in een verordening vast te leggen. Voorts bijzonder, omdat gemeenten gehouden zijn de Langdurigheidstoeslag te verstrekken indien de aanvrager aan de gestelde voorwaarden voldoet. Deze bijzondere categoriale voorziening staat in beginsel open voor iedereen met een laag inkomen (de gemeente kan de grenzen hiervoor zelf bepalen), dus ook voor werkenden die nu zijn uitgesloten van de LDT. Gemeenten kunnen de Langdurigheidstoeslag aldus inpassen in het activeringsbeleid.

2.3 Overgangsrecht

In de wet is overgangsrecht opgenomen voor een bepaalde groep mensen die in 2009 een aanvraag doen voor een Langdurigheidstoeslag. Hierdoor heeft deze groep genoeg rechtszekerheid en het geeft daarnaast gemeenten voldoende ruimte om ook daadwerkelijk zelf invulling te geven aan het eigen beleid. Dit overgangsrecht behoeft niet in de verordening te worden vastgesteld, het is landelijk geregeld.

3.Gemeentelijke invulling

De artikelen 8 en 36 WWB schrijven voor aan welke begrippen waar we nadere invulling aan moeten geven. Dit betreft de hoogte van de Langdurigheidstoeslag en de begrippen, langdurig en laag inkomen.

3.1 Uitgangspunten

De LDT is destijds ingevoerd om degenen die langdurig op het absolute minimum zitten extra te ondersteunen. Dit is nog steeds een valide argument dat uitgangspunt is bij het gemeentelijke beleid. In relatie tot het re-integratiebeleid willen we het inzetten van premies als incentive laten prevaleren boven het verstrekken van LDT en het probleem van het vergroten van de armoedeval tegengaan. Wel moet voorkomen worden dat bij bescheiden inkomsten uit arbeid of bij kortdurende arbeid, het recht op LDT voor een lange periode verspeeld wordt.

We willen de hoogte van de LDT handhaven op het niveau van 2008 en de criteria voor het bepalen van het recht op LDT zoveel mogelijk laten aansluiten op de landelijke zoals die in 2008 gelden. De verordening moet er in voorzien dat er niemand van de huidige doelgroep niet langer meer in aanmerking komt voor de LDT door verandering van de regels. Het kan wel voorkomen dat men niet langer meer in aanmerking komt voor LDT als men een premie ontvangt in verband met deeltijdwerk. Bij het premiebeleid wordt voor wat betreft de hoogte ervan, rekening gehouden dat met het vervallen van de LDT. Op deze wijze is er geen financiële achteruitgang.

3.2 De hoogte van de toeslag

Handhaving huidig niveau LDT betekent dat we de bedragen van 2008 als uitgangspunt nemen. Net zoals bij de andere minimaregelingen indexeren we jaarlijks de bedragen met de algemene prijsstijging voor goederen en diensten met een afronding op (€ 1,00) naar boven. Deze bedragen zijn in 2008:

- alleenstaande € 341,-;

- alleenstaande ouder € 438,-;

- gezin € 486,-

Voor 2012 gelden de volgende bedragen:

- alleenstaande € 480,-

- alleenstaande ouder € 580,-

- gezin € 633,-

3.3 Langdurig een inkomen op het minimum, de referteperiode

Hiervoor kunnen we de huidige begripsomschrijving gebruiken met een noodzakelijke toevoeging. De huidige bepaling luidt: De persoon heeft gedurende een ononderbroken periode van 60 maanden, voorafgaande aan de datum van de aanvraag een inkomen gehad dat niet hoger is geweest dan de voor die persoon van toepassing zijnde bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft. De periode van 60 maanden kan voor het eerst ingaan bij het bereiken van het 18e jaar als men niet langer meer tot de gezinsbijstand wordt gerekend. Dit betekent dat het recht niet eerder kan ontstaan dan op het 23e levensjaar. Vandaar dat de doelgroep bepaald is op personen in de leeftijd van 23 tot 65 jaar.

3.4 Laag inkomen

Uitgangspunt is net zoals thans het geval is een inkomen op het sociale minimum. Oorspronkelijk was het zo dat als mensen een inkomen hadden uit arbeid in de referteperiode van 60 maanden zij geen recht op de LDT hadden, hoe gering dat inkomen ook. Later hebben de gemeenten de mogelijkheid gekregen om geringe inkomsten uit arbeid buiten beschouwing te laten. Wij hebben besloten om per jaar een bedrag tot € 1.500,- buiten beschouwing te laten. Dit principe kan gehandhaafd blijven zodat voorkomen wordt dat zeer kortdurende arbeid met geringe inkomsten leidt tot het verlies van LDT voor een lange periode.

De situatie kan zich voordoen dat men door inkomstenvrijlating in de WWB of door een premie men met het totale inkomen boven het sociaal minimum komt. Het toepassen van die incentives gericht op werk leidt dan tot het verlies van de LDT. Gelet op de bedoeling om activering te stimuleren willen wij ook in die situaties de LDT handhaven door inkomstenvrijlating en premies niet als inkomen aan te merken.

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

1.1 Paragraaf 1 Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze verordening hebben de begrippen die niet nader in dit artikel zijn omschreven dezelfde betekenis als in de Wet Werk en Bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (AWB).

Benadrukt wordt dat de Langdurigheidstoeslag een vorm is van categoriale bijstand. Dit betekent dat de LDT op aanvraag moet worden verstrekt en bepalingen van de WWB omtrent vaststelling inkomen en vermogen van overeenkomstige toepassing zijn. Categoriaal betekent dat indien de betrokkene tot de doelgroep behoort niet behoeft te worden vastgesteld dat er sprake is van noodzakelijke kosten, het gaat er om dat de kosten aannemelijk zijn.

Artikel 2

De doelgroep betreft de personen in de leeftijdscategorie 23 tot 65 jaar. Dit staat los van de referte eis om voor de LDT in aanmerking te komen. De criteria hiervoor staan geformuleerd in artikel 3 van de verordening.

1.2 Paragraaf 2 Criteria voor het verlenen van de Langdurigheidstoeslag

Artikel 3

De periode waarover de hoogte van het inkomen en vermogen wordt beoordeeld is net zoals onder de landelijke regelgeving bepaald op 60 maanden. Ook al wordt de LDT later aangevraagd dan kan deze worden verstrekt vanaf het moment dat de periode van 60 maanden bereikt is. De periode voor het 18e levensjaar wordt hierin buiten beschouwing gelaten omdat men geen zelfstandig subject voor de bijstandsverlening is. De persoon is aangewezen op de gezinsbijstand c.q. de onderhoudsplicht van de ouders. Op deze wijze blijft de doelgroep dezelfde als onder de landelijke regeling tot 1 januari 2009, namelijk 23 tot 65 jaar.

Indien er sprake is van een gezin op de peildatum dan moeten beiden aan alle voorwaarden voldoen om de LDT voor een gezin te ontvangen. Indien een van de partners hieraan niet voldoet wordt dus geen LDT verstrekt. De peildatum is de datum waarop de periode van 60 maanden afloopt. In de situatie dat op grond van artikel 11 lid 4 van de WWB de partner geen recht op bijstand heeft, bijvoorbeeld een niet rechtmatig hier verblijvende vreemdeling, kan de andere partner wel recht hebben op LDT, echter wel als alleenstaande.

Bij de vaststelling van de hoogte van het inkomen wordt een aantal componenten in het geheel buiten beschouwing gelaten. Net zoals onder de landelijke regelgeving het geval is valt hieronder ook een eerder verstrekte Langdurigheidstoeslag. Inkomstenvrijlating en premies als onderdeel van de activering worden ook buiten beschouwing gelaten daar waar het gaat om de vaststelling van de hoogte van het inkomen over de periode van 60 maanden. Bij artikel 3 van de verordening wordt het recht op een premie in de voorgaande 12 maanden echter wel betrokken bij het recht op LDT. Dit vanwege het gegeven dat er bij de hoogte van de premies er rekening mee is gehouden dat de LDT komt te vervallen. Het is niet de bedoeling dat er samenloop is tussen LDT en een premie.

Voor studeren geldt dat zij zich primair richten op hun studie en niet op arbeid, vandaar dat de periode van studie buiten beschouwing wordt gelaten bij de bepaling van de periode van laag inkomen.

Artikel 4

Dit artikel is bedoeld om te voorkomen dat kortdurende arbeid er toe leidt dat men het recht op LDT verspeelt en dus vanuit dat gegeven onaantrekkelijk is om te gaan werken. Onder de oude regelgeving ontstond er veel discussie over het verspelen van het recht op LDT als er sprake was van inkomsten uit kortdurende arbeid of lage inkomsten. Dit heeft er toe geleid dat gemeenten de mogelijkheid kregen om invulling te geven aan het begrip “geringe inkomsten uit arbeid”. In Waalre hebben we ervoor gekozen om inkomsten uit arbeid tot een bedrag van € 1.500,-netto buiten beschouwing te laten. Deze vrijlating willen we ook in de verordening opnemen zodat een geringe overschrijding van het laag inkomen als gevolg van inkomen uit arbeid niet leidt tot verlies van de LDT. Worden deze inkomsten overschreden dan tellen die inkomsten wel mee voor de bepaling van het inkomen.

Voorbeeld: een persoon werkt twee maanden en verdient € 1.400,-. In de overige 10 maanden heeft hij een WWB-uitkering. Omdat deze inkomsten lager zijn dan € 1.500,- blijven deze inkomsten buiten beschouwing en is er dus een inkomen over die 12 maanden dat niet hoger is dan het bijstandsniveau. Stel dat in drie maanden € 2.100,- wordt verdiend dan zijn de inkomsten uit arbeid en de negen maanden dat hij een WWB-uitkering heeft hoger dan het bijstandsniveau over de 12 maanden en is er geen recht op LDT.

Paragraaf 3 Ingangsdatum

Artikel 5

De Langdurigheidstoeslag is een vorm van categoriale bijzondere bijstand en onderdeel van de WWB. Als algemene regel voor een aanvraag geldt dat deze niet met terugwerkende kracht wordt toegekend. Er zijn echter situaties waarin om uiteenlopende redenen van deze algemene regel wordt afgeweken. Zo is het bij de bijzondere bijstand, voor zowel de aanvrager als de uitvoering, niet praktisch om voor relatief kleine kosten een aanvraag in te dienen. Dit kan dan na afloop van het kalenderjaar waarin de kosten zijn gemaakt. Voor de Langdurigheidstoeslag dient een beoordeling plaats te vinden van het inkomen van tenminste een periode van 60 maanden. Het moment van het bereiken van die periode is vaak pas later vast te stellen. Denk hierbij aan jaaropgaven, fiscale afrekeningen etc. Het is daarom logisch om een ruime termijn te stellen waarbinnen toekenning met terugwerkende kracht kan plaatsvinden. Gekozen is daarom voor een periode van 24 maanden waarbinnen de aanvraag kan worden ingediend en toekenning met terugwerkende kracht kan plaatsvinden tot aan de peildatum. De aanvrager heeft binnen deze periode voldoende mogelijkheden om alle noodzakelijke informatie te verzamelen en een aanvraag in te dienen. Een aanvraag ingediend na deze periode kent als ingangsdatum de datum van aanvraag minus de periode van 24 maanden. Op deze wijze wordt voorkomen dat ongelimiteerd met terugwerkende kracht wordt toegekend over een langere periode. Bijvoorbeeld: betrokkene bereikt op 1 juli 2009 de peildatum en vraagt op 1 juli 2012 aan. De ingangsdatum ligt dan 24 maanden terug omdat pas na de periode van 24 maanden na de peildatum is aangevraagd. In dit geval 1 juli 2010.

Paragraaf 4 Uitsluitingsgronden

Artikel 6

Een persoon aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen, is op grond van artikel 13 lid 1 onderdeel a WWB in beginsel uitgesloten van het recht op (algemene en bijzondere) bijstand. In de noodzakelijke kosten van het bestaan van deze personen wordt voorzien door het ministerie van Justitie. Dit geldt ook voor de Langdurigheidstoeslag die onderdeel uitmaakt van de WWB.

Studerenden zijn voor hun levensonderhoud aangewezen op de WSF of WTOS en eventueel de onderhoudsplicht van de ouders als ze jonger dan 21 jaar zijn. Daarnaast zijn zij niet volledig beschikbaar voor de arbeidsmarkt omdat hun belangrijkste activiteit gericht is op de studie. Zij vallen derhalve niet onder de doelgroep voor wie de Langdurigheidstoeslag bedoeld is.

Vanwege de relatie tussen het premiebeleid en de LDT wordt geen Langdurigheidstoeslag verstrekt als men in de periode voorafgaand aan de peildatum, recht op een premie heeft. Hierbij wordt een termijn van drie maanden als overgang gehanteerd waardoor voorkomen wordt dat als men vlak voor het einde van het bereiken van de 60 maanden periode (de peildatum) gaat werken het recht op LDT verliest. Dit om tegen te gaan dat geanticipeerd wordt bij aanvaarding van werk.

Voorbeeld: een persoon bereikt op 1 juli de termijn van 60 maanden. Wanneer hij gaat werken op 25 juni en dit gedurende tenminste een half jaar blijft doen ontstaat er recht op een premie en zou de LDT vervallen. Het is dan aantrekkelijker om na 1 juli te beginnen. Door een termijn van drie maanden te hanteren voorafgaand aan de peildatum zal dit effect niet zo snel optreden. In dit concrete voorbeeld zou het recht op LDT pas verspeeld worden bij werkaanvaarding voor 1 april.

De termijn van uitsluiting bij premie als hierboven beschreven bedraagt 12 maanden aansluitend op de periode van 60 maanden als genoemd in artikel 3 lid 1 sub a. Er kan na een periode van 12 maanden weer recht ontstaan als ook aan alle andere voorwaarden is voldaan.

Paragraaf 5 Bedragen

Artikel 7

De bedragen zijn gebaseerd op de bedragen zoals die ook gelden in 2008. Op deze wijze blijft het niveau van de LDT gehandhaafd. Net zoals bij andere minimaregelingen, bijvoorbeeld de Reductieregeling worden de bedragen jaarlijks geïndexeerd.

Het College kan de bedragen voor een of meerdere jaren wijzigen. Uiteraard kan dit alleen binnen de financiële kaders zoals de gemeenteraad die vaststelt. Op deze wijze hoeft niet het lange bestuurlijke traject van een wijziging van de verordening bewandeld te worden,als de Raad bijvoorbeeld extra geld beschikbaar stelt voor een hogere LDT. Op dezelfde manier is dit geregeld in de subsidieverordening onderdeel Reductieregeling waar het College ook zo’n bevoegdheid heeft.

Paragraaf 6 Slotbepalingen

Artikel 8

Het College kan nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van deze regeling. Te denken valt aan uitvoeringsaspecten als richtlijnen, verificatie van bewijsstukken, vaststellen formulieren, folders etc.

Artikel 9

Deze verordening treedt, met terugwerkende kracht, in werking op 1 juni 2012.