Beleidsregels kinderopvang gemeente Waalwijk 2013

Geldend van 01-01-2013 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels kinderopvang gemeente Waalwijk 2013

Het College van Waalwijk

gelet op artikel 1.13 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en artikel 1:3, vierde lid, Algemene wet bestuursrecht;

besluit:

de volgende Beleidsregels Kinderopvang 2013 vast te stellen:

Beleidsregels kinderopvang gemeente Waalwijk 2013

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk;

  • b.

    de wet: de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen kinderopvang;

HOOFDSTUK 2. GRONDEN VOOR TEGEMOETKOMING

Artikel 2 Doelgroep

Een ouder heeft voor een berekeningsjaar aanspraak op een tegemoetkoming in aanvulling op de kinderopvangtoeslag als bedoeld in artikel 1.13 van de wet, indien de ouder in dat jaar:

  • a.

    algemene bijstand of een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of de Algemene nabestaandenwet, en gebruik maakt van een voorziening, gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Wet werk en bijstand, artikel 34, eerste lid, onder a, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 34, eerste lid, onder a, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, die de noodzaak tot kinderopvang met zich brengt,

  • b.

    de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, scholing of een opleiding volgt en met toepassing van artikel 16 of artikel 18, eerste en vierde lid, van de Wet werk en bijstand algemene bijstand ontvangt of kan ontvangen,

HOOFDSTUK 3. AANVRAAG VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 3 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat:

    • a.

      naam en BSN-nummer van de ouder;

    • b.

      naam en BSN-nummer van de partner (indien van toepassing)

    • c.

      naam, geboortedatum en (zo mogelijk) BSN-nummer van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

    • d.

      een contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvang per kind, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;

    • e.

      de grond waarop de tegemoetkoming wordt aangevraagd;

    • f.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2. Voor de aanvraag dient gebruik gemaakt te worden van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier;

  • 3. Als de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

HOOFDSTUK 4. VERLENING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 4 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

  • 1. Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2. Het college kan dit besluit met ten hoogste vier weken verdagen.

Artikel 5 Weigeringsgrond

  • 1. Het college weigert de tegemoetkoming indien:

    • a.

      deze niet wordt aangevraagd door een ouder als bedoeld in artikel 2;

    • b.

      Er sprake is van een voorliggende voorziening in de zin van het tweede lid van dit artikel;

    • c.

      De opvang niet noodzakelijk is in het kader van de bedoeling van de wet; een ouder als bedoeld in artikel 2 moet deelnemen aan een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (inclusief sociale activering gericht op arbeidsinschakeling) als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de WWB respectievelijk de IOAW en IOAZ, die de noodzaak tot kinderopvang met zich mee brengt ( zie artikel 2, eerste lid)

  • 2. Tot een voorliggende voorziening wordt in ieder geval gerekend:

    • a.

      Andere adequate (opvang)voorzieningen zowel in professionele zin als in niet-professionele zin.

Artikel 6 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de eerste dag van de kalendermaand waarin de aanvraag voor een tegemoetkoming door het college is ontvangen.

  • 2. Als op de in het eerste lid bedoelde dag nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden.

Artikel 7 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode van het lopend kalenderjaar t/m 31 december.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een kortere periode verlenen.

Artikel 8 Beperking van de aanspraak op de tegemoetkoming

  • 1. Het college verstrekt de tegemoetkoming aan een ouder als bedoeld in artikel 2 alleen voor het aantal uren kinderopvang per kind dat naar oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van gezin en activiteiten gericht op werk, participatie en/of scholing.

  • 1. Het college verstrekt aan een ouder als bedoeld in artikel 2, een tegemoetkoming in aanvulling op de kinderopvangtoeslag, zodanig dat het totaal van de kinderopvangtoeslag en de tegemoetkoming niet meer bedraagt dan de kosten van kinderopvang, bedoeld in artikel 1.7, eerste lid van de wet.

  • 2. De noodzakelijkheid wordt vastgesteld op basis van de beschikbaarheid van de alleenstaande ouder of beide inwonende ouders om de voorziening gericht op arbeidsinschakeling te volgen. Het aantal uren dat zij beschikbaar zijn bepaalt de omvang van de noodzakelijke kinderopvang en de aanspraak.

  • 3. Het maximum aantal uren zoals genoemd in de Wet Kinderopvang, wordt gehanteerd bij de berekening van de tegemoetkoming.

Artikel 9 Inhoud van de beschikking

  • 1. Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

    • a.

      de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

    • b.

      de naam en vestigingsplaats van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

    • c.

      de periode van de kinderopvang per kind waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;

    • d.

      het maximaal toegekende bedrag per maand of andere periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend en de wijze waarop dit berekend is;

    • e.

      de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

    • f.

      de verplichtingen van de ouder;

    • g.

      de omvang van de kinderopvang indien de noodzakelijkheid wordt beperkt volgens artikel 7;

    • h.

      de grond waarop de tegemoetkoming wordt verstrekt.

Artikel 10 De voorlopige toekenningen van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming is van voorlopige aard en wordt op maandbasis berekend en verleend.

  • 2. Het college kan nadere voorschriften stellen over de wijze van bevoorschotting.

  • 3. Voor de tegemoetkoming gebaseerd op de gronden zoals genoemd in artikel 2 worden enkel de eigen bijdragen van de ouder vergoed.

HOOFDSTUK 5. DEFINITIEVE VASTSTELLING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 11 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

  • 1. De ouder verstrekt op verzoek van het college een overzicht van de feitelijke afgenomen kinderopvang over het voorafgaande jaar. Dit overzicht wordt verstrekt binnen zes weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend.

  • 2. Het college stelt de tegemoetkoming kinderopvang binnen dertien weken na ontvangst van het overzicht van de kosten vast.

Artikel 12 Verrekening met de voorschotten

  • 1. De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de definitieve vaststelling binnen vier weken na die vaststelling betaald, onder verrekening van de betaalde voorlopige toekenningen;

  • 2. Teveel betaalde tegemoetkomingen worden zo mogelijk verrekend met lopende betalingen dan wel teruggevorderd.

HOOFDSTUK 6. VERPLICHTINGEN VAN DE OUDER

Artikel 13 Inlichtingenplicht

  • 1. De ouder(s) of partner verstrekt het college onmiddellijk, uit eigen beweging, gebruik makend van een daarvoor ter beschikking gesteld formulier, alle gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een gewijzigde tegemoetkoming.

  • 2. De ouder(s) verstrekt desgevraagd het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

HOOFDSTUK 7. SLOTBEPALINGEN

Artikel 14 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2013.

Artikel 15 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels kinderopvang Waalwijk 2013

Aldus besloten in de collegevergadering van 19 maart 2013

HET COLLEGE VAN WAALWIJK,

de secretaris,

drs. A. de Wit

de burgemeester,

drs. A.M.P. Kleijngeld

Toelichting op de Beleidsregels Wet kinderopvang

1.Inleiding

Op 1 januari 2005 trad de Wet Kinderopvang (Wk) in werking. De Wk wil het ouders of verzorgers gemakkelijker maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de Wk, maar ook niet-werkenden. De wet benoemde een aantal doelgroepen, die een beroep op de gemeente kunnen doen voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. Bij de wetswijziging van 1 januari 2013 wordt deze vergoeding voortaan volledig betaald door de Belastingdienst/Toeslagen.

De gemeente heeft de beleidsvrijheid ervoor te kiezen de eigen bijdrage die van de ouders wordt gevraagd te vergoeden. Deze bevoegdheid van het college wordt nader ingevuld met deze beleidsregels.

2. Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen

In deze beleidsregels zijn de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door de gemeente vastgelegd.

De omvang van de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente wordt aan beperkingen gebonden. In de beleidsregels is bepaald dat de tegemoetkoming wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is om de combinatie van zorg en activiteiten buitenshuis gericht op werk en/of scholing mogelijk te maken. De wens van de ouder is hier dus uitdrukkelijk niet bepalend.

  • ×

    De tegemoetkoming kan ingaan op de datum dat de feitelijke opvang startte mits tijdig aangevraagd. Anders vanaf de eerste dag van de kalendermaand voorafgaand aan de datum van de ontvangst van de aanvraag.

  • ×

    De tegemoetkoming wordt alleen verstrekt als er ook feitelijk kinderopvang plaatsvindt.

  • ×

    De tegemoetkoming wordt uitbetaald in maandelijkse voorlopige betalingen. Hierdoor blijft de omvang van eventuele onverschuldigde betalingen die de gemeente van de ouders moet terugvorderen, beperkt.

  • ×

    De tegemoetkoming gaat nooit uit boven het maximum aantal toegestane uren zoals bedoeld in artikel 1.7 lid 4 van de wet.

  • ×

    Het totaal van de tegemoetkoming en de kinderopvangtoeslag gaat het bedrag van de bij een algemene maatregel van bestuur vast te stellen maximale uurprijs die bij de hoogte van de kinderopvangtoeslag in aanmerking wordt genomen niet te boven.

Tegemoetkomingen voor de duur van een kalenderjaar

Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur van één kalenderjaar t/m 31 december. Daarmee wordt aangesloten bij de wijze waarop de betalingen door de Belastingdienst worden verstrekt. Dit betekent dat een tegemoetkoming elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd. Uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag al duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de duur van een re-integratietraject die in het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kind naar de basisschool gaat of de basisschool verlaat). Daarnaast kunnen natuurlijk ook twee besluiten genomen worden, een voor het lopende jaar en een voor het komende jaar. Dit zal het geval zijn als de behoefte aan kinderopvang bijvoorbeeld kort doorloopt in het komende jaar.

Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappen

De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een maximumbedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de betaling wel een rechtens afdwingbare aanspraak.

De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt, achteraf, vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het definitief vaststellen van de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindercentrum of gastouderbureau op te vragen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

In de begripsbepalingen is aangesloten bij de begrippen die in de Wet Kinderopvang worden gehanteerd.

Artikel 2 Gronden van tegemoetkoming

In dit artikel worden de gronden waarop de gemeente voorziet in een tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang uiteengezet. Hierbij worden twee gronden aangegeven op basis waarvan de gemeente de eigen bijdrage van ouders voor kinderopvang vergoed:

  • a.

    Een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand of de Algemene nabestaandenwet

  • b.

    Minderjarigen die scholing of opleiding volgen

Onder de grond genoemd onder a wordt ook verstaan uitkeringsgerechtigden met inkomen uit een parttimebaan én een aanvullende uitkering.

Artikel 2 Doelgroep

Alleen de volgende doelgroepouders komen in aanmerking voor de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang ter aanvulling op de kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst:

  • a.

    ouders die een uitkering ontvangen in het kader van de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of de Algemene nabestaandenwet met gebruikmaking van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Argument is, dat zij financieel niet de dupe mogen worden van de extra kosten voor kinderopvang omdat hen een re-integratietraject is aanboden.

  • b.

    minderjarigen die scholing of een opleiding volgen en een uitkering in het kader van de Wet werk en bijstand (kunnen) ontvangen. Argument is, dat zij door persoonlijke omstandigheden niet belemmerd mogen worden in het afronden van een opleiding.

Inburgeringsplichtigen behoren volgens artikel 1.13 van de wet niet tot de doelgroepouders voor de aanvullende tegemoetkoming van de gemeente. Zij hebben dus geen aanspraak op deze tegemoetkoming (wel op de kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst). Als zij naast het inburgeringstraject ook een re-integratietraject volgen en van de gemeente een uitkering ontvangen, dan vallen zij onder de doelgroepouders genoemd onder a. en krijgen zij de aanvullende tegemoetkoming.

Artikel 3 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont. De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb).

Omdat een tegemoetkoming voor de duur van een kalenderjaar wordt verstrekt moet deze elk jaar opnieuw worden aangevraagd.

Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang per kind, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tegemoetkoming in verband een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college.

Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd.

In onderdeel e is bepaald dat de grond waarop de aanvraag wordt ingediend aangegeven moet worden.

Onderdeel f van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat de gemeente over de gegevens beschikt:

  • ×

    de ouder of partner ontvangt van een uitkering in het kader van de WWB, IOAW/IOAZ of Anw én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

  • ×

    de ouder is een nieuwkomer die een inburgeringsvoorziening volgt;

In andere gevallen zal de ouder de volgende gegevens aan de gemeente moeten verstrekken:

De ouder heeft de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, volgt scholing of een opleiding en ontvangt algemene bijstand op grond van de WWB of kan zo’n uitkering ontvangen.

Bewijs van inschrijving school of opleidingsinstituut

De ouder of partner is ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen of in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet Studiefinanciering 2000

Bewijs van inschrijving school of opleidingsinstituut

In het derde lid is vastgelegd dat de aanvraag uitsluitend kan geschieden door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier, waarop aangegeven staat welke gegevens overlegd moeten worden bij de aanvraag.

In het vierde lid wordt bepaald dat als de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent.

Artikel 4 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Dus niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die een voortzetting van een tegemoetkoming betreffen en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met verhoging van de uurprijs van kinderopvang of uitbreiding van de omvang van de kinderopvang.

In de beleidsregels is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste acht weken die eventueel met vier weken kan worden verlengd. Dit sluit aan bij de termijnen die bij de uitvoering van de WWB gehanteerd worden.

De beslistermijn van acht weken heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor een voortgezette tegemoetkoming moeten worden aangevraagd. Om er zeker van te zijn dat de tegemoetkoming na 1 januari kan worden voortgezet, worden cliënten in december verzocht de factuur van januari die zij al vooraf hebben ontvangen, toe te sturen.

Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een tegemoetkoming, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente zal er naar streven de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en met name aanvragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen. Door middel van mandatering van de beslissingsbevoegdheid wordt de besluitvorming versneld.

Artikel 5 Weigeringsgrond

Naast de weigeringsgrond in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de tegemoetkoming in de vorm van een subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd als een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Het tweede lid van artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd als de aanvrager:

  • a.

    in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of

  • b.

    failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Artikel 6 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

De ingangsdatum is afgestemd op de aanvraag van de tegemoetkoming. Wanneer de opvang reeds eerder is gestart, kan betaling met terugwerkende kracht beargumenteerd plaatsvinden

Artikel 7 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen.

Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld als deze een re-integratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het re-integratietraject (of een andere vorm van arbeid), kan in sommige gevallen voorkomen worden dat de tegemoetkoming ten onrechte wordt verleend.

Artikel 8 Beperking van de aanspraak op de tegemoetkoming

Om de kosten voor de gemeente te beheersen, is in de beleidsregels een bepaling over de noodzaak van het aantal uren kinderopvang per week opgenomen. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om in elk individueel geval te beoordelen hoeveel kinderopvang per week een ouder redelijkerwijs nodig heeft om arbeid met zijn zorgtaken te kunnen combineren. Het begrip arbeid wordt ruim opgevat; het gaat bv. ook om de activiteiten in het kader van een re-integratietraject.

Bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijs nodig is om zorg voor het gezin en activiteiten gericht op werk en scholing te combineren, zal ook rekening moeten worden gehouden met omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind.

Het totaal van de kinderopvangtoeslag en de gemeentelijke tegemoetkoming (het koa-kopje) samen bedraagt samen niet meer dan de kosten van kinderopvang bedoeld in artikel 1.7 lid 1 Wko

Artikel 9 Inhoud van de beschikking

In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld (onderdeel e). Artikel 10 bepaalt dat de uitbetaling plaatsvindt in de vorm van maandelijkse voorlopige tegemoetkomingen. Onderdeel f van artikel 9 schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:

  • ×

    de verplichting om binnen zes weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht te verstrekken van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode;

  • ×

    de informatieplicht die is opgenomen in artikel 19 van de beleidsregels;

Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Awb. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld.

Artikel 10 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

De betalingen vinden plaats in de vorm van een voorlopige tegemoetkoming.

De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van de gemeente aan de ouder.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Deze zullen er op gericht zijn om een zo eenvoudig mogelijke administratie te verkrijgen. Daarbij wordt gestreefd naar rechtstreekse betalingen aan de kindercentra waardoor achteraf zo min mogelijk verrekeningen nodig zijn.

Artikel 11 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt en dat de ouders daarvoor geen aanvraag hoeven in te dienen. De ouders zijn wel verplicht om binnen zes weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken.

Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, moet het overzicht van de kosten uiterlijk zes weken na 31 december bij het college worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten. Het college heeft vervolgens dertien weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.

In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft en de manier waarop dit berekend is.

Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de tegemoetkoming lager worden vastgesteld als:

  • a.

    de activiteiten waarvoor een tegemoetkoming is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • b.

    de ouder/ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen;

  • c.

    de ouder/ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot een tegemoetkoming zou hebben geleid, of

  • d.

    de tegemoetkoming anderszins onjuist was en de ouder/ontvanger dit wist of behoorde te weten.

Het derde lid van artikel 4:46 luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen’.

Artikel 12 Verrekening met de voorschotten

Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Zoals in de toelichting op artikel 9 is aangegeven wordt er naar gestreefd om de uitbetaling en administratie zo te organiseren dat het ontstaan van verrekeningen voorkomen wordt. Overigens zijn de bepalingen over terugvordering uit de WWB van

toepassing voor de gemeente.

Artikel 13 Inlichtingenplicht

Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen.

Artikel 14 Inwerkingtreding

In dit artikel is geregeld op welk moment de beleidsregels in werking treedt.

Artikel 15 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.