Regeling vervallen per 01-01-2024

Beleidsregels magazijnverkopen Waalwijk 2013

Geldend van 01-01-2014 t/m 31-12-2023

Intitulé

Beleidsregels magazijnverkopen Waalwijk 2013

Hoofdstuk 1: Algemeen

1.1 Inleiding

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. De Wabo heeft gevolgen voor de zogenaamde buitenplanse ontheffing van het bestemmingsplan die in artikel 3:23 van de Wet ruimtelijke ordening was beschreven. Dit artikel is inmiddels vervangen door artikel 2:12, eerste lid, onder a, onder 2 van de Wabo. In artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) gelezen in combinatie met artikel 4 van bijlage II van het Bor wordt vermeld voor welke categorieën planologische gebruiksactiviteiten een omgevingsvergunning kan worden verleend. Artikel 4 van bijlage II van het Bor vervangt het oude artikel 4.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

In artikel 4 van bijlage II van het Bor staan diverse categorieën vermeld waarvoor afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Per categorie zijn maximum maten c.q. criteria genoemd die niet overschreden mogen worden. Het afwijken van het bestemmingsplan is echter een bevoegdheid en geen plicht. Dit insinueert reeds dat niet automatisch de maximale mogelijkheden hoeven te worden toegepast. Om de door de wetgever gegeven beleidsvrijheid verder in te vullen is het wenselijk dat beleidsregels worden opgesteld zodat duidelijk wordt in welke gevallen het college van burgemeester en wethouders wil afwijken van het bestemmingsplan middels artikel 2:12, eerste lid, onder a, onder 2 van de Wabo. De directe aanleiding voor de regels is gelegen in de wens om magazijnverkopen door bedrijven vanaf bedrijventerreinen of overige locaties binnen de gemeente te reguleren, voor zover het bestemmingsplan deze activiteit niet toestaat.

1.2 Doel

Het is van belang dat met gelijke gevallen ook gelijk omgegaan wordt. Met de beleidsregels kan dit worden gewaarborgd. Daarnaast is het voor burgers en bedrijven van belang dat zij van te voren weten hoe de gemeente Waalwijk met de gegeven bevoegdheid in concrete gevallen omgaat. Ook geeft het juridisch gezien een motiveringsvoordeel wanneer een beleidsregel wordt opgesteld. Dit is handig bij het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning. Tot slot is deze afwijking van het bestemmingsplan onderdeel van de reguliere procedure van de Wabo. Dit betekent dat het bevoegd gezag binnen acht weken moet reageren op een aanvraag. Doen zij dat niet dan ontstaat er een van rechtswege verleende vergunning. In een dergelijke procedure is het dus essentieel om snel te handelen. Voorliggende beleidsregels dragen daaraan bij.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is de juridische basis en de noodzaak tot het opstellen van beleidsregels weergegeven.

In hoofdstuk 3 is beschreven hoe de beleidsregels moeten worden toegepast. Tot slot zijn in hoofdstuk 4 de beleidsregels weergegeven.

Hoofdstuk 2: Beleidsregels en de noodzaak

2.1 Beleidsregels

De Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt in artikel 4:81 Awb dat een gemeente beleidsregels kan opstellen. Het voordeel daarvan is dat conform artikel 4:82 Awb bij de motivering van een besluit volstaan kan worden naar het verwijzen naar de beleidsregels. Het is dus niet meer nodig om elke aanvraag afzonderlijk te motiveren. Indien er geen beleidsregels zijn dan zal elk besluit afzonderlijk wel gemotiveerd moeten worden. Dit conform afdeling 3.7 van de Awb.

Het opstellen van beleidsregels betekent dat het bestuur in beginsel gebonden is om ook conform de beleidsregels te handelen. Voor bijzondere gevallen biedt artikel 4:84 Awb echter een afwijkingsmogelijkheid. Het spreekt voor zich dat hier slechts incidenteel gebruik van mag worden gemaakt.

2.2 Noodzakelijkheid beleidsregels

De vraag is of het opstellen van beleidsregels noodzakelijk is voor de gemeente Waalwijk. Van groot belang is dat wij in onze gemeente beschikken over de actuele (ontwerp)bestemmingsplannen Haven, Haven Zeven en Bedrijventerreinen. Daarnaast zijn ook groothandelsbedrijven gevestigd in het gebied dat zal worden gereguleerd door het bestemmingsplan gemengde gebieden. De algemene regel is dat het niet wenselijk is om van actuele bestemmingsplannen, en het daarin opgenomen beleid, af te wijken. In basis komt dat beleid erop neer dat detailhandel op bedrijventerreinen onwenselijk is. Detailhandel is daarom expliciet verboden. In de bestemmingsplannen is wel opgenomen dat ondergeschikte en niet-zelfstandige productiegebonden detailhandel is toegestaan. Deze detailhandel is in de regel gebonden aan een maximum 10% van het totale bruto vloeroppervlak tot een maximum bruto vloeroppervlak van 100 m2. Op die situatie zien deze beleidsregels niet.

In de beleidsregels worden de vergunningen veelal gekoppeld aan de bedrijventerreinen. In het kader van deze beleidsnotitie wordt het bedrijventerrein Haven in drie afzonderlijke delen beschouwd, te weten Haven Zeven, het gebied ten westen van de haven en het gebied ten oosten van de haven.

2.3 Overgangsrecht

Er is één bedrijf dat aanspraak kan maken op overgangsrechtelijk beschermd illegaal gebruik als het gaat om stocksales. met dit bedrijf is overleg gevoerd, hetgeen geresulteerd heeft in persoonsgebonden overgangsrecht voor dit bedrijf voor een periode van drie jaar. Daarna zijn de beleidsregels integraal van toepassing.

Hoofdstuk 3: Toepassen beleidsregels

3.1 Inleiding

Voorafgaand aan de toetsing aan de beleidsregels vindt eerst de toetsing plaats aan het bestemmingsplan. Indien de aanvraag om een vergunning in het bestemmingsplan past of past in de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking dan vinden deze beleidsregels geen toepassing.

Indien een aanvraag niet in het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regels inzake afwijking past, dient te worden bezien of de activiteit qua maatvoering past binnen de op bijlage II genoemde maten. Indien dit het geval is dan kan aan de beleidsregels worden getoetst.

Het voorgaande is inherent aan de systematiek van artikel 2:12 Wabo. In het eerste lid is de mogelijkheid benoemd om regels inzake afwijking op te nemen in het bestemmingsplan. Het tweede lid bevat de verwijzing naar bijlage 2 van het Bor en indirect dus ook naar de beleidsregels. Indien ook dit geen oplossing kan bieden kan het derde lid worden ingezet wat toeziet op het voeren van een uitgebreide afwijkingsprocedure (voorheen projectbesluit).

3.2 Organisatie

Aanvragen voor een omgevingsvergunning worden getoetst door de afdeling LVH. Primair wordt getoetst aan het bestemmingsplan. Indien niet vergund kan worden op basis van het bestemmingsplan, wordt toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, onder a, 2 van de Wabo jo artikel 4, negende lid, bijlage II van de BOR. Bij eventuele twijfel of de beleidsregels toepasbaar zijn dient de afdeling RSO te worden geraadpleegd.

3.3. Procedure

Het concept van de beleidsregels wordt ter goedkeuring gestuurd naar het college. Vervolgens worden de beleidsregels zes weken ter inzage gelegd. Daarna worden de beleidsregels definitief vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Daarbij wordt ook ingegaan op eventueel ingebrachte zienswijzen en hoe deze zienswijzen inhoudelijk zijn beoordeeld. In de bij deze regels behorende beleidsnotitie, welke geldt als toelichting, is ingegaan op de zijnswijzen.

Hoofdstuk 4 Beleidsregels

Artikel 1 Begripsbepalingen

groothandel

het bedrijfsmatig, anders dan aan particulieren, te koop aanbieden, verkopen en afleveren van goederen.

detailhandel

het bedrijfsmatig aan particulieren te koop aanbieden, verkopen en/of afleveren van goederen

magazijnverkopen

verkoop van modische goederen welke tot de normale bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf behoren, waaronder de verkoop van restpartijen, monstercollecties en collecties met een productiegebrek, gezamenlijk te noemen restpartijen.

Restpartijen

de verkoop van overjarige seizoensrestanten, waarbij moet kunnen worden aangetoond dat de te verkopen artikelen langer dan 6 maanden aanwezig zijn geweest in het bedrijf.

Artikel 2 Gebruik van bouwwerken

Artikel 4, negende lid van bijlage II van het Bor

Burgemeester en wethouder kunnen omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits:

1.het bouwwerk binnen de bebouwde kom is gelegen, en;

2.de wijziging betrekking heeft op een oppervlakte van niet meer dan1500 m².

Uitgangspunten bij toepassing:

Binnen de gemeente gevestigde ondernemingen krijgen maximaal twee maal per kalenderjaar de mogelijkheid om een incidentele verkoop te houden.

Ten aanzien van bedrijven die een verkoop aanvragen met een maximaal verkoopvloeroppervlak van 500m2 wordt een maximum van 12 bedrijven voor de gehele gemeente gehanteerd, die in aanmerking komen voor vergunning.

Ten aanzien van bedrijven die een verkoopvloeroppervlak tussen de 500 en de 1500 m2 hanteren wordt een maximum van 6 bedrijven voor de gehele gemeente gehanteerd, die in aanmerking komen voor vergunning.

Ten aanzien van alle bedrijven geldt dat toestemming kan worden verleend als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

• Het bedrijf moet tenminste een half jaar gevestigd zijn op de betreffende locatie in de gemeente Waalwijk, teneinde te voorkomen dat bedrijven zich enkel kortstondig vestigen om incidentele verkoop mogelijk te maken;

• Het betreft de verkoop van goederen welke tot de normale bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf behoren;

• Het betreft de verkoop van restpartijen of collecties met een produktiefout, slechts de verkoop van modische artikelen is toegestaan;

• Er moet voldoende parkeergelegenheid aanwezig zijn op het eigen perceel. Indien gebruik gemaakt wordt van nabij gelegen percelen moet de eigenaar van de betreffende percelen hiervoor schriftelijk toestemming verlenen;

• Er mogen geen ernstige nadelige gevolgen voor de verkeersafwikkeling plaatsvinden en de bereikbaarheid door hulpdiensten moet gegarandeerd zijn; het bedrijf dient zelf zorg te dragen voor het reguleren van het verkeer;

• Incidentele verkopen voor bedrijven met verkoopoppervlakte tussen 500m2 en 1500m2 mogen niet gelijktijdig in meer dan één bedrijf op hetzelfde bedrijventerrein plaatsvinden; ten aanzien van bedrijven met een oppervlakte tot 500m2 mogen niet meer dan vier verkopen gelijktijdig plaatsvinden op hetzelfde bedrijventerrein.

• De verkopen mogen maximaal op drie aaneengesloten dagen plaatsvinden, uitsluitend in de periode oktober t/m november en april t/m mei; de verkooptijden en verkoopdagen mogen niet afwijken van de voor betreffende dagen vastgelegde tijden in de winkeltijdenverordening van de gemeente Waalwijk.

• Het gebouw waar de verkoop gaat plaatsvinden dient te voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit en de eisen uit het gebruiksbesluit ten aanzien van brandveiligheid voor dit specifieke tijdelijke afwijkende gebruik van het gebouw;

• Uiterlijk 8 weken voor aanvang van de verkoopactiviteiten dient door initiatiefnemer een omgevingsvergunning voor de verkoop te worden gevraagd en een gebruiksmelding te worden ingediend zodat getoetst kan worden of het gebouw voldoet aan deze eisen. Wanneer deze melding niet op tijd wordt ingediend kan de verkoopactiviteit niet doorgaan.

• De gebruiksmelding wordt ook getoetst aan de eisen van Externe veiligheid (BEVI).

Artikel 3 Hardheidsclausule

Het college van burgemeester en wethouders blijft bevoegd om af te wijken van deze regeling, met name wanneer deze voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Indien tussentijds blijkt dat het aantal aanvragen voor vergunning het toegestane maximum aantal vergunningen overstijgt, zoals genoemd bij de uitgangspunten, kan het college, na overleg met WBP en WOF, besluiten alsnog vergunning te verlenen.

Artikel 4 Inwerkingtreding en evaluatie

Deze regeling treedt met terugwerkende kracht in werking met ingang van 1 januari 2014.

Deze werking van deze regeling wordt geëvalueerd één jaar na inwerkingtreding van de regeling.

Artikel 9 Titel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als ‘Beleidsregels Magazijnverkopen Waalwijk 2013'.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het College van Waalwijk op 11 maart 2014.

Het College van Waalwijk,

De secretaris, de burgemeester,

J.H. Lagendijk drs. A.M.P. Kleijngeld

Bijlage I: Artikel 2:12 Wabo

Artikel 2.12

  • 1.

    Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend:

    • a.

      indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

      1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,

      2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of

      3°. indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;

  • b.

    indien de activiteit in strijd is met het exploitatieplan: met toepassing van de daarin opgenomen regels inzake afwijking;

  • c.

    indien de activiteit in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening: voor zover de betrokken regels afwijking daarvan toestaan;

  • d.

    indien de activiteit in strijd is met een voorbereidingsbesluit: met toepassing van de in het voorbereidingsbesluit opgenomen regels inzake afwijking.

    • 2.

      In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, kan de vergunning, voor zover zij betrekking heeft op een activiteit voor een bepaalde termijn, worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

    • 3.

      Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing, bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 3°.

Bijlage II: Artikel 4 van het besluit omgevingsrecht

Hoofdstuk IV. Categorieën gevallen waarin voor planologische gebruiksactiviteiten een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet kan worden verleend

Artikel 4

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

  • 1.

    een bijbehorend bouwwerk:

    • a.

      binnen de bebouwde kom,

    • b.

      buiten de bebouwde kom, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

      1°. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

      2°. de oppervlakte niet meer dan 150 m2, en

      3°. het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50% wordt overschreden;

  • 2.

    een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemd eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      niet hoger dan 5 m, en

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

  • 3.

    een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      niet hoger dan 10 m, en

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

  • 4.

    een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw;

  • 5.

    een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m;

  • 6.

    een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998;

  • 7.

    een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen;

  • 8.

    het gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen;

  • 9.

    het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom, en

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 1500 m²;

  • 10.

    het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

    • b.

      de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden,

    • c.

      de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en

    • d.

      de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was.

Bijlage III: Bedrijventerreinen

De regeling is van toepassing op alle bedrijven die gevestigd zijn in de gemeente Waalwijk, meer in het bijzonder de bedrijven die gevestigd zijn op de bedrijventerreinen in de gemeente Waalwijk, geregeld door het ontwerpbestemmingsplan Haven, het bestemmingsplan Haven Zeven en het ontwerpbestemmingsplan Bedrijventerreinen.

Toelichting op Beleidsregels Magazijnverkopen Waalwijk 2013

Notitie Beleidsregels Waalwijk magazijnverkopen

Publiekssamenvatting

Om de overlast van de magazijnverkopen in te perken wil de gemeenten de excessen terugdringen door beperkingen te stellen. De gemeente wil aan in de gemeente gevestigde ondernemingen maximaal twee maal per kalenderjaar de mogelijkheid bieden een incidentele verkoop te houden binnen een door het college vastgestelde periode. Voor grotere bedrijven wordt aan maximaal zes bedrijven toestemming gegeven. Voor kleinere bedrijven wordt aan maximaal twaalf bedrijven toestemming gegeven Voor alle bedrijven geldt dat toestemming slechts wordt verleend als wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. De nieuwe beleidsregels hebben als doel rechtsgelijkheid te bieden. Ze bieden de mogelijkheid voor de gemeente om eenduidig op te kunnen treden, zodat iedereen weet wat wel en wat niet is toegestaan.

Kerngegevens

Inleiding

De gemeente wordt regelmatig geconfronteerd met eenmalige verkopen van restpartijen aan particulieren (magazijnverkoop). Dan gaat het meestal om incidentele partijenverkopen op bedrijventerreinen vanuit een bedrijfs- of groothandelsbestemming. Dit betreft detailhandel en is in strijd met de bestemmingsplannen die voor de bedrijventerreinen gelden en is dus niet toegestaan. Gelet op de gestelde prioriteiten in de handhaving wordt momenteel tegen magazijnverkopen slechts opgetreden indien de openbare orde of veiligheid in het gedrang komt.

Een absoluut verbod en strikte handhaving wordt niet als realistisch gezien. Gezien de behoefte die bestaat bij groothandelsbedrijven om dit soort verkopen te houden en het economisch belang dat men daarbij heeft en tegelijkertijd de onrust die bij reguliere winkeliers is ontstaan, is aanvullend beleid echter wel wenselijk.

In dit beleid wordt geregeld hoe omgegaan wordt met partijenverkoop die niet past in het bestemmingsplan. De voorgestelde beleidsregels hebben als doel rechtsgelijkheid te bieden en bieden de mogelijkheid om als gemeente eenduidig op te kunnen optreden.

De beleidsregels betekenen een inperking van de huidige praktijk, waarbij de beperkingen niet alleen liggen in tijdsduur (= aantal dagen) maar ook in tijdvak (tijdens de “opruimtijd” en niet vlak daarvoor) en bezoekersaantallen (via parkeermogelijkheid en brandveiligheidsmelding) en vloeroppervlak (maximale maatstelling verkoopoppervlak)

Om het gat te overbruggen tussen huidige gedoogpraktijk en de straks toegelaten praktijk is in een werkgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van gemeente, WOF, WBP, centrummanagement en een onafhankelijk deskundige gesproken over de invulling van de beleidsregels en de mogelijke alternatieven. Daarbij is vastgesteld dat alternatieven, zoals het faciliteren van magazijnverkopen in het centrum, zeker voor zover deze betrekking hebben op de bedrijven die een groot vloeroppervlak in gebruik hebben, feitelijk niet uitvoerbaar zijn. Reden waarom is teruggevallen op het beperken van de magazijnverkopen zodat excessen kunnen worden voorkomen. Daarbij is ook van belang dat de regels dusdanig moeten worden geformuleerd dat deze handhaafbaar zijn. De bevoegdheid en de verantwoordelijkheid voor het stellen van deze beleidsregels berust bij het college. Daarbij zijn de belangen meegewogen maar het is niet zo dat de beleidsregels op voorhand geheel onderschreven worden door de belangenvertegenwoordigers.

Bij de formulering van beleidsregels is aandacht geschonken aan de juridische houdbaarheid van de regels. De juridische grondslag moet deugdelijk zijn. Door aan te haken op het bepaalde in Wabo en met name gebruik te maken van de vrijstellingsmogelijkheden ten aanzien van het gebruik, dient voor een magazijnverkoop een omgevingsvergunning te worden aangevraagd. Naast het gegeven dat de gemeente daardoor goed zicht krijgt in de aard en hoeveelheid van magazijn verkopen in de gemeente, ontstaat daardoor ook de mogelijkheid van bezwaar en beroep voor zowel aanvrager als belanghebbenden.

Door het op deze manier in te steken betekent het wel dat magazijnverkopen primair vanuit het perspectief van ruimtelijke ordening benaderd moeten worden en het dus vooral gaat om het reguleren van de ruimtelijke effecten en de ruimtelijke uitstraling van het pand en de activiteiten die ondernomen worden.

In de bestemmingsplannen is momenteel opgenomen dat ondergeschikte en niet-zelfstandige productie gebonden detailhandel is toegestaan. Deze detailhandel is in de regel gebonden aan een maximum 10% van het totale bruto vloeroppervlak tot een maximum bruto vloeroppervlak van 100 m2. Blijft het daarbinnen dan is dus sprake van een positief bestemde activiteit. Voor deze activiteit behoeft dan geen vergunning te worden gevraagd op grond van deze beleidsregels.

Als het gaat om het voeren van economisch beleid of anti-concurrentiebeleid, dan zijn de mogelijkheden van de gemeente beperkt. Naar analogie van een uitspraak van de Afdeling rechtspraak van 18 september 2013 is het enkel op grond van economische motieven weren van detailhandel haast onmogelijk, tenzij de detailhandel betrekking heeft op eerste levensbehoeften. Het criterium van de duurzame ontwrichting staat echter zeker niet in de weg aan het stellen van nadere criteria aan detailhandel, mits daarmee een dwingende reden van algemeen belang is gediend. Een dwingende reden is gelegen in de ruimtelijke ordening.

Door aan te haken op artikel 2.12, eerste lid, onder a, 2 van de Wabo jo artikel 4, negende lid, bijlage II van de BOR wordt de mogelijkheid gecreëerd om ontheffing van de gebruiksvoorschriften te geven (dus ook van het gebruik als detailhandel) mits geen grotere vloeroppervlakte in beslag wordt genomen dan 1500 m2. Dit is de maximale maat waarvoor een gebruiksvrijstelling kan worden gegeven.

Onder groothandel wordt verstaan: het bedrijfsmatig, anders dan aan particulieren, te koop aanbieden, verkopen en afleveren van goederen. In het bestemmingsplan is opgenomen dat gebouwen en andere bouwwerken op grond met de bestemming niet voor detailhandel mogen worden gebruikt. Onder detailhandel wordt dan verstaan: het bedrijfsmatig aan particulieren te koop aanbieden, verkopen en/of afleveren van goederen;

De praktijk laat zien dat de behoefte aan magazijnverkopen aanwezig is zowel bij kleinere bedrijven als bij grotere bedrijven. Bij magazijnverkopen wordt veelal ingestoken op de verkoop van restpartijen en monsterpartijen. Dit kan zowel modische als niet-modische artikelen betreffen. In dit beleid worden de verkopen beperkt tot de modische artikelen. Om te voorkomen dat een lopende collectie wordt verkocht en op die wijze oneerlijke concurrentie wordt veroorzaakt ten opzichte van de reguliere detailhandel wordt als restpartij gezien overjarige seizoensrestanten, waarbij moet kunnen worden aangetoond dat de te verkopen artikelen langer dan 6 maanden aanwezig zijn geweest in het bedrijf.

De “grotere” bedrijven trekken meer aandacht omdat de ruimtelijke uitstraling groter is en heel veel publiek trekken. Vaak is parkeeroverlast dan het gevolg. Als je een koppeling aanbrengt met beschikbare verkoopoppervlakte dan kun je verwachten dat de bezoekers capaciteit daaraan gerelateerd is. Ook indien gewerkt wordt met tijdblokken ontstaat op “wisseltijden” veel particulier verkeer. Om de ruimtelijke uitstraling te beperken ligt het voor de hand om het aantal grotere verkopen in aantal te beperken en te voorkomen dat samenloop plaatsvindt van gelijktijdige “grote” verkopen. Over het aantal bestaat tussen het WOF en het WBP geen overeenstemming, reden waarom de gemeente hier een gemotiveerde keus maakt. De “last” en ruimtelijke uitstraling van een kleinere verkoop is minder groot. Ook is onbekend hoeveel van deze verkopen op dit moment plaatsvinden, wel is bekend dat ze plaatsvinden. De gemeente ontvangt over het algemeen geen klachten over dergelijke verkopen. Echter bij een groot aantal van dit kleinere verkopen kan wel een vorm van oneerlijke concurrentie ontstaan. Indien verbruik wordt gemaakt van de vrijstellingsmogelijkheid van de Wabo moeten ook de “kleinere” bedrijven vergunning aanvragen. Omdat een ongelimiteerd aantal vergunningen ook een aantrekkende werking kan hebben, wordt ervoor gekozen om ook hier een maximum te stellen aan het aantal bedrijven dat in aanmerking komt voor een vergunning. Bij de voorziene evaluatie kan worden vastgesteld of het aantal vergunningen toereikend is. Daarnaast wordt ook een hardheidsclausule in de beleidsregels opgenomen, zodat, na overleg met belanghebbende partijen, de mogelijkheid bestaat meer vergunningen af te geven dan voorzien. Het is daarnaast zaak dat voorkomen wordt dat een groot aantal “kleinere” bedrijven gelijktijdig een verkoop houden. Reden waarom zal worden opgenomen dat niet meer dan 4 bedrijven die gevestigd zijn op het hetzelfde bedrijventerrein op hetzelfde moment een verkoop mogen houden.

Voor de opstelling van de beleidsregels is in eerste instantie aansluiting gezocht bij de regels die zijn opgesteld voor het bedrijventerrein Mijdrecht. Deze regels stammen in eerste aanleg echter uit 2008 en de regelgeving is sindsdien ingrijpend veranderd, voorts is er de nodige jurisprudentie verschenen. Daardoor berust de economische regulering die ligt besloten in deze regels niet meer op een goede juridische grondslag. Daardoor zijn slechts de bepalingen overgenomen die betrekking hebben op de ruimtelijke uitstraling.

De nieuwe beleidsregels houden in, dat op bedrijventerreinen gevestigde ondernemingen maximaal twee maal per kalenderjaar de mogelijkheid krijgen een incidentele verkoop te houden. Daarbij wordt een maximumtermijn van 3 dagen per keer gehanteerd. Deze termijn is gekozen om bedrijven de gelegenheid te geven de bezoekersaantallen beter te spreiden.

Ten aanzien van bedrijven die een verkoop aanvragen met een maximaal verkoopvloeroppervlak van 500m2 wordt een maximum gehanteerd van 12 bedrijven voor de hele gemeente die voor vergunning in aanmerking kunnen komen De overige voorwaarden in de beleidsregels gelden onverkort ten aanzien van deze bedrijven.

Ten aanzien van bedrijven die een verkoopvloeroppervlak tussen de 500 en de 1500 m2 hanteren wordt een maximum gehanteerd van 6 bedrijven voor de hele gemeente die voor vergunning in aanmerking kunnen komen. Deze grote bedrijven genereren door de mogelijk grotere bezoekersaantallen meer overlast en vragen meer maatregelen, reden waarom een beperking in het aantal redelijk is. Het aantal is mede bepaald door de omvang van de huidige praktijk. Mocht blijken dat de behoefte groter is, dan wordt na overleg met het bedrijfsleven (Wof en Wbp) bezien in hoeverre uitbreiding wenselijk is. Dit geldt ook voor het genoemde aantal van 12.

Toestemming kan worden verleend als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

• Het bedrijf moet tenminste een half jaar gevestigd zijn op de betreffende locatie in de gemeente Waalwijk, teneinde te voorkomen dat bedrijven zich enkel kortstondig vestigen om incidentele verkoop mogelijk te maken;

• Het betreft de verkoop van goederen welke tot de normale bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf behoren;

• Het betreft de verkoop van restpartijen; waaronder wordt verstaan de verkoop van overjarige seizoensrestanten, waarbij moet kunnen worden aangetoond dat de te verkopen artikelen langer dan 6 maanden aanwezig zijn geweest in het bedrijf.

• Er moet voldoende parkeergelegenheid aanwezig zijn op het eigen perceel. Indien gebruik gemaakt wordt van nabij gelegen percelen moet de eigenaar van de betreffende percelen hiervoor schriftelijk toestemming verlenen;

• Er mogen geen ernstige nadelige gevolgen voor de verkeersafwikkeling plaatsvinden en de bereikbaarheid door hulpdiensten moet gegarandeerd zijn; het bedrijf dient zelf zorg te dragen voor het reguleren van het verkeer;

• Incidentele verkopen voor bedrijven met verkoopoppervlakte tussen 500m2 en 1500m2 mogen niet gelijktijdig in meer dan één bedrijf op hetzelfde bedrijventerrein plaatsvinden;

. Incidentele verkopen voor bedrijven met verkoopoppervlakte tussen tot 500m2 mogen niet gelijktijdig in meer dan 4 bedrijven op hetzelfde bedrijventerrein plaatsvinden

• De verkopen mogen maximaal op drie aaneengesloten dagen plaatsvinden, m.u.v. zon- en feestdagen en uitsluitend in de periode oktober t/m november en april t/m/ mei; de verkooptijden mogen niet afwijken van de voor betreffende dagen vastgelegde tijden in de winkeltijdenverordening van de gemeente Waalwijk.

• Het gebouw waar de verkoop gaat plaatsvinden dient te voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit en de eisen uit het gebruiksbesluit ten aanzien van brandveiligheid voor dit specifieke tijdelijke afwijkende gebruik van het gebouw;

. Indien een bedrijf zich niet houdt aan de vergunningvoorschriften, danwel een overtreding van de voorschriften wordt vastgesteld, vervalt de vergunning.

• Uiterlijk 8 weken voor aanvang van de verkoopactiviteiten dient door initiatiefnemer een omgevingsvergunning voor de verkoop te worden gevraagd en een gebruiksmelding te worden ingediend zodat getoetst kan worden of het gebouw voldoet aan deze eisen. Wanneer deze melding niet op tijd wordt ingediend kan de verkoopactiviteit niet doorgaan.

• De gebruiksmelding wordt ook getoetst aan de eisen van Externe veiligheid (BEVI).

Participatie

Over dit onderwerp wordt overleg gevoerd in het bestuurlijk overleg met de WOF en het WBP.

Ten aanzien van de beleidsregels staat geen direct bezwaar of beroep open (artikel 8:2 Awb). Wel indirect indien een omgevingsvergunning wordt aangevochten welke gebaseerd is op de beleidsregel.

In het bestuurlijk overleg heeft de WOF aangegeven zich te kunnen vinden in de geformuleerde regels. Het WBP heeft nog geen bestuurlijk standpunt bepaald. Dat doet men in het kader van de inspraakprocedure. Wel heeft men aangegeven geen voorstander te zijn van het opeggen van stringente economische beperkingen aan bedrijven.

Tevens is opgenomen dat de werking van de beleidsregels in samenspraak met belanghebbende partijen na 1 jaar geëvalueerd wordt.

Inspraak en zienswijzen.

Op 23 januari 2014 is een inspraakavond gehouden, tevens zijn een drietal schriftelijke zienswijzen binnengekomen.

Op de inspraakavond is gevraagd of Stocksales beperkt kunnen worden tot modische artikelen.

Hoewel de term "modisch" qua definitie moeilijk te begrenzen valt, heeft het college in de definitieve beleidsrels toch deze aanduiding opgenomen. Het leidt tot een iets verdere inperking van de toegestane activiteiten maar het sluit wel aan bij de bestaande praktijk van stocksales. Voor zover bij de gemeente bekend, betreffen de huidige stocksalesverkopen met name artikelen als kleding, schoenen en lederwaren en modeaccessoires. Door af te zien van een nadere definitie van de term "modisch" wordt aangesloten bij hetgeen hieronder onder spraakgebruik wordt verstaan.

Op de inspraakavond is ook aandacht gevraagd voor de begrenzing van de bedrijventerreinen. Vanwege de anti-samenloop bepaling zou er op het bedrijventerrein Haven maar één grote stocksale mogen plaatsvinden in een tijdvak.

Het college onderkent dat in vergelijking met de andere bedrijventerreinen het bedrijventerrein een bijzonder grote omvang heeft, dusdanig groot dat de ruimtelijke uitstraling van een stocksale aan de ene zijde geen invloed uitoefent op een bedrijf dat een paar kilometer verderop gevestigd is. Ter wille van de vergunningverlening wordt het bedrijventerrein Haven gesplitst in drie gedeelten waarbinnen geen samenloop van

stocksales mag plaatsvinden, te weten Haven Zeven, het gebied ten westen van de haven, het gebied ten oosten van de haven.

Er is geïnformeerd naar de toepasselijkheid van de winkeltijdenverordening. De raad heeft onlangs een nieuwe winkeltijdenverordening vastgesteld. Daarin is geen beperking meer opgenomen ten aanzien van de koopzondagen, behalve ten aanzien van de kern Sprang-Capelle. In de concept-beleidsregels kon nog geen rekening gehouden worden met de nieuwe regels. In de nu vastgestelde regels is de nu geldende winkeltijdenverordening vernoemd.

In de zienswijze van de WOF wordt aandacht gevraagd voor een strikte handhaving van de beleidsregels. Het college is van oordeel dat door het stellen van beleidsregels duidelijkheid bestaat de toegestane activiteiten. Door de activiteit te binden aan een vergunningplicht wordt handhavend optreden tegen bedrijven die zonder vergunning, dus illegaal, een magazijnverkoop organiseren vergemakkelijkt. Het college heeft de intentie om daadwerkelijk handhavend op te treden daar waar gesignaleerd wordt dat een bedrijf zonder vergunning opereert. Indien wordt vastgesteld dat een bedrijf vergunningvoorschriften overtreedt, is de sanctie dat de vergunning van rechtswege vervalt. In dat geval kan bijvoorbeeld de najaarsverkoop niet plaatsvinden.

Door het WBP wordt aangegeven dat het maximumstelsel als strijdig wordt ervaren met het gelijkheidsbeginsel. Ook wil het WBP de verkoopperiode verlengen met de maanden juni en december. Het college is van oordeel dat het maximumstelsel niet strijdig is met het gelijkheidsbeginsel. In beginsel is immers de activiteit een verboden activiteit, detailhandel is niet toegestaan op het bedrijventerrein. Vanwege het economische belang van bedrijven wordt incidentele verkoop toegestaan. Bedrijventerreinen zijn echter niet ingericht voor detailhandel. Om de overlast van een grote toeloop van klanten te beperken en vanwege de ruimtelijke aspecten is besloten om een maximumstelsel in te voeren. Er is ingeschat dat de vastgestelde maxima voldoende zijn om aan de vraag tegemoet te komen. Overigens is er de mogelijkheid om het maximum in overleg bij te stellen als blijkt dat het aantal vergunningen niet voldoende is. Uitbreiding van de periode is ook niet aan de orde omdat de huidige opgenomen periode voldoende ruim is om dit aantal vergunningen te vergunnen.

Door het bedrijf McGregor wordt gevraagd om een uitzondering te maken op de beleidsregels voor dit bedrijf aangezien de magazijnverkopen die het bedrijf organiseert al tientallen jaren plaatsvinden en op grond van het overgangsrecht van het bestemmingsplan zijn toegestaan. Het college onderkent dat er sprake is van overgangsrechtelijk beschermd gebruik door het betreffende bedrijf. Dat is ook schriftelijk vastgelegd. Het college weet dat dat het bedrijf op korte termijn verhuist naar een nieuwe locatie. Het voortbestaan van een overgangsrechtelijk beschermd gebruik vindt het college niet wenselijk. Door het vaststellen van de beleidsregels ontstaat een situatie waarop magazijnverkopen gelegaliseerd kunnen worden. tegen deze achtergrond wenst het college de uitzonderingspositie te beëindigen. Gelet op de lange termijn waarop het gebruik is toegestaan is met het bedrijf afgesproken dat een overgangstermijn van drie jaar wordt gehanteerd. na deze drie jaar valt het bedrijf onder de beleidsregels. Gedurende deze drie jaar mag het bedrijf twee keer per jaar, in het voor- en najaar verspreid over een periode van twee weken zeven verkoopmomenten van vier uur organiseren. Vijf verkoopmomenten vinden plaats op een doordeweekse avond en twee op een zaterdagochtend/-middag. Dit wordt expliciet schriftelijk vastgelegd, daarbij wordt tevens bepaald dat de overige voorwaarden van de beleidsregels m.m. van toepassing zijn en dat op de oude locatie geen beroep meer kan worden gedaan over overgangsrechtelijk beschermd gebruik.

Financiële consequenties

Geen