Mandaat beschermd wonen

Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Intitulé

Mandaat beschermd wonen

Mandaat Beschermd Wonen

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk

overwegende:

dat op 1 januari 2015 de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: de Wet) in werking treedt, welke gemeenten opdracht geeft zorg te dragen voor maatschappelijke ondersteuning, waaronder onder meer het bieden van beschermd wonen en opvang wordt verstaan;

dat de Wet voor het bieden van beschermd wonen en opvang geen formeel onderscheid meer kent tussen centrumgemeenten en regiogemeenten;

dat echter voor opvang en beschermd wonen tussen het Rijk en de VNG is afgesproken de in 2014 bestaande materiële situatie, dus de constructie met de centrumgemeenten, voorlopig te handhaven;

dat de middelen voor opvang en beschermd wonen daarmee voorlopig worden uitgekeerd aan de centrumgemeente Tilburg;

dat regiogemeenten wel een schriftelijk mandaat moeten geven om de wethouder van de centrumgemeente Tilburg bevoegd te maken om, namens hen, besluiten te nemen inzake opvang en beschermd wonen;

dat als – zoals de bedoeling is – na verloop van tijd de centrumgemeenten constructie wordt afgeschaft, gemeenten ook een ander persoon of orgaan mandaat kunnen geven.

gelet op afdeling 10.1.1. van de Algemene wet bestuursrecht;

gelet op artikel 2.3.2 en verder van de Wet;

besluit:

  • 1.

    mandaat te verlenen, met de bevoegdheid tot het verlenen van ondermandaat, aan de wethouder van de gemeente Tilburg die belast is met de portefeuille beschermd wonen en opvang, voor de volgende bevoegdheden:

    • -

      de collegebevoegdheden in het kader van artikel 2.3.2, 2.3.3 en 2.3.4 van de Wet indien er sprake is van een behoefte aan opvang of beschermd wonen of opvang (o.a. het ontvangen van meldingen en het doen van onderzoek);

    • -

      de collegebevoegdheid tot het bepalen van de toegang tot een maatwerkvoorziening ten behoeve van opvang en beschermd wonen, waaronder begrepen het nemen van beslissingen tot (her)indicatie;

    • -

      de collegebevoegdheden in het kader van artikel 2.3.5 van de Wet ten aanzien van het beslissen op aanvragen om een maatwerkvoorziening ten behoeve van opvang en beschermd wonen;

    • -

      de collegebevoegdheden in het kader van 2.3.6 van de Wet ten aanzien van het beslissen op aanvragen om een maatwerkvoorziening ten behoeve van opvang en beschermd wonen;

    • -

      de collegebevoegdheden in het kader van 2.3.8 tot en met 2.4.4 van de Wet voor zover er sprake is van een beslissing inzake een maatwerkvoorziening of PGB ten behoeve van opvang en beschermd wonen;

    • -

      alle collegebevoegdheden in het kader van de verordening maatschappelijke ondersteuning voor zover het een maatwerkvoorziening beschermd wonen of opvang betreft;

    • -

      de bevoegdheid tot het namens het college voeren van rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratieve beroepsprocedures of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten. Rechtsgedingen omvat ook het instellen van een kort geding, de voeging in strafzaken, de instelling van beroep, het verzoek tot schorsing van een aangevochten beslissing of het aanvragen van een voorlopige voorziening.

  • 2.

    de voornoemde wethouder van de gemeente Tilburg tevens ondertekeningsmandaat te verlenen ter uitoefening van voornoemde beslissingsmandaten.

    Aldus vastgesteld in de vergadering van 2 december 2014.

    Burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk

    de secretaris, de burgemeester,

    J. H. Lagendijk drs. A.M.P. Kleijngeld

    Bijlage: artikelen uit Wmo waarnaar wordt verwezen in mandaat voorstel.

    1.link naar afdeling 10.1.1. van de Algemene wet bestuursrecht: http://wetten.overheid.nl/BWBR0005537/Hoofdstuk10/Titel101/Afdeling1011/

    geldigheidsdatum_24-09-2014

    Artikel 2.3.2 Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

    • 1.

      Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.

    • 2.

      Voordat het onderzoek van start gaat, kan de cliënt het college een persoonlijk plan overhandigen waarin hij de omstandigheden, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a tot en met g, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen. Het college brengt de cliënt van deze mogelijkheid op de hoogte en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding, bedoeld in het eerste lid, in de gelegenheid het plan te overhandigen.

    • 3.

      Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

    • 4.

      Het college onderzoekt:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • c.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • e.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • f.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4, verschuldigd zal zijn.

    • 5.

      Indien de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in het tweede lid aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek als bedoeld in het vierde lid, onderdelen a tot en met g.

    • 6.

      Bij het onderzoek wordt aan de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget. De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger wordt in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de gevolgen van die keuze.

    • 7.

      De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

    • 8.

      Het college verstrekt de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek.

    • 9.

      Een aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.5 kan niet worden gedaan dan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de in het eerste lid genoemde termijn.

    Artikel 2.3.3

    In spoedeisende gevallen, daaronder begrepen de gevallen waarin terstond opvang noodzakelijk is, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, beslist het college na een melding als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onverwijld tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2 en de aanvraag van de cliënt.

    Artikel 2.3.4

    • 1.

      Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

    • 2.

      De cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening, verstrekt het college desgevraagd terstond een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

    Artikel 2.3.5

    • 1.

      Het college beslist op een aanvraag:

    • a.

      van een ingezetene van de gemeente om een maatwerkvoorziening ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie;

    • b.

      van een ingezetene van Nederland om een maatwerkvoorziening ten behoeve van opvang en beschermd wonen.

    • 2.

      Het college geeft de beschikking binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag.

    • 3.

      Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

    • 4.

      Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een

    situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

    • 5.

      De maatwerkvoorziening is, voor zover daartoe aanleiding bestaat, afgestemd op:

    • a.

      de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt,

    • b.

      zorg en overige diensten als bedoeld bij of krachtens de Zorgverzekeringswet,

    • c.

      jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet die de cliënt ontvangt of kan ontvangen,

    • d.

      onderwijs dat de cliënt volgt dan wel zou kunnen volgen,

    • e.

      betaalde werkzaamheden,

    • f.

      scholing die de cliënt volgt of kan volgen,

    • g.

      ondersteuning ingevolge de Wet werk en bijstand,

    • h.

      de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt.

    • 6.

      Het college kan een maatwerkvoorziening weigeren indien de cliënt aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, dan wel er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande.

    Artikel 2.3.6

    • 1.

      Indien de cliënt dit wenst, verstrekt het college hem een persoonsgebonden budget dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.

    • 2.

      Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:

    • a.

      de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerk-voorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

    • 3.

      Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in het tweede lid, onder c, weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

    • 4.

      Bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden betreffende het tarief, de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

    • 5.

      Het college kan een persoonsgebonden budget weigeren:

    • a.

      voor zover de kosten van het betrekken van de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van derden hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening of;

    • b.

      indien het college eerder toepassing heeft gegeven aan artikel 2.3.10, eerste lid, onderdeel a, d en e.

    • 6.

      Op een persoonsgebonden budget is titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

    Artikel 2.3.8

    • 1.

      De cliënt doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6.

    • 2.

      De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij regeling van Onze Minister aan te wijzen administraties.

    • 3.

      De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

    Artikel 2.4.4

    1.De Vereniging van Nederlandse Gemeenten kan met verzekeraars een overeenkomst sluiten inhoudende een door die verzekeraars te betalen afkoopsom voor de voor de komende periode ingevolge artikel 2.4.3, eerste lid, te verwachten schadelast ten gevolge van de schadeplichtigheid van hun verzekerden.

    Staatsblad 2014 280 14

    • 2.

      De overeenkomst heeft geen betrekking op de schadelast van een gemeente die voor de aanvang van de onderhandelingen over de bedoelde overeenkomst aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten te kennen heeft gegeven van haar bevoegdheid in het eerste lid gebruik te maken.

    • 3.

      De Vereniging van Nederlandse Gemeenten stelt voor aanvang van de periode waarvoor een afkoopsom is overeengekomen, gemeenten op de hoogte van de totstandkoming van bedoelde overeenkomst.