Regeling vervallen per 23-03-2017

Beleidsregels Jeugdhulp Waalwijk 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 22-03-2017 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Beleidsregels Jeugdhulp Waalwijk 2015

Beleidsregels Jeugdhulp Waalwijk 2015

Het College van Waalwijk,

gelet op de Jeugdwet en de Verordening Jeugdhulp Waalwijk 2015,

besluit vast te stellen de volgende:

December 2014

Beleidsregels Jeugdhulp

Waalwijk 2015

Inhoud

Hoofdstuk 1. Algemeen 4

  • 1.

    1 Definities en begrippen 4

  • 1.

    2 Algemene inleiding 4

Hoofdstuk 2. Vormen van toegang jeugdhulp 5

  • 2.

    1 Vormen van jeugdhulp 5

  • 2.

    2 Toegang jeugdhulp 5

Hoofdstuk 3. Procedure jeugdhulp via de gemeente 6

  • 3.

    1 Melding hulpvraag 6

  • 3.

    2 Gesprek 7

  • 3.

    3 Verslag 7

  • 3.

    4 Het integraal plan van aanpak 7

  • 3.

    5 Aanvraag 8

  • 3.

    6 De beschikking 8

Hoofdstuk 4. Afwegingskader voor een individuele maatwerkvoorziening 8

  • 4.

    1 Hoofdverblijf 8

  • 4.

    2 Voorliggende voorzieningen 8

  • 4.

    3 Voorliggende voorzieningen op grond van andere wet- of regelgeving 9

  • 4.

    4 Gebruikelijke zorg 9

  • 4.

    4 Goedkoopst adequate individuele voorziening 9

Hoofdstuk 5. Regels voor een persoonsgebonden budget (pgb) bij een individuele voorziening 9

  • 5.

    1 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb 9

  • 5.

    2 Voorlichting 11

  • 5.

    3 Eigen verantwoordelijkheden van de cliënt 11

  • 5.

    4 Beschikking pgb 11

  • 5.

    5 Trekkingsrecht 11

  • 5.

    6 Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers 12

  • 5.

    7 Hoogte pgb individuele voorziening voor immateriële dienstverlening 12

  • 5.

    8 Controle 12

Hoofdstuk 6. Eigen bijdrage 12

Hoofdstuk 7. Voorliggende en Individuele voorzieningen 13

  • 7.

    1 Algemeen gebruikelijke voorzieningen 13

  • 7.

    2 (Wettelijk) voorliggende voorzieningen 13

  • 7.

    3 Voorliggende voorzieningen Jeugdhulp 14

  • 7.

    4 Individuele voorzieningen Jeugdhulp 14

Hoofdstuk 8. Klachtprocedure 14

Hoofdstuk 9. Slotbepaling 15

Bijlage 1. Definities 16

Bijlage 2. Richtlijnen gebruikelijke zorg 18

Hoofdstuk 1. Algemeen

1.1 Definities en begrippen

Alle definities die in deze beleidsregels worden, gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de wet, de verordening.

1.2 Algemene inleiding

De verordening jeugdhulp gemeente Waalwijk 2015 geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Deze wet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar de gemeenten van de jeugdzorg, de jeugd-ggz, de zorg voor verstandelijke beperkte jeugdigen en de begeleiding en verzorging van jeugdigen. Daarnaast wordt met deze wet een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak), naar een stelsel op basis van ondersteuning door gemeenten (voorziening).

Het wettelijk recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg worden hierbij vervangen door ondersteuning waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk).

Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel te zorgen voor eigen kracht van de jongere en het zorgen en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.

De jeugdwet schrijft voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:

  • 1.

    Over de door het college te verlenen individuele jeugdvoorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen (hoofdstuk 3 verordening);

  • 2.

    met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele jeugdhulpvoorziening (hoofdstuk 2 en 3 van de verordening);

  • 3.

    over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele jeugdhulpvoorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen (hoofdstuk 2 van de verordening);

  • 4.

    over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld (hoofdstuk 4 van de verordening);

  • 5.

    voor de bestrijding van ten onrechte ontvangen van een individuele jeugdhulpvoorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet (hoofdstuk 7 van de verordening);

  • 6.

    over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet, en

  • 7.

    ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, de kinderbeschermingsmaatregelen of de in te zetten jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden (hoofdstuk 8 van de verordening).

In het Transitieplan voor het sociaal domein in Waalwijk: Andere kijk, goed voor elkaar (hierna: Transitieplan), het regionaal Beleidskader Jeugdhulp Hart van Brabant 2015-2018 (hierna: Beleidskader Jeugd) en het Beleidsplan Jeugdhulp Waalwijk 2015 (hierna: Beleidsplan) is het te voeren beleidskader vastgesteld door de gemeenteraad. In de Verordening Jeugdhulp Waalwijk 2015 (hierna: Verordening) wordt de Wet verder uitgewerkt op gemeentelijk niveau, eveneens vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 11 december 2014. In deze verordening wordt verwezen naar nadere uitwerking en regels over de uitvoering van de Wet door het college. In de nu voorliggende beleidsregels is deze nadere uitwerking opgenomen.

Het transitieplan, het beleidskader jeugd, het beleidsplan, de verordening en de beleidsregels zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Deze beleidsregels zullen zoveel mogelijk de opbouw van de verordening volgen.

Deze beleidsregels zullen per 1 januari 2015 in werking treden. In het jaar 2015 geldt het overgangsrecht. Dat houdt in dat de jeugdigen of hun ouders recht hebben op continuering van de huidige indicatie en het hieraan verbonden budget dat in de toekenningsbeschikking van het zorgkantoor staat. Dit overgangsrecht duurt tot de einddatum van de indicatie, maar uiterlijk tot januari 2016. Daarna wordt de situatie opnieuw bekeken.

Hoofdstuk 2. Vormen van toegang jeugdhulp

2.1 Vormen van jeugdhulp

De verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a van de wet, bepaalt dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele jeugdhulpvoorzieningen en overige jeugdhulpvoorzieningen.

In onze verordening is onderscheid gemaakt tussen algemene en individuele jeugdhulpvoorzieningen. Voor een deel van de hulpvragen kan worden volstaan met een algemene voorziening. Hier kunnen jeugdigen en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden.

2.2 Toegang jeugdhulp

2.2.1 Hulpvraag

Bij een hulpvraag dient een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de hulpvraag van de burger, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen. Bij een hulpvraag worden alle leefdomeinen gescreend. Voor de screening kan een speciaal ontwikkeld, digitaal instrument worden ingezet. Er wordt geïnventariseerd wat de burger op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg, hulp van zijn sociaal netwerk of vrijwillige inzet dan wel door het verrichten van maatschappelijke nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren. Er wordt dan onderzocht of met ondersteuning van een algemene voorziening, of een voorliggende voorziening of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Jeugdwet valt, of een individuele voorziening, de hulpvraag van de burger kan worden opgelost.

In de gemeente Waalwijk zijn er drie mogelijkheden hoe professionals een jeugdige naar specialistische Jeugdhulp kunnen doorverwijzen:

1. Team WijZ

De medewerkers van het team WijZ krijgen het mandaat om snel en direct ondersteuning in te zetten. Team WijZ is het toegangsteam van de gemeente Waalwijk en staat voor Werk en inkomen, jeugdhulp en zorg. Zij kunnen onder andere direct doorverwijzen naar vrij toegankelijk aanbod. Dit is aanbod voor advies en informatie, ambulante trainingen en cursussen, ambulante behandeling en begeleiding.

2. Huisartsen, jeugdartsen en medische specialisten (zoals kinderartsen)

Deze beroepsgroepen hebben wettelijk de ruimte om zelf, naar eigen inzicht, door te verwijzen naar Jeugdhulp. Ten behoeve van een sluitende aanpak worden met hen op regionaal en lokaal niveau afspraken gemaakt over de wijze waarop het beste kan worden samengewerkt. Er wordt aangesloten op de toegang bij de gemeente Waalwijk.

3.Raad van de Kinderbescherming

In het gedwongen kader kan de toeleiding naar aanvullende (gespecialiseerde) jeugdhulp plaatsvinden via de gecertificeerde instelling voor jeugdbescherming (voormalig Bureau Jeugdzorg) en jeugdreclassering, via de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur van een justitiële jeugdinrichting. De gemeente Waalwijk heeft in deze gevallen een leveringsplicht. De gecertificeerde instelling overlegt dan met de gemeente over de in te zetten Jeugdhulp in het kader van de door de kinderrechter opgelegde maatregel.

Om de veiligheid te waarborgen en om het jeugdstelsel integraal in te richten gelden de volgende beleidskaders voor het gedwongen kader:

  • 1.

    De werkwijze van het gedwongen kader moet logisch aansluiten op het vrijwillig kader om continuïteit van hulp te waarborgen, ook na beëindiging van opgelegde (jeugdbeschermings- of jeugdreclasserings-)maatregelen.

  • 2.

    Het team WijZ speelt een centrale rol en bewaakt de integrale inzet en continuïteit van hulp. Maatregelen zijn namelijk tijdelijk en in principe niet gericht op de normale, dagelijkse leefwereld van het gezin.

  • 3.

    Voor de jeugdigen en ouders moet het duidelijk en transparant zijn hoe de rollen, taken en verantwoordelijkheden zijn tussen de medewerker van het team WijZ, specialistische hulpverlener en de (gezins)voogd of jeugdreclasseringsmedewerker. De medewerker van het team WijZ kan gebruikmaken van “drangprincipes” als stok achter de deur. Is dit niet voldoende om de (ernstige) ontwikkelingsbedreiging weg te nemen, dan kan de medewerker van het team WijZ een raadsverzoek vragen. Als de rechter een maatregel heeft uitgesproken gaat ook de (gezins)voogd/jeugdreclasseerder aan de slag in het gezin.

  • 4.

    De medewerker van het team WijZ, de gezinsvoogd en de specialistische hulp werken nauw samen om de doelen van de OTS en/of JR-maatregel te behalen.

  • 5.

    Een verzoek tot maatregel wordt altijd besproken met de ouders.

  • 6.

    Uitgangspunt is dat gemeenten bij incidenten niet met protocollen reageren, maar zoeken naar oplossingen met goede ondersteuning en multidisciplinaire oordeelsvorming.

Hoofdstuk 3. Procedure jeugdhulp via de gemeente

De jeugdige en zijn ouders kan zijn hulpvraag stellen bij de gemeente of bij de huisarts, medische specialist of jeugdarts. Deze medisch specialisten mogen de cliënt, zonder tussenkomst van de gemeente, verwijzen naar een jeugdhulpaanbieder. De Jeugdhulpaanbieder beoordeelt of de inzet van jeugdhulp nodig is. Indien de hulpvraag via de gemeente loopt, wordt onderstaande procedure doorlopen.

Een uitzondering is wanneer er sprake is van spoedeisende gevallen dan treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel. Spoedeisende hulpvragen kunnen ook worden gemeld bij de Spoedeisende Zorg (SEZ).

3.1 Melding hulpvraag

Wanneer een jeugdige of ouder behoefte heeft aan hulp of ondersteuning kan hij of zij de WaalWijzer raadplegen. Dit is een website, speciaal ontworpen voor de transitie. De WaalWijzer biedt handvatten bij het vinden van ondersteuning die de inwoner zelf kan organiseren en helpt daarbij met het slim oplossen van de vraag waarmee men zelf verder kan (zie Transitieplan: Hulpwijzer). De WaalWijzer is altijd en voor iedereen toegankelijk. Als blijkt dat het probleem niet voldoende is opgelost, wordt er een melding van de hulpvraag gedaan. De melding van een hulpvraag kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan (door de cliënt zelf of namens de cliënt). De ontvangst van de melding wordt altijd bevestigd.

3.2 Gesprek

De melding van de hulpvraag wordt opgepakt door team WijZ. Binnen 6 weken na ontvangst van de melding wordt er door een medewerker van team WijZ een gesprek gevoerd met de jeugdige en zijn ouders. Voor een zorgvuldig besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders worden verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Indien nodig voor het onderzoek, kan er ook sprake zijn van meerdere opeenvolgende gesprekken. Het brede gesprek is het uitgangspunt tijdens het uitgebreide onderzoek naar de situatie van belanghebbende.

In het gesprek is onder andere aandacht voor:

  • -

    De behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

  • -

    Het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

  • -

    Het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving tot een oplossing te komen;

  • -

    De mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

  • -

    De mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

  • -

    De wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • -

    Hoe rekening gehouden zal worden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders;

  • -

    De mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze;

  • -

    Het familiegroepsplan.

Doel van het gesprek is om samen met de jeugdige en zijn ouders te komen tot een goed ondersteuningsaanbod en de jeugdige en zijn ouders te begeleiden naar het ondersteuningsaanbod. Indien geïndiceerde jeugdhulp nodig is dan zal de melding overgaan in een aanvraag.

Wanneer uit het gesprek blijkt dat er meer informatie nodig is worden jeugdige of ouders verzocht toestemming te geven om informatie op te vragen bij derden of aan hen wordt verzocht zelf zorg te dragen voor de benodigde informatie. Indien nodig kan de medewerker van team WijZ een deskundigen advies aanvragen bij onder andere het expertise team van Hart van Brabant.

3.3 Verslag

Het onderzoek/gesprek wordt afgesloten met een verslag. Het verslag is in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. De invulling van het verslag is vormvrij. Bij het gesprek worden aantekeningen gemaakt die uitgewerkt worden tot een verslag. Dit verslag kan bij de aanvraag gevoegd worden om te voorkomen dat zaken dubbel gedaan worden.

3.4 Het integraal plan van aanpak

In het integraal plan van aanpak wordt weergegeven welke afspraken in het gesprek met de jeugdige en zijn ouders zijn gemaakt, zoals het aanspreken van het sociaal netwerk voor ondersteuning of hulp of andere voorliggende voorzieningen. Ook het familiegroepsplan, waarin het sociaal netwerk van de jeugdige aangeeft welke problemen zij ervaren en welke oplossingen zij hiervoor zien, kan onderdeel uitmaken van het integraal plan van aanpak. Tevens wordt hierin opgenomen welke aanvullende maatwerkvoorzieningen nog noodzakelijk zijn voor de belanghebbende. Het integraal plan van aanpak wordt samen met de cliënt opgesteld. Dit kan gedaan worden op het aanmeldformulier of in een apart document.

3.5 Aanvraag

Het integraal plan van aanpak kan als aanvraag dienen. De aanvraag kan alleen door de gemeente in behandeling worden genomen wanneer het integraal plan van aanpak is:

  • -

    ondertekend door de jeugdige of diens wettelijke vertegenwoordiger;

  • -

    voorzien van naam, geboortedatum en BSN van de jeugdige;

  • -

    voorzien van de kopie van een geldig identificatiebewijs (conform artikel 5, tweede lid van de verordening en artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht).

Wanneer een aanvraag niet volledig wordt ingediend wordt op grond van artikel 4:5 Awb verzocht om aanvulling van de aanvraag. De datum van indiening van de oorspronkelijke aanvraag is bepalend.

Indien de gemeente een aanvraag ontvangt die door een ander bestuursorgaan behandeld moet worden, heeft de gemeente een doorzendplicht (artikel 2:3 Awb).

3.6 De beschikking

De cliënt ontvangt binnen 2 weken na de aanvraag een schriftelijke beslissing, de beschikking. Indien deze termijn overschreden lijkt te worden, zal de cliënt voor afloop van de termijn -op grond van artikel 4:14 Awb- schriftelijk geïnformeerd worden over een verlenging met maximaal 8 weken.

In de beschikking staat:

  • -

    de aanvraagdatum;

  • -

    de beslissing;

  • -

    de motivering van de beslissing;

  • -

    Informatie over effectuering van het besluit;

  • -

    en/of er sprake is van een te betalen ouderbijdrage.

Tegen de beslissing zijn bezwaar en beroep volgens de Awb mogelijk.

Hoofdstuk 4. Afwegingskader voor een individuele maatwerkvoorziening

4.1 Hoofdverblijf

Bij jeugdigen is in de basis de gemeente waar de ouder met gezag woont de verantwoordelijke gemeente voor de inzet van jeugdhulp. Meestal is dat direct duidelijk, maar soms ligt het ingewikkelder. In de Jeugdwet (artikel 1.1) bepaalt het woonplaatsbeginsel welke gemeente verantwoordelijk is voor het inzetten van jeugdhulp of de uitvoering van de maatregel jeugdbescherming of jeugdreclassering (dan is veelal de gemeente waar de jeugdige verblijft de verantwoordelijke gemeente).

4.2 Voorliggende voorzieningen

Wanneer blijkt dat belanghebbende niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, wordt beoordeeld of er zogenaamde algemene voorzieningen of andere voorzieningen zijn die de problemen die belanghebbende ervaart (gedeeltelijk) kunnen oplossen. Deze voorzieningen zijn voorliggend op een individuele voorziening. Algemene/andere voorziening is een breed begrip. Het betreft voorzieningen waar iedereen, zonder indicatie of andere vorm van toegang, gebruik van kan maken.

4.3 Voorliggende voorzieningen op grond van andere wet- of regelgeving

Voorliggend op de Jeugdwet is een voorziening/dienst op grond van een andere wettelijke regeling, zoals de Wet langdurige zorg (Wlz), ziektekostenverzekering of het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV). Indien dit het geval is, zal er op grond van de Jeugdwet geen voorziening/dienst worden verstrekt.

4.4 Gebruikelijke zorg

Gebruikelijke zorg is zorg die op basis van de sociale relatie met de cliënt verwacht mag worden. De gebruikelijke zorg van een ouder aan een kind/jeugdige is met name afhankelijk van de leeftijd van het kind. Wanneer de gebruikelijke hulp wordt overschreden kan een individuele voorziening worden ingezet. Richtlijnen voor gebruikelijke zorg zijn toegevoegd in bijlage 2.

4.4 Goedkoopst adequate individuele voorziening

De verstrekking is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening, waarbij de adequaatheid leidend is. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Indien belanghebbende een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van belanghebbende. In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een pgb gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening.

Hoofdstuk 5. Regels voor een persoonsgebonden budget (pgb) bij een individuele voorziening

Uitgangspunt bij het bieden van ondersteuning is de individuele situatie van de cliënt. Als blijkt dat er - aanvullend op voorliggende oplossingsmogelijkheden - ondersteuning nodig is, dan wordt dat geboden in de vorm van een individuele voorziening.

Dat geldt ook voor de vorm waarin een cliënt (of zijn ouders) de ondersteuning wil ontvangen: via zorg in natura of deze zelf inkopen en organiseren via een pgb.

De cliënt moet gemotiveerd aantonen dat een individuele voorziening, geleverd door een aanbieder, voor de cliënt niet passend is in zijn situatie.

Een pgb kan een geschikt instrument zijn voor de cliënt om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een vorm van verstrekking die bij uitstek geschikt is voor mensen die zelf de regie over hun leven kunnen voeren.

De gemeente vindt het van belang dat mensen eigen regie over hun leven kunnen voeren en dat zij, indien zij dit wensen, hiervoor een pgb inzetten. Of er redenen zijn een pgb eventueel niet toe te kennen, wordt op basis van iemand zijn individuele situatie beoordeeld (voor jeugdhulp worden hierbij de onder artikel 8.1.1 van de Jeugdwet benoemde criteria gehanteerd).

Jeugdigen die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering hebben gekregen, of jeugdigen die zijn opgenomen in een gesloten accommodatie met een machtiging, komen niet in aanmerking voor een pgb.

5.1 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb

5.1.1 Persoonlijk plan

Een individuele voorziening in de vorm van een pgb wordt alleen verstrekt indien de cliënt (of zijn ouders) dit gemotiveerd, aan de hand van een opgesteld plan vraagt (conform artikel 8.1.1 van de Jeugdwet). De cliënt moet daarin gemotiveerd aangeven waarom het gecontracteerde aanbod van de gemeente niet passend is in zijn specifieke situatie. Daarnaast moet hierin zijn aangegeven hoe hij zijn ondersteuning (of dat van zijn kind) wil gaan organiseren. Dit plan moet onder andere inzicht geven in wie de hulp gaat leveren en - afhankelijk van het type ondersteuning - of deze persoon/organisatie beschikt over de benodigde kwalificaties (zijnde wettelijke kwaliteitscriteria en voorschriften).

Door het opstellen van een persoonlijk plan wordt de cliënt gestimuleerd na te denken over zijn zorgvraag, deze uit te werken en te concretiseren, en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de zorg te evalueren. De gemeente beoordeelt of dit plan voldoet. Het goedgekeurde persoonlijk plan wordt onderdeel van het integraal plan van aanpak van de cliënt.

5.1.2 Bekwaamheid

Het pgb is in beginsel beschikbaar voor alle Waalwijkse cliënten die in aanmerking komen voor ondersteuning op grond van de Jeugdwet. We willen dat mensen die een pgb willen een bewuste keuze maken en weten welke verantwoordelijkheden daarmee samenhangen. Voor wat betreft het laatste gaat het niet alleen om het inzetten van het budget, maar ook om het aansturen van de hulp.

Als een cliënt een pgb wil, wordt bekeken of hij (of zijn ouders) de verantwoordelijkheden die daarbij horen kan dragen. Daarbij gaat het om bijvoorbeeld het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een juiste administratie.

Door de invoering van het trekkingsrecht (zie Hoofdstuk 5.5), waarbij het belangrijkste deel van het budgetbeheer wordt overgenomen door de Sociale Verzekerings Bank (SVB), gaat het bij het toetsen van de bekwaamheid niet om de vaardigheden van de cliënt om een budget te beheren.

Bij jeugdigen onder de 16 jaar zijn het de ouders die over de bekwaamheid moeten beschikken om zorg in te kopen. Bij jeugdigen tussen de 16 en 18 jaar (met uitloop tot 23 jaar) kan het echter voorkomen dat de jeugdige zelf het contract aangaat(met toestemming gezaghebbenden bij jeugdigen tot 18 jaar).

In het geval de cliënt zelf niet beschikt over de benodigde vaardigheden om de regie te voeren over het pgb, kan in een aantal situaties toch een pgb worden verstrekt. In dat geval kan bijvoorbeeld gezaghebbende of een wettelijk vertegenwoordiger de regierol op zich nemen.

Er kunnen situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een pgb niet gewenst is. In deze situaties kan een pgb worden geweigerd. Om een pgb af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er enige feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn (bijvoorbeeld de cliënt heeft als gevolg van dementie, een verstandelijke handicap of ernstige psychische problemen onvoldoende inzicht in de eigen situatie), maar ook het aantonen van eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.

5.1.3 Kwaliteit

De Jeugdwet (Hoofdstuk 4) stelt kwaliteitseisen aan alle aanbieders van jeugdhulp en gecertificeerde instellingen. Deze eisen gelden voor zowel aanbieders van zorg in natura als voor ondersteuning via een pgb. De volgende kwaliteitseisen zijn opgenomen

  • -

    Verantwoorde hulp bieden, artikel 4.1.1, eerste lid;

  • -

    Norm voor verantwoorde werktoedeling, artikel 4.1.1, tweede lid;

  • -

    Familiegroepsplan, artikel 4.1.2 en 4.1.3;

  • -

    Kwaliteitssysteem, artikel 4.1.4;

  • -

    VOG, artikel 4.1.6;

  • -

    Verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, artikel 4.1.7;

  • -

    Meldplicht calamiteit en geweld, artikel 4.1.8;

  • -

    Verplichting een vertrouwenspersoon in de gelegenheid stellen zijn taak uit te oefenen, artikel 4.1.9.

    • 5.

      2 Voorlichting

Zoals uit de Jeugdwet is af te leiden, is het belangrijk dat belanghebbenden vooraf goed weten wat het pgb inhoudt en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. Deze voorlichting zal al vóór het moment van aanvragen worden gegeven. Tijdens het gesprek, maar ook later tijdens de aanvraagprocedure, zal belanghebbende door medewerker van team WijZ worden geïnformeerd. Bij de beschikking wordt de informatie over het pgb nogmaals toegevoegd. Daarnaast verzorgt het servicecentrum pgb van de sociale verzekeringsbank (SVB) voorlichting voor en ondersteuning van budgethouders.

5.3 Eigen verantwoordelijkheden van de cliënt

De cliënt (of zijn ouder) is zelf verantwoordelijk voor:

  • -

    het doorgeven (op verzoek of uit eigen beweging) van feiten en omstandigheden aan de gemeente waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een pgb;

  • -

    het inkopen/regelen van individuele voorziening of hulp.

De hulpverlener die vanuit het pgb wordt betaald, is verantwoordelijk voor het doorgeven van loongegevens aan de belastingdienst.

In het kader van het trekkingsrecht geeft de SVB aan de Belastingdienst door aan wie zij geld heeft uitbetaald.

5.4 Beschikking pgb

Als de belanghebbende kiest voor een pgb, wordt in de beschikking onder andere aanvullend opgenomen (conform artikel 12 van de Verordening):

  • -

    dat er sprake is van een individuele voorziening in de vorm van een pgb;

  • -

    de hoogte van het pgb.

De toekenning van het pgb eindigt wanneer:

  • -

    de cliënt verhuist naar een andere gemeente;

  • -

    de cliënt overlijdt;

  • -

    de indicatieperiode of geldigheidsduur is verstreken;

  • -

    de cliënt aangeeft dat zijn situatie is veranderd en (de gemeente) vaststelt dat de voorziening niet meer voldoet;

  • -

    de budgethouder geen verantwoording aflegt over het gebruik van het pgb en de behaalde resultaten;

  • -

    de budgethouder het pgb laat omzetten in ZiN.

5.5 Trekkingsrecht

In de Jeugdwet is opgenomen dat gemeenten pgb’s uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van het servicecentrum pgb van de SVB. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel hulp is geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. De niet bestede pgb bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente. Ook de pgb’s voor een hulpmiddel of voorziening moeten worden overgemaakt naar de SVB, waarna de SVB de ingezonden facturen betaalt.

In de processen en systemen van de SVB is een aantal waarborgen en controles ingebouwd. Zo kan de SVB geen uitbetaling doen zonder goedkeuring van de gemeente en controleert de SVB de contracten vanuit arbeidsrechtelijk oogpunt. De gemeente is daarnaast verantwoordelijk voor een inhoudelijke controle op contracten, bijvoorbeeld gericht op kwaliteit van ondersteuning.

De gemeente maakt het budget (periodiek) over aan de SVB. De budgethouder sluit contracten af met één of meerdere zorgverleners voor de inkoop van de benodigde hulp en ondersteuning. De SVB heeft modelovereenkomsten beschikbaar waar budgethouders gebruik van kunnen maken.

5.6 Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers

In het persoonlijk plan van de cliënt kan hij of zij de wens uitspreken om zijn sociale netwerk of mantelzorgers in te willen zetten. In navolging van de regering is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de “gebruikelijke hulp” overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en doelmatiger is dan zorg in natura.

5.7 Hoogte pgb individuele voorziening voor immateriële dienstverlening

De maximale hoogte van een pgb is begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte individuele voorziening in natura.

De gemeente maakt onderscheid tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociaal netwerk, door hulpverleners die niet aangesloten zijn bij een professionele organisatie (zogenaamde zzp’ers, werkstudenten e.d.) en geregistreerde zorgaanbieders. Hiervoor geldt een gedifferentieerd pgb tarief, namelijk:

  • -

    sociaal netwerk: 50% van de kostprijs van de goedkoopst adequate voorziening;

  • -

    hulpverleners die niet zijn aangesloten bij een professionele organisatie: 75% van de kostprijs van de goedkoopst adequate voorziening;

  • -

    geregistreerde zorgaanbieders: 100% van de kostprijs van de goedkoopst adequate voorziening.

Het pgb mag niet worden uitgegeven aan:

  • -

    bemiddelingskosten (zoals belangbehartigers of tussenpersonen);

  • -

    administratiekosten (zoals bijvoorbeeld de extrakosten wanneer er met een acceptgiro wordt gefactureerd);

  • -

    een eenmalige uitkering (ter compensatie van het verlies van inkomsten van de particuliere zorgverlener);

  • -

    reiskosten voor woon-werkverkeer;

  • -

    feestdagenuitkering;

  • -

    vaste maandlonen (de budgethouder moet de zorgverlener via een declaratie of factuur laten uitbetalen).

Er is geen vrij besteedbaar deel voor nieuwe pgb-houders vanaf 1 januari 2015.

5.8 Controle

Op grond van artikel 12 van de verordening kan een pgb worden toegekend. De controle van het pgb vindt als volgt plaats: Iedere cliënt dient bij de uitbetaling van diensten per periode van uitbetaling een betalingsafschrift van de bank of giro te kunnen overleggen.

Bij een pgb-budget voor de ondersteuning van diensten waarbij er periodiek uitbetaald wordt en de beschikkingstermijn langer is dan één jaar zal jaarlijks verantwoording van de cliënt gevraagd worden.

Is het pgb anders besteed dan bedoeld, dan zal de gemeente overwegen het pgb geheel of gedeeltelijk terug te vorderen.

Hoofdstuk 6. Eigen bijdrage

In de Jeugdwet (art. 8.2.1) is aangegeven wanneer de ouder een ouderbijdrage is verschuldigd. Er kan sprake zijn van een ouderbijdrage in verband met de kosten van de aan een jeugdige geboden jeugdhulp voor zover deze jeugdhulp verblijf buiten het gezin inhoudt of als het de kosten betreft van verblijf van een jeugdige in een justitiële jeugdinrichting. De ouderbijdrage is ingegeven door het besparingsmotief: ouders van wie de kinderen buiten het gezin worden verzorgd hebben minder kosten voor die kinderen.

Voor ondersteuning, hulp en zorg op grond van de Jeugdwet kunnen geen eigen bijdragen worden opgelegd. Voor ambulante jeugdzorg kan dus geen ouderbijdrage worden gevraagd. Verder worden in de Jeugdwet nog de volgende situaties genoemd waarin geen ouderbijdrage kan worden gevraagd:

  • -

    als de jeugdige met het oog op adoptie niet meer door zijn ouders wordt verzorgd en opgevoed;

  • -

    de ouders van het gezag over de jeugdige zijn ontheven of ontzet;

  • -

    het verblijf en de verzorging worden aangeboden in een acute noodsituatie voor de duur van ten hoogste zes weken.

Hoofdstuk 7. Voorliggende en Individuele voorzieningen

7.1 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Wanneer mensen een beperking hebben, wordt bij activiteiten in het dagelijks leven en vrijetijdsbesteding nog vaak gedacht aan een individuele voorziening, terwijl er voorliggende voorzieningen mogelijk zijn of het gewoon de verantwoordelijkheid is van de jeugdige of zijn ouders. Er zijn veel algemeen beschikbare en redelijke oplossingen voorhanden, die mensen zonder beperking ook zelf moeten regelen of betalen. Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn:

  • -

    Ondersteuning door een vrijwilliger

  • -

    Kinderopvang

  • -

    Scouting of sportclub

  • -

    Etc.

7.2 (Wettelijk) voorliggende voorzieningen

Voordat een individuele voorziening wordt overwogen, wordt nagegaan of er eerst een beroep gedaan kan worden op een (wettelijke) voorliggende voorziening. Hierbij kan gedacht worden aan (lijst is niet uitputtend):

-Onderwijs:

begeleiding van kinderen met problemen is de verantwoordelijkheid van school. Tevens zijn er mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs. Alleen in uitzonderlijke situaties, als toezicht en aansturen meer vraagt dan van school en ouders kan worden verwacht en de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs ontoereikend zijn, kan een individuele voorziening aan de orde zijn.

-Kinderopvang:

kinderopvang is de verantwoordelijkheid van ouders, werkgever en overheid (kinderopvangtoeslag). Kinderopvang is ook voor kinderen met een beperking voorliggend en het leren omgaan van leidsters met het betreffende kind valt onder de gebruikelijke hulp die ouders moeten bieden. Alleen in uitzonderlijke situaties als een kind extra begeleiding nodig heeft die niet door leidsters kan worden geboden en niet van ouders kan worden verwacht, en de begeleiding niet valt onder de door de ziektekostenverzekeraar vergoede kosten voor verpleging en verzorging, dan kan een individuele voorziening aan de orde zijn.

-Arbeidsvoorzieningen:

op grond van de Participatiewet zijn er mogelijkheden voor aangepast werk. Het uitgangspunt is dat als aangepast werk of speciaal onderwijs op grond van genoemde regelingen niet mogelijk is, een maatwerkvoorziening ('daginvulling') kan worden overwogen. Deze regeling is niet van toepassing op mensen met een normale capaciteit die geen werk kunnen vinden.

7.3 Voorliggende voorzieningen Jeugdhulp

De gemeente organiseert in het kader van de Jeugdwet dat de volgende vormen van overige voorzieningen beschikbaar zijn:

  • -

    Advies en informatie (o.a. via gemeente/team WijZ en via de vindplaatsen waaronder bijvoorbeeld de GGD en het Advies- en Meldpunt Huiselijke Geweld en Kindermishandeling);

  • -

    Enkelvoudige (ambulante) opgroei- en opvoedondersteuning (bijvoorbeeld door het consultatiebureau van de GGD/GGD);

  • -

    Toegang tot individuele voorzieningen (zie hoofdstuk 2);

  • -

    Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (conform hoofdstuk 4 van de Wmo 2015).

7.4 Individuele voorzieningen Jeugdhulp

In hoofdstuk 2 wordt uiteengezet hoe de toegang tot een individuele voorziening geregeld is. Als er sprake is van toewijzing van een individuele voorziening, dan zijn onder andere de volgende vormen van jeugdhulp mogelijk:

  • 1.

    ambulant (kan ook geleverd worden vanuit daghulp)

    • -

      pedagogische thuisbegeleiding

    • -

      begeleiding bij zelfstandig wonen

    • -

      training naar zelfstandig wonen

    • -

      omgangsbegeleiding

    • -

      crisis

  • 2.

    daghulp

    • -

      dagbesteding (behalen van doelen leidt niet tot uitstroom)

    • -

      dagbegeleiding (behalen van doelen leidt tot uitstroom)

    • -

      2-6 jaar

    • -

      6-12 jaar

    • -

      BSO+

    • -

      daghulp niet schoolgaande jeugd

  • 3.

    residentieel

    • -

      gezinshuizen

    • -

      residentiële groepen

    • -

      specialistische residentiële groepen

    • -

      gesloten jeugdzorg

    • -

      crisis

  • 4.

    pleegzorg

    • -

      pleegzorg

    • -

      pleegzorg plus

    • -

      crisispleegzorg

Hoofdstuk 8. Klachtprocedure

Als een belanghebbende ontevreden is over een gedraging van een medewerker of een bestuurder van de gemeente, kan deze daarover een klacht indienen volgens de algemene klachtenregeling van de gemeente. Indien men een klacht heeft over bijvoorbeeld een gedraging van een medewerker van de aanbieder of over de geleverde zorg door de aanbieder, moet men in eerste instantie een klacht indienen bij de aanbieder zelf.

Hoofdstuk 9. Slotbepaling

  • 1.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als Beleidsregels Jeugdhulp Waalwijk 2015;

  • 2.

    Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Waalwijk, 16 december 2014

burgemeester en wethouders van gemeente Waalwijk,

de secretaris, de burgemeester,

Bijlage 1. Definities

Definities zoals opgenomen in artikel 1 van de Verordening Jeugdhulp Waalwijk 2015

1. Wet

Jeugdwet.

2. Cliënt

Persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een individuele voorziening of

persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in

artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet.

3. Ouders

Ouders en verzorgers, wettelijk vertegenwoordigers van de jeugdige.

4. Sociaal netwerk

Personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt.

5. Coach

Generalist die zorg draagt voor de ondersteuning op locatie van huishoudens met problemen in meer rubrieken en/of ingewikkeldere problematiek als bedoeld in artikel 4.

6. Melding

Melding aan het college zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet.

7. Gesprek

Gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet.

8. Familiegroepsplan

Hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten,

aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren. In Plan wordt

beschreven wat problemen en vraagstukken zijn en welke oplossingen zij daarvoor kiezen. Het

college betrekt het plan in het onderzoek c.q. het gesprek.

9. Hulpvraag

Behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet.

10. Integraal plan van aanpak

Het integraal plan van aanpak beschrijft de doelen van de hulpverlening. Hierin zijn alle activiteiten

opgenomen die worden ondernomen om de gestelde doelen te behalen. Het kan zowel gaan om

datgene wat het sociaal netwerk zelf doet, vanuit het uitgangspunt benutting van eigen

kracht, aangevuld met inzet van Gebruikelijke hulp, Mantelzorg, Algemene voorzieningen,

Maatwerkvoorzieningen c.q. individuele voorzieningen. De aanpak is altijd gericht op de

hoofddoelen: iedereen is sociaal economisch zelfredzaam, iedere jongere haalt een startkwalificatie

en ieder huishouden heeft minimaal 1 kostwinner.

11. Beschikking

Een beschikking zoals omschreven in artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht van het college van Waalwijk over de Toegang tot Jeugdhulp.

12. Eigen Bijdrage

Bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet.

13. Pgb

Persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet.

14. Algemene voorziening

Aanbod van diensten of activiteiten, dat zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften,

persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruiker toegankelijk is en dat is gericht op het

versterken van de zelfredzaamheid en participatie, of op opvang.

15.Vrij toegankelijke Jeugdhulp

Een voor de doelgroep – zoals omschreven in artikel 2.1 van de wet – vrij toegankelijke (algemene) voorziening.

16. Andere voorziening

Voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen.

17. Individuele voorziening

Op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid.

18. Voorliggende voorziening

Algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag tegemoet wordt gekomen.

Bijlage 2. Richtlijnen gebruikelijke zorg

Richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel in verschillende levensfasen van het kind.

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • -

    Hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig.

  • -

    Ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig.

  • -

    Zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen.

  • -

    Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling.

  • -

    Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • -

    Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijvoorbeeld de ouder kan de was ophangen in een andere kamer).

  • -

    Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling.

  • -

    Kunnen zelf zitten en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen.

  • -

    Ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers.

  • -

    Hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen.

  • -

    Hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding.

  • -

    Zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.

  • -

    Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • -

    Kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur per week.

  • -

    Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijvoorbeeld het kind kan buitenspelen in de directe omgeving van de woning als de ouder thuis is).

  • -

    Hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging.

  • -

    Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling.

  • -

    Zijn overdag zindelijk, en 's nachts merendeels ook, ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers.

  • -

    Hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrijetijdsbesteding gaan;

  • -

    Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend psychosociaal klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • -

    Hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen.

  • -

    Kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden.

  • -

    Kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden.

  • -

    Kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen.

  • -

    Hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig.

  • -

    Hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding.

  • -

    Hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing (bijvoorbeeld huiswerk of het zelfstandig gaan wonen).

  • -

    Hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.