Regeling vervallen per 27-11-2019

Verordening jeugdhulp gemeente Waalwijk 2017

Geldend van 30-03-2017 t/m 26-11-2019

Intitulé

Verordening jeugdhulp gemeente Waalwijk 2017

Verordening jeugdhulp gemeente Waalwijk 2017

Verordening jeugdhulp gemeente Waalwijk 2017

De raad van de gemeente Waalwijk;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 januari 2017;

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid van de Jeugdwet;

overwegende dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft gelegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

BESLUIT:

  • -

    In te trekken de Verordening jeugdhulp Waalwijk 2015 (eerste wijziging)

  • -

    Vast te stellen de Verordening jeugdhulp Waalwijk 2017

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

1. Andere voorziening

Voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen.

2. Beschikking

Een beschikking, zoals omschreven in artikel 1:3, Algemene wet bestuursrecht, van het college van Waalwijk over de toegang tot jeugdhulp.

3. Cliënt

Persoon die gebruik maakt van een voorziening als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet , juncto artikel 2.9, onder a, van de wet, of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 6, eerste lid van deze verordening.

4. Coach

Generalist die zorgdraagt voor de ondersteuning op het niveau van huishoudens met problemen op diverse domeinen en/of met complexe problematiek.

5. Familiegroepsplan

Hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren, als bedoeld in artikel 1.1 van de wet.

6. Gesprek

Gesprek in het kader van het onderzoek, als bedoeld in artikel 9 van deze verordening.

7. Hulpvraag

Behoefte van jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet.

8. Individuele voorziening

Op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2.9, van de wet.

9. Klantadviseur Generalist die zorgdraagt voor ondersteuning op het niveau van huishoudens met problemen op één domein en/of enkelvoudige problematiek.

10. Melding

Melding aan het college als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van deze verordening.

11. Ouders

Gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder, als bedoeld in artikel 1.1 van de wet.

12. Overige voorziening

Vrij toegankelijke voorziening als bedoeld in artikel 2.9, onder a, van de wet, waarvoor geen verleningsbeschikking van het college vereist is.

13. Pgb

Persoonsgebonden budget dat jeugdige of zijn ouders in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken, als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet.

14. Sociaal netwerk

Personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de jeugdige of zijn ouders een sociale relatie onderhoudt.

15 Wet

Jeugdwet.

16. Zorg in natura (ZIN)

De ondersteuning of jeugdhulp die aan personen wordt geleverd door aanbieders die door de gemeente gecontracteerd zijn.

Artikel 2. Doelgroep van deze verordening

De voorzieningen die worden geregeld in deze verordening zijn toegankelijk voor

  • a.

    jeugdigen onder de 18 jaar en hun ouders die hun woonplaats in de gemeente Waalwijk hebben;

  • b.

    jeugdige vreemdelingen en hun ouders die rechtmatig in Nederland verblijven in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet en die hun woonplaats hebben in de gemeente Waalwijk, met inachtneming van artikel 1.2 vierde lid, Besluit Jeugdwet;

  • c.

    jeugdige vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland, maar verblijven in de gemeente Waalwijk met inachtneming van artikel 1.2, tweede en derde lid, Besluit Jeugdwet.

HOOFDSTUK 2. Toegang jeugdhulp

Artikel 3. Vormen van jeugdhulp

  • 1. De volgende overige voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

    • a.

      advies en informatie, mede ten behoeve van de mogelijke toegang tot individuele voorzieningen;

    • b.

      enkelvoudige, ambulante opgroei- en opvoedondersteuning anders dan specialistische ondersteuning;

    • c.

      Veilig Thuis;

    • d.

      vertrouwenspersoon.

  • 2. De volgende individuele voorzieningen zijn na verwijzing beschikbaar:

    • a.

      zonder verblijf:

      • 1.

        persoonlijke verzorging;

      • 2.

        begeleiding;

      • 3.

        specialistische ambulante jeugdhulp (incl. eerste en tweedelijns psychologische hulp / specialistische jeugd-geestelijke gezondheidszorg);

      • 4.

        onderzoek en diagnostiek.

    • b.

      met verblijf:

      • 1.

        pleegzorg;

      • 2.

        residentieel (specialistische jeugd-geestelijke gezondheidszorg);

      • 3.

        gedwongen verblijf;

      • 4.

        bovenregionale gespecialiseerde voorzieningen;

      • 5.

        landelijke gespecialiseerde voorzieningen.

  • 3. Het college stelt bij nadere regels vast welke individuele voorzieningen op basis van het tweede lid beschikbaar zijn.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1. Een huisarts, een medisch specialist of een jeugdarts kan verwijzen naar gecontracteerd jeugdhulpaanbod op basis van afspraken als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, en artikel 2.7, vierde lid van de wet, waarna het college zorgdraagt voor de inzet van de jeugdhulp.

  • 2. Indien de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel 13.

Artikel 5. Toegang jeugdhulp via justitieel kader

Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van de jeugdreclassering.

HOOFDSTUK 3. Procedure toegang jeugdhulp via gemeente

Artikel 6. Cliëntondersteuning

Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

Artikel 7. Melding hulpvraag

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een jeugdige of zijn ouders bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding.

  • 3. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 4. Jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een overige voorziening.

Artikel 8. Vooronderzoek

  • 1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek en gesprek als bedoeld in artikel 9 van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2. Voor het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument, als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, ter inzage.

  • 3. Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 9. Gesprek en onderzoek

  • 1. Het college onderzoekt door middel van een gesprek tussen een deskundige en de jeugdige en/of zijn ouders, voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere of overige voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • f.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • g.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders; en

    • h.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2. Als de jeugdige of zijn ouders een familiegroepsplan aan het college hebben overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het college informeert de jeugdige of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.

  • 4. Het college kan naar aanleiding van het bezoek een coach of klantadviseur inschakelen omdat de hulpvraag ingewikkeld is of omdat het om verschillende vraagstukken gaat.

  • 5. Afhankelijk van de aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte bij de melding kan het college specialisten raadplegen.

  • 6. Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek.

Artikel 10. Verslag

  • 1. Het college zorgt voor een schriftelijke verslaglegging van het gesprek in de vorm van een integraal plan van aanpak, tenzij jeugdige of zijn ouders heeft meegedeeld dit niet te wensen.

  • 2. Als de cliënt in aanmerking wil komen voor een individuele voorziening, wordt dit opgenomen in het verslag van het gesprek.

  • 3. De jeugdige of zijn ouders worden schriftelijk in de gelegenheid gesteld om te reageren op concept van het verslag.

  • 4. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het verslag toegevoegd.

Artikel 11. Aanvraag

  • 1. Een jeugdige of zijn ouders kan, in vervolg op de melding, een aanvraag voor een individuele voorziening schriftelijk indienen bij het college, waarna het college binnen 8 weken een beslissing zal nemen op de aanvraag.

  • 2. Een voor akkoord ondertekend verslag van het gesprek en in voorkomend geval een ondertekend familiegroepsplan, wordt door het college als aanvraag voor een individuele voorziening beschouwd als de jeugdige of zijn ouders dat in het verslag, dan wel het familiegroepsplan heeft aangegeven.

  • 3. Een aanvraag voor een individuele voorziening voor de jeugdige of zijn ouders wordt in behandeling genomen als:

    • a.

      Duidelijk is welke passende voorziening met welk resultaat tot welk doel ingezet dient te worden; en

    • b.

      Het gespreksverslag of het familiegroepsplan ondertekend is door de gemachtigde of vertegenwoordiger, waarbij in het geval van gescheiden, gezaghebbende ouders van jeugdigen onder de 12 jaar, beide gezaghebbende ouders het plan dienen te hebben ondertekend, jeugdigen in de leeftijdscategorie 12-16 jaar gezamenlijk met de ouders/vertegenwoordigers mogen tekenen en jeugdigen in de leeftijdscategorie 16-18 jaar alleen mogen tekenen.

Artikel 12. Afweging en voorwaarden individuele voorzieningen

  • 1. Het college kent een individuele voorziening toe voor zover op basis van de hulpvraag en/of het huisbezoek wordt vastgesteld dat de jeugdige:

    • a.

      op eigen kracht of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden; of

    • b.

      geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening.

  • 2. Het college verstrekt uitsluitend de meest passende voorziening jeugdhulp voor het bereiken van het afgesproken resultaat.

  • 3. De zorgaanbieder van een individuele voorziening start de behandeling of hulp slechts nadat het besluit bedoeld in het eerste lid genomen is.

  • 4. In situaties waar onmiddellijke uitvoering geboden is, kan afgeweken worden van het gestelde in het derde lid. Het besluit dient echter ook in die gevallen zo snel mogelijk, en uiterlijk binnen vier weken, na de start van de hulp verkregen te worden.

  • 5. Voor de inzet van een voorziening voor jeugdigen in de leeftijdscategorie 16-18 jaar zal er bij met name de intramurale jeugdhulp tijdig (tenminste een half jaar voor het bereiken van 18 jaar) gekeken worden naar een vervolgtraject na de 18 jaar.

  • 6. Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een individuele voorziening.

Artikel 13. Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. Bij het verstrekken van een individuele voorziening worden in de beschikking tevens de met de jeugdige of zijn ouders gemaakte afspraken vastgelegd.

HOOFDSTUK 4. Persoonsgebonden budget

Artikel 14. Regels voor pgb

  • 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet.

  • 2. Een pgb is alleen mogelijk als naar het oordeel van het college is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de jeugdige of zijn ouders zijn op eigen kracht, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, voldoende in staat is om de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren; en

  • b. de ondersteuning die de jeugdige of zijn ouders met het pgb wensen in te kopen is van voldoende kwaliteit en zal in voldoende mate bijdragen aan het bereiken van het in het integraal plan van aanpak opgenomen beoogde resultaat.

  • 3. De hoogte van een pgb:

  • a. is gebaseerd op een door de jeugdige of zijn ouders opgesteld plan over hoe zij het pgb gaan besteden;

  • b. is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede jeugdhulp in te kopen;

  • c. wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura; en

  • d. verschilt voor de inzet van formele zorgverleners (inclusief professioneel gekwalificeerde ZZP'ers) enerzijds en informele zorgverleners uit het eigen sociale netwerk en overige niet-gekwalificeerde zorgverleners anderzijds.

  • 4. De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de jeugdhulp betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, onder de volgende voorwaarden:

  • a. dat het pgb wordt aangewend voor diensten genoemd in artikel 3, tweede lid, zijnde persoonlijke verzorging en begeleiding;

  • b. dat deze persoon een lager, door het college vastgesteld, tarief krijgt uitbetaald voor zijn diensten dan het ingevolge het derde lid, onder c, vastgestelde tarief;

  • c. dat deze persoon heeft aangegeven dat de zorg voor de jeugdige of zijn ouders niet tot overbelasting leidt; en

  • d. dat tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit het pgb mogen worden betaald.

  • 5. Een pgb is niet mogelijk:

  • a. voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de jeugdige of zijn ouders voorafgaand aan de indiening van de aanvraag hebben gemaakt, tenzij aantoonbaar spoedeisend belang zich hiertegen verzet;

  • b. voor zover dit is bedoeld voor begeleidings- of administratiekosten in verband met het pgb; of

  • c. indien aan de jeugdige of zijn ouders in de afgelopen drie jaren, voorafgaand aan de datum van het gesprek, een persoonsgebonden budget is verleend waarbij door de jeugdige of zijn ouders niet is voldaan aan de voorwaarden van het persoonsgebonden budget.

  • 6. Het college stelt in nadere regels de pgb-tarieven en zo nodig nadere regels omtrent pgb vast.

HOOFDSTUK 5. Kwaliteit

Artikel 15. Kwaliteitseisen jeugdhulp

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder in ieder geval begrepen, door:

  • a. het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de jeugdige of zijn ouders;

  • b. het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg; en

  • c. erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de jeugdige of zijn ouders ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 16. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp

  • 1. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a. de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b. de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c. een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d. een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg; en

  • e. kosten voor bijscholing van het personeel.

HOOFDSTUK 6. Handhaving

Artikel 17. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

  • a. de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b. de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het pgb zijn aangewezen;

  • c. de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

  • d. de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb; of

  • e. de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

HOOFDSTUK 7. Overige bepalingen

Artikel 18. Wet verplichte meldcode

Elke aanbieder moet zich houden aan de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en de procedure inbedden in de eigen organisatiestructuur.

Artikel 19. Samenwerkingsafspraken Raad voor de Kinderbescherming

De afspraken die in het samenwerkingsprotocol tussen de gemeente en de Raad voor de kinderbescherming zijn opgenomen, gelden onverkort voor alle instanties die werken onder de regie van de gemeente.

Artikel 20. Vertrouwenspersoon

  • 1. Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2. Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 21. Inspraak en medezeggenschap

  • 1. Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

Artikel 22. Klachtregeling

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders.

Artikel 23. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt tenminste eenmaal per 4 jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe telkens 4 jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 24. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 25. Privacy

Op de gegevensverwerking, privacy en toestemming op grond van deze verordening zijn de wettelijke bepalingen in de Jeugdwet en daaruit afgeleide regelgeving in de regeling Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht en de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing.

HOOFDSTUK 8. Slotbepaling

Artikel 26. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening jeugdhulp gemeente Waalwijk 2015 (eerste wijziging) wordt ingetrokken per gelijke datum waarop de Verordening jeugdhulp gemeente Waalwijk 2017 in werking zal treden.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening jeugdhulp gemeente Waalwijk 2015 (eerste wijziging), totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze eerdere voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken of totdat de looptijd van de oorspronkelijke beschikking is verstreken.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de werking van de Verordening jeugdhulp gemeente Waalwijk 2015 (eerste wijziging) en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

Artikel 27. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de achtste dag, na die waarop deze is bekend gemaakt.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp gemeente Waalwijk 2017.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering d.d. 9 maart 2017

De raad van Waalwijk,

De griffier, de voorzitter,

G.H. Kocken, drs. A.M.P. Kleijngeld

Toelichting Verordening jeugdhulp Waalwijk 2017

Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. De Jeugdwet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en – met toepassing van een budgetkorting – financiële decentralisatie naar gemeenten van een aantal provinciale en rijkstaken. Hierbij wordt deels voortgeborduurd op de weg die al was ingezet. Er wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de jeugdigen, hun ouders en het sociaal netwerk, vervolgens zal waar nodig de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een vrij toegankelijke voorziening of – als dat niet volstaat – een individuele voorziening.

Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de hulpvraag van de jeugdige en van zijn ouders, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen. Belangrijk daarbij is om te achterhalen:

  • -

    wat de cliënt op eigen kracht kan;

  • -

    wat met hulp van zijn sociaal netwerk mogelijk is;

  • -

    hoe vrij toegankelijke voorzieningen in gezet kunnen worden;

  • -

    of een individuele voorziening nodig is; en

  • -

    of er behoefte is aan een andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Jeugdwet valt.

De Jeugdwet en deze verordening leggen deze toegangsprocedure daarom op hoofdlijnen vast. Een dergelijke procedure die bovendien goed wordt uitgevoerd, zal telkens tot een juist eindoordeel moeten leiden: ondersteuning waar ondersteuning nodig is.

Indien de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen individuele voorziening verstrekt of dat de voorziening onvoldoende bijdraagt aan de hulpvraag, kan betrokkene bezwaar maken tegen het besluit en daarna eventueel, na de gemeentelijke bezwaarprocedure, in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar. De rechter zal toetsen:

  • -

    of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures;

  • -

    of het onderzoek naar de omstandigheden van betrokkene op adequate wijze is verricht; en

  • -

    of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid van de cliënt.

De Jeugdwet en deze verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De toewijzing en uitvoering van jeugdhulp zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundige klantbegeleiders en coaches, ambtenaren of bijvoorbeeld aanbieders.

Jeugdwet

De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:

  • ·

    over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen;

  • ·

    met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • ·

    over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

  • ·

    over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • ·

    voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de Jeugdwet;

  • ·

    over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet, en

  • ·

    ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Daarnaast kan op grond van artikel 8.1.1, vierde lid, van de Jeugdwet bij verordening bepaald worden onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.

Artikelsgewijs

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet al veel definities kent, die ook bindend zijn voor deze verordening of de uitvoering. Voor de duidelijkheid is een aantal belangrijke wettelijke definities hieronder weergegeven.

  • cliёntondersteuning (Wmo): onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

  • integraal plan van aanpak: gemeente Waalwijk hanteert een integraal plan van aanpak. Het integraal plan van aanpak beschrijft de doelen van de hulpverlening. Hierin zijn alle activiteiten opgenomen die worden ondernomen om de gestelde doelen te behalen. Het kan zowel gaan om datgene wat het sociaal netwerk zelf doet, vanuit het uitgangspunt benutting van eigen kracht, aangevuld met inzet van gebruikelijke hulp, mantelzorg, algemene voorzieningen, maatwerkvoorzieningen of individuele voorzieningen. De aanpak is altijd gericht op de hoofddoelen: iedereen is sociaal-economisch zelfredzaam, iedere jongere haalt een startkwalificatie en ieder huishouden heeft minimaal 1 kostwinner.

  • jeugdhulpaanbieder:

    • o

      1°. natuurlijke persoon die, het verband van natuurlijke personen dat of de rechtspersoon die bedrijfsmatig jeugdhulp doet verlenen onder verantwoordelijkheid van het college;

    • o

      2°. solistisch werkende jeugdhulpverlener onder verantwoordelijkheid van het college

Ook de Awb (artikel 1:3) kent een aantal (definitie)bepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’, ‘besluit’ en ‘beschikking’.

·Artikel 1:3

  • o

    1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

  • o

    2. Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.

  • o

    3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.

Artikel 2 Doelgroep van deze verordening

Dit artikel legt uit voor wie de voorzieningen in de verordening toegankelijk zijn.

HOOFDSTUK 2 Toegang jeugdhulp

Artikel 3 Vormen van jeugdhulp

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Het begrip 'voorziening' is een lastig te vatten begrip. De wetgever waagt zich dan ook niet aan een definitie, maar geeft wel in de memorie van toelichting aan dat de door de gemeente te treffen voorziening zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening kan zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning zal door de gemeente of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

Deze vorm van toegang is wettelijk bepaald.

Artikel 5 Toegang jeugdhulp via justitieel kader

Een verzoek ten aanzien van een machtiging gesloten jeugdzorg wordt, conform artikel 6.1.8 eerste lid Jeugdwet, door het college van de gemeente waar de jongere woont ingediend. De uitzondering op deze regel wordt verwoord in het tweede lid van dat artikel. Als er sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel, dan is het de gecertificeerde instelling die het genoemde verzoek indient en niet het college.

HOOFDSTUK 3. Procedure toegang jeugdhulp via gemeente

Artikel 6. Cliëntondersteuning

Dit artikel is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in artikel 2.2.4, eerste lid, onder a, en tweede lid, van de Wmo 2015. De bepaling uit de wet is ook in de verordening voor jeugdhulp opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven.

Artikel 7. Toegang jeugdhulp via gemeente

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Daarbij is onder meer bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze een cliënt in aanmerking komt voor een individuele voorziening.

Het eerste lid bevat regels voor de verplichte meldingsprocedure. De melding is vormvrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan. Zie de algemene toelichting over mandatering door het college. In artikel 2:15 van de Awb is bepaald dat een bericht elektronisch (onder meer per e-mail) kan worden gedaan indien het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg geopend is. De melding kan ‘door of namens de cliënt’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen. Een persoon met een hulpvraag die op grond van een andere wet kan worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan de Zorgverzekeringswet, de Wet werk en bijstand en de Leerplichtwet.

In het tweede lid is de verplichte ontvangstbevestiging verankerd. Conform artikel 4:3a van de Awb is het bestuursorgaan gehouden een elektronisch ingediende aanvraag te bevestigen. Dat kan dan – en ligt voor de hand – ook elektronisch. Indien de melding mondeling of telefonisch is gedaan, geldt dit evenzo.

Vierde lid: de jeugdige of zijn ouders die een beroep willen doen op een overige voorziening kunnen hier direct naartoe zonder meldingsprocedure in de zin van (artikel 4 en volgende) deze verordening.

Artikel 8. Vooronderzoek

Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het eerste lid dient ter ambtelijke voorbereiding van het gesprek op basis van de melding waarbij in samenspraak met de cliënt bekende gegevens in kaart worden gebracht en cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn. Dit vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook het in samenspraak met de belanghebbende afspreken van een datum, tijd en plaats voor het gesprek. Tijdens het gesprek kunnen op basis van dit vooronderzoek ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de cliënt worden verzocht om nog een aantal stukken te overleggen.

De verplichting tot het overleggen van stukken, zoals vermeld in het tweede lid, is opgenomen. In het kader van de rechtmatigheid is het in ieder geval verplicht om de identiteit van de cliënt vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en is de cliënt die een aanvraag doet voor een individuele voorziening ook verplicht dat document ter inzage te geven. Bij de gegevensverzameling op grond van het eerste en tweede lid zullen de grenzen van de Wet bescherming persoonsgegevens in acht genomen worden.

Op grond van het derde lid kan worden afgezien van het vooronderzoek indien dat een onnodige herhaling van zetten zou betekenen.

Artikel 9. Gesprek en onderzoek

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling, waarbij onder meer is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het plan en de door het college te nemen besluiten of te verrichten handelingen.

De memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 143) verduidelijkt dat voor een zorgvuldig onderzoek veelal sprake zal zijn van enige vorm van persoonlijk contact met betrokkene of een vertegenwoordiger van betrokkene, aangezien daardoor een adequaat totaalbeeld van de betrokkene en zijn situatie verkregen kan worden. Het eerste lid bepaalt daarom dat het onderzoek moet plaatsvinden in samenspraak met betrokkene. De vorm van het onderzoek is vrij. In het eerste lid is verder benadrukt dat het gesprek met de cliënt wordt gevoerd door deskundigen (namens het college). Het gesprek vindt bij voorkeur bij decliënt thuis plaats.

In onderdeel b is als onderwerp van gesprek ‘het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning’ opgenomen. Dit is belangrijk omdat de ultieme toetssteen of de hulp effectief is geweest, is, of de cliënt zelf vindt dat de verleende hulp heeft bijgedragen aan een verbetering van zijn zelfredzaamheid.

Het tweede lid bevestigt de regeling van het familiegroepsplan in de Jeugdwet (artikel 2.1, onder g, in samenhang met artikel 1.1). De wet vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven.

Als de jeugdige en zijn ouders wel een familiegroepsplan hebben opgesteld, dan wordt dit als eerste bij dat onderzoek betrokken. Uiteindelijk zal altijd het college moeten oordelen welke jeugdhulp zij nodig acht en in welke mate de jeugdige en zijn ouders, zo nodig met hulp uit de naaste omgeving, op eigen kracht bepaalde problemen (deels) kunnen oplossen. Een deugdelijk familiegroepsplan, al dan niet opgesteld met ondersteuning van de gemeente, kan deze stap in het proces vergemakkelijken. Het college dient een familiegroepsplan als eerste te betrekken bij het onderzoek; het kan een deugdelijk familiegroepsplan niet zomaar naast zich neerleggen.

Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is (zie het derde lid). Het kan bijvoorbeeld om een cliënt gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige ‘vervolgvraag’ heeft.

Artikel 10. Verslag

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure.

Het eerste lid borgt dat altijd verslag wordt opgemaakt. Hierbij kan worden voortgeborduurd op de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting op de Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 32-33) staat dat de gemeente aan de cliënt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een individuele voorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een individuele voorziening noodzakelijk is. Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag.

Het derde en vierde lid van dit artikel geven de jeugdige of zijn ouders de mogelijkheid wijzigingen toe te voegen.

Artikel 11. Aanvraag

Bepaald is bij wet dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze wordt vastgesteld of een cliënt voor een individuele voorziening voor jeugdhulp in aanmerking komt. De wet bepaalt dat het college binnen 8 weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet afgeven. In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).

In het eerste lid is aangegeven dat alleen een jeugdige of zijn ouders een aanvraag kunnen indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen.

In het derde lid is opgenomen waaraan een aanvraag voor een individuele voorziening moet voldoen. Deze bepaling is aanvullend op de wettelijke vereisten voor een formele aanvraag op grond van de Awb.

Artikel 12 Afweging en voorwaarden individuele voorziening

Bepaald is dat de gemeenteraad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een cliënt voor een individuele voorziening in aanmerking komt. Gemeentelijke vrijheid is nodig omdat de behoeften van inwoners per gemeente kunnen verschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is. Ook het aanbod van vrij toegankelijke voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk. De gemeente moet wel aan de hand van geschikte en toepasbare criteria nader afbakenen in welke gevallen iemand een individuele voorziening kan krijgen. In dit artikel is deze verplichting uitgewerkt.

Het gebruik van ‘of’ tussen de twee onderdelen van het eerste lid maakt duidelijk dat deze onderdelen niet cumulatief zijn bedoeld.

In leden 2 tot en met 5 wordt aangegeven welke procedureafspraken een rol spelen bij de afweging.

Het college kan extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag nodig is; als dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het zelfs verplicht. Het is bij de adviesaanvraag van belang dat hierbij een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt verstrekt, zodat duidelijk is voor de cliënt en de adviseur welk aanvullend onderzoek nog nodig is. De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is.

Artikel 13. Inhoud beschikking

In de verordening is de bepaling over de inhoud van de beschikking algemeen gehouden. Tegen de beschikking is bezwaar en beroep op grond van de Awb mogelijk.

HOOFDSTUK 4 Persoonsgebonden budget

Artikel 14. Regels voor pgb

Het college kan een pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. Van belang is dat een pgb alleen wordt verstrekt indien de cliёnt dit gemotiveerd vraagt. Met behoud van de motivatie-eis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een pgb aan te vragen.

Het derde lid berust op artikel 2.9, onder c, van de wet. In deze wetsbepaling staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld. Gemeenten hebben ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven in de verordening bijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zzp’ers zonder diploma’s e.d.).

Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening. De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen individuele voorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb. Daarbij kan gedacht worden aan vervoers- of opvangvoorzieningen.

Een pgb is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een pgb is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte individuele voorziening in natura.

Het vierde lid berust op artikel 8.1.1, vierde lid, van de wet. De regering heeft aangegeven dat onder het sociale netwerk ook mantelzorgers kunnen vallen. Wel is de regering van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Overeenkomstig de huidige praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (zorg van mantelzorgers bijvoorbeeld). Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.

Het vijfde lid geeft aan dat het in beginsel niet mogelijk is om achteraf kosten te declareren . Dit artikel is met name van belang voor pgb's die met terugwerkende kracht worden aangevraagd. Bij een aanvraag met terugwerkende kracht moet de cliënt aantonen dat er sprake was van een spoedeisend belang. Hiermee wordt voorkomen dat het college achteraf de noodzaak van een voorziening met terugwerkende kracht moet aantonen.

HOOFDSTUK 5 Kwaliteit

Artikel 15. Kwaliteitseisen jeugdhulp

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen. Eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten vallen daaronder.

De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieders. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.

In het eerste lid is een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt. Het in het derde lid genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is verplicht op grond van de wet. In artikel 2.10 van de Jeugdwet worden de artikelen 2.1.3, derde lid, en 2.5.1 (jaarlijks cliëntervaringsonderzoek) van de Wmo 2015 van overeenkomstige toepassing verklaard.

Artikel 16. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp

Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten. Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering wordt in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd, waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

HOOFDSTUK 6 Handhaving

Artikel 17. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Deze bepaling is een uitwerking van de bij nota van wijziging ( Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 11, artikel D) ingevoegde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder d, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

HOOFDSTUK 7 Overige bepalingen

Artikel 18. Wet verplichte meldcode

Volgens het vijfde lid moeten zowel gemeente en aanbieders zich houden aan de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.

Artikel 19. Samenwerkingsafspraken Raad voor de Kinderbescherming

Door de gemeenten in de regio Hart van Brabant is op 19 november 2014 een convenant afgesloten met de Raad voor de Kinderbescherming.

Artikel 20. Vertrouwenspersoon

In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze nu al werkzaam is binnen de jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie.

Artikel 21. Inspraak en medezeggenschap

In dit artikel gaat het om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Jeugdwet is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.

In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen. In het tweede lid is een instrument voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

Artikel 22. Klachtregeling

In de raamovereenkomst die met aanbieders wordt afgesloten is als voorwaarde opgenomen dat aanbieders verantwoordelijk zijn voor de afhandeling van klachten van cliënten.

Artikel 23. Evaluatie

Deze evaluatie is niet hetzelfde als de evaluatie die op centraal niveau zal plaatsvinden, maar kan wel de daarin verzamelde gegevens benutten.

Artikel 24. Hardheidsclausule

Dit artikel is opgenomen voor situaties waarin de verordening voorwaarden en beperkingen stelt die in een enkel bijzonder geval tot onbillijkheden van overwegende aard zouden leiden. Het college kan in uitzonderlijke gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van het vastgestelde beleid.

Artikel 25. Privacy

het kader van het verlenen van de toegang tot het sociale domein, de inzet van een jeugdhulp voorziening, vinden verschillende verwerkingen van persoonsgegevens plaatst. Deze verwerkingen dienen onder meer te voldoen aan de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), maar ook aan de bijzondere regels aangaande verwerking van persoonsgegevens in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Jeugdwet (hoofdstuk 7 Gegevensverwerking, privacy en toestemming) en daaruit afgeleide regelgeving in de regeling Jeugdwet (vastgesteld op 1 augustus 2016) en Participatiewet.

HOOFDSTUK 8 Slotbepalingen

Artikel 26. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.