Regeling vervallen per 22-10-2010

Monumentenverordening 2005

Geldend van 10-02-2006 t/m 21-10-2010

Intitulé

Monumentenverordening 2005

De raad van de gemeente Waalwijk

Gezien het voorstel van het college van Waalwijk van 22 november 2005

Nummer ;

Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en de artikelen 12, 14 en 15 van de Monumentenwet 1988

BESLUIT:

Vast te stellen de hierna volgende:

MONUMENTENVERORDENING 2005

HOOFDSTUK 1: ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    monument:

    • 1.

      zaak, die van algemeen belang is vanwege haar schoonheid, betekenis voor de wetenschap en/of cultuurhistorische waarde.

    • 2.

      terrein, dat van algemeen belang is vanwege een aanwezige zaak, bijvoorbeeld archeologische waarden, als bedoeld onder 1.

  • b.

    beschermd gemeentelijk monument:onroerend monument, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument is geregistreerd als bedoeld in artikel 6.

  • c.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop de overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen zaken/terreinen zijn geregistreerd.

  • d.

    beschermd rijksmonument:onroerend monument, dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers.

  • e.

    kerkelijk monument:onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging.

  • f.

    beschermde beeldbepalende zaak: aan de openbare weg gelegen (deel van een) onroerende beeldbepalende zaak, die qua schoonheid van algemeen belang is vanwege het stedenbouwkundig-, architectonisch- en/of landschappelijk beeld, maar niet overeenkomstig artikel 1, lid b van deze verordening als een beschermd gemeentelijk monument is geregistreerd.

  • g.

    gemeentelijke lijst beeldbepalende zaken:de lijst waarop de overeenkomstig deze verordening als beschermde beeldbepalende aangewezen zaken zijn geregistreerd als bedoeld in artikel 22.

  • h.

    ruimtelijke kwaliteitscommissie:de door het college op basis van artikel 84 lid 2 van de Gemeentewet ingestelde commissie met als taak op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de monumentenverordening en het cultuurhistorisch beleid zoals geregeld is in de “Verordening regelende de taak, de samenstelling en de werkwijze van de Ruimtelijke Kwaliteitscommissie”.

  • i.

    bouwhistorisch onderzoek:in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument.

  • j.

    beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht:groepen van onroerende zaken, die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke - of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke- en/of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich een of meer monumenten danwel beeldbepalende zaken bevinden, die geregistreerd zijn op de rijks- of gemeentelijke monumentenlijst danwel op de lijst van beeldbepalende zaken.

  • k.

    gemeentelijke lijst beschermde stads- of dorpsgezichten:de lijst waarop zijn vermeld de overeenkomstig deze verordening geregistreerde beschermde gemeentelijke stads- of dorpsgezichten.

  • l.

    beschermd gemeentelijk archeologisch monument:een gebied dat overeenkomstig de bepalingen deze verordening is aangewezen - en geregistreerd als gemeentelijk monument.

Artikel 2 Het gebruik van het monument/beeldbepalende zaak

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument of de beeldbepalende zaak.

HOOFDSTUK 2: BESCHERMDE GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Paragraaf 1 De aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument en de registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

Artikel 3 De afwijzing tot beschermd gemeentelijk monument

  • 1.

    Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als beschermd gemeentelijk monument.

    • a.

      Voordat het college over de aanwijzing een besluit nemen, vraagt het advies aan de ruimtelijke kwaliteitscommissie en aan degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en beperkt gerechtigde staan vermeld, de hypothecaire schuldeisers en, als om de aanwijzing is verzocht, de verzoeker.

    • b.

      Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de registratie als bedoeld in artikel 6 lid 1 plaatsheeft of vaststaat dat het monument niet wordt aangewezen zijn de artikelen 9 tot en met 13 van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Het college kan bepalen dat ten behoeve van de aanwijzing van een monument als beschermd gemeentelijk monument een bouwhistorisch- en/of non-destructief archeologisch onderzoek wordt verricht.

  • 4.

    Voordat het college een kerkelijk monument aanwijst, hoort het de eigenaar. Indien een aangewezen kerkelijk monument de wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening verliest, wordt het geacht te zijn aangewezen als beschermd gemeentelijk monument.

  • 5.

    De aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument kan geen object betreffen dat onherroepelijk is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat onherroepelijk is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Noord-Brabant.

Artikel 4 Termijn advies en aanwijzingsbesluit

  • 1.

    De ruimtelijke kwaliteitscommissie adviseert schriftelijk binnen vier weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2.

    Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van het advies van de ruimtelijke kwaliteitscommissie, maar in ieder geval binnen 16 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 5 Mededeling

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, lid 1 wordt medegedeeld aan degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en beperkt gerechtigde staan vermeld, aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker.

Artikel 6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1.

    Het college registreert het beschermde gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2.

    De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het beschermde gemeentelijke monument.

  • 3.

    Indien een deel van een onroerende zaak beschermenswaardig is beperkt de bescherming en registratie zich tot dat specifieke deel. De gemeentelijke monumentenlijst als bedoeld in lid 2 bevat de beschrijving van dat specifieke onderdeel.

Artikel 7 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1.

    Het college kan de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2.

    Artikel 3, lid 2, 3 en 4 alsmede artikel 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de wijziging.

  • 3.

    Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3, lid 2, 3 en 4, alsmede artikel 4 achterwege.

  • 4.

    De inhoud en datum van wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 8 Intrekken van de aanwijzing

    • 1.

      Het college kan de aanwijzing intrekken.

    • 2.

      Artikel 3, lid 2 en 3 en artikel 4 zijn van toepassing op de intrekking.

    • 3.

      De aanwijzing wordt ingetrokken als onherroepelijk is beslist tot aanwijzing krachtens artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of de monumenten- verordening van de provincie Noord-Brabant.

    • 4.

      De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Paragraaf 2 Vergunningen tot wijziging of afbraak van beschermde gemeentelijke monumenten

Artikel 9 Verbodsbepaling

  • 1.

    Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van het college of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een beschermd gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen, in enig opzicht te wijzigen of grondverzet uit te voeren of, indien het om een archeologische vondst gaat, te vervreemden.

    • b.

      een beschermd gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht.

  • 3.

    Als een monument of een beeldbepalende zaak door het plegen van onderhoud niet wordt gewijzigd is daarvoor geen vergunning noodzakelijk is op grond van artikel 9 of 23 van de Monumentenverordening 2005.

Artikel 10 De aanvraag

  • 1.

    Uit de aanvraag om een vergunning, als bedoeld in artikel 9, lid 2, die wordt ingediend bij het college moet overduidelijk blijken wat de bestaande en de door de aanvrager gewenste situatie zijn.

  • 2.

    Naast artikel 4:2, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht dient de aanvrager de volgende gegevens over te leggen:

    • ·

      tekeningen en foto’s van de bestaande situatie te weten een situering van het pand, gevelaanzichten, doorsneden en plattegronden,

    • ·

      tekeningen van de beoogde situatie te weten de situering van het pand in de nieuwe situatie, gevelaanzichten, doorsneden, plattegronden en details van de wijzigingen.

  • 3.

    Het college kan ter beoordeling van de aanvraag nadere richtlijnen geven over toe te passen materialen en de wijze waarop werkzaamheden worden uitgevoerd. Ook kunnen zij nadere gegevens van de aanvrager verlangen, waaronder de resultaten van een bouwhistorisch en/of archeologisch onderzoek.

  • 4.

    Van toepassing zijn de richtlijnen voor het wijzigen van rijks- of gemeentelijke monumenten zoals die door het college zijn vastgesteld.

Artikel 11 Advies van de ruimtelijke kwaliteitscommissie en beslissing op de aanvraag

  • 1.

    Het college vraagt advies aan de ruimtelijke kwaliteitscommissie voordat zij beslissen op de aanvraag als bedoeld in artikel 10.

  • 2.

    Voordat een beslissing wordt genomen op de aanvraag wordt deze twee weken ter inzage gelegd.

  • 3.

    Na de ter inzage legging wordt de adviesaanvraag aan de ruimtelijke kwaliteitscommissie gezonden, vergezelt van de ingekomen zienswijzen. De ruimtelijke kwaliteitscommissie brengt binnen de in de "Verordening regelende de taak, de samenstelling en de werkwijze van de Ruimtelijke Kwaliteitscommissie" genoemde termijnen schriftelijk advies uit aan het college en betrekt de beschrijving van het monument als bedoeld in artikel 6 bij haar advies.

Indien een bouwhistorisch en/of archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht kan de termijn met ten hoogste vier weken worden verlengd.

  • 4.

    Bij overschrijding van de in lid 3 genoemde termijnen wordt de ruimtelijke kwaliteitscommissie geacht te hebben geadviseerd.

  • 5.

    Het college beslist binnen 8 weken na ontvangst van het advies van de ruimtelijke kwaliteitscommissie maar in ieder geval binnen 12 weken na ontvangst van de aanvraag van de vergunning.

  • 6.

    Het college kan de in lid 5 genoemde termijn van 12 weken met ten hoogste 12 weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan kennis geven binnen de in lid 5 genoemde termijn van 12 weken.

  • 7.

    Indien het college niet voldoet aan artikel 11 lid 5 of lid 6 wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

  • 8.

    Het college kan aan een vergunning voorschriften verbinden in het belang van de monumentenzorg en/of de archeologie.

  • 9.

    Het college zendt een afschrift van de monumentenvergunning aan de ruimtelijke kwaliteitscommissie.

Artikel 12 Kerkelijk monument

Het college geeft voor een beschermd kerkelijk monument geen beschikking af ingevolge de bepalingen van artikel 9, lid 2 dan nadat overeenstemming met de eigenaar is bereikt, indien en voor zover het een beschikking betreft, waarbij wezenlijke belangen van het belijden van de godsdienst of de levensovertuiging in het beschermde gemeentelijk monument in het geding zijn.

Artikel 13 Intrekken van de vergunning

    • 1.

      De vergunning kan door het college worden ingetrokken indien:

      • a.

        blijkt dat de vergunning als gevolg van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend.

      • b.

        blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 9 lid 2 niet naleeft.

      • c.

        de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het beschermden gemeentelijk monument zwaarder dient te wegen.

      • d.

        niet binnen 52 weken van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

    • 2.

      Voordat een vergunning wordt ingetrokken wordt de vergunninghouder en belanghebbenden gehoord.

    • 3.

      Van de beschikking tot intrekking wordt een kopie aan de ruimtelijke kwaliteitscommissie gezonden.

HOOFDSTUK 3: BESCHERMDE RIJKSMONUMENTEN

Paragraaf 3 Vergunningen tot wijziging van beschermde rijksmonumenten.

Artikel 14 Vergunning voor een beschermd rijksmonument

    • 1.

      Voor het volgen van een vergunningsprocedure voor het wijzigen, afbreken of verwijderen van een rijksmonument is artikel 14a van de Monumentenwet 1988 van toepassing.

    • 2.

      Het college zendt een afschrift van de aanvraag om vergunning met de ingebrachte zienswijzen om advies aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en het advies van Gedeputeerde Staten voor een rijksmonument dat ligt buiten de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde bebouwde kom.

    • 3.

      Het college zendt een afschrift van de aanvraag om vergunning met de ingebrachte zienswijzen om advies aan de ruimtelijke kwaliteitscommissie.

    • 4.

      De ruimtelijke kwaliteitscommissie adviseert schriftelijk aan het college over de aanvraag binnen vier weken na de datum van verzending van het verzoek. Indien een bouwhistorisch en/of archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht kan de termijn met ten hoogste vier weken worden verlengd.

    • 5.

      Bij overschrijding van de in lid 2 genoemde termijnen wordt de ruimtelijke kwaliteitscommissie geacht geadviseerd te hebben.

HOOFDSTUK 4: BESCHERMDE STADS OF DORPSGEZICHTEN

Paragraaf 4 De aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht en de registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

Artikel 15

  • 1.

    Het college kan een stads- of dorpsgezicht aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, legt het het concept-aanwijzingsbesluit vier weken ter visie en vraagt het, met de ingebrachte zienswijzen, advies aan de ruimtelijke kwaliteitscommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van advies achterwege blijven.

  • 3.

    De aanwijzing kan geen stads- of dorpsgezicht betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Noord Brabant.

Artikel 16

Artikel 4 is van toepassing.

Artikel 17

    • 1.

      Het college registreert het beschermde gemeentelijke stads- of dorpsgezicht op de lijst van gemeentelijke beschermde stads- of dorpsgezichten.

    • 2.

      De lijst van gemeentelijke beschermde stads- of dorpsgezichten bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van aanwijzing, de gebiedsaanwijzing van het beschermde stads- of dorpsgezicht en een beschrijving van de daarin vervatte cultuurhistorische waarden.

Artikel 18

De artikelen 7 en 8 zijn van toepassing.

Artikel 19

    • 1.

      De raad stelt ter bescherming van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening dat de aanwezige cultuurhistorische waarden beschermd.

    • 2.

      Indien voor een gebied een of meerdere bestemmingsplannen vigeren neemt de raad een besluit waarin wordt bepaald in hoeverre deze bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van lid 1 kunnen worden aangemerkt.

Artikel 20

    • 1.

      Het is verboden in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht op grond van artikel 21, lid 2 van de wet op de stads- en dorpsvernieuwing, zonder schriftelijke vergunning van het college of in strijd met de bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

      • a.

        bouwwerken geheel of gedeeltelijk af te breken, te verplaatsen of grondverzet uit te voeren.

      • b.

        onroerende zaken, geen bouwwerk zijnde, hieronder begrepen verhardingen, walkanten en erfscheidingen op te richten of te wijzigen.

    • 2.

      Geen sloopvergunning op grond van de bouwverordening is vereist voor het afbreken ingevolge een aanschrijving van het college.

    • 3.

      Op het verlenen van een vergunning als bedoeld in lid 1 zijn, totdat een beschermend bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, de artikelen 10 tot en met 13 van deze verordening van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 5: BEELDBEPALENDE ZAKEN

Paragraaf 5 De aanwijzing en registratie op de gemeentelijke lijst "Beeldbepalende zaken".

Artikel 21

  • 1.

    Het college kan, al dan niet op verzoek van belanghebbenden, besluiten zaken aan te wijzen als beschermde beeldbepalende zaak.

  • 2.

    • a.

      Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt vraagt het advies aan de ruimtelijke kwaliteitscommissie en aan degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en beperkt gerechtigde staan vermeld, de hypothecaire schuldeisers en, indien om de aanwijzing is verzocht, de verzoeker. In spoedeisende gevallen kan dit advies achterwege blijven.

    • b.

      Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een beeldbepalende zaak de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermde beeldbepalende zaak ontvangt tot het moment dat de registratie als bedoeld in artikel 6 lid 1 plaatsheeft of vaststaat dat het object niet wordt aangewezen is artikel 23 van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Alvorens het college een kerkelijke beeldbepalende zaak aanwijzen, horen zij de eigenaar.

  • 4.

    Beschermde beeldbepalende zaken, die zijn ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet of die zijn geregistreerd op een lijst van monumenten, op grond van een Monumentenverordening van de provincie Noord-Brabant of de Monumentenverordening 2005 worden door het college niet op de in dit artikel bedoelde lijst geplaatst.

Artikel 22 Aanwijzings- en registratieprocedure

Artikel 4 tot en met 8 zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor het beschermd(e) gemeentelijk(e) monument moet worden gelezen de beschermde beeldbepalende zaak en voor de gemeentelijke monumentenlijst moet worden gelezen de gemeentelijke lijst beeldbepalende zaken.

Paragraaf 6 Vergunningen tot wijziging of afbraak van beeldbepalende zaken.

Artikel 23 Verbodsbepaling

    • 1.

      Het is verboden een beschermde beeldbepalende zaak te beschadigen of te vernielen.

    • 2.

      Het is verboden zonder vergunning van het college of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

      • a.

        een beschermde beeldbepalende zaak af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen of, indien het om een archeologische vondst gaat, te vervreemden.

      • b.

        een beschermde beeldbepalende zaak te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht.

Artikel 24

  • 1.

    Het college vraagt de ruimtelijke kwaliteitscommissie advies als een vergunning wordt gevraagd voor een vervangend bouwplan of voor de wijziging van een op de gemeentelijke lijst beeldbepalende zaken geregistreerde onroerende zaak.

  • 2.

    Bij hun beraadslagingen betrekt de ruimtelijke kwaliteitscommissie ten aanzien van de in lid 1 bedoelde aanvrage tevens de beschrijving die hoort bij de beeldbepalende zaak (zie artikel 22).

  • 3.

    Op het verlenen van een vergunning als bedoeld in lid 1 zijn de artikelen 10 tot en met 13 van deze verordening van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 6: OVERIGE ZAKEN (Archeologisch onderzoek)

Artikel 25

    • 1.

      Alvorens het college een beslissing neemt om toepassing te geven aan artikel 19, 19a en 19b van de Wet op de ruimtelijke ordening vragen zij de ruimtelijke kwaliteitscommissie advies over de archeologische waarden die aan de orde zijn.

    • 2.

      Het college zendt een verzoek om toepassing te geven aan een procedure als bedoeld in lid 1 onmiddellijk na ontvangst om advies aan de ruimtelijke kwaliteitscommissie.

    • 3.

      De ruimtelijke kwaliteitscommissie adviseert schriftelijk binnen vier weken na ontvangst van het verzoek van het college.

    • 4.

      Bij overschrijding van de in lid 2 genoemde termijn wordt de ruimtelijke kwaliteitscommissie geacht te hebben geadviseerd.

HOOFDSTUK 7: SCHADEVERGOEDING

Artikel 26 Schadevergoeding

  • 1.

    Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende als gevolg van:

    • a.

      de weigering van het college een vergunning te verlenen tot wijziging, afbraak of verwijdering van een gemeentelijk monument als bedoeld in de artikelen 9 lid 2, 20 lid 1 en 23 lid 2 van deze verordening,

    • b.

      voorschriften door het college verbonden aan een vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering van een gemeentelijk monument,schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent de raad hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 2.

    Voor de behandeling van de verzoeken zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 8: SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 27 Strafbepaling

Hij, die handelt in strijd met de artikelen 9 en 23 van deze verordening, kan worden gestraft met een geldboete van de tweede categorie en/of krachtens de bepalingen in de afdelingen 5.3 en 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 28 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de door het college aangewezen personen.

Artikel 29 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften, die strekken tot handhaving van de openbare orde, veiligheid, bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 30 Inwerkingtreding

  • 1.

    Voor zover de Monumentenverordening 2005 betrekking heeft op de beschermde gemeentelijke monumenten, beeldbepalende zaken en gemeentelijke beschermde stads- of dorpsgezichten treedt zij in werking de dag nadat deze bekend is gemaakt.

  • 2.

    De Monumentenverordening 2001 van de gemeente Waalwijk vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 6 september 2001, voor zover het betreft bepalingen over gemeentelijke monumenten vervalt op de dag nadat de onder lid 1 genoemde Monumentenverordening 2005 van kracht is geworden.

  • 3.

    Voor zover de Monumentenverordening 2005 betrekking heeft op beschermde rijks- monumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15 lid 2 van de Monumentenwet 1988.

  • 4.

    De Monumentenverordening 2001 van de gemeente Waalwijk, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 6 september 2001 voor zover het betreft bepalingen over beschermde rijksmonumenten, vervalt op de datum waarop lid 3 toepassing vindt.

  • 5.

    De beschermde gemeentelijke monumenten, geregistreerd op de monumentenlijst van de ingevolge lid 2 genoemde vervallen Monumentenverordening 2001, worden geacht geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van de Monumentenverordening 2005.

  • 6.

    Aanvragen om vergunning als bedoeld in artikelen 5 en 6 van de in lid 2 genoemde vervallen Monumentenverordening 2001, die zijn ingediend voor de inwerking treding van de Monumentenverordening 2005, worden afgehandeld overeenkomstig de Monumentenverordening 2005.

Artikel 31 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Monumentenverordening 2005".

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 26 januari 2006.

DE RAAD VAN WAALWIJK

de griffier, de voorzitter,

G.H. Kocken drs. J. de Geus

Toelichting op de Monumentenverordening 2005

Algemeen

Bij het opstellen van deze voorbeeldverordening zijn de “Aanwijzingen voor de regelgeving” van het Ministerie van Justitie en van de VNGpublikatie “Gemeente en regelgeving” in aanmerking genomen.

De bepalingen van de Monumentenwet 1988 en de daarin gekozen systematiek vormen een belangrijke basis voor de bepalingen van de voorbeeldverordening.

Vijf hoofdpunten zijn in de verordening geregeld:

1 de aanwijzing van zaken tot gemeentelijk beschermd monument door het college.

2 het vergunningenstelsel voor de gemeentelijke beschermde monumenten.

3 de verwijzing naar het vergunningenstelsel voor beschermde rijksmonumenten in de Monumentenwet 1988.

4 de aanwijzing van panden tot beeldbepalend zaak.

5 de aanwijzing van gebieden tot beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

De raad, als hoogste bestuursorgaan van de gemeente, is belast met de vaststelling, de controle van de voorbereiding- en de evaluatie van beleid, geënt op de Gemeentewet. De uitvoerende taken berusten, inhakend op de eerder genoemde Gemeentewet, Monumentenwet 1988, Woningwet en Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij het college.

Artikel gewijze toelichting

Artikel 1

Sub a

Bij de omschrijving van het begrip “monument” is aansluiting gezocht bij de omschrijving in de Monumentenwet 1988. Cultuurhistorische waarde is volgens de Memorie van Toelichting op de Monumentenwet de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Het begrip cultuurhistorische waarde is dermate ruim dat het ook betrekking kan hebben op zaken en gebieden met een geschiedkundige waarde.

Onder een zaak kan ook worden verstaan een (gedeelte van een) gevelwand of ensemble van gebouwen, mits deze zaak van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde.

De onder 2 bedoelde terreinen kunnen bijvoorbeeld parken, tuinen, een perceel met één of meer bomen zijn of een (aandachts) gebied waar kan worden verwacht, dat zich zaken in de bodem bevinden, die vanuit archeologisch oogpunt van belang zijn.

Het is niet vereist dat op het terrein ook een bouwkundig monument voorkomt teneinde over een monument te kunnen spreken. Een “zaak” is immers een veel ruimer begrip. De vijftigjaargrens, die voor rijksmonumenten geldt, is niet voor gemeentelijke monumenten overgenomen. Daardoor biedt de verordening ook de mogelijkheid om monumenten die (nog) niet op de rijkslijst kunnen komen omdat ze te jong zijn, reeds op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen.

Sub b en e

Sub b en e spreken van onroerende monumenten. Roerende monumenten worden derhalve niet beschermd. Reden hiervoor is dat het effectueren van de bescherming een probleem vormt. Roerende monumenten kunnen meestal eenvoudig worden verplaatst en daardoor ongemerkt over de gemeentegrens en daarmee buiten de werking van de verordening worden gebracht. Roerende zaken zijn bijvoorbeeld schepen, voertuigen, schilderijen, kerkschatten en gebruiksvoorwerpen. Zaken die naar hun aard onroerend zijn, zoals een kerkorgel, kunnen wel de beschermde status krijgen, op basis van de redengevende omschrijving.

Sub c

Dit betreft de lijst waarop de gemeente de overeenkomstig de verordening aangewezen monumenten registreert.

Sub d

Het is nodig om een begripsomschrijving van een “beschermd rijksmonument” in de gemeentelijke monumentenverordening op te nemen. Deze verordening is namelijk een voorwaarde voor het verkrijgen door het college van de bevoegdheid om vergunningen voor de wijziging en sloop van beschermde rijksmonumenten te verlenen. Op de vergunningverlening voor beschermde rijksmonumenten zijn met name artikel 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988 van toepassing.

Sub e

Ingeval van aanwijzing van een kerkelijk monument tot beschermd gemeentelijk monument hoort de gemeente de eigenaar (zie artikel 3 lid 4). Is er sprake van een vergunning voor een gemeentelijk kerkelijk monument, dan is overeenstemming tussen eigenaar en vergunningverlener nodig (zie artikel 12). Overleg en overeenstemming betreffen de wezenlijke belangen van de uitoefening van de eredienst in het kerkelijke monument. Voor bijvoorbeeld een pastorie, een catechesatieruimte of verblijven van kloosterlingen geldt deze verbijzondering voor kerkelijke monumenten dan ook niet. Zij vallen onder de voorschriften die voor de andere beschermde gemeentelijke monumenten gelden. Indien een kerkelijk monument de wezenlijke belangen van de uitoefening van de eredienst verliest, wordt het geacht automatisch te zijn aangewezen als beschermd gemeentelijk monument en geregistreerd te zijn op de gemeentelijke monumentenlijst en gelden de bepalingen zoals bedoeld onder artikel 1 lid b voor een beschermd gemeentelijk monument.

Sub f

Bij de omschrijving van het begrip beschermde beeldbepalende zaak is aansluiting gezocht bij de “Verordening tot de bescherming van monumenten en beeldbepalende panden in de gemeente Waalwijk”, waarin gesproken werd over beeldbepalende panden.

Objecten, die op grond van de criteria genoemd in artikel 1 lid 1 van de Monumentenverordening 1999 niet kunnen worden aangewezen vanwege het ontbreken van voldoende waarden ten aanzien van schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarden, maar voor het stedenbouwkundig en architectonisch beeld van een ensemble, een straatwand of een structuur van belang zijn, kunnen blijvend een bijdrage leveren aan het beeld van een straatwand of ensemble als de voor- en zijgevels en de van de staatzijde zichtbare kap beschermd worden. Aanwijzing van dit (deze) onderde(e)l(en) van het monument kan op grond van artikel 1 lid f. Als leidraad voor de aanwijzing van beeldbepalende panden worden de beeldbepalende panden/objecten aangehouden die op de (vastgestelde) cultuurhistorische waardenkaart van Waalwijk voorkomen.

Sub g

Dit betreft de lijst, waarop de gemeente overeenkomstig de verordening aangewezen beschermde beeldbepalende zaken registreert.

Sub h

De taken van de ruimtelijke kwaliteitscommissie strekken zich onder meer uit over de Monumentenverordening 2005, de Monumentenwet 1988 en de Subsidieverordening monumentenzorg 2005.

Sub i

In het kader van het streven naar integrale advisering over het wijzigen van rijks en gemeentelijke monumenten is besloten de ruimtelijke kwaliteitscommissie te laten adviseren over vergunningen op grond van de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening 2005. De taak, de samenstelling en werkwijze van de ruimtelijke kwaliteitscommissie is op grond van de door de raad vastgestelde welstandsnota in de Monumentenverordening 2005 verwerkt.

Sub j

Beoogd is het bouwhistorisch onderzoek een nadrukkelijke rol te laten spelen bij de bepaling van het gemeentelijk monumentenbeleid, zowel bij een aanwijzing als bij een wijziging van een gemeentelijk- of rijksmonument. De kennis die met bouwhistorisch onderzoek wordt verkregen kan bij uitstek worden ingezet voor een verantwoorde omgang met monumenten al dan niet in samenhang met veranderingen en het beheer hiervan. Het onderzoek levert informatie over de bouwmassa, de toegepaste constructies, materialen en interieurafwerking. De uitkomst van een onderzoek is van belang voor een op te stellen restauratieplan en kan tevens worden gebruikt bij het analyseren en vaststellen van constructieve gebreken.

In bouwhistorisch onderzoek kunnen vier fasen worden onderscheiden:

1de bouwhistorische inventarisatie vindt in het algemeen plaats om de omgeving

en het pand in beeld te brengen. In deze fase is literatuur en bronnenonderzoek van belang.

2 de bouwhistorische verkenning is een beperkt onderzoek met verwerking van de gegevens uit het bronnenonderzoek, de literatuur en de bouwdossiers.

3 de bouwhistorische opname is een uitgebreidere opname dan een verkenning en onderzoekt de zichtbare en in het zicht gebrachte delen van een gebouw.

4 de bouwhistorische ontleding is het meest diepgaand onderzoek. Hierin worden alle te voren verkregen informatie en een ontleding van het gehele gebouw verwerkt. Deze ontleding heeft meestal plaats tijdens een verbouwing of restauratie.

Direct na ontvangst van een aanvraag om vergunning dient in het kader van de ontvankelijkheidtoets te worden vastgesteld of voor de behandeling van de aanvraag een bouwhistorisch onderzoek noodzakelijk is en met welke diepgang.

Indien een eigenaar bouwhistorisch onderzoek laat uitvoeren voorafgaand aan een restauratieplan, kunnen deze kosten bij de bepaling van de subsidiabele kosten worden betrokken.

Sub k

Beschermde gemeentelijke stads- of dorpsgezichten dienen groepen van onroerende zaken te betreffen, die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke - of structurele samenhang, en/of hun wetenschappelijke- of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich een of meer monumenten en/of beeldbepalende zaken bevinden, die geregistreerd zijn op de rijks- of gemeentelijke monumentenlijst of de gemeentelijke lijst beeldbepalende zaken.

Met het beschermen van stads- of dorpsgezichten wordt beoogd die structuren in stand te houden die in hun samenhang ondersteund door een of meerder monumenten van algemeen belang zijn. Een van de daartoe benodigde maatregelen is het voorkomen van ongewenste sloop van gebouwen. Artikel 21 lid 2 van de wet op de stads- en dorpsvernieuwing biedt de mogelijkheid hiertoe. Op grond van dit artikel moet een sloopvergunning worden geweigerd als een vergunning ingevolge de Monumentenverordening 2005 niet is verleend.

Sub l

De gemeentelijke lijst beschermde stads- of dorpsgezichten is de lijst waarop zijn vermeld de overeenkomstig deze verordening geregistreerde beschermde gemeentelijke stads- of dorpsgezichten.

Sub m

De term "gemeentelijk archeologisch monument" wordt apart gedefinieerd in verband met de enigszins afwijkende positie die een archeologisch monument inneemt ten aanzien van de vergunningverlening. Ten eerste is er verschil in behandeling tussen een rijks- of een gemeentelijk beschermd archeologisch monument bij een vergunningaanvraag. De vergunningverlening voor het verstoren of in enig opzicht wijzigen van een beschermd gemeentelijk monument is een bevoegdheid van het college. Als echter sprake is van een beschermd archeologisch rijksmonument beslist de Minister van OCW op de vergunningaanvraag. Ten tweede regelt de Monumentenwet 1988 dat het doen van een opgraving alleen plaats mag vinden met vergunning van de minister. Deze verplichting geldt in zijn algemeenheid voor alle archeologische monumenten. Het maakt dus niet uit of sprake is van rijks- of gemeentelijke bescherming, het doen van opgravingen is vergunningsplichtig.

Deze vergunning tot het doen van opgravingen kan onder bepaalde voorwaarden worden toegekend aan een rijksdienst, een instelling voor wetenschappelijk onderwijs, een gemeente of een gecertificeerd bedrijf. Vanwege deze twee aspecten wordt in deze verordening een onderscheid gemaakt tussen een "normaal" en een "archeologisch" monument.

In het geval van een opgraving regelt de Monumentenwet 1988 (artikel 42 tot en met 49) het eigendom van roerende monumenten die men daarbij aantreft. Deze regels gelden in alle gevallen dat opgravingen worden gedaan of dat men bij toeval op een vondst stuit waarvan men kan vermoeden dat het om een monument gaat. Er wordt geen onderscheid gehanteerd tussen rijks- en gemeentelijke monumenten.

Binnenkort is nadere wetgeving te verwachten in verband met de implementatie van het Verdrag van Valetta in de Monumentenwet 1988. Zodra hierover meer bekend is zullen de gevolgen van deze wetgeving ten opzichte van het voorgestane beleid worden verwerkt.

Artikel 2

Het betreft hier niet zozeer de publiekrechtelijke, planologische bestemming, maar de gebruiksmogelijkheid die de eigenaar/gebruiker daaraan toekent. Een en ander mede gelet op de constructie en ligging van het pand. Dit artikel is van belang als een motiveringsplicht bij de aanwijzing van monumenten en bij de vergunningverlening.

Artikel 3

Lid 1

In navolging op de VNGmodelverordening zijn de aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument en het registreren op de monumentenlijst uit elkaar getrokken. De aanwijzing heeft rechtsgevolg, het daarna registreren op de gemeentelijke monumentenlijst is slechts een administratieve handeling. Het is inzichtelijker om de aanwijzing en de aanwijzing op de lijst uit elkaar te trekken.

Het besluit tot aanwijzing is een discretionaire bevoegdheid van het college. Na afweging van alle betrokken belangen kan tot aanwijzing worden besloten. De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermen cultuurhistorische waarden moet uitdrukkelijk gemotiveerd in het besluit naar voren komen (de redengeving). De aanwijzing geeft geen recht op schadevergoeding. De aanwijzing verandert immers niets aan het gebruik van het monument.

Lid 2

Het college moet het advies inwinnen van de ruimtelijke kwaliteitscommissie en hoort degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en beperkt gerechtigde staan vermeld, de hypothecaire schuldeisers en, indien om de aanwijzing is verzocht, de verzoeker. De verordening bindt het advies niet aan bepaalde voorschriften over vorm en inhoud. De Verordening voor ruimtelijke kwaliteitscommissie is daarvoor de aangewezen plaats.

De Monumentenverordening regelt de “voorbescherming van het monument” gedurende de tijd dat de het voornemen tot het aanwijzen aan de eigenaar schriftelijk kenbaar is gemaakt. Hierbij is de methodiek van de Monumentenwet 1988 gevolgd. De spoedprocedure kan in situaties die ernstige gevolgen voor het (in de toekomst) aan te wijzen monument, bewerkstelligen dat binnen korte tijd de verbodsbepalingen van de verordening van toepassing worden. Er moeten dan gegronde redenen aanwezig zijn om de spoedprocedure te kunnen gebruiken. Natuurlijk is op het aankondigen van het voornemen tot aanwijzing, waardoor de voorbescherming in werking treedt, de Awb van toepassing en staat de bezwaar- en beroepsprocedure open. De brochure, waarin de procedure en de gevolgen van een aanwijzing worden uiteengezet, zal nog worden geactualiseerd.

Lid 3

Het bouwhistorisch onderzoek van een zaak geeft meer inzicht in de historische geschiedenis van een zaak (gebouw). In de Monumentenwet 1988 is geen bepaling over bouwhistorisch onderzoek opgenomen. Het laten verrichten van bouwhistorisch onderzoek behoort daarmee tot de beleidsvrijheid van de gemeente. Er is een tweetal momenten te onderscheiden wanneer een gemeente bouwhistorisch onderzoek kan vragen.

Ten eerste bij een (aanvraag tot) aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument. De informatie over de bouwhistorische waarde van een zaak (gebouw) kan van invloed zijn op de beslissing van het college om het zaak (gebouw) al dan niet als beschermd gemeentelijk monument aan te wijzen en op de wijze waarop de zaak (gebouw) in de registers wordt ingeschreven.

Ten tweede bij aanvragen voor vergunning tot wijziging van een beschermd gemeentelijk monument. De bouwhistorische waarde die door een verbouwing of andere wijziging aangetast wordt is van invloed op de beslissing van het college.

Lid 4

Dit lid is ondanks het bepaalde in de Awb dat belanghebbenden zienswijzen naar voren kunnen brengen (artikel 4:8) ingevoerd vanwege de bijzondere positie die kerken innemen in het cultuurhistorisch erfgoed.

Lid 5

Monumenten die op een rijkslijst of een provinciale lijst staan, komen niet voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking. In Noord-Brabant bestaat (nog) geen provinciale monumentenlijst resp. monumentenverordening.

Artikel 4

In dit artikel worden de termijnen genoemd waarbinnen de ruimtelijke kwaliteitscommissie moet adviseren (lid 1) en het college een beslissing moet nemen (lid 2). Het artikel bevat geen bepalingen over bekendmaking van het besluit, omdat de Awb dat afdoende regelt (afdeling 3.6).

Artikel 5

De mededeling van het college is voor de eigenaar en de anderszins zakelijk gerechtigden van essentieel belang. Het is dan ook zaak dat de mededeling door de geadresseerde wordt ontvangen. In de regel zal de mededeling bij aangetekend schrijven uitgaan. In latere instantie kan hij zich er dan niet op beroepen van niets te weten. Dit artikel regelt niet dat de aanwijzing wordt bekendgemaakt aan de eigenaar en de aanvrager, omdat de Awb zulks bepaalt (afdeling 3.6). Is artikel 4:8 toegepast (het horen van geadresseerde en van derde belanghebbenden) en is van de daar geboden mogelijkheid gebruik gemaakt, dan dienen de betrokkenen op grond van het bepaalde in artikel 3:43 Awb een mededeling te ontvangen.

Artikel 6

Door aanwijzing als gemeentelijk monument is het gehele pand, inclusief het interieur, onder de werking van de verordening geplaatst. Andere zaken die zich op het (kadastraal) perceel van het beschermde monument bevinden, zoals bijgebouwen, tuininrichting en bomen moeten expliciet worden beschreven, willen zij onder de werking van de verordening vallen.

Voor elke wijziging van het beschermde monument is dus een vergunning nodig. Voor de duidelijkheid, bijvoorbeeld in verband met kadastrale vernummering, kan ook een plattegrond worden aangehecht.

Is slechts een onderdeel van een onroerend goed beschermenswaardig dan kan een “bescherming vanwege” plaatshebben. In de omschrijving (het registerblad) dient dat onderdeel beschreven te zijn. Bij een onderdeel "vanwege" kan gedacht worden aan een winkelpui, een deel van een gebouw, bijvoorbeeld een woonhuis van een boerderij zonder de stal.

Artikel 7

Via dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke beschermde monumenten te wijzigen (lid 1). Hiervoor geldt dezelfde voorbereidingsprocedure (advies van ruimtelijke kwaliteitscommissie) als voor de aanwijzing (lid 2), tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is (lid 3). Wijzigingen van de aanwijzing worden aangetekend op de gemeentelijke monumentenlijst (lid 4).

Artikel 8

Via dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke beschermde monumenten in te trekken (lid 1). Ook hiervoor geldt dat het advies van de ruimtelijke kwaliteitscommissie nodig is, tenzij het gaat om spoedeisende gevallen (lid 2). Monumenten op de gemeentelijke monumentenlijst waarvan de aanwijzing is ingetrokken (omdat ze zijn gesloopt of anderszins volledig teloor gegaan), worden door het college van de monumentenlijst gehaald. Lid 3 regelt dat monumenten die na aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument worden geregistreerd als beschermd rijksmonument, vanaf dat tijdstip geacht worden niet meer te zijn aangewezen.

Voor de situatie waarin een provinciale monumentenlijst bestaat, en dat is Noord-Brabant (nog) niet het geval, is een vergelijkbare regeling opgenomen. Het kan zinvol zijn om voor een gebouw, waarvoor een aanvraag tot intrekking van de aanwijzing loopt een (uitvoerige) documentatie te eisen.

Enerzijds kan deze voor een goede afweging van de aanvraag dienen, anderzijds wordt het gebouw voorafgaand aan de sloop voor de lokale geschiedenis gedocumenteerd.

Artikel 9

De opbouw en inhoud van dit artikel vertoont gelijkenis met artikel 11 van de Monumentenwet 1988. De verordening legt de vergunningverlening ten aanzien van rijksmonumenten op basis van de Monumentenwet 1988 in handen van burgemeester en wethouders (het college). De Monumentenwet 1988 regelt de vergunningverlening voor de wijziging van rijksmonumenten door burgemeester en wethouders (het college) in de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988 juncto artikel 14 van de Monumentenverordening 2001. In dit artikel gaat het derhalve alleen over beschermde gemeentelijke monumenten.

Indien tijdens een archeologisch onderzoek, een opgraving of ingeval van grondverzet vondsten worden gedaan, waarvan mag worden aangenomen dat deze cultuurhistorische waarde hebben en waarvan de waarde nog niet is vastgesteld, mogen deze niet zonder vergunning worden vervreemd (verkocht).

Artikel 10

Het artikel dat de vergunningaanvraag voor gemeentelijke monumenten betreft, is zeer kort gehouden omdat het verlangen van gegevens en ontbrekende gegevens is geregeld in de Awb (artikel 4:2 respectievelijk 4:5 en 4:15). In een aanvraagformulier voor de vergunning kan de gemeente aangeven welke gegevens zijn vereist. Voor wat de eventueel benodigde gegevens voor bouwhistorisch onderzoek betreft wordt verwezen naar de toelichting van artikel 3 lid 3. Tevens dient na ontvangst van de aanvraag deze zo mogelijk te worden getoetst op de wenselijkheid van een bouwhistorisch onderzoek (artikel 11 lid 3). Indien dat niet mogelijk is dat in een later stadium alsnog gevraagd worden, bijvoorbeeld als de ruimtelijke kwaliteitscommissie nadere gegevens vraagt.

Om voor aanvragers van een vergunning duidelijkheid te verschaffen in de eisen die aan een wijziging van een gemeentelijk monument kunnen worden gesteld kan het college richtlijnen afkondigen. Tijdens de hoorzittingen van de aanwijzing van gemeentelijke monumenten in Waspik in 1997 is gebleken dat er bij aanvragers hieraan behoefte bestaat. Deze richtlijnen worden ter beschikking van eigenaren gesteld die informatie vragen over wat wel en niet mag met een monument.

Artikel 11

Als het college de aanvraag in behandeling neemt, moet op grond van de verordening advies gevraagd worden aan de ruimtelijke kwaliteitscommissie. Nadat dit advies aan het college is uitgebracht moet het ermee rekening houden dat artikel 4:7 of artikel 4:8 Awb van toepassing kan zijn. Over het voornemen de beschikking af te geven, dan wel geheel of gedeeltelijk af te wijzen moeten de aanvrager en de belanghebbenden worden gehoord.

Deze kunnen naar keuze hun zienswijzen schriftelijk of mondeling naar voren brengen op grond van artikel 4:9 Awb. De zienswijzen worden direct met de adviesvraag aan de ruimtelijke kwaliteitscommissie gezonden.

De ruimtelijke kwaliteitscommissie adviseert het college binnen vier weken na de adviesaanvraag (lid 2). Vervolgens, dus na ontvangst van het advies, beslist het college binnen acht weken (lid 4).

De redactie van lid 4 heeft tot gevolg dat, wanneer de ruimtelijke kwaliteitscommissie niet tijdig adviseert, het college de volgende keuze kan maken: zonder advies een beslissing nemen of besluiten om het (te laat uitgebrachte advies) toch in de overwegingen betrekken.

De totale termijn kan met maximaal dertien weken worden verlengd, mits de aanvrager tijdig van het uitstel op de hoogte wordt gesteld (lid 5).

Uitstel kan noodzakelijk zij indien een bouwhistorisch onderzoek nog moet worden verricht als de aanvraag al is ingediend. De totale termijn van 26 weken spoort met die voor de bouwvergunning (artikel 46 lid 1 en 2, Woningwet, waarin een termijn van tweemaal 13 weken wordt voorgeschreven).

Als het college niet tijdig beslist, wordt de vergunning geacht te zijn verleend (lid 6). Hierbij is aangesloten bij de methodiek die de termijnen regelt in de Woningwet (bouwvergunning) en de Monumentenwet 1988 (monumentenvergunning). Dit heeft tot gevolg dat een stringente bewaking van de procedure noodzakelijk is en dat eigenaren/aanvragers gestimuleerd zouden moeten worden om ten minste vooroverleg te plegen over aanvragen en/of een volledige aanvraag zouden moeten indienen.

Nadere voorwaarden aan een vergunning zouden betrekking kunnen hebben op eisen ten aanzien van de uitvoering van gevelherstel, danwel nadere eisen ten aanzien van detailleringen van kozijn en/of raamhout, inpassing van dubbelglas e.d..

De taak van de ruimtelijke kwaliteitscommissie komt naast het voorbereiden en evalueren van het beleid, adviseren over vergunningen en de toepassing van de subsidieverordening neer op het adviseren over het aanwijzen- en het wijzigen van monumenten en beeldbepalende zaken.

In de verordening is gekozen om de ruimtelijke kwaliteitscommissie als deskundige aan te wijzen waar het gaat om aspecten rond de archeologie en de komende wijziging van de Monumentenwet 1988 als gevolg van de implementatie van het verdrag van Valetta.

Artikel 12

Zijn er geen wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het geding, dan is overeenstemming niet vereist. Zie de toelichting op artikel 1 sub e.

Artikel 13

Lid 1

Dit lid bevat de mogelijke intrekkingsgronden. De bepaling onder c heeft de volgende achtergrond: als de omstandigheden bij de vergunninghouder ten aanzien van het monument wijzigen, dan zou het zo kunnen zijn dat als er een nieuwe belangenafweging zou kunnen plaatsvinden, de belangen van het monument behoren voor te gaan. In dat geval moet de vergunningverlener (het college) de mogelijkheden hebben om de vergunning in te trekken.

Lid 2

Gelet op de taak van de ruimtelijke kwaliteitscommissie ligt het voor de hand dat een afschrift van de intrekking aan die commissie wordt gezonden.

De commissie kan ook ongevraagd adviseren. De inkennisstelling van de vergunninghouder en het met redenen omkleed moeten zijn van het besluit zijn weggelaten, omdat artikel 3:41 Awb dit regelt.

Artikel 14

Lid 1

Met ingang van 1 juli 2005 is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (UOV) zoals voorgeschreven in de Algemene wet bestuursrecht, afdeling 3.4 voor rijksmonumenten van toepassing. In de Monumentenwet 1988 is artikel 14a toegevoegd waarin is bepaald dat de UOV van toepassing is.

Lid 2

Dit artikel vloeit voort uit artikel 15 lid 1 van de Monumentenwet 1988. De procedure voor de afgifte door burgemeester en wethouders (het college) van de vergunning voor beschermde rijksmonumenten staat in artikel 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988.

Leden 3 en 4

De Monumentenwet 1988 schrijft voor dat de raad een verordening vaststelt waarin tenminste de inschakeling wordt geregeld van een commissie op het gebied van de monumentenzorg die adviseert bij de aanvragen om vergunning voor beschermde rijksmonumenten.

Lid 5

Om te voorkomen dat dit wettelijke vereiste door het ontbreken van het advies van deze commissie tot moeilijkheden leidt bij de afgifte van de vergunning, is in lid 3 bepaald dat de ruimtelijke kwaliteitscommissie geacht wordt te hebben geadviseerd na het verstrijken van de in lid 2 gestelde adviestermijn. De wet regelt uitsluitend dat een commissie op het gebied van de monumentenzorg wordt ingeschakeld. Als in de samenstelling- en de deskundigheid van de ruimtelijke kwaliteitscommissie in voldoende mate wordt voorzien is aan dit wettelijk criterium voldaan.

Artikel 15

Op grond van dit artikel kan het college beschermde stads- of dorpsgezichten aanwijzen. Een aanwijzingsbesluit dient ter visie te worden gelegd om de eigenaren en andere belanghebbenden in de gelegenheid te stellen hun zienswijzen kenbaar te maken. Deze zienswijzen met het concept-aanwijzingsbesluit en omschrijving van het gebied dienen om advies aan de Ruimtelijke kwaliteitscommissie te worden gezonden die binnen een voorgeschreven termijn adviseert. Het ligt in het voornemen een ontwerp-aanwijzingsbesluit ook desgewenst openbaar te bespreken met eigenaren en belanghebbenden in het betreffende gebied.

Artikel 16

Dit artikel regelt de termijn waarbinnen de ruimtelijke kwaliteitscommissie dient te adviseren en het college over een aanwijzing dient te besluiten.

Artikel 17

Door de aanwijzing valt het gehele gebied onder de werking van de verordening voorwat betreft het opstellen van een beschermend bestemmingsplan en het verbod tot sloop van panden. De zaken die van cruciaal belang zijn in het gebied en beslist niet mogen worden gesloopt en niet beschermd zijn middels de Monumentenwet 1988 danwel de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening, dienen beschreven te zijn.

Voor elke wijziging van het beschermde gebied ook de sloop van panden is dus een vergunning op grond van de Monumentenverordening 2005 nodig.

Artikel 18

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 19

Vanwege het feit, dat een aanwijzing van een gebied slechts strekt tot een verbod is het noodzakelijk aan te geven welke de ontwikkelingsmogelijkheden in het gebied zijn.

Het geëigende middel daartoe is de opstelling van een bestemmingsplan, dat uitgaat van de bescherming van de beschreven cultuurhistorische waarden.

Artikel 20

Dit artikel is het verbodsmiddel om te voorkomen, dat zonder nadrukkelijke afweging van alle belangen een vergunning wordt afgegeven.

Dit betekent dat in een beschermd stads- of dorpsgezicht altijd een vergunning krachtens de Monumentenverordening 2005 noodzakelijk is. Er kunnen geen vergunningsvrije en meldingsplichtige werkzaamheden meer worden uitgevoerd en een sloopvergunning kan worden geweigerd.

Artikel 21 t/m 24

Naar analogie van de aanwijzing en registratie van panden en objecten op de gemeentelijke monumentenlijst kunnen er op de lijst van beeldbepalende zaken panden, objecten worden geregistreerd volgens een zorgvuldige procedure.

Nadrukkelijk is gekozen om van beeldbepalende zaken te spreken, die van algemeen belang zijn en aan de openbare weg zijn gelegen. De zaak dient qua schoonheid en vanwege het stedenbouwkundig-, architectonisch- en/of landschappelijk beeld van algemeen belang dient te zijn.

Vanwege het feit dat deze zaken onvoldoende schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarden bezitten zijn deze niet van algemeen belang om overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument te worden aangewezen. In de Monumentenverordening 2005 is gekozen om de ruimtelijke kwaliteitscommissie als deskundige aan te wijzen waar het gaat om aanwijzing en afbraak van gemeentelijke monumenten en beeldbepalende zaken. De ruimtelijke kwaliteitscommissie adviseert bij aanvragen om het wijzigen van rijks- en gemeentelijke monumenten en beeldbepalende zaken.

Artikel 25

Omdat de ruimtelijke kwaliteitscommissie als adviseur is aangewezen op het gebied van de archeologie is het van belang om tijdig informatie te betrekken bij planontwikkeling waar de belangen van het bodemarchief aan de orde zijn. In de adviesprocedure mag de ruimtelijke kwaliteitscommissie ook geen remmende factor zijn, vandaar de strikte adviestermijn.

Artikel 26

De afdeling rechtspraak van de Raad van State heeft uitgemaakt dat de monumentenverordening zonder een schadevergoedingsregeling rechtsgeldig is (BR 86.604). Dit artikel is dus niet verplicht. Alternatief voor een schade-vergoedingsregeling is de civielrechtelijke jurisprudentie over schade- vergoeding bij rechtmatige overheidsdaad, Boek 6, artikel 126 BW). Het aanwijzen, wijzigen of intrekken van de aanwijzing als gemeentelijk monument is uit het schadevergoedingsartikel weggelaten. Dit heeft als reden dat eventuele schade pas optreedt als voor bepaalde activiteiten geen of niet de gewenste vergunning is verleend.

Artikel 27

Artikel 154 lid 1 van de Gemeentewet laat aan de gemeentelijke wetgever de keuzemogelijkheid om op overtreding van verordeningen een geldboete te stellen van de tweede of de eerste categorie. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht zijn de geldboetecategorieën opgenomen. De op te leggen boete voor strafbare feiten in de eerste categorie is maximaal ƒ 225,- en in de tweede categorie maximaal € 2.250,-. Het is de gemeente niet toegestaan om een hogere geldboete op te nemen dan in genoemde categorieën. Daarom is gelet op, enkele recente ervaringen met onwelwillige eigenaren, de nadrukkelijke relatie gelegd met de bepalingen in de afdelingen 5.3 en 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

In de Monumentenwet 1988 is handelen in strijd met artikel 11 (het verbod om een beschermd monument zonder vergunning te wijzigen of af te breken) gekoppeld aan een geldboete van de vijfde categorie (€ 45.000,-).

Op gemeentelijk niveau is, gelet op de ernst van dit vergrijp, de hoogte van de strafmaat voor beschermde rijksmonumenten en de wens om enige preventieve werking te bereiken, de keuze voor de geldboete van de tweede categorie voor de hand liggend.

Artikel 28

In hoofdstuk 5 van de Awb is in afdeling 5.2 een aparte regeling opgenomen over het toezicht op de naleving. De bevoegdheden die de toezichthouders hebben in het kader van de uitoefening van hun taken (inzage van gegevens en bescheiden, vorderen van inlichtingen, betreden van plaatsen anders dan woningen) zijn in die afdeling opgenomen.

Aangezien Waalwijk (behoudens het reguliere bouw- en woningtoezicht) geen eigen zogeheten buitengewoon opsporingsambtenaren kent, is het opnemen van een afzonderlijke opsporingsbepaling niet noodzakelijk. Daarnaast ligt het voor de hand dat de handhaving van de verordening in hoofdzaak op publiekrechtelijke wijze (bestuursdwang, dwangsom) plaatsvindt en de strafrechtelijke vervolging als ultimum remedium geldt.

Artikel 29

De bescherming van het huisrecht is in artikel 12 van de Grondwet geregeld. Voor een inbreuk op dit grondwettelijk recht (het betreden van een woning tegen de wil van de bewoner) is een grondslag nodig in een wet in formele zin. De grondslag voor het binnentredingsartikel in de onderhavige verordening wordt gevonden in artikel 149a van de Gemeentewet.

De op grond van de Algemene wet op het binnentreden vereiste machtiging wordt afgegeven door het Openbaar Ministerie in het kader van de strafvordering. Indien het binnentreden in een ander doel is gelegen den in het kader van strafverordening wordt de machtiging afgegeven door de burgemeester, bijvoorbeeld voor de uitoefening van het toezicht op de naleving van de verordening door de daartoe aangewezen toezichthouders. Voor het binnentreden van woningen tegen de wil van de bewoner in het kader van de uitoefening van bestuursdwang is een aparte regeling opgenomen in artikel 5:27 van de Awb. De machtiging wordt in dat geval afgegeven door hetzelfde bestuursorgaan dat de bestuursdwang toepast.

De bevoegdheid tot het afgeven van machtigingen kan niet worden gemandateerd.

Artikel 30

De datum van inwerkingtreding en het vervallen van de verordening van Waalwijk is allereerst geregeld voor gemeentelijke monumenten (lid 1 en 2) en daarna voor beschermde rijksmonumenten (lid 3 en 4). Vervolgens wordt bepaald dat de op grond van de oude verordening op de gemeentelijke monumentenlijst voorkomende monumenten geacht worden te zijn aangewezen en geregistreerd overeenkomstig deze nieuwe verordening (lid 5).

Tenslotte is in lid 6 geregeld dat aanvragen om vergunning voor gemeentelijke monumenten, die zijn ingediend vóór het van kracht worden van deze verordening, worden afgehandeld op grond van de nieuwe verordening. Lid 1 is gebaseerd op artikel 139 van de Gemeentewet. Hierin wordt de bekendmaking van verordeningen geregeld.

Artikel 31

Dit artikel noemt de naam van de verordening.

Nota-toelichting

2009-04-23